Thema: Chemie om ons heen hv3

Thema: Chemie om ons heen hv3

Chemie om ons heen

Introductie

Welkom bij deze eerste module scheikunde!

Scheikunde bestudeert stoffen en hoe deze omgezet kunnen worden in andere stoffen. Scheikunde bestudeert ook de wetmatigheden die daaruit te ontdekken zijn. Deze kennis blijkt heel nuttig te zijn.

Dankzij scheikunde hebben we bijvoorbeeld plastic, een zeer nuttig materiaal. Dankzij scheikunde kunnen we een anticonceptiepil maken. Prettig, als je een vriendje hebt en niet zwanger wilt worden. Dankzij scheikunde zijn er heel veel foto’s en muziek op te slaan op je smartphone.

Bekijk het filmpje 'Chemie is overal'.

Inleiding

Wat ga je doen?

Wat ga je doen?
In deze module ga je met scheikunde kennismaken.
Jullie gaan:

  • Engage: je bekijkt een filmpje over scheikunde om te ontdekken dat scheikunde boeiend is en dat je overal op de wereld scheikunde aantreft.
  • Explore: een woordspin maken en uitzoeken wat scheikunde, natuurkunde en biologie is.
  • Explain: een heleboel experimenten doen en zo veel leren over scheikunde.
  • Elaborate: wat je geleerd hebt, toepassen in een andere context.
  • Evaluate: evalueren wat je geleerd hebt.

In de tabel staat hoeveel lessen je hier ongeveer mee bezig bent.


Stap Activiteit Aantal lessen
Inleiding Oriëntatie 0,5 les
Engage Introductie 1 les
Explore Wat is scheikunde? 1 les
Explain Veiligheid 1 les
  Practicumlab 1 les
  Stof X 1 les
  Alles over stof 1 les
  Experimenteren 1 les
  Rekenen 1 les
Evaluate Evaluatie 1 les
Totaal   11,5 lessen

Samenwerken

Je werkt samen in een groep van drie leerlingen. Elke leerling heeft een taak. Deze taken wisselen elke les. Er zijn drie taken: de voorzitter, de secretaris en de klusser.

De voorzitter zorgt ervoor dat iedereen meedoet aan de opdracht, hij of zij houdt de tijd in de gaten en neemt contact op met de docent bij vragen.


De klusser zorgt ervoor dat al het materiaal op jullie onderzoeksplek komt en dat na afloop alles weer netjes wordt opgeruimd.


De secretaris noteert de antwoorden van de opdrachten en de waarnemingen van de experimenten in het teamboekje.

Maak goede afspraken over wie wat doet. Noteer deze afspraken in het teamboekje. De eerstvolgende les noteer je steeds of alle afspraken zijn nagekomen.

Teamboekje

Er zijn twee soorten opdrachten: individuele opdrachten en teamopdrachten.

De individuele opdrachten zijn genummerd van O1 tot en met O19.
De teamopdrachten hebben we 'Aan de slag' genoemd en herken je aan de paarse kleur.

Individuele opdrachten maak je uiteraard alleen. Antwoorden schrijf je in je eigen (digitale) schrift. In dit schrift maak je ook aantekeningen, bijvoorbeeld van de uitleg van je docent.

Antwoorden bij teamopdrachten noteer je in het teamboekje.
Dit boekje blijft op school. De secretaris houdt het teamboekje bij.
De rol van secretaris wisselt elke les.

Download hier het Teamboekje Chemie om ons heen

Wat ga je leren?

Wat ga je leren?
Je leert de volgende begrippen kennen:

  • Zuivere stof en mengsel
  • Atoom en molecuul
  • Suspensie, oplossing, verzadigde oplossing en emulsie
  • Hydrofoob en hydrofiel
  • Troebele en heldere vloeistof
  • Stofeigenschappen als kleur, geur, smaak, oplosbaarheid, brandbaarheid en fase
  • Smeltpunt en smelttraject
  • Reagens
  • Dichtheid, concentratie en massapercentage
  • Faseovergang
  • Significante cijfers en machten van tien

Je leert het volgende kunnen:

  • Waarnemingen en conclusies kunnen herkennen en aangeven.
  • Een werkplan van een eenvoudig experiment opstellen.
  • Aangeven welke voorwaarden er nodig zijn voor een verbranding.
  • Uitleggen hoe en met welke middelen je een brand kunt blussen en kunnen uitleggen waarom het ene middel geschikt is en het andere middel niet.
  • Brander gebruiken en weten welke vlam je waarvoor gebruikt.
  • Weten welk glaswerk en overige benodigdheden je waarvoor gebruikt.
  • De betekenis van de gevaren-pictogrammen weten.
  • Gebruiken van de zuurkast.
  • Rekenen met dichtheid, concentratie en massapercentage.
  • Het juiste aantal significante cijfers weergeven en je antwoord in machten van tien opschrijven.

