Leerlijn Grammatica hv12

Leerlijn Grammatica hv12

Leerlijn Grammatica hv12

In de Stercollecties Nederlands hv12 wordt de stof aangeboden in thema's.
Ieder thema bestaat uit vier opdrachten. Dat kunnen bijvoorbeeld grammatica-opdrachten, spellingsopdrachten of schrijfopdrachten zijn.

In de Stercollecties voor leerjaar 1 en 2 zitten ook 18 grammatica-opdrachten.
In dit arrangement zijn die achttien opdrachten bij elkaar gezet en zo is er een leerlijn Grammatica ontstaan.
Je leert je te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en je leert het belang van die conventies te zien. (Kerndoel 2)

De titels van de opdrachten staan in het menu hiernaast.

 

Werkwoord

Vooraf

In deze opdracht staat het werkwoord centraal.

Eindproduct

Je doet verslag van een onderzoek naar het aantal keer dat het werkwoord gemiddeld voorkomt in een willekeurige tekst.
De omvang van het verslag is niet groter dan een half A4-tje.

Beoordeling
Je verslag laat je beoordelen door je docent.
Je docent beoordeelt het verslag op:

  • De inhoud: gaat het verslag over het aantal keer dat het werkwoord in een tekst voorkomt?
  • De omvang: is het verslag niet groter dan een half A4-tje?
  • De vorm: is het verslag netjes vormgegeven?
  • Taalfouten: bevat je verslag niet te veel taalfouten?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Je kunt na het bestuderen van de kennisbank oefeningen over het werkwoord maken.
Stap 2
Je kunt in verschillende oefeningen de werkwoordsvormen op de juiste manier toepassen
Stap 3 Je kunt het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden uitleggen en hier voorbeelden van noemen.
Stap 4 Je kunt werkwoorden in een tekst herkennen en berekenen wat het percentage werkwoorden in een tekst is.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind je de kennisbank die hoort bij deze opdracht
Eindopdracht A Als je kiest voor eindopdracht A maak je een toets
Eindopdracht B Als je kiest voor eindopdracht B schrijf je een verslag over het aantal werkwoorden in een tekst.
Extra opdracht Maak eventueel de extra opdracht.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 2 lesuren nodig.

Stap 1

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

Grammatica: Het werkwoord

 

 

Stap 2

Verschillende vormen van het werkwoord
Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat er gebeurt of wat iets of iemand doet. Een werkwoord heeft verschillende vormen.

Maak de volgende oefeningen over voltooide en tegenwoordige deelwoorden.

Stap 3

Werkwoorden worden verdeeld in zwakke en sterke werkwoorden.

Bij sterke werkwoorden verandert de klinker van de stam.
Bijvoorbeeld: De kinderen lopen op straat. vt: liepen.
Lopen is dus een sterk werkwoord.
Sterke werkwoorden worden ook wel veranderlijke werkwoorden genoemd.

Bij zwakke werkwoorden blijft de klinker gelijk.
Bijvoorbeeld: Ze spelen samen. vt: speelden.
Spelen is dus een zwak werkwoord.
Zwakke werkwoorden worden ook wel onveranderlijke werkwoorden genoemd.

Voor verdere uitleg kun je nogmaals het stukje over sterke en zwakke werkwoorden in de Kennisbank lezen.

Grammatica: Sterke en zwakke werkwoorden

 

Stap 4

Hieronder zie je een tekst van precies 100 woorden.
Tel het aantal werkwoorden in de tekst.
Hoeveel procent van de woorden in deze tekst is een werkwoord?

Werkwoorden worden verdeeld in zwakke en sterke werkwoorden.
> Bij sterke werkwoorden verandert de klinker van de stam.
Bijvoorbeeld: Tegenwoordige tijd: De kinderen lopen op straat. Verleden tijd: De kinderen liepen op straat. Lopen is dus een voorbeeld van een sterk werkwoord.
> Bij zwakke werkwoorden blijft de klinker gelijk.
Bijvoorbeeld: Tegenwoordige tijd: De kinderen spelen samen. Verleden tijd: De kinderen speelden samen. Spelen is een zwak werkwoord.
> Sommige werkwoorden zijn zowel sterk als zwak.
Bijvoorbeeld: Tegenwoordige tijd: De jongen spuugt op straat. Verleden tijd: De jongen spuugde/spoog op straat.
Op internet kun je wel een lijst vinden met de sterke werkwoorden.


Wat denk je? Bevat deze tekst meer of minder werkwoorden dan een willekeurige tekst?

Stap 5

Ga op internet naar een willekeurige website.
Selecteer op de website een tekst van ongeveer 100 woorden.
Plak de tekst in Word.

In Word kun je zien uit hoeveel woorden de tekst bestaat.
Is de tekst langer dan 100 woorden, haal dan aan het eind een aantal woorden weg.

Tel nu het aantal werkwoorden in de tekst.
Hoeveel procent van de woorden in jouw tekst zijn werkwoorden?
Verschilt het percentage veel van het percentage dat je in stap 4 hebt gevonden?
Vraag aan een aantal klasgenoten welke percentages zij gevonden hebben.

Durf je antwoord te geven op de vraag:
"Hoeveel procent van de woorden in een tekst is een werkwoord?"

Stap 6

Schrijf nu een kort verslag over het onderzoekje dat je gedaan hebt in stap 4.
Het verslag krijgt als titel: 'Het aantal werkwoorden in een tekst'.

Schrijf in het verslag:

  • Wat je onderzocht hebt.
  • Hoe je te werk bent gegaan.
  • Wat je conclusie is.

Je verslag mag niet groter zijn dan een half A4'tje.

In de gereedschapskist hieronder kun je vinden waar je docent op let tijdens het beoordelen van het verslag. Lees de beoordelingscriteria door en pas je verslag eventueel nog wat aan.

Klaar?
Laat je verslag beoordelen door je docent.

Extra 1 - vwo

Werkwoord
Schrijf een korte tekst (ongeveer half A4) over een scholier die naar huis fietst en onderweg een verkeersongeluk ziet gebeuren.

  • Je schrijft deze tekst in de verleden tijd (ovt).
  • In deze tekst gebruik je minimaal 10 veranderlijke (sterke) werkwoorden en één onveranderlijk (zwak) werkwoord.
  • Wissel je tekst uit met die van een medeleerling.
  • Onderstreep in de tekst van je klasgenoot het zwakke werkwoord.
  • Zet nu de tekst van je klasgenoot in de tegenwoordige tijd (ott).
  • Kijk tenslotte elkaars teksten na en bespreek daarna de fouten.

Extra 2 - lvoorl

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.



Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Werkwoord zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

 

Grammatica - Persoonsvorm

Vooraf

In deze opdracht staat de persoonsvorm centraal.

Je gaat leren wat de persoonsvorm is en hoe je deze vindt in een zin.

Eindproduct
Bij zinsontleding en het benoemen van woordsoorten wordt vaak gewerkt met een tabel of met (pijlen)schema's.
Als eindproduct van deze opdracht maak je een tabel of schema waarin je uitlegt hoe je op verschillende manieren de persoonsvorm in een zin kunt vinden.
In de tabel of het schema staan bij de verschillende manieren ook voorbeelden.

Beoordeling
Het schema of de tabel laat je beoordelen door je docent.
Bij de beoordeling let je docent op:

  • De inhoud: wordt duidelijk uitgelegd hoe je de persoonsvorm kunt vinden?
  • De inhoud: staan er goede voorbeelden in het schema?
  • De verzorging: ziet je schema er verzorgd uit?
  • De planning: heb je het schema of de tabel op tijd klaar?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het bestuderen van de kennisbank kun je aangeven wat de persoonsvorm is en deze vinden in een zin.
Stap 2 Je kunt in een zoekmachine verschillende schema's vinden die je helpen de persoonsvorm te vinden. Deze schema's kun je met elkaar vergelijken.
Stap 3

Je kunt moeilijke persoonsvormen in een zin vinden.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend   Hier vind je de kennisbank en begrippenlijst die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht A Als je kiest voor eindopdracht A maak je een toets over de persoonsvorm
Eindopdracht B Als je kiest voor eindopdracht B maak je een tabel of schema waarmee je de persoonsvorm kunt vinden.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je twee lesuren nodig.

Stap 1

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

Grammatica: De persoonsvorm

Zoek nu de persoonsvorm in de volgende oefening:

Oefening:Persoonsvorm-1

Oefening:Persoonsvorm-2

Stap 2

Je hebt twee verschillende manieren geleerd waarop je de persoonsvorm in een zin kunt vinden. Schrijf de twee manieren kort op. Schrijf bij iedere manier ook een voorbeeld op.

Ga naar www.google.nl en tik in het zoekveld schema persoonsvorm in. Maak eventueel gebruik van de mogelijkheid om naar afbeeldingen te zoeken. Bezoek twee websites waarop een schema staat waarmee je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Sla de schema's op op je eigen computer en print ze uit als je dat prettig vindt. Kijk goed of je de schema's helemaal begrijpt. Bespreek ze eventueel met een klasgenoot.

Stap 3

Je gaat nu zelf een tabel of een schema maken. In de tabel of het schema laat je op minimaal twee manieren zien hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Werkwijze:

  • Bepaal eerst welke manieren je in je tabel/schema gaat verwerken.
  • Zorg dat je bij iedere manier voorbeelden hebt.
  • Bedenk hoe je tabel/schema er uit gaat zien.
    Wordt het een pijlenschema?
    Of is een tabel toch overzichtelijker?
  • Maak een eerste versie van je tabel/schema.
  • Vraag commentaar op je eerste versie aan een klasgenoot.
  • Verwerk het commentaar.

