Opdracht: Neerslag - vmbo-kgt34

Opdracht: Neerslag - vmbo-kgt34

Neerslag

Intro

Neerslag, je hebt het in soorten en maten. Bij koud weer heb je sneeuw, hagel, natte sneeuw of ijzel. Bij temperaturen boven nul krijg je regen al komt zomerhagel ook voor.

In deze opdracht bekijk je verschillende vormen van neerslag, net als de neerslagverdeling, de waterbalans, de neerslagintensiteit in Nederland en Spanje.
Ook bekijk je de gevolgen van te veel of te weinig regen en wat je daar tegen kunt doen. En je kijkt naar welke vegetatie past bij Nederland en bij Spanje.

Bekijk eerst de video.
Kun je uitleggen hoe stapelwolken ontstaan?

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kun je:

  • het verschil omschrijven tussen drie soorten neerslag: stuwingsneerslag, stijgingsneerslag en frontale neerslag;
  • een omschrijving geven van de begrippen 'normaalwaarden', 'neerslagverdeling', 'waterbalans' en 'neerslagintensiteit';
  • de gevolgen herkennen van te veel of te weinig neerslag in een gebied;
  • enkele maatregelen opnoemen, die worden toegepast om verdroging of overstroming van gebieden te voorkomen;
  • omschrijven wat wordt bedoeld met een vegetatiezone.

Wat kan ik al?

Voor je met de opdracht begint, bestudeer je het volgende item uit de Kennisbank.

Het weer

 

Kijk of je antwoord kunt geven op de volgende vragen.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Je bestudeert drie soorten neerslag. Er worden enkele begrippen uitgelegd die met (de meting van) regen te maken hebben. Je maakt een oefening.
Stap 2 Je leest wat de gevolgen kunnen zijn van te veel of te weinig neerslag. Ook worden een paar methodes besproken die toegepast worden bij verdroging en overstroming van gebieden. Je bekijkt een video en beantwoordt er vragen over.
Stap 3 Je gebruikt de Grote Bosatlas (of internet) om de verschillende vegetatiezones die in Europa voorkomen te kunnen benoemen.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippen De begrippen gaan over neerslag.
Eindopdracht A Kies je voor eindopdracht A, dan maak je de toets.
Eindopdracht B Kies je voor eindopdracht B, dan maak je een eindproduct naar keuze samen met een klasgenoot. Jullie brengen de verschillen in neerslag tussen NL en Spanje in beeld.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 2 à 3 lesuren nodig.  

Aan de slag

Stap 1: Verschillende neerslag

Verschillende soorten neerslag

In de introductievideo en in de Stap 'Wat kan ik al?' ben je drie soorten regen tegengekomen.

Stuwingsneerslag

Een luchtstroom die op zijn weg een berg of gebergte tegenkomt, moet omhoog. Hoe hoger hoe koeler en warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht. De aanwezige waterdamp condenseert, verdicht zich en valt als neerslag naar beneden (condenseren is het overgaan van een gas- of dampvorm naar een vloeibare vorm). Deze neerslag heet stuwingsneerslag en valt meestal aan de loefzijde van de berg, de kant waar de wind vandaan komt. Aan de andere kant, de lijzijde, is het meestal erg droog. De waterdamp is aan de loefzijde al uit de lucht verdwenen. De droogte aan de lijzijde wordt ook wel de regenschaduw genoemd.

Stijgingsneerslag

Als de zon het aardoppervlak verwarmt dan warmt de lucht erboven ook op. Warme lucht stijgt op en koelt in hogere lagen weer af. Koele lucht kan minder waterdamp bevatten, er treedt condensatie op en neerslag is het gevolg. Stijgingsregens komen veel voor boven de evenaar. De kracht van de zon is er het grootst. Door de grote hoeveelheid vocht in de lucht ontstaan er tropische regenbuien.