Engage

Introductie

Bekijk één van de onderstaande afleveringen van Het Klokhuis.
Je mag zelf kiezen. Je hoeft maar één aflevering te bekijken.
(Al mag je ze natuurlijk allemaal bekijken).


Scheikunde bestudeert stoffen en hoe deze omgezet kunnen worden in andere stoffen. Scheikunde bestudeert ook de wetmatigheden die daaruit te ontdekken zijn. Deze kennis blijkt heel nuttig te zijn.

O1 - individueel
Schrijf in ongeveer 150 woorden in je eigen (digitale) schrift op wat het filmpje dat je bekeken hebt met scheikunde te maken heeft.

Explore

Wat is scheikunde?

O2 - individueel
Je krijgt een setje post-it papiertjes.
Noteer op elke ‘post-it’ iets waaraan je denkt bij het woord scheikunde.
Maak eerst individueel een woordspin.

Aan de slag 1 - teamopdracht
Maak vervolgens met je team één woordspin in het teamboekje. Plak alle post-it papiertjes op een A3 vel.
Zet alle papiertjes die bij elkaar horen in één groepje.
Het resultaat komt in het teamboekje.

Aan de slag 2: Samenhang tussen vakken - teamopdracht
Scheikunde is, net als natuurkunde en biologie, een natuurwetenschap. In de eerste en tweede klas heb je al kennis gemaakt met de vakken biologie en natuurkunde. Wellicht heb je ook al wat scheikunde gehad. Waarschijnlijk heb je gemerkt dat sommige onderwerpen met meerdere vakken te maken hebben. Bijvoorbeeld de werking van een oog, wat zowel met natuurkunde, als met biologie te maken heeft.


Bekijk de afbeelding.
Je ziet de drie vakken Na (= natuurkunde), Sk (= scheikunde) en Bi (= biologie).

Hieronder zie je 12 onderwerpen. Ga bij ieder onderwerp na of het bij Na, Sk of Bi hoort of misschien bij meerdere vakken. Zet vervolgens onderwerpen op de juiste plaats in het figuur.

  1. Sterren in het heelal
  2. De remweg van een auto
  3. Waterplantjes in een aquarium
  4. Het zingen van een vogel
  5. Het zoutgehalte in de Dode Zee
  6. De alcohol in wijn
  7. De frequentie van een slinger
  8. Het roesten van een spijker
  9. Een aspirine tegen de hoofdpijn
  10. De suiker in een suikerbiet
  11. Van olie plastics maken
  12. Het mobieltje

Het is een teamopdracht: dus bespreek de antwoorden met elkaar. En maak de opdracht in het teamboekje.

Explain

Veiligheid

Je gaat zo je eerste chemische experiment doen.
Eerst maken we een aantal afspraken over veiligheid in het lab.

Regels in het practicumlokaal:

  • Tijdens een practicum mag je niet eten en drinken. Krijg je per ongeluk iets in je mond, spuug het meteen uit en spoel je mond met veel water. Waarschuw de TOA of docent.
  • Bij een practicum heb je altijd een labjas aan en een bril op. Lang haar moet in een staart.

Uiteraard werk je netjes en ruim je na afloop je spullen op.
Ga na waar de nooddouche, de oogdouche en de brandblusser zijn.

 


O3 - individueel
Je gaat werken met een bunsenbrander. Hiernaast staat een doorsneetekening.
Bekijk het filmpje. Noteer welke stappen je moet doen om de bunsenbrander op de juiste wijze aan te zetten.            


Stap 1:
Stap 2:
Stap 3:
Stap 4:
Etc.

Noteer ook welke stappen je moet doen om de brander op de juiste wijze weer uit te zetten.


Met de brander kun je drie verschillende soorten vlammen maken:
de gele vlam, de stille kleurloze vlam en de ruisende vlam met een blauwe kern.
Deze verschillende vlammen kun je krijgen door de luchtregelschijf open of dicht te draaien.
Noteer in onderstaande tabel wat de stand van de luchtregelschijf is bij welke vlam en geef ook aan waarvoor je de vlam kunt gebruiken.