Stap 4

Ga na of je antwoord kunt geven op de twee hoofdvragen van de opdracht.

  • Wat is de persoonsvorm?
  • Hoe vind je in een zin de persoonsvorm?

Bespreek de antwoorden op de vragen met een klasgenoot.

Bij 'Vooraf' vind je onder het kopje 'Eindproduct-Beoordeling' hoe je schema/tabel beoordeeld wordt.

Voldoet je tabel/schema aan de beoordelingscriteria?

  • Nee? Pas je tabel/schema dan aan.
  • Ja? Laat je tabel/schema dan beoordelen door je docent.

Extra - vwo

Persoonsvorm
Je gaat hieronder oefenen met de persoonsvorm.

Let op! De volgende zinnen bevatten extra moeilijkheden:

  1. In sommige zinnen staat geen persoonsvorm.
    Voorbeeld: Tsjonge, wat een lastige zin zeg.
  2. In sommige zinnen staan meerdere persoonsvormen.
    Voorbeeld: Hij ging op weg maar draaide zich halverwege nog een keer om en zwaaide.
  3. In sommige zinnen staan woorden die lijken op persoonsvormen, maar het niet zijn. Kijk dus goed of het wel een werkwoordsvorm is.
    Voorbeeld: Ik zag mijn moeder druk met de was bezig. Was is hier geen vt van zijn, maar een zelfstandig naamwoord.


Download hier het werkblad:
Werkblad Grammatica Persoonsvorm

Extra - lvoorl

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.
De persoonsvorm zoeken

Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Persoonsvorm zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

 

Grammatica - Werkwoordelijk gezegde

Vooraf

In deze opdracht staat het werkwoordelijk gezegde centraal.

Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Werkwoordelijk gezegde'.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Je kunt na het bestuderen van de Kennisbankitem 'Het werkwoordelijk gezegde' het werkwoordelijk gezegde in de zin vinden.
Stap 2 en Je kunt zelf zinnen maken met het werkwoordelijk gezegde.
Stap 3 en

Je kunt zelf zinnen maken die passen bij de verschillende 'valkuilen' van het werkwoordelijk gezegde.

Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind je de Kennisbanken die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht Maak de eindtoets: 'Het werkwoordelijk gezegde'.
Extra opdracht Maak eventueel de extra opdracht.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.

Stap 1

Als je het werkwoordelijk gezegde in een zin wilt vinden, moet je natuurlijk wel weten wat een werkwoord is. Weet je het nog? Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaand item uit de Kennisbank Nederlands:

KB: Grammatica: Het werkwoord

 

Bestudeer nu uit de Kennisbank het volgende onderwerp:

KB: Grammatica: Het werkwoordelijk gezegde

 

Maak daarna de volgende oefeningen:

 

Oefening:Werkwoordelijk gezegde-1

Oefening:Werkwoordelijk gezegde-2

Stap 2

Het werkwoordelijk gezegde

In sommige zinnen is het werkwoordelijk gezegde gelijk aan de persoonsvorm. Soms bestaat het werkwoordelijk gezegde uit de persoonsvorm plus de ander werkwoorden.

Verzin eerst twee zinnen, andere dan in de kennisbank, waarvoor geldt dat het werkwoordelijk gezegde gelijk is aan de persoonsvorm.

  1. ............
  2. ............
Verzin vervolgens twee zinnen waarvoor geldt dat het werkwoordelijk gezegde uit meerdere werkwoorden bestaat.
  1. ............
  2. ............
Bespreek de vier zinnen die jij hebt gevonden met de zinnen die een klasgenoot heeft gevonden.

Stap 3

Het werkwoordelijk gezegde - opmerkingen

Opmerking 1: Als een werkwoord gesplitst is, horen beide delen bij het werkwoordelijk gezegde.

Opmerking 2: Bij sommige werkwoorden hoort altijd een wederkerend voornaamwoord. Dat woord hoort dan bij het werkwoordelijk gezegde.

Opmerking 3: Soms hoort het woordje 'te' bij het werkwoordelijk gezegde.

Verzin bij iedere opmerking hierboven twee zinnen, andere dan in de Kennisbank, als voorbeeld. Schrijf de zes zinnen op.

  1. ............
  2. ............
  3. ............
  4. ............
  5. ............
  6. ............
Vergelijk de zinnen met de zinnen van een klasgenoot.

Stap 4

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit tien vragen.
Je moet acht vragen goed beantwoorden om een voldoende te halen.

Klik op 'Start' om te beginnen.

Succes!

 

 

Oefening:Werkwoordelijk gezegde-3

Extra

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Wisten jullie wat het werkwoordelijk gezegde was?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 1 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Had je die tijd ook nodig voor deze opdracht of kwam je tijd te kort?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Was de toets moeilijk of kon je hem makkelijk maken.
    Welke werkwoordelijk gezegdes vind je lastig?
  • Extra opdracht
    Heb je de extra opdracht gemaakt? Vond je het leuk om de extra opdracht samen met een klasgenoot te doen?

Extra - lvoorl

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staan twee video's die goed passen bij dit thema.
Bekijk de video's. Kun je de video's goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video's met een klasgenoot.



 



 

Let op:
Als je een video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Werkwoordelijk gezegde zijn de volgende items geselecteerd:

 

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

 

Grammatica - Onderwerp

Vooraf

Grammatica gaat over zinsontleding en woordsoortbenoeming.
Bij zinsontleding verdeel je de zin in zinsdelen (groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen).
Vervolgens geef je al die zinsdelen een naam.
Namen van zinsdelen zijn bijvoorbeeld persoonsvorm, onderwerp en lijdend voorwerp.

In deze opdracht staat het onderwerp centraal.
In de volgende video krijg je alvast een korte uitleg over het vinden van het onderwerp.
Wat moet je eerst vinden voor je het onderwerp kunt vinden? Bespreek het met een klasgenoot.

Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Onderwerp'.
De toets bestaat uit tien vragen.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het bestuderen van het Kennisbankitem 'Het onderwerp' kun je in verschillende zinnen het onderwerp aanwijzen.
Stap 2 Je kunt zinsdelen in de juiste volgorde plaatsen en aangeven wat het onderwerp en de persoonsvorm van een zin is.
Stap 3 Je kunt aan de hand van een video zelf zinnen maken en daarin het onderwerp aangeven.
Stap 4 Je kunt van identieke woorden in meerdere situaties beoordelen of ze wel of niet het onderwerp zijn.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind je de kennisbanken die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht Maak de eindtoets: 'Het onderwerp'.
Extra opdracht Maak eventueel de extra opdracht.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.

Stap 1

Om in een zin het onderwerp te kunnen vinden, moet je weten hoe je de persoonsvorm vindt in de zin.
Weet je niet meer hoe je de persoonsvorm vindt, bestudeer dan onderstaand item in de Kennisbank:

KB: Grammatica: De persoonsvorm

Bestudeer nu uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp.

KB: Grammatica: Het onderwerp

Maak daarna de volgende oefeningen:

 

Oefening:Onderwerp-1

Oefening:Onderwerp-2

Stap 2

Zinnen maken

Je krijgt een vijftal keer een aantal woorden te zien.
Maak met die woorden een goede zin.
Bedenk dan bij iedere zin wat de persoonsvorm en wat het onderwerp van de zin is.

  1. film - Jan - naar - gaat - de
  2. de - kat - naar - de - hond - blaft
  3. lachen - wie - zit - te - daar
  4. huiswerk - je - maakt - jij - nooit
  5. speelt - morgen - FC Twente - Ajax - tegen
Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Hebben jullie dezelfde antwoorden? Bespreek eventuele verschillen.

Stap 3

Bekijk samen met een klasgenoot het volgende filmpje:


Verzin samen tien zinnen die iets vertellen over wat jullie hebben gezien in dit filmpje.
Schrijf de zinnen op.
Onderstreep in iedere zin het onderwerp.
Schrijf nu onder het verhaal de tien onderwerpen op.

Hoeveel onderwerpen zijn of bevatten een zelfstandig naamwoord?
Hoeveel onderwerpen zijn of bevatten een persoonlijk voornaamwoord?

Als jullie twijfelen over jullie antwoorden, vraag dan hulp aan een andere klasgenoot of aan jullie docent.

Stap 4

Onderwerp?
In de volgende drie zinnen zie je 'die jongen' staan.
Maar 'die jongen' is alleen in de derde zin het onderwerp.
Ga dat na!

  1. Geef jij die jongen een hand?
  2. Weet jij de naam van die jongen?
  3. Die jongen heeft een mooie fiets.

Maak nu de volgende oefening.

Oefening:Onderwerp-3

Stap 5

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit tien vragen.
Je moet acht vragen goed beantwoorden om een voldoende te halen.


Klik op de volgende link om te beginnen:
Succes!

 

 

Oefening:Onderwerp-4

Extra opdracht

Schrijfoefeningen
Het volgende tekstje komt uit 'Alles over gedichten'.

 

Extra 2 - lvoorl

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.

Video: Hoe herken je het onderwerp

Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de pop-up weg.

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Onderwerp zijn de volgende items geselecteerd.

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

Grammatica - Naamwoordelijk gezegde

Vooraf

In deze grammaticaopdracht staat het naamwoordelijk gezegde centraal.

In de volgende video maak je alvast kennis met het naamwoordelijk gezegde.
Bespreek met een klasgenoot op welke werkwoorden je moet letten bij een naamwoordelijk gezegde.

Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Naamwoordelijk gezegde'.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je meer dan 80% van de punten haalt.