Frontale neerslag

Frontale neerslag is neerslag die ontstaat op plekken waar warme en koude lucht elkaar tegenkomen. Frontale neerslag zie je vaak in West-Europa. Warme lucht uit het zuiden waait naar het noorden en botst tegen koude lucht. Het front ligt op het punt waar de koude en warme lucht elkaar raken. De koude lucht is zwaar en dwingt de warme lucht om op te stijgen. Als de warme lucht opstijgt, koelt hij af door de botsing met de koude lucht. Hierdoor ontstaat er een brede wolkenband waarin de aanwezige waterdamp gaat condenseren en als regen, hagel of sneeuw naar beneden valt.

 

Als het over neerslag gaat, spelen ook de volgende begrippen een rol:

Normaalwaarden of normalen

Neerslag: waar, wanneer en hoeveel…?
In de klimatologie wordt veel over “normaalwaarden” of “normalen” gesproken. Een “normaal” is de gemiddelde waarde van een bepaalde grootheid (bijvoorbeeld de gemiddelde temperatuur in juli of de gemiddelde neerslagsom in april) over de laatste 30 jaar.
Bij neerslag is het wenselijk om te meten over een langere periode dan 30 jaar. Neerslag is namelijk variabel. Het kan zo zijn dat het ene jaar relatief weinig neerslag valt, en het jaar erop relatief veel. Dit heeft te maken met de luchtstromen en drukgebieden die variabel zijn.

Neerslagverdeling

Met neerslagverdeling wordt “de verdeling van de neerslag over de verschillende maanden van het jaar” bedoeld. Dit kan per gebied worden gemeten (vaak wordt De Bilt als uitgangspunt genomen) maar ook per land. Hoewel we in Nederland het gevoel hebben dat er veel neerslag valt, is dit feitelijk niet het geval. Gemiddeld valt er gedurende 7% van de tijd in Nederland neerslag in de vorm van regen, sneeuw, ijzel of hagel en dat staat gelijk aan ongeveer één uur en veertig minuten aan neerslag per dag.

Het gevoel dat Nederland een nat land is, wordt vooral gevoed door de onvoorspelbaarheid van het Nederlandse klimaat. We kennen geen uitgesproken natte of droge periodes en de kans op neerslag is erg vaak aanwezig. Het KNMI kan ons zelden garanderen dat het een hele dag droog blijft. Dat het weer in Nederland alle kanten op kan gaan, heeft verschillende oorzaken. De belangrijkste zijn de ligging aan zee, het ontbreken van bergen en het feit dat we vaak op een scheidslijn van warme en koude luchtstromen liggen.

Waterbalans

De waterbalans is de verhouding tussen de hoeveelheid neerslag aan de ene kant en de mate van verdamping en de hoeveelheid afstromend water aan de andere kant. De hoeveelheid neerslag die we nodig hebben voor ons drinkwater, onze landbouw en voor planten wordt nuttige neerslag genoemd. Als er te veel neerslag valt, ontstaan er vaak overstromingen; bij te weinig neerslag ontstaat er droogte. In Nederland kennen we in de zomer vaak een watertekort, in de winter vaak een wateroverschot. Op een dag met extreme neerslag kan het waterpeil in een rivier enorm stijgen. Al het regenwater dat niet in de bodem trekt moet worden afgevoerd via beken, zijstromen en rivieren. Tijdens zo’n piekafvoer moeten dijken het water binnen de uiterwaarden houden en overstromingen voorkomen.

Neerslagintensiteit

De intensiteit van de neerslag is een maat voor de hoeveelheid regen die gedurende een periode valt: zoveel water, in zoveel tijd. Neerslagintensiteit wordt uitgedrukt in millimeter per tijdseenheid: millimeter per uur, per 6 uur, of per dag, enzovoorts. We zeggen bijvoorbeeld: “Er viel 30 mm regen vandaag”. Dat betekent een laag van 30 mm water op één plek in één dag. In sommige landen wordt gesproken over het volume regen op een vierkante meter: ‘Er viel 10 liter regen per m² vandaag.’ Een millimeter regen op een m² is gelijk aan een liter.
Wat is een hoge of een lage intensiteit? Dat hangt van de lokale omstandigheden af, van de regenval waaraan men gewend is en die door het watersysteem kan worden verwerkt. Een hoge intensiteit in Nederland kan bijvoorbeeld 30 mm per uur zijn, een lage een paar mm per dag.

