Samenvatting

Lijn, lijnstuk, halve lijn, punt

Met een lijn bedoelen we altijd een rechte lijn.
Een lijn heeft geen beginpunt en geen eindpunt.
In een tekening mag je een lijn ook altijd naar één of beide kanten langer maken.
De naam van een lijn is een kleine letter, bijvoorbeeld: lijn m

Een lijnstuk heeft een beginpunt en een eindpunt.



De naam van een punt is altijd een HOOFDletter.

Een halve lijn heeft één eindpunt.

Als twee lijnen elkaar snijden geven we het snijpunt meestal ook een naam, bijvoorbeeld: S

Lijnen die elkaar niet snijden (ook niet als je ze langer maakt) zijn evenwijdig.

 

Lijnen die elkaar snijden met een rechte hoek staan loodrecht op elkaar.


In een tekening geef je dat aan met een rechte hoek teken.
 

Lijnen teken je met een potlood en liniaal of geodriehoek.

Om lijnen evenwijdig of loodrecht te tekenen gebruik je altijd je geodriehoek.

 

Soms mag je ook schetsen. Een schets is een soort kladje en mag zonder liniaal of geodriehoek worden gemaakt.
Een schets is een hulpmiddel om snel een plaatje te krijgen bij een situatie.

 

Afstanden

Een afstand in de wiskunde is altijd de lengte van de kortste verbinding.

De afstand tussen de twee punten A en B is de lengte van het lijnstuk AB tussen die punten.

 

 

De afstand van punt C tot lijn n is de lengte van lijnstuk CS.

 

 

De afstand tussen de lijnen p en q is de lengte van lijnstuk DE.

 

 

In werkelijkheid of op een plattegrond is de route tussen twee punten (meestal) langer dan de rechte afstand.

Bijvoorbeeld:
Hiernaast zie je twee keer een plattegrond. 
Eva staat in de Dijkmeesterweg (punt A) 
Ze wil naar de Schoolstraat (punt B). 


De afstand van punt A naar B is de lengte van lijnstuk AB. 
Eva kan niet in een rechte lijn van A naar B lopen.

 
De
route die Eva loopt zie je aangegeven in de plattegrond. 
De lengte van die route is langer dan de afstand AB.

 

 

Voorbeeld 2:

De route naar Harfsen is 3 kilometer. 
De afstand
hemelsbreed zal minder zijn dan 3 kilometer.

Cirkel

 
Je ziet hier een cirkel met middelpunt M. 
  


De straal is een lijnstuk vanuit het middelpunt naar de cirkel, bijvoorbeeld MA. 


 
 
 

 


 
 
Lijnstuk AB deelt de cirkel in twee gelijke delen.  
Lijnstuk AB heet de middellijn van de cirkel. 
De middellijn is twee keer zo lang als de straal. 
 
Een cirkel kun je tekenen met een passer. 

Vlakke figuren

Hiernaast zie je de bekendste vlakke figuren. 
  
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Driehoek 
Een driehoek is heeft drie hoekpunten en drie zijden.  
Hier zie je driehoek ABC. Je schrijft ook wel: Δ ABC. 

 
 
 
 

 
Vierkant 
Hiernaast zie je twee keer vierkant ABCD. 
De zijden van een vierkant staan loodrecht op elkaar. 
Alle zijden zijn even lang.
De zijden tegenover elkaar zijn evenwijdig 
 
De twee diagonalen van een vierkant zijn even lang. 
De twee diagonalen staan loodrecht op elkaar. 
De twee diagonalen delen elkaar middendoor.
 
 
 
 
Rechthoek 
Hier zie je twee keer rechthoek ABCD. 
 
 

De zijden van een rechthoek staan loodrecht op elkaar. 
De zijden die tegenover elkaar liggen zijn even lang. 
De zijden tegenover elkaar zijn evenwijdig
De twee diagonalen van een rechthoek zijn even lang. 
De twee diagonalen delen elkaar middendoor.
 
 
 
Parallellogram 
Hier zie je twee keer parallellogram ABCD. 
De zijden die tegenover elkaar liggen lopen evenwijdig. 
De zijden die tegenover elkaar liggen
zijn even lang.
 
De twee diagonalen van een parallellogram delen elkaar middendoor. 
 
 
Ruit 
Hier zie je twee keer ruit ABCD. 
De vier zijden van een ruit zijn even lang.
De zijden die tegenover elkaar liggen lopen evenwijdig. 
 