Soort vlam Stand luchtregelschijf Toepassing
Gele vlam    
Stille kleurloze vlam    
Ruisende vlam    
 

Veiligheid - Experiment 1

Aan de slag 3: Experiment 1 - teamopdracht
Voer in je groepje experiment 1 uit.


Benodigdheden
- Vierkant papier (ongeveer 15x15 cm)
- 4 paperclips om hoeken vast te zetten
- Driepoot met gaasje
- Brander
- Lucifer
- Kraanwater

Werkwijze

  1. Vouw een bakje van papier.
  2. Klem de hoeken vast met een paperclip (zie de tekening).
  3. Zet het bakje op een driepoot met gaasje en giet er voorzichtig wat water in. Zorg dat het water ongeveer 0,5 cm hoog staat.

Wat verwacht je dat er gebeurt als je het bakje verhit?

  1. Steek de brander op de juiste manier aan en stel een stille kleurloze vlam in.
  2. Plaats de brander onder het bakje.

Vragen

  1. Wat neem je waar?
  2. Verklaar je waarnemingen.
  3. Wanneer zal het papier wel gaan branden?


Het is een teamopdracht: dus bespreek de antwoorden met elkaar.
En schrijf de antwoorden in het teamboekje.

Practicumlab

Bekijk het volgende filmpje:


04 - individueel
Voor het ontstaan van een brand, ook wel verbranding genoemd, moet er aan drie voorwaarden worden voldaan. Welke?

Schrijf je antwoord op in je (digitale) schrift en bespreek het kort met je groepsgenoten.


O5 - individueel
Er bestaan verschillende soorten blusmiddellen.
Niet elk middel is geschikt voor elke brand.
Noteer welk blusmiddel niet geschikt is en welk blusmiddel wel.
Geef ook een toelichting.

  • Een hoopje houtkrullen
  • Niet blussen met ..., omdat ...
    Blussen met ..., je haalt ... weg.
     
  • Een watje gedrenkt in wasbenzine
  • Niet blussen met ..., omdat ...
    Blussen met ..., je haalt ... weg.
     
  • Vlam in de pan
  • Niet blussen met ..., omdat ...
    Blussen met ..., je haalt ... weg.
     


De experimenten met brandgevaar worden allemaal uitgevoerd in de zuurkast. In deze kast moet je experimenten doen waarbij gevaarlijke stoffen kunnen vrijkomen of die risicovol zijn.

Bij scheikunde mag je nooit de stoffen proeven. De meeste experimenten worden gedaan met stoffen die je ook thuis gebruikt. Maar ook deze stoffen kunnen gevaarlijk zijn. Wanneer een stof een risico oplevert, dan staat er op het flesje een pictogram. Een pictogram is een symbool dat aangeeft welk risico de stof geeft.

06 - individueel
Bestudeer uit de Kennisbank NaSk voor de onderbouw het volgende item:

KB: Veiligheid

Maak de volgende oefening.
 

Toets:Gevarensymbolen


07 - individueel
Kijk thuis eens in het keukenkastje.
Welke pictogrammen heb je gezien op welke potten en flessen bij jullie thuis?


08 - individueel
Om experimenten te doen heb je glaswerk en andere benodigdheden nodig.
Maak de volgende oefening. 

Toets:Practicumspullen

Stof X - tabel 1

Het Mysterie van de Witte Poeders
Aan de slag 4: Experiment 2 - teamopdracht
Je bent een laborant op een forensisch onderzoekslaboratorium.
In een disco is een vreemd wit poeder aangetroffen.
Je krijgt de opdracht om uit te zoeken om welk wit poeder het gaat.
Je vermoedt dat het vreemde witte poeder één van de volgende stoffen is.

  • Amoromaat: een genotmiddel. Deze stof is goed oplosbaar in water.
  • Ballatine: is slecht oplosbaar in water, waardoor een troebele vloeistof ontstaat. Een scheutje schoonmaakazijn geeft, net als nog één stof uit dit rijtje, een bepaalde reactie, in dit geval gasontwikkeling.
  • Hallucinine: lost goed op in water. Als je aan de oplossing een beetje schoonmaakazijn toevoegt zie je een gasontwikkeling.
  • Mazeïne: deze stof kan worden aangetoond met joodoplossing waarbij hij, als enige van de vijf stoffen, na toevoegen hiervan blauw kleurt.
  • Navigofeen: lost goed op in water. In water opgelost, kleurt deze stof, als enige van de vijf stoffen, blauw lakmoespapier rood.
Probeer met de gegevens hierboven tabel 1 zo volledig mogelijk in te vullen.