Maak de oefening.

Stap 2: Te veel of te weinig

 

Gevolgen te veel of te weinig neerslag

Te weinig neerslag zorgt voor verdroging. Als er in een gebied minder dan 250 mm neerslag per jaar valt, spreken we over verwoestijning. In een woestijngebied is er weinig of geen begroeiing mogelijk. Ook mensen kunnen verwoestijning veroorzaken. Bijvoorbeeld door ontbossing of doordat landbouwgrond uitgeput raakt als lange tijd hetzelfde gewas wordt verbouwd. In Nederland kennen we geen verwoestijning, wel kennen we droge periodes waarbij landbouwgewassen en andere planten het moeilijk hebben.

Als er ergens meer neerslag ontstaat dan de beken, rivieren, meren en bodem kunnen opnemen, ontstaan er overstromingen. Nederland ligt voor de helft onder de zeespiegel. Het NAP (Normaal Amsterdams Peil, ongeveer het gemiddelde zeeniveau) ligt boven een groot gedeelte van het landoppervlak van Nederland. En ook het waterpeil in onze rivieren ligt vaak hoog vergeleken met het binnendijkse land. Een natte periode kan hierdoor zonder goede dijken al snel leiden tot een overstroming.
De grootste overstroming die Nederland heeft gekend in de afgelopen eeuw is de Watersnoodramp van 1953.

Wat doe je tegen verdroging en overstromingen?

Irrigatie
Als een gebied te maken heeft met verdroging of verwoestijning, dan wordt de grond ongeschikt voor landbouw, bosbouw en andere begroeiing. Om verdroging of verwoestijning tegen te gaan en de opbrengst van de verbouwde gewassen zo hoog mogelijk te maken, is de meest voorkomende maatregel het toepassen van irrigatie. Er zijn verschillende methoden om land te irrigeren. De meest voorkomende methode is oppervlaktebevloeiing. Meer dan 80% van de irrigatie wereldwijd vindt plaats door oppervlaktebevloeiing. Dit is het machinaal over het land laten stromen van water. De bekendste technieken voor oppervlaktebevloeiing van akkerland in Nederland zijn: bekkenbevloeiing, strokenbevloeiing, vorenbevloeiing en beregening.

Bekkenbevloeiing of bassinbevloeiing
Bij bekkenbevloeiing verdeelt men het land in meerdere ‘bekkens’ of ‘vlakken’. Daaromheen wordt een walletje van aarde gemaakt zodat het een bassin wordt waar men water in kan gieten. Dit gebeurt net zolang totdat de bodem niets meer kan opnemen. De grond wordt op deze manier doordrongen met water, en weer vruchtbaar gemaakt. Nadeel van deze techniek is dat de bassins een perfecte horizontale ligging moeten hebben en dat de bassins meestal zo klein zijn dat mechanisatie van het zaaien en oogsten moeilijk uitvoerbaar is.

Strokenbevloeiing
Strokenbevloeiing wordt vooral toegepast op flauw hellende terreinen. Langs de helling worden stroken gemaakt met daaromheen walletjes van aarde. Deze stroken lopen net als de helling bergafwaarts. Op het hoogste punt van de stroken wordt door een toevoerkanaaltje water toegevoegd, waarna het door de stroken door beneden stroomt en ondertussen in de grond wegzakt. Er wordt net zo lang geïrrigeerd totdat de grond verzadigd is met water.

Vorenbevloeiing
Net als strokenbevloeiing is vorenbevloeiing een stroombevloeiing die toegepast wordt op hellend terrein. Er worden hierbij kleine kanaaltjes (voren) door het land gegraven. Op het hoogste punt sproeit men water in de voren. Deze manier van irrigeren is zeer arbeidsintensief en bemoeilijkt bovendien het gemechaniseerd zaaien en oogsten, omdat daarbij mogelijk de voren worden vernield.