Activiteiten

Stap Activiteit
Stap 1 Na het bestuderen van het Kennisbankitem 'Het naamwoordelijk gezegde' kun je in een zin aangeven of je te maken hebt met het naamwoordelijk of het werkwoordelijk gezegde te maken hebt.
Stap 2 Je kunt aangeven of er sprake is van een hulp-, zelfstandig- of koppelwerkwoord.
Stap 3 Met behulp van drie stappen kun je het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.
Stap 4 en Je kunt zinnen makkelijk waarbij het naamwoordelijk deel een zelfstandig naamwoord is en waarbij het naamwoordelijk deel een bijvoeglijk naamwoord is.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind je de kennisbanken die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht Maak de eindtoets: 'Het naamwoordelijk gezegde'.
Extra opdracht Maak eventueel de extra opdracht.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Stap 1

Weet je nog wat het werkwoordelijk gezegde is?
Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaand item uit de Kennisbank Nederlands.

KB: Grammatica: Werkwoordelijk gezegde

Bestudeer nu uit de Kennisbank het volgende onderwerp.

KB: Grammatica: Naamwoordelijk gezegde

Maak daarna de volgende oefeningen:

 

Oefening:Naamwoordelijk gezegde-1

Oefening:Naamwoordelijk gezegde-2

Stap 2

Soort werkwoorden?

De werkwoorden 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken', 'blijven', 'schijnen', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen' kunnen koppelwerkwoorden zijn, maar ze kunnen ook een hulpwerkwoord zijn of als zelfstandig werkwoord in een zin voorkomen.

Maak de volgende oefening:

Oefening:Soort werkwoord

Naamwoordelijk gezegde


Geef bij de volgende oefening aan of de genoemde uitspraken juist zijn.

Oefening:Naamwoordelijk gezegde-3

Stap 3

Het naamwoordelijk gezegde vinden

Vind je het nog lastig om te bepalen of je te maken hebt met een naamwoordelijk gezegde, stel jezelf dan steeds drie vragen.

Voorbeeldzin: Deze oplossing lijkt mij erg goed.

Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin?
Antwoord: 'Ja', het koppelwerkwoord 'lijkt'.
Vraag 2: Gaat het in de zin om een eigenschap/toestand?
Antwoord: 'Ja', toestand: 'erg goed'
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?
Antwoord: 'Ja', 'Deze oplossing' lijkt erg goed.

Als je alle drie de vragen met 'ja' kunt beantwoorden heb je te maken met een naamwoordelijk gezegde.
Het naamwoordelijk gezegde in deze zin is dus: 'lijkt erg goed'.

Maak de volgende oefening:

Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin?
Vraag 2: Gaat het in de zin om een eigenschap/toestand?
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?
Gebruik de drie vragen om te kijken of er een naamwoordelijk gezegde te vinden is in de volgende zinnen.

Voorbeeldzinnen:

  • Die jongen schaatst erg goed.
    'Vorig jaar schaatste je erg goed.' (schaatsen kun je doen).
  • Peter is al heel lang ziek.
    'Peter is al heel lang ziek.' ('ziek zijn' kun je niet doen: 'ziek' is een eigenschap van 'Peter').
  • Mijn oma wordt morgen honderd jaar.
    'Mijn oma wordt morgen honderd jaar.' ('honderd jaar worden' is geen handeling of activiteit en kun je dus niet doen 'het honderd worden' is een eigenschap/toestand van 'Mijn oma'.)
  • Onze nieuwe juf blijkt heel aardig te zijn.
    'Onze nieuwe juf blijkt  heel aardig te zijn.' (dat iets 'blijkt' kun je niet doen; 'aardig' is een eigenschap/toestand van 'Onze nieuwe juf').

Weet je in welke zinnen een naamwoordelijk gezegde zit en weet je dan ook wat het naamwoordelijk gezegde is? Bespreek je antwoorden dan met een klasgenoot en kijk of jullie dezelfde antwoorden hebben.

 

Stap 4

Het naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk deel (nd) van het naamwoordelijke gezegde (ng) kan een zelfstandig naamwoord zijn.

  • Moniek is een pestkop. nd ng = een pestkop

Het naamwoordelijk deel kan ook een bijvoeglijk naamwoord zijn.
  • Moniek is mooi. nd ng = mooi

Bedenk zelf twee zinnen: één zin waarin het naamwoordelijk deel van gezegde een zelfstandig naamwoord is en één zin waarin het naamwoordelijk deel een bijvoeglijk naamwoord is.

Stap 5

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Je moet 80% van de punten halen voor een voldoende.
Heb je een voldoende? Print dan het certificaat.

Klik op 'Start' om te beginnen.

Succes!

 

 

Oefening:Naamwoordelijk gezegde

Extra opdracht

Naamwoordelijk gezegde oefening
Lees deze uitleg van Digischool over het naamwoordelijk gezegde.

Neem de volgende tabel over in je schrift of in Word. Kijk of er in de zinnen een naamwoordelijk gezegde zit. Wanneer dit het geval is, vul je erachter het werkwoordelijk deel (ww) en naamwoordelijk deel (nw) in.


 

1. Jonas wordt later architect.

 

ww = ............... nw = ...............

 

2. Hij lijkt me heel geschikt.

 

ww = ............... nw = ...............

 

3. Die monteur blijkt heel goed in zijn werk.

 

ww = ............... nw = ...............

 

4. De verdwenen bedrijfsleider bleek op Aruba te zijn.

 

ww = ............... nw = ...............

 

5. De auto wordt waarschijnlijk morgen opgehaald.

 

ww = ............... nw = ...............

 

6. Hij werkt al jaren als huisarts in Katwijk.

 

ww = ............... nw = ...............

 

7. Waarom zijn die beesten zo vreselijk bang?

 

ww = ............... nw = ...............

 

8. Dat komt mij erg ongeloofwaardig voor.

 

ww = ............... nw = ...............

 

9. De inbreker moet morgen voorkomen bij de politierechter.

 

ww = ............... nw = ...............

 

10. Dat is een uitstekende oplossing.

 

ww = ............... nw = ...............


Verderkijker

De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Naamwoordelijk gezegde zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

Grammatica - Lijdend voorwerp

Vooraf

In deze grammaticaopdracht staat het lijdend voorwerp centraal.

Wat is het lijdend voorwerp? Dat wordt uitgelegd in de video hieronder.

Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Lijdend voorwerp'.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het bestuderen van de Kennisbank kun je het lijdend voorwerp vinden in de zin.
Stap 2 en Je kunt zinnen maken die geen lijdend voorwerp bevatten omdat er een naamwoordelijk gezegde in de zin zit.
Stap 3 Je kunt het lijdend voorwerp vinden in een zin.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind je de kennisbanken die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht A Als je kiest voor eindopdracht A maak je een toets: 'Het lijdend voorwerp'.
Eindopdracht B   Als je kiest voor eindopdracht B schrijf je een raptekst over het lijdend voorwerp.
Extra opdrachten Maak één of meerdere extra opdrachten.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer één à twee lesuur nodig.

Stap 1

Als je het lijdend voorwerp in een zin wilt vinden, moet je eerst het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp opzoeken. Weet je het nog?
Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaande items in de Kennisbank:

KB: Grammatica: Het werkwoordelijk gezegde
KB: Grammatica: Het onderwerp

Bestudeer nu uit de Kennisbank het volgende onderwerp.

KB: Grammatica: Het lijdend voorwerp

 

Maak daarna de volgende oefening.

 

Stap 2

Bekijk de volgende zin:

  • Dat meisje is de knapste leerling.

In deze zin zit geen lijdend voorwerp. Er is namelijk sprake van een naamwoordelijk gezegde (ng). Het ng in deze zin is: 'is de knapste leerling'.
Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.Weet je nog wat het naamwoordelijk gezegde is?
Als je twijfelt, bestudeer dan het volgende item in de Kennisbank:

KB: Grammatica: Het naamwoordelijk gezegde

Kun je een aantal zinnen bedenken waarin geen lijdend voorwerp voorkomt? Schrijf er minstens vijf in je schrift.
Laat de zinnen die je hebt opgeschreven zien aan een klasgenoot en bekijk ook haar/zijn zinnen. Lijken de zinnen op elkaar? Bespreek elkaars zinnen.

Stap 3

Als je veel oefent, gaat het steeds beter.
Maak ook nog de volgende oefening.

 

Oefening:Grammatica: Lijdend voorwerp-2

Eindopdracht A: Toets

Als je kiest voor eindopdracht A maak je een toets. 
De toets bestaat uit tien vragen.
Je moet acht vragen goed beantwoorden om een voldoende te halen.

Extra 1 - vwo

Lijdend voorwerp

  1. Leg uit met een voorbeeld, waarom een zin met een naamwoordelijk gezegde nooit een lijdend voorwerp kan hebben. Vergelijk jouw voorbeeld en uitleg met die van een klasgenoot. Zijn jullie het eens?
  2. Maak goede zinnen met de volgende zinsdelen als lijdend voorwerp:
een leuk meisje het
appels en peren het grootste geluk van de wereld
een behoorlijk risico 'm
jongen zulke moeilijke vragen
veel geluk mij

 

Werk samen met een klasgenoot en ontleed elkaars zinnen:
zijn deze zinsdelen inderdaad lijdend voorwerp?

  1. Maak tot slot onderstaande oefeningen.

Extra 2 - lvoorl

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staan een paar video's die goed passen bij dit thema.
Bekijk de video's. Kun je de video's goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video's met een klasgenoot.
Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp vinden

Let op:
Als je een video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Lijdend voorwerp zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

Grammatica - Zelfstandig naamwoord

Vooraf

Je leert hoe je zelfstandig naamwoorden kunt herkennen.