Heldere vloeistof ja/nee Lakmoespapier verkleurt ja/nee Verkleurt met joodoplossing ja/nee Ontstaan gasbelletjes ja/nee
Amoromaat
Ballatine
Hallucinine
Mazeïne
Navigofeen

Stof X - tabel 2

Je ontvangt 5 potjes met in elk potje een stof uit tabel 1.
Je gaat stapsgewijs onderzoeken welke stof in welk potje zit.
Voer met elk potje de volgende stappen uit.

  • Doe een spatelpuntje van de stof in een reageerbuis.
  • Voeg er water aan toe, ongeveer 4 cm, en kwispel de reageerbuis. Noteer of de vloeistof helder wordt of troebel blijft.
  • Doop een glasstaaf in de reageerbuis en laat een druppel op een blauw lakmoespapiertje vallen. Noteer de kleur van het papiertje.
  • Voeg aan de reageerbuis een aantal druppels joodoplossing toe. Meng alles goed door het buisje te kwispelen. Noteer de kleur in het reageerbuisje.
  • Pak een nieuwe reageerbuis en doe hierin een spatelpuntje van de witte vaste stof. Voeg 3 cm schoonmaakazijn uit een flesje toe.

  Heldere vloeistof ja/nee Lakmoespapier verkleurt ja/nee Verkleurt met joodoplossing ja/nee Ontstaan gasbelletjes ja/nee
Potje 1        
Potje 2        
Potje 3        
Potje 4        
Potje 5        


Conclusie

Potje 1 bevat ....................................

Potje 2 bevat ....................................

Potje 3 bevat ....................................

Potje 4 bevat ....................................

Potje 5 bevat ....................................

Zet de resultaten in tabel 2 en de conclusies ook in het teamboekje.

Je ontvangt nu het vreemde witte poeder dat gevonden is op het discofeest. Onderzoek welke stof dit is. Noteer in het teamboekje welke proefjes je doet.
Let op: Je hoeft niet alle proefjes te doen. Denk goed na

Stof X - stofeigenschappen

Bij experiment 2 heb je gezien dat je stof X kon herkennen aan de hand van een aantal kenmerken van die stof. Je kon de stof herkennen door middel van de combinatie van zijn stofeigenschappen.

Stofeigenschappen zijn kenmerken van stoffen.
Suiker en keukenzout zijn allebei wit.
Je kunt ze herkennen aan hun smaak: suiker smaakt zoet en keukenzout zout.
Andere voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
- brandbaarheid,
- fase bij kamertemperatuur,
- oplosbaarheid in water,
- dichtheid en
- magnetisme.

Let op!
De massa, het volume en de vorm van een stof zijn geen stofeigenschappen.

KB: Stoffen en eigenschappen


O9 - individueel
Bij welke van de onderstaande eigenschappen is er sprake van een stofeigenschap? Benoem deze stofeigenschap. Is het geen stofeigenschap, geef dan een korte uitleg.

  • Een stof drijft op water.
  • Een stof is vast bij kamertemperatuur.
  • Een stof is wit.
  • Een stof weegt 800 gr.
  • In de buurt van een brandende kaars ontvlamt de stof.

O10 - individueel
Bij experiment 2 heb je een aantal waarnemingen gedaan.
Bij waarnemingen horen conclusies.
Bij experimenten hoort ook theorie.
Bekijk de tabel. Kies bij iedere waarneming de juiste conclusie.


Waarneming Conclusie Toepassing
Er ontstaat een troebel mengsel. 1 De stof is hydrofoob, er ontstaat een suspensie.
Er ontstaat een heldere vloeistof 2 De stof is hydrofiel, er ontstaat een oplossing
De joodoplossing kleurt van bruingeel naar zwart-blauw. 3 De joodoplossing toont de aanwezigheid van zetmeel aan, het is een reagens.
Het blauw lakmoespapiertje kleurt roze. 4 Het lakmoespapiertje toont aan dat de oplossing zuur is, het is een reagens.
Er ontstaan gasbelletjes 5 Er ontstaat een nieuwe stof, dus er is sprake van een een chemische reactie.

Vul de juiste conclusies in.
Kies uit:
  1. De stof lost op in water.
  2. De stof reageert met het schoonmaakazijn.
  3. De vloeistof is een zure oplossing.
  4. De stof bevat zetmeel.
  5. De stof lost niet op in water.


1 = ......   2 = ......   3 = ......   4 = ......  en  5 = ......