De twee diagonalen van een ruit staan loodrecht op elkaar. 
De twee diagonalen delen elkaar middendoor. 
 
 
Vlieger 
Hier zie je twee keer vlieger ABCD. 
Zijde AB is even lang als zijde BC. 
Zijde CD is even lang als zijde AD. 
De twee diagonalen van een vlieger staan loodrecht op elkaar. 
 
 
Trapezium
Hier zie je twee keer trapezium ABCD
In een trapezium zijn twee zijden evenwijdig.
in dit trapezium is AB evenwijdig aan CD
 
 
 
 
Vlakvulling
Bij deze vlakvulling wordt vaak gebruik gemaakt  van vlakke figuren. 
Deze vlakvulling bestaat uit allemaal ruiten. 

Omtrek

De omtrek van een figuur is lengte van de buitenrand. 
Je bepaalt de omtrek door de figuur ‘om te trekken’.  
Je telt welke afstand je aflegt tot je weer bij het beginpunt uitkomt.  
De omtrek van deze figuur is: 
AB + BC + CD + DA = 
3  +  4  +  5  +  2  = 14

 

 

 

 

In een rooster kun je de lengte van sommige lijnstukken tellen. 
Soms ligt een lijnstuk niet op een roosterlijn.  
Je meet dan de lengte met een liniaal. 
De lengte van ‘kromme’  gedeelten moet je schatten. 
De omtrek van deze figuur is: 
AB + BC + CD + DA ≈ 
4  +  5  + 6,1 +  6  = 21,1  

 

 

 

Voorbeeld 1

Een boer heeft een rechthoekig stuk land van 150 m bij 300 m. 
Hij wil land afzetten met prikkeldraad. 
Hoeveel meter prikkeldraad heeft hij nodig als hij op drie hoogtes prikkeldraad  
wil spannen? 
 
 1 hokje = 100 m bij 100 m 
 
De omtrek van het stuk land is 150 + 300 + 150 + 300 = 900 m. 
Hij heeft dus 3 x 900 m = 2700 m. prikkeldraad nodig. 

 

Voorbeeld 2

Je ziet hier vier vlakke figuren:  
een vierkant, een rechthoek, een ruit en een vlieger. 

De figuren hebben allemaal dezelfde omtrek. 

 

Lengtematen

Heb je het over lengte dan heb je het vaak over meters (m). 
Maar ook over kilometers (km), decimeters (dm), centimeters (cm) of millimeters (mm). 
Kilometers, meters, decimeters, centimeters en millimeters zijn lengtematen. 
Voor deze lengtematen geldt: 
1 km    =  1000 m 
1 m      =  10 dm 
1 dm    =  10 cm 
1 cm    =  10 mm 
 
Hieronder staan de verschillende lengte-eenheden op volgorde van groot naar klein.  

Zorg dat je dit rijtje uit je hoofd kent!

Elk stapje naar rechts betekent  x 10 
Elk stapje naar links betekent     : 10 

 

 

 

Soms is het handig om lengtematen om te rekenen. 
Voorbeelden: 
3,5 km = 3500 m       6000 m = 6 km 
1,5 m  =   15 dm       35 dm = 3,5 m 
6 m    =  600 cm      850 cm = 8,5 m 
24 cm  =  240 mm      500 mm = 50 cm
  

 

Voorbeeld  
 
Een slak legt in één uur 25 cm af. 
Hoe lang doet hij over een afstand van 3,5 m? 
3,5 m = 3,5 x 100 cm = 350 cm 
350 : 25 = 14 
De slak doet dus 14 uur over een afstand van 3,5 m. 

 

Oppervlakte

Zeshoek ABCDEF is getekend op een rooster. 
De oppervlakte vind je door het aantal hokjes te tellen. 
De oppervlakte van ABCDEF is 7 hokjes. 

 

 

 

 

 
Soms bestaat een figuur uit hele hokjes en halve hokjes. 
Twee halve hokjes hebben dezelfde oppervlakte als één heel hokje. 
De oppervlakte van de figuur hiernaast is 7 hokjes. 
 
 

 

 


Je ziet rechthoek ABCD getekend. 
De oppervlakte van rechthoek ABCD is 8 hokjes. 