Beregening
Bij beregening wordt het water van bovenaf over het land gesproeid. Dit kan bijvoorbeeld met een sproeier. Het water wordt hierbij naar enkele centrale punten op het land gepompt door een leiding of slang, waar het wordt verspreid door een sproeier. Tegenwoordig bestaan er ook geautomatiseerde, verrijdbare sproeiers, die zichzelf over grote stukken land kunnen voortbewegen. Het nadeel van beregening van bovenaf is de relatief grote hoeveelheid water die verloren gaat door verdamping. Daarbij kan water dat achterblijft op de bladeren van planten slechte gevolgen hebben voor de planten. Zo kunnen er makkelijker schimmels ontstaan, of bladeren kunnen zelfs verbranden op hete, zonnige dagen.

Drainage
Om overstromingen te voorkomen in gebieden waar het waterpeil te hoog is, wordt drainage (ontwatering) toegepast. Als er ergens een wateroverschot is (bijvoorbeeld op akkerland) wordt water afgevoerd door buizen die 80 cm onder de grond liggen en uitkomen in kleine sloten of greppels. Daarna kan het water verder kan stromen in grotere sloten, rivieren en uiteindelijk de zee.

In Nederland is drainage vrij algemeen. Het is nodig om akkerbouw en veeteelt mogelijk te maken. Door drainage blijft de bodem droog en stevig genoeg om landbouwmachines te dragen. Voor sommige gewassen is een constant waterpeil belangrijk, bijvoorbeeld bij de bollen- en fruitteelt. Polders zijn zelfs alleen mogelijk door drainage. Zonder drainage zouden deze gebieden, die onder zeeniveau liggen, vollopen en veranderen in grote meren. In de stad voorkomt drainage dat kelders en loopruimtes onder huizen vollopen. Of denk aan straten of snelwegen in laaggelegen gebieden die bij regen overstromen.

Voor de landbouw en voor stedelijke gebieden is drainage een uitkomst, maar voor de natuurgebieden heeft het geen positieve uitwerking. Door traditionele drainage in de omliggende landbouwgebieden daalt het grondwaterpeil ook hier, wat verdroging veroorzaakt. Daarom is er enkele jaren geleden een nieuwe techniek uitgevonden die nu steeds meer wordt ingevoerd: peilgestuurde drainage.

Peilgestuurde of klimaatadaptieve drainage zorgt ervoor dat boeren het grondwaterpeil per perceel kunnen regelen. Als het erg nat is, kunnen boeren het systeem zo instellen dat het water wegloopt en als het droog is, kunnen ze het water vasthouden.

Bekijk de video. Beantwoord de vragen die in deze video worden gesteld.

De vragen staan ook in de volgende oefening.

Stap 3: Vegetatiezones

Het weer is de toestand van de dampkring op een bepaald tijdstip op een bepaalde plaats. Het klimaat is het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar. Als we het over Spanje hebben, zeggen we vaak: “Daar is het weer zo aangenaam”. Eigenlijk bedoelen we dan “Daar is het klimaat zo aangenaam”.

De wereld kent heel wat verschillende klimaten. Als verschillende gebieden een vergelijkbaar klimaat hebben, behoren zij klimatologisch tot dezelfde zone. Bij dergelijke zones hoort een bepaalde vegetatie (spontane begroeiing). En zo is het begrip vegetatiezone ontstaan.

Doe ook de volgende sleepoefening.

