Literatuur vmbo GT bovenbouw

Literatuur vmbo GT bovenbouw

Inleiding en leerdoel

Dit is de module literatuur. Literatuur is opgebouwd uit verschillende onderdelen. Per onderdeel is uitgelegd wat je moet doen en wat het doel is (dus waarom je dat moet doen, wat je ervan leert).

Literatuuronderwijs is één van de kerndoelen bij het vak Nederlands. Literatuur valt onder het domein fictie

Wat leer je?

- basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren, samenwerken, en informatie verwerven,
  verwerken en presenteren
- eenvoudige volwassenenliteratuur herkennend lezen
- verschillende soorten fictiewerken herkennen
- de situatie en het denken en handelen van de personages in het fictiewerk beschrijven
- de relatie tussen het fictiewerk en de werkelijkheid toelichten
- kenmerken van fictie in het fictiewerk aanwijzen
- relevante achtergrondinformatie verzamelen en selecteren
- een persoonlijke reactie geven op een fictiewerk en deze toelichten met voorbeelden uit het werk.

Fictie of non-fictie?

Inleiding en leerdoel

Wat leer je?

- het verschil tussen fictie en non-fictie
- wat de tekeningen op de rug van bibliotheekboeken betekenen.

 

Fictie of non-fictie?

Een verzonnen verhaal noemen we fictie. Fictie is eigenlijk een ander woord voor fantasie. Bij dat woord fictie hoort ook een bijvoeglijk naamwoord: fictief.


In het ene verhaal zit veel fantasie, en in het andere maar een klein beetje. En sommige verhalen lijken zelfs zo echt dat je af en toe goed moet nadenken of het echt is, of verzonnen.

Er zijn ook teksten die niet verzonnen zijn. Bijvoorbeeld een verslag in de krant over een voetbalwedstrijd of een brand op de kermis in Laren. Teksten die bedoeld zijn om de werkelijkheid na te vertellen noemen we ‘non-fictie’; er komt dus geen fantasie aan te pas. Een geschiedenisboek bijvoorbeeld.

 

Informeren of amuseren?

Het eerste verschil tussen fictie en non-fictie heeft dus te maken met het feit of een tekst verzonnen is of niet. Maar er is meer. Een tekst wordt altijd geschreven met een bepaald doel. Als je iemand wilt overtuigen, kun je bijvoorbeeld een betoog schrijven. Bij het verschil tussen fictie en non-fictie gaat het om het verschil tussen informeren en amuseren.

Pictogrammen van fictie en non-fictie

Dè plaats om boeken te vinden, is natuurlijk de bibliotheek. Op de kaft van de boeken vind je vaak plaatjes die jou vertellen wat voor soort boek het is. Zulk soort plaatjes noem je een pictogram. Hieronder vind je een paar voorbeelden van deze pictogrammen.

Samenvatting

Om te kunnen zeggen of een tekst fictie of non-fictie is, moet je jezelf twee vragen stellen:

  • is de tekst verzonnen (fictie) of niet?
  • wil de schrijver met deze tekst vooral informatie geven (non-fictie) of juist amuseren (fictie)?

Als je naar de tekst zelf kijkt, zul je zien dat een fictietekst vaak veel "overbodige" elementen bevat die als belangrijkste doel hebben om het leesplezier te vergroten. Denk hierbij aan het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden (een onheilspellend geluid, een overdonderende knal etc.). Ook zie je vaak dat de schrijver in het hoofd van de hoofdpersoon kan kijken. Zo kan de schrijver de lezer vertellen wat de hoofdpersoon in het verhaal denkt of voelt.

In een non-fictietekst zijn dat soort elementen vaak afwezig. Je ziet daar juist veel details die informatie bevatten. Hoe hoog een berg precies is, hoeveel gram suiker er in een recept moet, van wanneer tot wanneer koning Willem II precies geregeerd heeft, etc. Het belangrijkste doel van de schrijver van non-fictie is dan ook niet om de lezer te vermaken, maar om precieze informatie te geven over het onderwerp van de tekst.

Proza of Poëzie?

Wat leer je?

- het verschil tussen proza en poëzie
​- voorbeelden van proza en poëzie benoemen
- onderscheid maken tussen roman, novelle en kort verhaal

Proza of poëzie?