 

 

 

 

 

Je ziet driehoek PQR getekend. 
De oppervlakte van PQR is de helft van de oppervlakte van ABCD. 
De oppervlakte is 8 : 2 = 4 hokjes 

 

 

Voorbeeld 1 
 
Bekijk de figuur. De figuur is 5 delen verdeeld. 
De oppervlakte van ABCDEF is gelijk aan de oppervlakte van de vijf delen.  
 
  de oppervlakte van I is: 18  hokjes 
  de oppervlakte van II is: 6 hokjes 
  de oppervlakte van III is: 4 hokjes 
  de oppervlakte van IV is: 2 hokjes 
  de oppervlakte van V is: 0,5 hokjes 
 
De totale oppervlakte van vijfhoek ABCDEF is dus:  
18 + 6 + 4 + 2 + 0,5 = 30,5 hokjes. 

 

 


Voorbeeld 2 
 
Joost wil een muur in zijn kamer verven. 
Hij koopt een pot verf van 3 liter. 
Met één liter verf kun je 4 m² verven. 
Is de pot groot genoeg voor het verven van de muur?  
 
  de oppervlakte van de hele wand is 5 x 3 = 15 m²  
  de oppervlakte van de deur = 1 x 2 = 2 m² 
  de oppervlakte van het raam = 1,5 x 1 = 1,5 m² 
  er moet geverfd worden: 15 - 2 - 1,5 = 11,5 m². 
 
Met 3 liter kun je 3 x 4 = 12 m² verven, dus de pot is net groot genoeg. 

Oppervlaktematen

Heb je het over oppervlakte dan heb je het vaak over vierkante meters (m²). 
Een vierkant van 1m bij 1m heeft een oppervlakte van 1 m². 
Maar soms heb je het ook over vierkante kilometers (km²), vierkante centimeters (cm²) 
of vierkante millimeters (mm²) . 
Vierkante meters, vierkante kilometers, vierkante centimeters en vierkante millimeters 
zijn oppervlaktematen. 
Er geldt: 
 1 km = 1000 m    en  1 km² = 1000000 m² 
 1 m  =  100 cm   en  1 m²  =   10000 cm²         
 1 cm =   10 mm   en  1 cm² =     100 mm² 

 
Hieronder staan de verschillende oppervlakte-eenheden op volgorde van groot  
naar klein.  

Zorg dat je dit rijtje uit je hoofd kent!
Elk stapje naar rechts betekent  x 100 
Elk stapje naar links betekent     : 100 
 
 
 
Soms is het handig om oppervlaktematen om te rekenen. 
Voorbeelden: 
  0,5 km² = 500000 m²       6000000  m² =  6 km² 
  1,5 m² =  15000 cm²          350 dm² =  3,5 m² 
  24 cm² =   2400 mm²        85000 cm² =  8,5 m²
 

 

Voorbeeld 1

Hiernaast zie je een stukje millimeterpapier. 
Ieder grijs hokje is 1 millimeter bij 1 millimeter. 
De oppervlakte van 1 grijs hokje is dus 1 mm². 
Op het millimeterpapier zijn ook blauwe hokjes getekend. 
De blauwe hokjes zijn 1 centimeter bij 1 centimeter. 
De oppervlakte van 1 blauw hokje is dus 1 cm². 
 
Tel hoeveel grijze hokjes in één blauw hokje passen. 
Je ziet: 1 cm² = 100 mm²

 

 

 

 

 

Voorbeeld 2

Hiernaast zie je een handbalveld getekend. 
De oppervlakte van het handbalveld is 50 hokjes. 
 
Elk hokje is in werkelijkheid 5 m bij 5 m. 
De oppervlakte van één hokje is dan 25 m².  
 
De oppervlakte van het handveld is dan 50 x 25 = 1250 m². 

 

 

 

Voorbeeld 3

Irma wil de vloer van haar kamer met vloertegels beleggen. 
De oppervlakte van de kamer van Irma is 10 m². 
De tegels zijn 30 cm bij 30 cm. 
Heeft Irma genoeg aan 100 tegels? 
 
  De oppervlakte van één tegel is 30 x 30  = 900 cm² 
  De oppervlakte van 100 tegels = 100 x 900 cm² = 90000 cm². 
  90000 cm² = 9 m². 
 
  Dus Irma heeft niet genoeg aan 100 tegels.

 

 

 

 

  • Het arrangement Samenvatting is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Willem de Graaf Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2016-10-13 08:43:27
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    GFWI 1H01_samenvatting.txt
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Trefwoorden
    cirkel, halve lijn, lijn, lijnstuk, meetkunde, punt, vlakke figuren
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.