Maar wat zijn eigenlijk zelfstandig naamwoorden? In de volgende video krijg je alvast een eerste introductie. Bespreek na het kijken met een klasgenoot wat zelfstandig naamwoorden zijn.

Eindproduct

Het eindproduct van deze opdracht is een rebus. Een rebus is een woordpuzzel waarin figuren gebruikt worden om woorden of woorddelen voor te stellen. Naast de figuren bestaat de rebus meestal uit letters die toegevoegd, verwijderd of vervangen moeten worden door andere letters.

Beoordeling
Je rebus laat je beoordelen door je docent.
Je docent kijkt bij de beoordeling naar:

  • Oplosbaarheid: is de rebus oplosbaar?
  • Creativiteit: is de rebus origineel?
  • Netheid: is er aandacht besteed aan de netheid?

Activiteiten

Stap                     Groepsgrootte       Activiteit
Stap 1 Alleen Bestudeer het Kennisbankitem 'Het zelfstandig naamwoord' en maak de oefeningen.
Stap 2 Alleen Je gaat een typwedstrijd spelen over het zelfstandig naamwoord.
Stap 3 Alleen Wat is een rebus?
Stap 4 Alleen + samen Bedenk een rebus.


Benodigdheden

  • Computer met internetverbinding.
  • Papier en (kleur)potloden.
  • Lijm.

Tijd
Je hebt twee lesuren nodig.

Stap 1

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

KB: Grammatica: Zelfstandig naamwoord

 

Maak daarna de volgende oefeningen.

 

Oefening:Zoek het zelfstandig naamwoord-1

Oefening:Zoek het zelfstandig naamwoord-2

Stap 2

Typwedstrijd
Je gaat een typwedstrijdje spelen.
Je krijgt een aantal zelfstandig naamwoorden te zien. Kijk steeds goed naar de spelling van het woord.
Typ het woord daarna zo snel mogelijk na.
Als je in het totaal 100 letters of meer hebt getypt, stopt het spel.
Hoe hoog is je score?

Klik op de link om het spel te starten:
 Typwedstrijd zelfstandig naamwoord

Stap 3

Je gaat straks als eindproduct een rebus maken.
Een rebus is een woordpuzzel waarin figuren gebruikt worden om woorden of woorddelen voor te stellen. De figuren die worden gebruikt stellen meestal een zelfstandig naamwoord voor. Door een of meerdere letters toe te voegen of weg te laten kun je er allerlei woorden van maken.

Misschien leuk om eerst een paar rebussen op te lossen.
Ben benieuwd of je er goed in bent.

Rebus 1

Rebus 2

Rebus 3

Rebus 4

Rebus 5

 

 

 

 

 

 

 

Rebus 6

 


  1. Door het oog van de naald.
  2. Iets in je schild voeren.
  3. Een kat in de zak kopen.
  4. Als een kip zonder kop.
  5. Iets op je lever hebben.
  6. De spijker op de kop slaan.

 

Stap 4

Je gaat nu zelf een rebus bedenken.

  • Begin met het bedenken van een zin waarvan je de rebus wilt maken. Zorg dat de zin niet te kort, maar ook niet te lang is. Zorg dat er wel twee zelfstandig naamwoorden in je zin zitten.
  • Bedenk welke figuren je zou kunnen gebruiken om de rebus te maken.
  • Bedenk bij elk figuur welke letters je toe moet voegen of weg moet laten.
  • Teken zelf de figuren of ga op internet op zoek naar passende afbeeldingen.
  • Zorg dat de figuren in de goede volgorde op een stuk papier komen te staan.
  • Geef onder ieder figuur, door hokjes te tekenen, aan uit hoeveel letters het woord bestaat.

Vraag een klasgenoot of hij de rebus kan oplossen. Vraag hem om commentaar op je rebus.
Natuurlijk los jij ook de rebus van je klasgenoot op. Geef goed commentaar.
Verwerk het commentaar. Klaar? Laat je rebus beoordelen door je docent.

Extra opdracht

Zelfstandig naamwoord
Hieronder vind je een werkblad met een tekst over Tijdrovers,
geschreven door Tanja de Jonge.
Zoek alle zelfstandige naamwoorden in de tekst.

Werkblad Grammatica zelfstandignaamwoord

Extra - vwo

Zelfstandig gebruikte werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden
Werkwoorden kunnen veranderen in zelfstandige naamwoorden.
Voorbeeld: 'leven':
- Zij leven al drie jaar op een camping. Leven = werkwoord.
- Dat is geen gemakkelijk leven. Leven = zelfstandig naamwoord.

Hetzelfde geldt voor bijvoeglijke naamwoorden.
Voorbeeld: 'witte':
- Hij rijdt rond in een witte Mercedes. Witte = bijvoeglijk naamwoord.
- Ik heb nu een zwarte smartphone, maar volgend jaar wil ik een witte.   Witte = zelfstandig naamwoord.

Opdracht
Maak zinnen waarin de volgende woorden als werkwoord of bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt, maar ook als zelfstandig naamwoord.

Onderstreep de werkwoorden, maak de bijvoeglijke naamwoorden cursief en maak de zelfstandige naamwoorden vet.

Voorbeeld
Je krijgt de volgende woorden: vragen, antwoorden en slimste.
Daarmee maak je de volgende zinnen:
Als je mij zou vragen wie de slimste leerling is, zou ik antwoorden: Pierre is de slimste. Maar op zulke vragen kun je moeilijk de juiste antwoorden geven, want de meningen zijn altijd verdeeld.

Nu jij!

Maak nu zinnen met de volgende woorden: graven, rode, grote, wachten, lange, maken, dure.
Denk erom: elk woord komt dus tweemaal voor!

Controleer en verbeter elkaars uitkomsten.

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Zelfstandig naamwoord zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

 

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

 

 

 

 

Grammatica - Persoonlijk voornaamwoord

Vooraf

In deze grammaticaopdracht staat het persoonlijk voornaamwoord centraal.

Wat het persoonlijk voornaamwoord is, wordt uitgelegd in deze video. Deze uitleg kan je goed helpen bij de rest van de opdracht. Let dus goed op.

Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Persoonlijk voornaamwoord'.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.

Activiteiten

Stap               Groepsgrootte             Activiteit
Stap 1 Alleen Bestudeer het Kennisbankitem 'Het persoonlijk voornaamwoord'.
Stap 2 Alleen + samen Maak de oefening 'Het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp'.
Stap 3 Alleen + samen Maak de oefening 'Het persoonlijk voornaamwoord niet als onderwerp'.
Stap 4 Alleen + samen Bedenk zelf en geef voorbeelden.
Stap 5 Alleen Maak de eindtoets: 'Het persoonijk voornaamwoord'.


Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.

Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.

Stap 1

Om de theorie over het persoonlijk voornaamwoord te kunnen begrijpen, moet je weten wat het onderwerp van een zin is en moet je weten wat een zelfstandig naamwoord is. Weet je het nog? Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaande items uit de Kennisbank Nederlands:

KB: Grammatica: Het zelfstandig naamwoord
KB: Grammatica: Het onderwerp

 

Bestudeer nu uit de Kennisbank het volgende onderwerp:

KB: Grammatica: Het persoonlijk voornaamwoord

 

Maak daarna de volgende oefening.

 

Oefening:Persoonlijk voornaamwoord-1

Stap 2

Persoonlijk voornaamwoord als onderwerp

Het persoonlijk voornaamwoord is vaak het onderwerp van de zin.
Neem het 'schema' hieronder over en vul zes zinnen in met een persoonlijk voornaamwoord als onderwerp.

1e persoon enkelvoud: Ik...................................................................

2e persoon enkelvoud:

.......................................................................

3e persoon enkelvoud:

.......................................................................

1e persoon meervoud:

.......................................................................

2e persoon meervoud:

.......................................................................

3e persoon meervoud:

.......................................................................

Vergelijk je zes zinnen met de zinnen van een klasgenoot.
Hebben jullie allebei zes goede zinnen kunnen vinden?

Stap 3

Persoonlijk voornaamwoord niet als onderwerp

Het persoonlijk voornaamwoord is ook vaak niet het onderwerp van de zin.
Maak nu ook zes zinnen met een persoonlijk voornaamwoord dat niet het onderwerp van de zin is.

1e persoon enkelvoud: Ik...................................................................

2e persoon enkelvoud:

.......................................................................

3e persoon enkelvoud:

.......................................................................

1e persoon meervoud:

.......................................................................

2e persoon meervoud:

.......................................................................

3e persoon meervoud:

.......................................................................

Vergelijk je zes zinnen met de zinnen van een klasgenoot.
Hebben jullie allebei zes goede zinnen kunnen vinden?

Stap 4

Het persoonlijk voornaamwoord 'jullie' kan het onderwerp van een zin zijn, maar dat hoeft niet.

  • Jullie gaan morgen op vakantie.
  • Wij komen wel naar jullie toe.
Welke persoonlijke voornaamwoorden kunnen nog meer als onderwerp en niet als onderwerp in een zin voorkomen? Geef ook voorbeelden.

Vergelijk ook nu jouw antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Hebben jullie dezelfde persoonlijk voornaamwoorden gevonden?

Stap 5

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit acht vragen.
Je moet 80% van de punten halen om een voldoende te halen.

Klik op 'Start' om te beginnen.

Succes!