Alles over stoffen

Je hebt geleerd wat stofeigenschappen zijn. Maar wat zijn 'stoffen' nou eigenlijk?
Stoffen zijn opgebouwd uit moleculen, die op hun plaats weer bestaan uit atomen.

Neem de kennisbank door om meer te weten te komen over atomen, moleculen en hun naamgeving.

KB: Moleculen en atomen


Bekijk het volgende filmpje:


O11 - individueel
Vat het filmpje samen in je (digitale) schrift. Neem in ieder geval de volgende woorden in je samenvatting op: stoffen, stofeigenschappen, mengsels, zuivere stof, moleculen, molecuulsoort, fase, faseovergangen, smeltpunt, smelttraject.

Teken gerust een aantal plaatjes om je samenvatting mee te illustreren. Teken in ieder geval een plaatje van een mengsel en een plaatje van een zuivere stof. Teken ook een plaatje van de faseovergangen.

Vergelijk je samenvatting met je buurman.
Bespreek overeenkomsten en verschillen.

Alles over stoffen - experiment 3

In het filmpje werd een smelttraject gedemonstreerd. Dit ga je zelf doen.

Aan de slag 5: Experiment 3 - teamopdracht
Is kaarsvet een zuivere stof of niet?
Je krijgt een reageerbuis met daarin wat kaarsvet.
Verwarm het kaarsvet door dit in een warmwaterbad te zetten.
Een warmwaterbad bestaat uit een bekerglas met kokend water.

Meet om de 30 seconden de temperatuur van het kaarsvet.
Zet de gegevens in een tabel.

Tijd (sec) 0 30 60 90 120 150 180 210 240
Temperatuur (°C)

Maak een grafiek bij de tabel.
Is de grafiek een rechte lijn? Wat is de conclusie?

Dit is een teamopdracht: dus bespreek de antwoorden met elkaar.
En neem de antwoorden/resultaten op in het teamboekje.

Experimenteren

Je hebt het al gemerkt: bij scheikunde (en natuurkunde en biologie) doe je veel experimenten. Zo’n experiment pak je als volgt aan:

Vooraf:
Voordat je een experiment begint, moet je natuurlijk weten wat je wilt onderzoeken. Dit beschrijf je in de onderzoeksvraag. Een goede onderzoeksvraag is niet te algemeen en beperkt zich tot één probleem. Bijvoorbeeld: “bij welke verhouding tussen zout en ijs smelt ijs het snelst”.

Ook bedenk je hoe je je onderzoek wilt uitvoeren. Dit beschrijf je in een werkplan. In het werkplan staat welke materialen (glaswerk, brander, balans et cetera) je nodig hebt en wat je hier allemaal mee moet doen.

Tijdens:
Tijdens de uitvoering van het experiment noteer je al je waarnemingen en resultaten. Dit schrijf je op in een labjournaal. Je noteert dus alles wat je ziet, ruikt en meet. Ook schrijf je op wat eventueel anders ging dan dat er is aangegeven in het werkplan.

Achteraf
Soms schrijf je een verslag van een experiment.
Een verslag bestaat altijd uit:

  • Titel van het experiment
  • Naam, klas en datum
  • De onderzoeksvraag; wat ga je precies onderzoeken?
  • De uitvoering; deze is vaak gelijk aan het werkplan, je vertelt hier hoe je het experiment hebt uitgevoerd en welke benodigdheden je hebt gebruikt.
  • De resultaten; hierin staan alle waarnemingen, meetgegevens, tabellen, grafieken en eventuele berekeningen.
  • De conclusie; in de conclusie geef je het antwoord op je onderzoeksvraag. Je maakt hierbij gebruik van de resultaten.
  • De discussie; klopt jouw conclusie met je verwachtingen? Waarom (niet)? Ook ga je in op de nauwkeurigheid van je onderzoek.

Experimenteren - experiment 4

Je oefent met het maken van een werkplan en het schrijven van een verslag door het volgende experiment uit te voeren.

Aan de slag 6: Experiment 4 - teamopdracht
Zout lost op in water. Je gaat onderzoeken hoeveel zout er maximaal in 100 mL water (kamertemperatuur) kan oplossen.

Bedenk met je team een werkplan om dit te onderzoeken.
Noteer dit werkplan in het teamboekje en voer het na goedkeuring van de docent uit.

In water kan er volgens de literatuur bij kamertemperatuur maximaal 360 gram zout per liter water oplossen.
Schrijf een verslag van jullie onderzoek en betrek in de discussie de literatuurwaarde voor de oplosbaarheid van zout in water.