Afronding

Begrippen

Het weer

Neerslag
Water uit de dampkring. Dit water kan in vaste vorm (sneeuw, ijzel of hagel) of vloeibare vorm (regen) op aarde terechtkomen.
Stuwingsregen
Regen ontstaan doordat lucht tegen een gebergte omhoog gestuwd wordt.
Stijgingsregen
Neerslag ontstaan in het gebied rond de evenaar.
Frontale regen
Neerslag die ontstaat op plekken waar warme en koude lucht elkaar tegenkomen.
Front
Een scheiding tussen twee luchtsoorten.
Hogedrukgebied
Gebied waar de luchtdruk hoog is vergeleken met de omgeving, gemeten op zeeniveau.
Lagedrukgebied
Gebied waar de luchtdruk laag is vergeleken met de omgeving, gemeten op zeeniveau.
Normaalwaarden of normalen
De gemiddelde waarde van een bepaalde grootheid (bijvoorbeeld de gemiddelde temperatuur in juli of de gemiddelde neerslagsom in april) over de laatste 30 jaar.
Neerslagverdeling
De verdeling van de neerslag over de verschillende maanden van het jaar.
Waterbalans
De verhouding tussen de hoeveelheid neerslag aan de ene kant en de mate van verdamping en de hoeveelheid afstromend water aan de andere kant.
Neerslagintensiteit
Een maat voor de hoeveelheid regen die gedurende een periode valt: zoveel water, in zoveel tijd. Neerslagintensiteit wordt uitgedrukt in millimeter per tijdseenheid.
Verwoestijning
Door een tekort aan neerslag droogt de grond steeds verder uit en is begroeiing niet of nauwelijks meer mogelijk.
Irrigatie
Met gebruikmaking van allerlei technische middelen water toevoegen aan landbouwgewassen bij een tekort aan neerslag.
Drainage
Het afvoeren van water uit de bodem over en door de grond, met als gevolg het verlagen van het grondwaterpeil.
Peilgestuurde drainage
Als het erg nat is kunnen boeren het drainagesysteem zo instellen dat het water wegloopt en als het droog is kunnen ze het water vasthouden.
Vegetatiezone
Als verschillende gebieden een vergelijkbaar klimaat hebben behoren ze klimatologisch tot dezelfde zone. Bij dergelijke zones hoort een bepaalde vegetatie (begroeiing).

 

 

Eindopdracht A: Toets

Test je kennis. Beantwoord de vragen.

Eindopdracht B: Vergelijk

Vergelijk NL met Spanje

In deze opdracht ben je veel begrippen die te maken hebben met neerslag en vegetatie tegengekomen.
Je sluit de opdracht af met het in kaart brengen van de verschillen tussen Nederland en Spanje als het gaat om neerslag en vegetatie.

Hoe ga je te werk?

Ga samen met een klasgenoot op zoek naar antwoorden op de volgende vragen. Gebruik de Grote Bosatlas en internet.

  1. Je onderscheidt drie soorten neerslag: stuwingsneerslag, stijgingsneerslag en frontale neerslag. Welke soort (of soorten) regen komt het meeste voor in Nederland? En welke soort (of soorten) het meest in Spanje?
  2. Welke verschillen zijn er tussen Nederland en Spanje als je kijkt naar de gemiddelde neerslag in de zomer over de laatste 30 jaar?
  3. Vergelijk de neerslagverdeling in de hoofdstad van Nederland met de neerslagverdeling in de hoofdstad van Spanje. Beschrijf de verschillen.
  4. Waarom zijn de verschillen in neerslagintensiteit binnen Spanje groter dan binnen Nederland?
  5. Heeft Nederland vaker te maken met te veel of met te weinig water? En hoe zit dat in Spanje?
  6. Waar wordt er in Nederland gebruik gemaakt van drainage? En zoek uit of er in Spanje gebruik gemaakt wordt van drainage.
  7. Waar (en wanneer) wordt er in Spanje gebruik gemaakt van irrigatie? En in Nederland?
  8. In welke vegetatiezone ligt Nederland en in welke vegetatiezone(s) ligt Spanje?
    Zoek een afbeelding die het verschil in vegetatie tussen Nederland en Spanje duidelijk maken.