 

Oefening:Persoonlijk voornaamwoord-2

Extra opdrachten

Extra opdracht - Rebus
Je ziet hiernaast afbeeldingen die de personen ik, wij enz. uitbeelden.
  • Klik op de afbeelding met je rechtermuisknop en kopieer de afbeelding naar je tekstverwerker. Je hebt zo voor elke persoon enkelvoud en meervoud een afbeelding.
  • Gebruik deze afbeeldingen om een rebus te maken.
Dit doe je zo:
  1. Bedenk een zin waarin minstens drie verschillende persoonlijke voornaamwoorden voorkomen.
  2. Maak met behulp van afbeeldingen een rebus die deze zin uitbeeldt.
  3. Nog even zien hoe een rebus werkt? Kijk eens op www.festisite.nl
  4. Verdeel de rebussen onder elkaar en maak elkaars raadsels!

Extra - vwo

Met deze opdracht oefen je jezelf in het gebruik van de eerste, tweede en derde persoon in enkelvoud en meervoud.

Opdracht A
Verander de volgende zin door alle persoonlijke voornaamwoorden om te zetten van enkelvoud naar meervoud en andersom.
Daardoor veranderen natuurlijk ook de persoonsvormen!

Kijk naar een voorbeeld:
Vandaag gaan wij op excursie naar Leiden, maar jij moet op school blijven.

  • Zie je de persoonlijke voornaamwoorden?
  • wij = 1e persoon meervoud. Jij = 2e persoon enkelvoud.
De nieuwe zin wordt:
Vandaag ga ik op excursie naar Leiden, maar jullie moeten op school blijven.
  • Wij wordt ik (1e persoon enkelvoud), jij wordt jullie (2e persoon meervoud)

Doe hetzelfde met de volgende zinnen en bespreek je werk met een klasgenoot. Raadpleeg je docent als je twijfelt.


  1. Morgen moeten jullie even langskomen, want dan vier ik mijn verjaardag.
  2. Waarom doet hij zo moeilijk als u ook eens een keer uit eten wilt.
  3. Ze hebben er een hekel aan als je steeds kritiek op hen levert.
  4. Als je zo doorgaat, houd ik er echt mee op.

Extra - vwo 2

Extra oefening

Vul in deze opdracht steeds het juiste persoonlijke voornaamwoord en de bijbehorende persoonsvorm in.
Alles in de tegenwoordige tijd.

Oefening:Persoonlijk voornaamwoord-3

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Persoonlijk voornaamwoord zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

 

 

Grammatica - Bijvoeglijk naamwoord

Vooraf

In deze grammaticaopdracht staat het bijvoeglijk naamwoord centraal. In de video maak je vast kennis met het bijvoeglijk naamwoord.

Eindproduct
Je schrijft een verhaal van ongeveer 150 woorden over een groepje jongens en meisjes dat elkaar heeft leren kennen op een camping op Terschelling. Ze hebben een heerlijke vakantie gehad. Wat zouden ze beleefd hebben? In het verhaal verwerk je minimaal tien bijvoeglijke naamwoorden.

Beoordeling
Je verhaal laat je beoordelen door je docent.
Je docent beoordeelt het verslag op:

  • De inhoud: gaat het verhaal over een vakantie op een camping op Terschelling?
  • Het aantal bijvoeglijk naamwoorden: bevat het verhaal minimaal tien bijvoeglijk naamwoorden?
  • Taalfouten: bevat je verhaal niet te veel taalfouten?

Activiteiten

Stap                     Groepsgrootte         Activiteit
Stap 1 Alleen + samen Bestudeer het Kennisbankitem 'Zelfstandig- en bijvoeglijk naamwoord'.
Stap 2 Alleen + samen Bekijk de manieren om het bijvoeglijk naamwoord te gebruiken.
Stap 3 Alleen + samen Lees en tel de bijvoeglijke naamwoorden.
Stap 4 Alleen Schrijf een kort verhaal.


Benodigdheden
Een computer met internetverbinding.

Tijd
Voor deze opdracht heb je twee lesuren nodig.

Stap 1

Een bijvoeglijk naamwoord hoort bijna altijd bij een zelfstandig naamwoord. Zelfstandig naamwoorden? Weet je het nog? Als je twijfelt, bestudeer dan onderstaand item in de Kennisbank:

KB: Grammatica: Het zelfstandig naamwoord

 

Bestudeer nu uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

KB: Grammatica: Het bijvoeglijk naamwoord

 

Maak daarna de volgende twee oefeningen.

Oefening:Bijvoeglijk naamwoord-1

Oefening:Bijvoeglijk naamwoord-2

Nog meer oefenen?
Op de website van Juf Melis (www.jufmelis.nl/woordsoorten) vind je een aantal oefeningen om te leren het bijvoeglijk naamwoord te herkennen.

Stap 2

Bijvoeglijk naamwoord
Er zijn verschillende manieren om het bijvoeglijk naamwoord te gebruiken.
Hieronder zie je vier manieren met een voorbeeld. Zoek bij iedere manier zelf minstens één ander voorbeeld.
Als je dat wilt, kun je de tekst selecteren en in Word plaatsen.

1 Eindigen op een '-e'
De meeste bijvoeglijke naamwoorden eindigen op een '-e'.
Ze staan dan voor het zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld 1: Hij heeft een dikke jas aan.
Voorbeeld 2: ..............................................

2 Eindigen op een '-en'
Stoffelijke  bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op '-en'.
Voorbeeld 1: Dat is een houten tafel.
Voorbeeld 2: ..............................................


3 Zonder '-e' of '-en'
Een bijvoeglijk naamwoord heeft naast een vorm die eindigt op een '-e' of '-en' ook een kortere vorm zonder '-e' of '-en'.
Voorbeeld 1: Dat is een rode trui. Die trui is rood.
Voorbeeld 2: ..............................................

4 Zelfstandig gebruik
Een bijvoeglijk naamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden.
Voorbeeld 1: Zij is de slimste van de klas.
Voorbeeld 2: ..............................................

Klaar?
Bespreek de voorbeelden met een klasgenoot.

 

Stap 3

Lees het verhaal over een bijzondere motor. Tel de bijvoeglijke naamwoorden.

De Harley van Elvis
Een arme man in de VS koopt voor $600 een oude Harley Davidson motor. Wanneer de aardige man de Harley aan het opknappen is, bestelt hij bij een bekende garage onderdelen. Als hij tegen de vriendelijke garagehouder zijn aparte motor omschrijft, wordt deze enthousiast. Hij wil hem graag een keertje zien.
De man rijdt met zijn Harley naar de garage. De enthousiaste garagehouder biedt hem meteen duizend dollar. De man aarzelt. Terwijl hij zachtjes zijn motor aait, ontdekt hij opeens een inscriptie die hem nooit eerder is opgevallen. Er staat: "Voor Elvis, van James Dean." De man wist zijn unieke motor aan Harley Davidson te verkopen voor vier miljoen dollar.
Geloof jij dit rare verhaaltje?

Schrijf alle bijvoeglijke naamwoorden die in het verhaal voorkomen op.
Hoeveel bijvoeglijke naamwoorden heb je gevonden?
Vergelijk je antwoord met het antwoord hieronder.


  1. arme
  2. oude
  3. aardige
  4. bekende
  5. vriendelijke
  6. aparte
  7. enthousiast
  8. enthousiaste
  9. unieke
  10. rare

Stap 4

Eindproduct
Bekijk de foto. Op de foto zie je een aantal jongeren die elkaar hebben leren kennen op een camping op Terschelling. Ze hebben een heerlijke vakantie gehad.
Schrijf een kort verhaal over wat ze zoal beleefd zouden kunnen hebben.
In het verhaal verwerk je minimaal tien bijvoeglijke naamwoorden.
Onderstreep de bijvoeglijke naamwoorden in je verhaal.

Onder de knop 'Vooraf' kun je vinden hoe je docent het verhaal gaat beoordelen.
Lees de beoordelingscriteria nog eens door.
Pas je verhaal eventueel nog wat aan.

Tevreden?
Laat je verhaal beoordelen door je docent.

 

Extra opdrachten

Maak de volgende oefeningen. Succes!

 

 

Oefening:Bijvoeglijk naamwoord - Extra

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Bijvoeglijk naamwoord zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

 

Grammatica - Lidwoord

Vooraf

In deze grammaticaopdracht staat het lidwoord centraal.

Lidwoorden zijn de woordjes de / het / een.
Het zijn woorden die we allemaal kennen en heel veel gebruiken.

Eindproduct
Je doet verslag van een onderzoek naar het aantal keer dat het lidwoord gemiddeld voorkomt in een willekeurige tekst.
De omvang van het verslag is niet groter dan een half A4-tje.

Beoordeling
Je verslag laat je beoordelen door je docent.
Je docent beoordeelt het verslag op:

  • De inhoud: gaat het verslag over het aantal keer dat het lidwoord in een tekst voorkomt?
  • De omvang: is het verslag niet groter dan een half A4-tje?
  • De vorm: is het verslag netjes vormgegeven?
  • Taalfouten: bevat je verslag niet te veel taalfouten?

Activiteiten

Stap                   Groepsgrootte     Activiteit
Stap 1 Alleen + samen Bestudeer het Kennisbankitem 'Het lidwoord'.
Stap 2 Alleen De kerstbal of het kerstbal?
Stap 3 Alleen Tel het aantal lidwoorden in de tekst.
Stap 4 Alleen Tel het aantal lidwoorden in de tekst.
Stap 5 Alleen Schrijf een kort verslag over het onderzoekje dat je gedaan hebt.


Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.

Tijd
Voor deze opdracht heb je twee lesuren nodig.

Stap 1

Bestudeer uit de Kennisbank het volgende onderwerp.

xx

Stap 2

Is het de kerstbal of is het het kerstbal?
Er zijn zelfstandig naamwoorden die je zowel met het lidwoord het als met het lidwoord de kunt combineren. De zelfstandig naamwoorden betekenen dan wel iets anders.