Experimenteren - experiment 5

Aan de slag 7: Experiment 5 Eigen onderzoek - teamopdracht
In de vorige opdracht heb je een onderzoek gedaan naar een vaststaande onderzoeksvraag.

In deze opdracht mag je zelf een onderzoeksvraag bedenken.
Om je op weg te helpen, staan er hieronder een aantal artikelen.
Kies één van deze artikelen uit en bedenk hierbij een onderzoeksvraag.
Wanneer de onderzoeksvraag is goedgekeurd door de docent, maak je het werkplan. Als ook dit werkplan is goedgekeurd, voer je het onderzoek uit en schrijf je een verslag.




 



 

De Gezondheidsraad adviseert om per dag maximaal 6 gram zout te consumeren. In de praktijk blijkt dat we dagelijks 9 tot 11 gram zout binnen krijgen.

Chips is één van die producten waarvan iedereen wel weet dat dit zout bevat. Sinds 2011 heeft Lay’s het zoutgehalte in chips met 25% verlaagd.
 

 



 

Flamberen heeft tot doel de alcohol te verbranden.
Aan verschillende gerechten en sauzen wordt sterke alcoholische drank toegevoegd om de smaak van het gerecht of saus te versterken of te verbeteren. Alcohol heeft een overheersende smaak. Om de alcoholsmaak te verwijderen wordt de alcohol verbrand. Dit noemen we flamberen.

De techniek wordt zowel in de keuken als in het restaurant uitgevoerd. Je kunt hierbij denken aan het flamberen van karkassen bij het maken van een bisque met cognac en geflambeerde kersen met kirsch.
 

 



 

Geen enkel kledingstuk is onbrandbaar, behalve speciale kleding van bijvoorbeeld de brandweer.

De snelheid waarmee een kledingstuk in brand vliegt en vuur en vlammen zich over de kleding verspreiden is vooral afhankelijk van: de vorm: wijdvallend of nauwsluitend de samenstelling van vezels van de stof: katoen, linnen, polyester, polyamide etc. de structuur van de stof: open of dicht geweven, harig of glad oppervlak.

Om kleding brandveilig te maken kun je het behandelen met brandvertragers. Eén van die brandvertragers is Finivlam. Het kledingstuk wordt behandeld met de vloeistof en vervolgens laat men het 6 uur drogen.
 

 



 

Op het internet zijn er allerlei tips te vinden die een kaars langer laten branden. Zo wordt er beweert dat kaarsen die druipen, korter branden dan kaarsen die niet druipen.

Om te voorkomen dat een kaars gaat druipen kun je één van de volgende tips opvolgen:
- lak de kaars in met nagellak. Let op: niet de lont lakken!
- leg de kaars een nacht in zout water of in de vriezer.
- strooi wat zout in de brandende pit.

 

Rekenen A - Dichtheid en concentratie

Dichtheid
Bestudeer uit de Kennisbank NaSk voor de onderbouw het volgende item:

KB: Massa, volume en dichtheid
 




O12 - individueel

Maak de volgende oefening.

Oefening:Rekenen 1


Concentratie van een oplossing
De concentratie van een oplossing geeft aan hoeveel gram er van die stof is opgelost in \(\small{1}\) liter oplossing. Vaak is het oplosmiddel water. De eenheid van concentratie is bijvoorbeeld \(\small{g}\)/\(\small{L}\).
De concentratie verandert niet als je wat uit de oplossing haalt. De eerste slok cola smaakt immers net zo zoet als de tweede slok.
Je kunt de concentratie van een oplossing veranderen door er water aan toe te voegen (verdunnen) of water eruit te halen (indampen; in de keuken noemt men dat inkoken).

Eenheden
\(\small{1} {{m}}^{{3}}\) = \(\small{1000} {d}{{m}}^{{3}}\)
\(\small{1} {d}{{m}}^{{3}}\) = \(\small{1000} {c}{{m}}^{{3}}\) = \(\small{1} {L}\)
\(\small{1} {L}\) = \(\small{1000} {m}{L}\)
\(\small{1} {c}{{m}}^{{3}}\) = \(\small{1} {m}{L}\)
\(\small{1} {k}{g}\) = \(\small{1000} {g}\)
\(\small{1} {g}\) = \(\small{1000} {m}{g}\)

O13 - individueel

  1. Op een pak sinaasappelsap staat aangegeven dat de concentratie vitamine C \(\small{20} {g}\)/\(\small{L}\) bedraagt. Een persoon heeft per dag \(\small{60} {m}{g}\) per \(\small{k}{g}\) lichaamsgewicht nodig. Bereken hoeveel \(\small{m}{L}\) sinaasappelsap een persoon van \(\small{60} {k}{g}\) moet drinken om voldoende vitamine C binnen te krijgen.
  2. Ranja bevat \(\small{70} {g}\)/\(\small{L}\) suiker. Jan maakt een glas ranja door \(\small{1}\) deel ranja te mengen met \(\small{7}\) delen water.
    Bereken de concentratie suiker in het glas ranja.

