Effecten van taal

Effecten van taal

Inhoud

De effecten van taal

Deze serie lessen gaat over het effect van taal: de woorden die je kiest, de manier waarop je je zinnen maakt en hoe je de informatie structureert.

Het effect dat taal teweeg brengt hangt, hangt van verschillende factoren af, zoals:

De ontvanger neemt je boodschap letterlijk

   

De ontvanger begrijpt de taalgrap niet

 

Doel

Tijdens deze serie lessen leer je eerst:

- Hoe schrijvers hun woorden kiezen om een bepaald effect te bereiken.

- Wat het effect van stijlfiguren is in een tekst.

- Wat het effect van beeldspraak is in een tekst.

- Wat het effect van de woordvolgorde in de zin is.

- Hoe schrijvers hun tekst opbouwen en welk effect dat heeft.

Daarna leer je om zelf teksten te schrijven waarbij je woorden, stijlfiguren, beeldspraak, zinsvolgorde en tekstopbouw bewust kiest bij het schrijven van je tekst.

Werkwijze

Les 1 en 2

We beginnen met het analyseren van teksten. Je doet dit met behulp van een kijkkaart.
Je analyses bespreek je met klasgenoten. Ieder mens verschilt in levenservaring, vaardigheden en kennis. Daarom zal bij een zelfde tekst bij verschillende mensen toch iets anders opvallen.
Door dit met elkaar uit te wisselen, leer je van elkaar.

We gaan ervanuit dat je al enige basiskennis hebt, zoals de theorie over stijlfiguren en beeldspraak zoals vorig jaar is behandeld. Ook de kennis over de zinsopbouw OPA, APO, POA heb je nodig, de theorie over tekstdoelen, de structuur van de tekst, signaalwoorden en de basiskennis grammatica (onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp en bijvoeglijke bijzin). Tot slot moet je weten wat een hoofdzin en bijzin is, welke rijmsoorten er zijn en wat een rijmschema is.
Geen nood als je de kennis niet helemaal meer paraat hebt. Onder het kopje 'theorie'' kun je deze terugvinden.

Nieuwe informatie wordt voorafgaand aan de opdrachten gegeven.

Les 3 en 4

Tijdens deze lessen ga je je ervaringen toepassen op een zelf geschreven tekst. Ook hier werk je weer samen door elkaar feedback te geven op de tekst.

 

Theorie

Tekstverbanden en signaalwoorden

Informatie over tekstverbanden en signaalwoorden: http://www.cambiumned.nl/theorie/stijl/verbanden/

Hoe herken je tekstverbanden: /userfiles/549dab54aca4d58639c88f9512157a0dd0e7c557.mp4

 

Lijdende en bedrijvende vorm van zinnen

Lijdende en bedrijvende vorm

De lijdende vorm is een zin waarin het woordje 'door' gekoppeld wordt aan het werkwoord. Iets wordt door iemand gedaan. Het werk wordt door hem gedaan.

In de bedrijvende vorm is degene die het werkwoord 'doet' (de uitvoerende) het onderwerp. Hij doet het werk. Het is een actieve vorm van zinnen maken. Iemand doet iets.

 

Stijlfiguren en beeldspraak

Teksten ziten vaak vol met stijlfiguren en beeldspraak. Deze moet je kunnen herkennen:

Stijlfiguren:

- Herhaling: een woord of zinsdeel wordt meerder keren herhaald.

- Opsomming: bij een begrip worden meerdere voorbeelden gegeven, bijvoorbeeld 'ik hou van sporten, zoals tennis, voetbal en rugby.

- Tegenstelling: twee begrippen worden tegenover elkaar gezet, zoals licht-donker, warm-koud, liefde-haat.

- Hyperbool: een overdrijving, zoals 'ik heb eeuwen op je staan wachten'.

- Understatement: het waait een beetje (bij windkracht 10).

- Eufemisme: mijn buurman heeft gisteren het tijdelijke met het eeuwige verwisseld.

 

Beeldspraak:

Om te weten met welke beeldspraak je te maken hebt, is het handig te weten wat er met object en beeld wordt bedoeld. Het object is datgene/diegene waarover het gaat in de tekst. Het beeld is het plaatje dat gebruikt wordt om het object te omschrijven.