Voorbeeld:

De kerstbal hangt in de kerstboom.
Het kerstbal is het (school)feest met kerst.

Stap 3: Lidwoorden zoeken

Hieronder zie je een tekst van precies 100 woorden. Je gaat op zoek naar de lidwoorden in de tekst.

  • Selecteer eerst alle lidwoorden in de tekst. Hoeveel heb je er gevonden?
  • Hoeveel procent van de woorden in deze tekst is een lidwoord?
  • Wat denk je: Bevat deze tekst meer of minder lidwoorden dan een willekeurige tekst?

Stap 4

Nu ga je zelf een tekst zoeken met lidwoorden.

Stap 5

Als eindopdracht schrijf je een kort verslag over het onderzoekje dat je in Stap 3 gedaan hebt.
Het verslag krijgt als titel: 'Het aantal lidwoorden in een tekst'.

Zorg dat in je verslag staat:

  • Wat je onderzocht hebt.
  • Hoe je te werk bent gegaan.
  • Wat je conclusie is.

Je verslag mag niet groter zijn dan een half A4-tje.
Hoe je een verslag schrijft, kun je lezen in de gereedschapskist.

Klaar?
Bekijk in de gereedschapskist de beoordelingscriteria waaraan je verslag moet voldoen.
Lever je verslag in bij je docent.

Beoordeling
Je docent beoordeelt het verslag op:

  • inhoud: gaat het verslag over het aantal keer dat het lidwoord in een tekst voorkomt? Zijn er ook percentages genoemd ter vergelijking?
  • omvang: is het verslag niet groter dan een half A4-tje?
  • vorm: is het verslag netjes vormgegeven?
  • taalfouten: bevat je verslag niet te veel taalfouten?

Extra opdracht

In het Duits en Frans kunnen lidwoorden mannelijk of vrouwelijk zijn: la fleur, der Hund.

Ook Nederlandse lidwoorden zijn eigenlijk mannelijk of vrouwelijk, maar daar merk je niet zoveel van.

Soms kom je het geslacht toch nog tegen in zinnen als:
De regering heeft haar plannen bekendgemaakt.
Aan het woordje haar kun je zien dat regering een vrouwelijk woord is.

Bij onzijdige (het-) woorden gebruik je ook 'zijn':
het bedrijf met zijn medewerkers.

In het woordenboek kun je soms nog vinden of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig (het) is. Maar als je iets meer hebt gelezen over een bepaald onderwerp, kun je vaak snel zien of een woord vrouwelijk is.

Bestudeer daarvoor deze website:
www.onzetaal.nl/taaladvies


In de meeste gevallen wordt uit de zin vanzelf wel duidelijk of het om een mannelijk of een vrouwelijk woord gaat.
De regels die vroeger golden, zijn in de meeste gevallen allang losgelaten.

Maak de volgende oefening.

Oefening:Lidwoord-extra

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Lidwoord zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

Grammatica - Aanwijzend voornaamwoord

Vooraf

In deze grammaticaopdracht staat het aanwijzend voornaamwoord centraal.

Bekijk de video met uitleg en voorbeelden.

Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Aanwijzend voornaamwoord'.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.

Activiteiten

Stap                 Groepsgrootte         Activiteit
Stap 1 Alleen + samen Bestudeer het Kennisbankitem 'Het aanwijzend voornaamwoord'.
Stap 2 Alleen Bekijk de meest gebruikte aanwijzende voornaamwoorden.
Stap 3 Alleen + samen Schrijf vier zinnen met een aanwijzend voornaamwoord.
Stap 4 Alleen + samen Vergelijk je zinnen met de zinnen van een klasgenoot.
Stap 5 Alleen Maak de eindtoets: 'Aanwijzend voornaamwoord'.


Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.

Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.

Stap 1

Lees in de Kennisbank de informatie en voorbeelden over het aanwijzend voornaamwoord.

Maak daarna de oefening.

Stap 2

De meest gebruikte aanwijzend voornaamwoorden zijn: die, deze, dat en dit.

Bij de-woorden gebruik je die en deze: de man - die man - deze man.

  • Die gebruik je als iets verder weg is: Die man is mijn oom.
  • Deze gebruik je als iets dichterbij is: Deze leerling is erg goed.


Bij het-woorden gebruik je dit en dat: het feest - dit feest - dat feest.

  • Dat gebruik je als iets verder weg is: Dat meisje is mijn nicht.
  • Dit gebruik je als iets dichterbij is: Dit feest is erg gezellig.


Maak de volgende oefening.

Stap 3: Zelfstandig gebruik

Als een aanwijzend voornaamwoord naar een naamwoord verwijst in dezelfde zin, dan spreek je van niet-zelfstandig gebruik.
Voorbeeld: Dit huis is prachtig.

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden.
Er is dan geen verwijzing naar een ander naamwoord in dezelfde zin.
Voorbeeld: Ik vind dat een rotstreek.
 

Stap 4: Zinnen maken

Die, deze, dat en dit zijn de meest voorkomende aanwijzende voornaamwoorden.
Maar er zijn meer aanwijzende voornaamwoorden. Denk aan: zulke, degene, etc.

Stap 5

Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit negen vragen.

Succes!

Extra - lvoorl

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.



Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.

Extra opdrachten

Je hebt in de voorafgaande stappen geleerd dat de volgende aanwijzende voornaamwoorden
vaak worden gebruikt: die - dit - deze - dat - degene - zo'n - zulke

Om wat extra te oefenen met het aanwijzend voornaamwoord maak je de volgende opdrachten.

 

 

Oefening:Extra oefening Grammatica

xx

Verderkijker

Aanwijzend vnw - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Aanwijzend vnw zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

Grammatica - Vragend voornaamwoord

Vooraf

In deze grammaticaopdracht staat het vragend voornaamwoord centraal.

Begin de opdracht met het kijken naar deze korte video,

Je rondt deze opdracht af met het maken van een quiz op www.onlinequizcreator.com.

Je quiz moet uit tien vragen bestaan over één onderwerp (sport, je favoriete hobby, muziek, games, school, enzovoort).
Zorg dat alle vragen beginnen met een vragend voornaamwoord. Gebruik ieder vragend voornaamwoord minimaal één keer.
Zorg dat je de goede antwoorden weet, maar dat je per vraag ook steeds drie foute antwoorden hebt.
Vul alle nodige gegevens is en vraag je klasgenoot dan om de quiz te testen.

Beoordeling
Klaar? Geef de gegevens van je quiz door aan je docent.
Hij/zij kan de quiz dan online spelen en beoordelen.
.
De quiz wordt beoordeeld op:

  • inhoud: beginnen alle vragen met een vragend voornaamwoord?
  • originaliteit: zijn het tien leuke vragen?
  • taalfouten: bevatten de quizvragen niet teveel fouten?

Activiteiten

Stap                     Groepsgrootte             Activiteit
Stap 1 Alleen Bestudeer het Kennisbankitem 'Het vragend voornaamwoord'.
Stap 2 Alleen + samen Wie dit leest is gek!
Stap 3 Alleen Lees het volgende verhaal.
Stap 4 Alleen Speel en maak een quiz.


Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.

Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.

Stap 1

 

Maak nu de volgende oefening.

Stap 2: Wie dit leest is gek!

Lees het volgende verhaaltje. Let daarbij op het gebruik van het vragend voornaamwoord.

Stap 3

Lees dit verhaaltje.

Stap 4

xx

Extra opdracht

Download het schema Schema vraagwoorden. Sla het op in je eigen omgeving zodat je het kunt bewerken.

Ga aan de slag met dit schema, waarin je onderscheid maakt tussen vragende voornaamwoorden en bijwoorden.

 

Verderkijker

Vragend vnw - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Vragend voornaamwoord zijn de volgende items geselecteerd.

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

Grammatica - Meewerkend voorwerp

Vooraf

In deze grammaticaopdracht staat het meewerkend voorwerp centraal.

In de video wordt uitgelegd hoe je het meewerkend voorwerp in een zin kunt vinden.

Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Meewerkend voorwerp'.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.

Activiteiten

Stap                   Groepsgrootte         Activiteit
Stap 1 Alleen Bestudeer het Kennisbankitem 'Het meewerkend voorwerp'.
Stap 2 Alleen + samen Weet je nog wat zinsontleding is?
Stap 3 Alleen + samen Doe samen met een klasgenoot de oefening.
Stap 4 Alleen Maak de eindtoets: 'Meewerkend voorwerp'.

 

Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.

Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer één lesuur nodig.

Stap 1

Bestudeer nu uit de Kennisbank het volgende onderwerp.

Stap 2: Zinsontleding

Weet je nog wat zinsontleding is?

Zinsontleding is het verdelen van een zin in stukjes. Ieder stukje heeft een naam. Deze naam kan bestaan uit meerdere woorden, maar ook uit één apart woord.
Bestaat een stukje van de zin uit meerdere woorden, dan noemen we dat een zinsdeel.
Onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp zijn zinsdelen.

Maak de volgende oefening.

 

 

Stap 3: Zinnen ontleden

Doe samen met een klasgenoot de volgende oefening.

  • Schrijf allebei een zin op waarin de volgende zinsdelen voorkomen:
    • werkwoordelijk gezegde
    • onderwerp
    • lijdend voorwerp
    • meewerkend voorwerp
  • Schrijf ook een zin op waarin de volgende zinsdelen voorkomen:
    • naamwoordelijk gezegde
    • onderwerp
    • meewerkend voorwerp
  • Zorg dat je beide zinnen zelf kunt ontleden in zinsdelen.
  • Ruil de zinnen met een klasgenoot.
  • Benoem ook de zinsdelen die je klasgenoot heeft opgeschreven.
  • Controleer allebei of jullie de zinsdelen goed benoemd hebben.