Rekenen A - Massapercentage

Het begrip massapercentage wordt vaak gebruikt bij mengsels van vaste stoffen. Een massapercentage van \(\small{1}\)% betekent dat er \(\small{1}\) gram van die stof in \(\small{100} {g}\) van het mengsel zit.

Voorbeeld
Beton bestaat uit een mengsel van zand, cement en water. Voor de juiste hardheid moet het beton voor \(\small{35}\) massapercent uit zand bestaan.
Bereken hoeveel kg zand men nodig heeft om \(\small{450} {k}{g}\) beton te maken.

Manier 1 via de formule:
Massa deel = massapercentage \(\small\times\) massa geheel
Massa deel = \(\small{0},{35}\times{450} {k}{g}\) = \(\small{157},{5} {k}{g}\)

Manier 2 met een verhoudingstabel:

\(\small{100}\)% massa \(\small{450} {k}{g}\).
\(\small{1}\) massa % \(\small{4},{50} {k}{g}\)
\(\small{35}\) massa % \(\small{35}\times{4},{50}\)/\(\small{157},{5} {k}{g}\)

Rekenen A - Wetenschappelijke notatie

Wetenschappelijke notatie
Bekijk het volgende filmpje:


In de video zie je dat natuurwetenschappers met extreem kleine en grote getallen werken. Zo is de afstand van de aarde tot de Orion nevel \(\small{14000000000000000000}\) meter. De afmeting van een atoom is ongeveer \(\small{0},{00000000000001}\) meter.

Om niet iedere keer al die nullen op te hoeven schrijven kun je deze getallen weergeven in machten van tien. Dit wordt ook wel de wetenschappelijke notatie genoemd. In de lessen wiskunde ben je de machten van \(\small{10}\) weleens tegen gekomen. Het getal duizend, \(\small{1000}\), kun je schrijven als \(\small{{10}}^{{{3}}}\), want \(\small{10}\times{10}\times{10}\) is \(\small{1000}\).

Voor kleine getallen (kleiner dan \(\small{1}\)) gebruik je het minteken. Zo is \(\small{{10}}^{{-{3}}}\) één duizendste deel (\(\frac{{1}}{{{10}\times{10}\times{10}}}\)).

Op deze wijze kun je dus de afstand van aarde tot de Orion schrijven als
\(\small{1},{4}\)\(\small{{10}}^{{{19}}}\) meter en de afmeting van een atoom als \(\small{1}\)\(\small{{10}}^{{-{14}}}\) m.

Rekenen A - Schaal

Aan de slag 8: Geef de schaal - teamopdracht
Bekijk tabel 1. Geef de schaal in m(eter) aan van de verschijnselen, instrumenten of (delen van) organismen die bij onderstaande beroepen gebruikt worden.
Maak gebruik van de machten van \(\small{10}\).


Beroep Macht van 10
Moleculair bioloog  
Hartchirurg  
Fysiotherapeut  
Astronoom  
Weerkundige  
Verkeersvlieger  

Bekijk nu ook tabel 2. Vul in het rechts de meest passende term in.

Maak aan de hand van onderstaand schema een schaal van de wetenschap.

Vul daarvoor de rechterkolom aan.

Gebruik de volgende termen:
zon / virus / afstand zon – Pluto / Aarde, planeten /
golflengte van het zichtbare licht / proton / grens heelal /
fruitvliegje / Amsterdam – Utrecht / waterstofatoom /
Chinese muur / afstand zon – centrum van melkwegstelsel /
mensen, zoogdieren / aardbaan, grootste sterren / bacteriekolonies.
Afmetingen Voorbeeld van een object
\(\small{{10}}^{{-{15}}}\) - \(\small{{10}}^{{-{14}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{-{10}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{-{8}}}\) - \(\small{{10}}^{{-{7}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{-{7}}}\) - \(\small{{10}}^{{-{6}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{-{5}}}\) - \(\small{{10}}^{{-{4}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{-{3}}}\) - \(\small{{10}}^{{-{2}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{-{1}}}\) - \(\small{{10}}^{{+{1}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{+{4}}}\) - \(\small{{10}}^{{+{5}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{+{6}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{+{7}}}\) - \(\small{{10}}^{{+{8}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{+{9}}}\) - \(\small{{10}}^{{+{10}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{+{11}}}\) - \(\small{{10}}^{{+{12}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{+{13}}}\) - \(\small{{10}}^{{+{14}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{+{20}}}\) - \(\small{{10}}^{{+{22}}}\) m  
\(\small{{10}}^{{+{26}}}\) - \(\small{{10}}^{{+{27}}}\) m  