- Personificatie: een dier/ding wordt voorgesteld met menselijke eigenschappen/gedragingen, zoals 'de wind huilt'.

- Vergelijking: object en beeld staan beide in de zin, zoals 'hij is zo sterk als een beer'.

- Metafoor: alleen het beeld wordt genoemd, zoals 'die ezel is alweer te laat'.

- Metonymie: er wordt iets genoemd dat een relatie heeft met het object maar het niet helemaal is, zoals 'ik heb de ijzers ondergebonden' voor 'ik heb mijn schaatsten aangetrokken'.

 

Zinsbouw

We hebben drie vormen van zinsbouw behandeld: OPA, POA en APO.

O = het onderwerp van de zin

P = de persoonsvorm

A = ander zinsdeel

 

OPA: Ik ga fietsen.

POA: Ga je naar huis?

APO: Morgen ga ik fietsen.

Tekstdoelen

Er zijn vier tekstdoelen:

- Informeren: feitelijke informatie overdragen, zoals in een krant of tijdschrift.

- Overtuigen: om iemand te overtuigen van je mening, zoals in een betoog ('vindt u ook niet dat ....'.

- Activeren: om iemand iets te laten doen, zoals protesteren, een handtekening zetten, afval gescheiden verzamelen.

- Amuseren: om de lezer te vermaken, zoals romans, columns, strips.

Hoofdzin-bijzin

Je hebt geleerd dat er twee soorten zinnen zijn: enkelvoudige zinnen en meervoudige zinnen.

Enkelvoudige zinnen hebben één onderwerp en één persoonsvorm. Meervoudige zinnen hebben er meer.

Bij meervoudige zinnen, kun je twee hoofdzinnen naast elkaar hebben of een hoofdzin met een bijzin. In een hoofdzin kan er nooit een woord tussen het onderwerp en de persoonsvorm gezet worden. In een bijzin kan dat wel. Je kunt dit testen met het woordje niet.

'Ik ga volgende week verhuizen.' Dit is een hoofdzin want je kunt niet zeggen 'Ik niet ga volgende week verhuizen.'.

'Ik ga volgende week verhuizen om de doodeenvoudige reden dat ik een heel mooi huis heb gekocht.' De vetgedrukte tekst is een bijzin. Tussen het onderwerp 'ik' en de persoonsvorm 'heb' staat een ander zinsdeel.

Rijmsoorten en rijmschema

Je moet de volgende rijmvormen kennen:

1. Alliteratie (beginrijm):  drukke dames doen dat

2. Assonantie (middenrijm): scholen - kopen

3. Eindrijm: jas - plas

Rijmschema's:

Met een rijmschema laat je zien welke woorden aan het eind van de zin op elkaar rijmen. Dit wordt aangegeven met een letter:

aabb

abab

abba

Het kan ook nog complexer, bijvoorbeeld:

Weet je nog (Herman van Veen)

Weet je nog, toen de wind, de bomen tergde
en hen de mantels, van het lichaam trok.
Dat wij samen,
de regen kletterde bij stromen,
schuilden en jij zo schrok.

a-b-c-d-b

 

 

Grammatica

Voor deze opdracht moet je het onderwerp, de persoonsvorm en het lijdend voorwerp kunnen herkennen.

De persoonsvorm vind je door de zin in een andere tijd te zetten.

Ik koop een boek. Ik kocht een boek.

pv = koop

 

Het onderwerp vind je door te vragen: wie/wat + pv

Wie koopt? 'Ik' = onderwerp

 

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: wie/wat + ond + pv

Wie/wat koop ik? 'een boek' = lijdend voorwerp

 

Ook handig:

Als je weet wat een bijvoeglijke bijzin is.

Je weet wat een bijvoegelijk naamwoord is: dat is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord (hoe iets is of waarvan het is gemaakt).

De houten tafel. De mooie ketting.

Een bijvoeglijke bijzin is een heel zinnetje dat iets vertelt over het zelfstandig naamwoord.

De ketting, die ik gisteren heb gekocht, is mooi.

 

Opdrachten

Tekstanalyse (les 1)

Er zijn twee teksten te analyseren, waarvan jij er persoonlijk één voor je rekening neemt.

Degene die het dichtst bij de deur zit,
neemt opdracht 1, de ander opdracht 2.