Stap 4

Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit tien vragen.

Extra opdrachten

Als extra opdracht maak je zelf zinnen. Zorg dat er een meewerkend voorwerp in elke zin staat..

Voorbeeld:
Ik - cadeau - zus - gisteren
Zin: Ik gaf mijn zus gisteren een boek cadeau.

Extra: Oefen-vwo

Meer over het meewerkend voorwerp - vwo

A.    Wel aan, maar geen meewerkend voorwerp

  • Maak vijf zinnen waar wel het woordje 'aan' in voorkomt, maar waar geen meewerkend voorwerp in staat.
  • Vergelijk je resultaat met dat van een klasgenoot.

B.    Hun of hen?

Wat is nu juist: Ik geef hen een boek, of: ik geef hun een boek?
Zoek eens uit hoe dat zit op een website over taal / ontleden, zoals www.beterontleden.nl
  • Maak vijf zinnen waar wel het woordje 'aan' in voorkomt, maar waar geen meewerkend voorwerp in staat.
  • Vergelijk je resultaat met dat van een klasgenoot.

Verderkijker

Meewerkend voorwerp - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel meewerkend voorwerp zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

 

Grammatica - Bijwoord

Vooraf

In deze opdracht staat het bijwoord centraal.

Bekijk eerst deze video, waarin je vast uitleg krijgt over het bijwoord.

Eindproduct
Aan het eind van de les ga je een memoryspel maken met bijwoorden.
Hierbij laat je zien dat je de verschillen tussen bijwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden goed begrijpt.

Beoordeling
Het memoryspel wordt beoordeeld door je docent.
Er wordt gelet op correctheid, netheid en originaliteit.

Activiteiten

Stap                 Groepsgrootte         Activiteit
Stap 1 Alleen Maak de oefening over Het bijwoord.
Stap 2 Alleen Bestudeer het Kennisbankitem 'Het bijwoord'.
Stap 3 Alleen + samen Soms hoort een bijwoord bij een werkwoord.
Stap 4 Alleen + samen Bekijk hoe het bijwoord gebruikt kan worden.
Stap 5 Alleen + samen Soms hoort een bijwoord bij een ander bijwoord.
Stap 6 Alleen + samen Ga een memoryspel maken met bijwoorden.


Benodigdheden
Pen, papier, schaar, kleurpotloden, ... voor de eindopdracht.

Tijd
Ongeveer twee lesuren.

Stap 1


Maak de oefening en kijk wat je nog over de verschillende woordsoorten hebt onthouden.

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer nu uit de Kennisbank het volgende onderwerp.

Stap 2: Bijwoord bij werkwoord

Soms hoort een bijwoord bij een werkwoord.

Voorbeeld:

  • De fietser rijdt hard.

In dit voorbeeld is hard een bijwoord dat hoort bij het werkwoord rijden.


Nog een voorbeeld:

  • Hij schrijft veel op het bord.

In dit voorbeeld is veel een bijwoord dat hoort bij het werkwoord schrijven.

 

Stap 3: Bijwoord bij bijvoeglijk naamwoord

Sommige woorden kun als bijvoeglijk naamwoord én als bijwoord bij een bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt.

Voorbeeld:

  • Zij is een bijzondere vrouw.
  • Zij is een bijzonder aardige vrouw.


In de eerste zijn is bijzondere een bijvoeglijk naamwoord.
In de tweede zin is bijzonder een bijwoord dat hoort bij het bijvoeglijk naamwoord aardig.

Nog een voorbeeld:

  • Het was een verschrikkelijke schreeuw. verschrikkelijke = bijv. nw.
  • Het was een verschrikkelijk harde schreeuw. verschrikkelijk = bijwoord.

In de eerste zin is verschrikkelijke een bijvoeglijk naamwoord.
In de tweede zin is verschrikkelijk een bijwoord.

Stap 4: Bijwoord bij bijwoord

Soms hoort een bijwoord bij een ander bijwoord.

Voorbeeld:

  • De test is bijzonder slecht gemaakt.


In dit voorbeeld zijn bijzonder en slecht bijwoorden.
Het bijwoord slecht hoort bij het werkwoord maken.
Het bijwoord bijzonder hoort bij het bijwoord slecht.

Nog een voorbeeld:

  • Hij speelt erg mooi gitaar.

Het bijwoord mooi verwijst naar het werkwoord spelen.
Het bijwoord erg hoort bij het bijwoord mooi.

Stap 6

Je gaat nu de eindopdracht maken samen met een klasgenoot.
De bedoeling is dat jullie een memoryspel maken met bijwoorden.

Bekijk het voorbeeld op memoryspelen.nl.

Jullie gaan een memoryspel maken met minimaal 8 combinaties.
Dat zijn dus 16 kaartjes.
.Maak combinaties van bijwoorden die iets zeggen over:

  • een werkwoord.
  • een bijvoeglijk naamwoord.
  • een ander bijwoord.


Klaar?
Als je klaar bent, speel je het spel natuurlijk zelf een keer om uit te proberen of het gelukt is.
Laat het spel ook door twee andere klasgenoten spelen. Vraag hen om commentaar.
Jullie spelen ook het spel van jullie klasgenoten.
Geef elkaar op een goede manier feedback, zodat jullie het spel eventueel nog kunnen aanpassen.

Beoordeling
Jullie docent zal het spel beoordelen.
Hij/zij let daarbij op:

  • uitvoering: zie het spel er origineel uit en is er zorg besteed aan de uitvoering?
  • inhoud: bevatten de kaartjes bijwoorden, zoals vermeld?
  • spelwijze: is duidelijk hoe het spel gespeeld moet worden en wat de spelregels zijn?
  • taalfouten: bevat de tekst op de kaartjes geen taalfouten?

Extra opdracht

In deze extra opdracht: Tijd voor een spelletje: het dobbelspel met bijwoorden!

Maak samen met een klasgenoot een lijst van bijwoorden.
Zorg voor een mix van vier soorten bijwoorden:

Tijd - Plaats - Vraagwoorden - Andere bijwoorden

Om bijwoorden te vinden, kun je de voorbeelden uit de voorgaande stappen gebruiken of op internet zoeken naar lijsten met bijwoorden. Er zijn er genoeg!
Als je de woorden gevonden hebt, volg je de instructie hieronder voor het dobbelspel.

Bijwoord dobbelspel

Nodig:

- (digitale) lijst met 30 bijwoorden
- een dobbelsteen
- 2 of meer deelnemers

  • Maak samen met een klasgenoot een lijst van 30 bijwoorden.
  • Verdeel de lijst in vijf kolommen van zes.
  • Heb je een dobbelsteen? Dan kan het spel beginnen.
  • Nummer één gooit voor een woord uit de eerste rij. Noteer het woord.
  • Nummer twee gooit voor een woord uit de tweede rij. Noteer het woord. Je gaat door tot je vijf woorden hebt.
  • Nu is nummer twee aan de beurt om met al deze woorden een goede zin te maken.
    Nummer één noteert de tijd die hij daarvoor nodig heeft.
  • Daarna begint nummer twee met gooien.
    Nummer één moet nu een zin maken en nummer twee noteert de tijd.
  • Ga door tot elke speler vijf zinnen heeft gemaakt.
  • Tel de tijden van elke deelnemer op. Wie heeft de minste tijd nodig gehad voor zijn zinnen?

 

LET OP: laat de zinnen tenslotte beoordelen door je docent. Een fout levert tien strafseconden op!

Verderkijker

Bijwoord - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Bijwoord zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

 

Grammatica - Lijdende en bedrijvende vorm

Vooraf

In deze grammaticaopdracht gaat over het verschil tussen bedrijvende vorm en de lijdende vorm.

Bekijk eerst de video. Je krijgt daarin vast uitleg en voorbeelden.

Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Lijdende en bedrijvende vorm'.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de punten haalt.

Activiteiten

Stap             Groepsgrootte   Activiteit
Stap 1 Alleen Bestudeer het Kennisbankitem 'Lijdende en bedrijvende vorm'.
Stap 2 Alleen Zet de zinnen om.
Stap 3 Alleen Zet de zinnen om.
Stap 4 Alleen + samen Maak de tekst compleet.
Stap 5 Alleen Maak de eintoets: 'Lijdende en bedrijvende vorm'.


Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.

Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.

Stap 1

Bestudeer uit de Kennisbank het volgende onderwerp.

Stap 2: Zinnen omzetten - 1

Wil je een zin, die in de onvoltooid tegenwoordige tijd staat, van de bedrijvende vorm omzetten naar de lijdende vorm, ga dan als volgt te werk:

  • Zet het lijdend voorwerp voorop.
  • Ga verder met een vorm van het werkwoord 'worden'.
  • Maak van een van de werkwoorden van de zin een voltooid deelwoord.
  • Zet voor het onderwerp het woordje 'door'. Stap 3 en 4 kun je ook omdraaien.


Voorbeeld:

De slager slacht de koe.

  • Lijdend voorwerp is 'de koe', dus: 'De koe ...'
  • Ga verder met een vorm van worden: 'De koe wordt...'
  • Werkwoord: slacht ➜  geslacht: 'De koe wordt geslacht ...'
  • Onderwerp is 'De slager': 'De koe wordt geslacht door de slager.'

Maak nu de oefening.

Stap 3: Zinnen omzetten - 2

Bekijk de volgende zinnen.

  • De man heeft de computer gekocht.
  • De computer is door de man gekocht.