Verwerk de antwoorden in een eindproduct naar keuze. Voor ideeën kun je kijken in de gereedschapskist.
Je kunt ook gebruikmaken van de blanco kaarten van Spanje en Nederland uit de opdracht Weer NL en Spanje.

Beoordeling

Laat het eindproduct beoordelen door je docent. Hij of zij zal letten op:

  • inhoud: Hebben jullie in je eindproduct de vragen verwerkt zoals hier aangegeven? Zijn er duidelijk verschillen waarneembaar tussen Nederland en Spanje op verschillende punten?
  • vorm: zijn jullie bij de keuze van de vorm origineel en creatief geweest? Ziet het eindproduct er verzorgd uit? Hebben jullie ook klimaatkaarten gebruikt?
  • taalfouten: hebben jullie weinig of geen taalfouten gemaakt?

 

 

Gereedschapskist

Welkom bij de gereedschapskist. Hier vind je uitleg over alle werkvormen waarmee je je eindproducten maakt. Bij iedere werkvorm staat beschreven hoe je deze uitvoert, kun je inspiratiefilmpjes bekijken en vind je de beoordelingscriteria waaraan jouw product moet voldoen. Ook zie je welke digitale middelen je kunt gebruiken en aan welke vaardigheden je werkt tijdens het maken van je eindproduct. Veel succes!

 

Terugkijken

Intro

  • Neem de intro nog eens door. Gaf de video een goed beeld van de soorten regen? 

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Er staan nogal wat begrippen in de leerdoelen.
    Kun je alle begrippen omschrijven?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Ben je tussen de 2 en 3 uur met de opdracht bezig geweest?
    Heb je in die tijd ook de eindopdracht kunnen doen?
  • Inhoud
    Over de verschillende soorten irrigatie werd uitleg gegeven. Welke methode(s) worden in Nederland het meest toegepast?
  • Eindopdracht
    Welke bronnen hebben jullie vooral gebruikt bij de eindopdracht?
    Was het lastig om de juiste informatie te vinden? Met welke vraag hadden jullie de meeste moeite?
    Hoe hebben jullie de resultaten gepresenteerd? Zijn jullie hier tevreden over?

 

  • Het arrangement Opdracht: Neerslag - vmbo-kgt34 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2022-10-24 15:59:38
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Deze opdracht hoort bij het thema 'Weer en klimaat: NL en Spanje', en is onderdeel van de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor Aardrijkskunde voor vmbo-kgt leerjaar 3 en 4. In deze opdracht ga je meer leren over neerslag en hoe dit voorkomt, zo leer je over: stuwingsneerslag, stijgingsneerslag en frontale neerslag. Verder leer je over de volgende statistische begrippen die neerslag omschrijft: neerslagintensiteit, waterbalans, neerslagverdeling en normaalwaarden. Ook ga je in op welke gevolgen te veel of te weinig neerslag heeft op een gebied. Zo leer je over overstromingen en verdroging en hoe de impact hiervan met verschillende maatregelen teruggedrongen kunnen worden. Tot slot ga je leren wat een vegetatiezone is. Veel plezier met het maken van de opdracht!
    Leerniveau
    VMBO gemengde leerweg, 3; VMBO theoretische leerweg, 4; VMBO theoretische leerweg, 3; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO gemengde leerweg, 4; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 3;
    Leerinhoud en doelen
    Weer; Systeem aarde; Aardrijkskunde;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    3 uur en 0 minuten
    Trefwoorden
    aardrijkskunde, arrangeerbaar, neerslag, overstroming, stercollectie, vegetatiezones, verdroging, vmbo-kgt34, weer en klimaat: nl en spanje

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content - Gereedschapskist. (2019).

    Gereedschapskist activerende werkvormen

    https://maken.wikiwijs.nl/105906/Gereedschapskist_activerende_werkvormen

    VO-content - Kennisbanken. (2018).

    Kennisbank Aardrijkskunde - vmbo12

    https://maken.wikiwijs.nl/134827/Kennisbank_Aardrijkskunde___vmbo12