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 1
Opdracht 2

Uitwisselen ervaringen (les 2)

1e ronde

Je vergelijkt je analyse met een klasgenoot die dezelfde tekst heeft geanalyseerd. Wat hebben jullie hetzelfde, wat hebben jullie anders?

2e ronde

Je wisselt je analyse uit met een klasgenoot die een andere tekst heeft geanalyseerd. Wat zijn de verschillen tussen jullie teksten? Let op de structuur, de zinsbouw, de stijlfiguren, beeldspraak en de gebruikte woorden. Zie je ook een overeenkomst? Wat is een gemeenschappelijk onderwerp in beide teksten? Zou de doelgroep hetzelfde zijn? Licht jullie antwoord toe.

Tekst schrijven (les 3)

Schrijven: van idee naar tekst

Er zijn verschillende redenen waarom schrijvers hun verhalen schrijven: 

1. Ze willen hun gevoel uiten.

2. Ze willen de lezer vermaken.

3. Ze willen informeren.

4. Ze willen iemand overtuigen van een standpunt.

5. Ze willen iets veranderen in de wereld.

Als ze denken aan een bepaald onderwerp, maakt ze dat bijvoorbeeld boos, verontwaardigd of juist blij. Sommige schrijvers vertellen hierover graag op een humoristische manier aan hun lezers, anderen doen dat liever serieus.

 

Schrijfopdracht

1. Kies uit bovengenoemde redenen er één uit die jij gaat gebruiken.

2. Kies het soort tekst dat je wilt schrijven: een gedicht of een nieuwsbericht.

3. Kies een onderwerp dat aansluit bij de eerder gelezen teksten.

4. Maak een mindmap bij dat onderwerp (schrijf bijvoorbeeld in steekwoorden emoties die in je opkomen, personen, gebeurtenissen, een grap, je visie, enzovoort).

5. Bedenk de verhaallijn.

6. Bedenk wat voor stijlfiguren of beeldspraak je in je tekst kunt verwerken.

7. Schrijf nu een eerste versie van je verhaal.

 

Schrijf goed leesbaar. Tijdens de volgende les ga je je tekst uitwisselen met klasgenoten.

 

Feedback op elkaar (les 4)

Wissel je tekst uit met een klasgenoot. Je analyseert eerst de tekst van de ander, net als je in les 1 hebt gedaan. Denk aan de volgende vragen:

- Wat voor soort tekst is dit?
- Wat is het onderwerp van de tekst?
- Welke informatie vind jij het meest interessant en waarom?
- Wat valt je op aan de zinsbouw?
- Wat zou de doelgroep van de tekst zijn (wie zouden het moeten lezen)?
- Zijn er stijlfiguren en vormen van beeldspraak gebruikt?
- Mis je informatie?

 

Geef elkaar tips & tops.

 

Beantwoord als je klaar bent de volgende vragen:

 

Klaaropdracht

Als je eerder dan anderen klaar bent met een opdracht van een van de lessen, werk je aan deze opdracht:

Maak vier kaarten van een kwartet met spreekwoorden. Zorg dat de spreekwoorden iets gemeenschappelijks hebben, bijvoorbeeld spreekwoorden over water of spreekwoorden waar een hond in voorkomt. Zoek op http://www.woorden.org/spreekwoord.php vier spreekwoorden op met dat begrip.

Vul in dit format de spreekwoorden in: /userfiles/999fb9c3ebb45e6a27c77c815a5061cd1aa94d81.docx

Zoek er leuke plaatjes bij.

Post je werk op: https://padlet.com/anjajmschoots/spreekwoorden

 

  • Het arrangement Effecten van taal is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Anja Schoots Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2016-08-02 11:03:33
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Leerniveau
    VWO 3;
    Leerinhoud en doelen
    Schrijven; Nederlands; Schrijfvaardigheid; Afstemming op publiek; Woordgebruik en woordenschat (Nederlands);
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Schoots, Anja. (z.d.).

    Begrijpend lezen voor klas 2Havo

    https://maken.wikiwijs.nl/77087/Begrijpend_lezen_voor_klas_2Havo

    Schoots, Anja. (z.d.).

    Schrijven

    https://maken.wikiwijs.nl/81995/Schrijven