De eerste zin staat in de bedrijvende vorm. De tweede zin staat in de lijdende vorm.
Om de zin om te zetten, is het hulpwerkwoord zijn gebruikt.

Stap 4: Actief of passief?

Maak de sleepoefening.

Eindopdracht A: Toets

Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit tien meerkeuzevragen.
 

Eindopdracht B: Actiever maken

Je hebt geleerd dat de bedrijvende vorm een tekst 'actiever' maakt.
Dat leest meestal prettiger.

Probeer de volgende tekst ook wat actiever te maken.

 

Verderkijker

Lijdende en bedrijvende vorm - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Lijdende en bedrijvende vorm zijn de volgende items geselecteerd.

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

Grammatica - Bezittelijk voornaamwoord

Vooraf

In deze grammaticaopdracht staat het bezittelijk voornaamwoord centraal.

Bekijk de clipphanger: 'Wanneer schrijf je jou en jouw?'

 


Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Bezittelijk voornaamwoord'.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.

Beoordeling
Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de vragen goed hebt beantwoord.

Activiteiten

Stap                     Groepsgrootte             Activiteit
Stap 1 Alleen Bestudeer het Kennisbankitem 'Het bezittelijk voornaamwoord'.
Stap 2 Alleen Maak de oefening over persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Stap 3 Alleen Maak de oefening over persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Stap 4 Alleen + samen Wanneer gebruik je jullie of hun?
Stap 5 Alleen + samen Maak de eindtoets: 'Bezittelijk voornaamwoord'.


Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.

Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.

Stap 1

Bestudeer uit de Kennisbank het volgende onderwerp.

Stap 2: Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Bij de persoonlijke voornaamwoorden 'ik', 'jij', 'hij/zij', 'wij', 'jullie', 'zij' horen bezittelijke voornaamwoorden.
Welke woorden moeten in de zinnen hieronder ingevuld worden? Sleep de woorden naar de goede zin.
Kies uit: jullie - jouw - ons - mijn - haar en hun

Stap 3: Persoonlijk - bezittelijk

Doe de oefening.

Stap 3: Hun of jullie?

Bekijk de video. Je krijgt daarin uitleg over het gebruik van 'hen' en 'hun'.

 

'Hun' kan gebruikt worden als persoonlijk voornaamwoord én als bezittelijk voornaamwoord.

Voorbeeld:
De ober geeft hun wat te drinken. (hun = persoonlijk voornaamwoord)
Anja noteert hun gegevens. (hun = bezittelijk voornaamwoord)

Eindopdracht A: Toets

Kies je voor eindopdracht A, dan sluit je deze opdracht af met het maken van een toets,
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
 

Succes!

Extra opdracht

Je kunt met deze invuloefening nog eens extra het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord oefenen.

Succes!

Oefening:Bezittelijke voornaamwoorden - extra

Verderkijker

Bezittelijk vnw - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Bezittelijk vnw zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

 

Grammatica - Scheidbare werkwoorden

Vooraf

Deze grammaticaopdracht gaat over scheidbare werkwoorden.

Bekijk de video voor meer uitleg.

Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met het maken van de puzzel 'Scheidbare werkwoorden'.
In de puzzel komen minimaal vijftien scheidbare werkwoorden voor.

Beoordeling
De puzzel laat je beoordelen door een van je medeleerlingen.
Bij de beoordeling let je klasgenoot op:

  • De inhoud: staan er minimaal vijftien scheidbare werkwoorden in de puzzel en is de puzzel oplosbaar?
  • De vorm en netheid: ziet de puzzel er goed uit?

Activiteiten

Stap                   Groepsgrootte       Activiteit
Stap 1 Alleen Bestudeer het Kennisbankitem 'Scheidbare werkwoorden'.
Stap 2 Alleen + samen Bekijk de scheidbare werkwoorden.
Stap 3 Alleen + samen Kies nu zelf drie scheidbare werkwoorden.
Stap 4 Alleen + samen Kies nu zelf drie scheidbare werkwoorden.
Stap 5 Alleen + samen Kies nu zelf drie scheidbare werkwoorden.
Stap 6 Alleen + samen De opdracht sluit je af met het maken van een puzzel.


Benodigdheden
Geen extra benodigdheden.

Tijd
Voor deze opdracht heb je één lesuur nodig.

Stap 1


Maak daarna de volgende oefeningen.

 

Stap 2

Aanblijven, opbellen, uitmaken, afstuderen, samenstellen, meedoen, doorgaan zijn allemaal voorbeelden van scheidbare werkwoorden.

Hoeveel scheidbare werkwoorden denk je dat er zijn in het Nederlands?

Stap 3: Werkwoorden scheiden - 1

Scheidbare werkwoorden bestaan uit een voorvoegsel en een werkwoord. Het voorvoegsel en werkwoord kunnen op verschillende manieren gescheiden worden.

Voorbeeld:

  • Doorgaan: Hij gaat altijd door.
  • Neerzetten: Zet dat glas daar maar neer.


Het werkwoord komt op de 'normale' plaats in de zin. Het voorvoegsel komt achter in de zin.

Stap 4: Werkwoorden scheiden - 2

Een andere manier om scheidbare werkwoorden te scheiden is het woordje 'te' tussen het voorvoegsel en het werkwoord te zetten.

Voorbeeld:

  • Doorgaan: Hij vond het nodig om tot het donker door te gaan.
  • Neerzetten: De juffrouw vraagt hem dat glas daar neer te zetten.

 

Stap 5: Werkwoorden scheiden - 3

Een derde manier om scheidbare werkwoorden te scheiden is het plaatsen van 'ge' tussen het voorvoegsel en het werkwoord.

Voorbeeld:

  • Opstaan: Ik ben vanochtend om zes uur opgestaan.
  • Kwijtraken: Hij is zijn fietssleutel kwijtgeraakt.

Stap 6

Deze opdracht sluit je af met het maken van een puzzel.
In de puzzel moeten minimaal vijftien scheidbare werkwoorden voorkomen.
Je kunt deze opdracht doen samen met een klasgenoot.

Hoe je een puzzel maakt en in welke vorm je dat doet, kun je bekijken in de gereedschapskist.

Klaar?
Speel de puzzel zelf ook een keer, zodat je kan uitproberen of het werkt.
Je kunt ook de puzzel van een van je klasgenoten spelen. Geef elkaar op zo'n manier feedback. Pas eventueel je puzzel nog aan.

Beoordeling
De puzzel laat je beoordelen door je docent. Bij de beoordeling let je docent op:

  • inhoud: staan er minimaal 15 scheidbare werkwoorden in de puzzel en is de puzzel oplosbaar?
  • vorm: is je puzzel op een originele manier gemaakt?
  • taalfouten: bevat de puzzel geen taalfouten?

Extra opdracht

Hier vind je een extra oefening over scheidbare werkwoorden.

Download het werkblad Scheidbare werkwoorden en sla het werkblad op in je eigen omgeving, zodat je het kunt invullen (bestand - opslaan als).

Klaar?
Lever het ingevulde werkblad in bij je docent, die het voor je zal nakijken.

Verderkijker

Scheidbare werkwoorden - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Scheidbare werkwoorden zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

 

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.

 

 

 

 

 

 

 

Grammatica - Bijwoordelijke bepaling

Vooraf

Deze opdracht gaat over Bijwoordelijke bepalingen.

Begin de opdracht met het bekijken van deze video.

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • een bijwoordelijke bepaling in een zin benoemen.
  • het verschil tussen een bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp benoemen.

 

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Bestudeer de Kennisbank en maak de oefening.
Stap 2 Lees de uitleg en voorbeelden over bijwoordelijke bepaling en voorzetselvoorwerp. Maak de oefening.
Stap 3 Maak de oefening waarin je een aantal zinsdelen benoemt.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind je de Kennisbanken die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht Maak de eindtoets.
Extra opdracht In overleg met je docent maak je de extra opdrachten op het werkblad.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer één lesuur nodig.

Stap 1

Voor je aan de slag gaat met de bijwoordelijke bepaling is het goed om nog even te kijken wat een bijwoord is.

Bestudeer uit de Kennisbank het volgende onderwerp.

Stap 2: Bijwoordelijke bepaling of voorzetselvoorwerp

Een bijwoordelijke bepaling begint regelmatig met een voorzetsel.
Het zinsdeel dat begint met het voorzetsel geeft een plaats aan.

Voorbeeld:

  • De jas hangt aan de kapstok. (= bijwoordelijke bepaling)
  • Hij wacht op het schoolplein. (= bijwoordelijke bepaling)


Ook een voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel.
Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een vast voorzetsel.
Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel.
Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Voorbeeld:

  • Zij hingen aan zijn lippen. (= voorzetselvoorwerp)
  • Zij wacht op haar vriendinnen. (= voorzetselvoorwerp)


Maak de volgende oefening.

Stap 3: Zinsdelen benoemen

Je hebt net geoefend met de zinsdelen bijwoordelijke bepaling en voorzetselvoorwerp. 
Weet je ook nog wat de zinsdelen meewerkend voorwerp en  lijdend voorwerp zijn?


Maak de volgende oefening om de zinsdelen te oefenen.

Stap 4

Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.

Verderkijker

Bijwoordelijke bepaling - Verderkijker
De Verderkijker biedt bij de opdracht passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Voor het onderdeel Bijwoordelijke bepaling zijn de volgende items geselecteerd.

 

 

 

 

 

In de Verderkijker wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet.
Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
Mocht u vragen/opmerkingen hebben, of constateert u een niet-werkende link, horen wij dit natuurlijk graag.
Dit kan via onze
helpdesk.