Overleg met elkaar wat het meest juiste antwoord is.
Vul de tabel in het teamboekje in.
 

Rekenen A - Voorvoegsel

Een andere wijze van noteren is om de machten van tien te vervangen door een voorvoegsel.

De meter is de standaardeenheid van de lengte, maar niemand zegt dat de afstand van Amsterdam tot Parijs vijfhonderdduizend meter bedraagt. Je spreekt eerder van \(\small{500}\) kilometer. Het voorvoegsel kilo betekent \(\small{{10}}^{{{3}}}\).

Bij het vak scheikunde hebben we het vaak over milliliter en in de biologie wordt de maat van een bacterie aangegeven in micrometer.

In de volgende tabel staan alle officiële voorvoegsels, van klein naar groot.


Notatie Symbool Grootte Omschrijving Wetenschappelijke
pico p 0,000 000 000 001 een biljoenste \(\small{{10}}^{{-{12}}}\)
nano n 0,000 000 001 een miljardste \(\small{{10}}^{{-{9}}}\)
micro µ 0,000 001 een miljoenste \(\small{{10}}^{{-{6}}}\)
milli m 0,001 een duizendste \(\small{{10}}^{{-{3}}}\)
centi c 0,01 een honderdste \(\small{{10}}^{{-{2}}}\)
deci d 0,1 een tiende \(\small{{1}}^{{-{1}}}\)
deca da 10 tien \(\small{{10}}^{{{1}}}\)
hecto h 100 honderd \(\small{{10}}^{{{2}}}\)
kilo k 1 000 duizend \(\small{{10}}^{{{3}}}\)
mega M 1 000 000 miljoen \(\small{{10}}^{{{6}}}\)
giga G 1 000 000 000 miljard \(\small{{10}}^{{{9}}}\)

Rekenen B

Significantie
Bekijk het volgende filmpje:


O15 - individueel
Vat het filmpje samen. Ga in ieder geval in op:

  1. Wat zijn significante cijfers?
  2. Hoe werkt het met significante cijfers bij vermenigvuldigen en delen?
  3. En bij optrekken en aftrekken?

O16 - individueel
Maak de volgende oefening.

Toets:Significante cijfers

O17 - individueel
Maak nu ook de volgende gemengde opgaven.

Toets:Significante cijfers

Evaluate

Evaluatie

O18 - individueel
Kijk nog eens naar ‘Wat ga je leren’.

Noteer alle begrippen in een lijstje en schrijf er achter wat deze begrippen betekenen.
Daarna bespreek je je lijstje met een medeleerling en kom je tot de beste antwoorden/oplossingen.

  • Het arrangement Thema: Chemie om ons heen hv3 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2017-09-20 15:49:11
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Colofon

    De module Chemie om ons heen is ontwikkeld door medewerkers van StudioVO.

    Fair Use
    In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op het internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use.
    Meer informatie: Fair use .

    Mocht u vragen/opmerkingen hebben,
    neem dan contact op via de helpdesk VO-Content .

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor scheikunde voor havo/vwo leerjaar 3. De volgende onderdelen worden behandeld: Zuivere stof en mengsel Atoom en molecuul Suspensie, oplossing, verzadigde oplossing en emulsie Hydrofoob en hydrofiel Troebele en heldere vloeistof Stofeigenschappen als kleur, geur, smaak, oplosbaarheid, brandbaarheid en fase Smeltpunt en smelttraject Reagens Dichtheid, concentratie en massapercentage Faseovergang Significante cijfers en machten van tien
    Leerniveau
    HAVO 3; VWO 3;
    Leerinhoud en doelen
    Zuren en basen; Energie; Scheikunde; Systeemdenken (scheikunde); Reactiviteit; Zuivere stoffen en mengsels; Verbranding;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    11 uur en 30 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, atoom, dichtheid, havo/vwo 3, hydrofoob, scheikunde, smeltpunt, stercollectie, stoffen, suspensie