Proza is iedere tekst die is geschreven of gesproken in de vorm van gewone taal. Proza is het soort tekst dat men kan vinden in een krant, een leesboek, een film, een wetenschappelijk artikel of een brief. Het kan kort zijn, zoals een stukje in de krant, of zo lang als een complete meerdelige roman. Het kan dus fictie zijn maar ook non-fictie. Als we spreken over proza binnen fictie dan hebben we het vaak over leesboeken. Deze kun je weer onderverdelen in drie types. Roman, novelle en kort verhaal. Het verschil zit niet in de inhoud, maar in de hoeveelheid pagina's. Je kunt het alsvolgt indelen:

  • Kort verhaal: tot maximaal 20.000 woorden
  • Novelle: pakweg 20.000 tot 40.000 woorden
  • Roman: boven de 40.000 woorden

Hoewel je zou kunnen denken dat een roman over een romantisch verhaal gaat, is dat dus niet zo! Als we spreken over een roman, dan gaat het dus over een relatief dik boek. Het verhaal in een roman kan over van alles gaan. Dit hoeft dus zeker niet de liefde te zijn!

Poëzie of dichtkunst is een vorm van literatuur die gebruik maakt van rijm, ritme, klank, vaste vormen en structuren en waarbij veel wit op een pagina open gelaten wordt. Vaak is het doel om een bepaald gevoel bij de lezer op te roepen. Vaak speelt de dichter met de tekst, hij kan verschillende lettertypes door elkaar gebruiken, of het gedicht in een bepaalde vorm schrijven. 

 

Lees wat het verschil is tussen proza en poëzie op de volgende site:

HET VERSCHIL TUSSEN PROZA EN POEZIE

Spelen met taal

Wat leer je?

- onderscheid maken tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik
- herkennen en toepassen van verschillende vormen van beeldspraak
- herkennen en toepassen van verschillende stijlfiguren 

 

Letterlijk of figuurlijk?

Letterlijk taalgebruik betekent dat wat er geschreven is ook daadwerkelijk zo is. Figuurlijk taalgebruik maakt gebruik van verbeelding. Er wordt dus een beeld van iets beschreven. Uitdrukkingen en spreekwoorden bestaan voornamelijk uit figuurlijk taalgebruik. Het is dus eigenlijk een manier waarop met taal wordt gespeeld.  

Beeldspraak

Beeldspraak is figuurlijke taalgebruik en is dus een stijlfiguur. Als we denken aan iets bepaalds komen daarbij andere dingen in de gedachten. Dit gebeurt vaak als beide dingen een bepaalde overeenkomst hebben. Er bestaan verschillende soorten beeldspraak.

Vergelijking

Je vergelijkt iets met iets anders omdat er overeenkomst is. Het beeld wordt ingeleid door ‘als’ of een vorm van het werkwoord ‘lijken’ of 'zijn'.

VB:

De dief ging er als een haas vandoor.
Zijn broer is een boom van een kerel.
Jouw kamer lijkt wel een zwijnenstal.

Metafoor

Je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is. Alleen het beeld (van de vergelijking) is overgebleven, dat wat het verbeeld is dus weggelaten. Vooral veel uitdrukkingen en gezegden zijn metaforen. 

VB:

Het gaat hem voor de wind. (je bedoelt dat alles heel goed gaat met hem)
Moet je die reus eens zien. ('die reus' is hier de metafoor, je bedoelt iemand die erg groot is)
Ik kan dat nest niet uitstaan. ('dat nest' is hier de metafoor, je bedoelt een naar persoon) 

Personificatie

Iets wordt voorgesteld als een levend mens. Iets wat geen mens is, krijgt dus menselijke eigenschappen. 

VB: 

De wind huilt door de bomen. 
De bomen fluisteren jouw naam. 
De nieuwe dag lacht je toe

Stijlfiguren

Een stijlfiguur, of stijlmiddel is het doelbewuste gebruik van een of meer woorden die afwijken van de gebruikelijke betekenis.Dit wordt met name in de literatuur veel gebruikt om een bepaald effect bij de lezer te bereiken. Vaak wil men hiermee de aandacht van de lezer trekken en hem op een belangrijk punt wijzen.

Er zijn verschillende stijlfiguren. 

Herhaling (repetitio)

Je gebruikt twee (of meer) keer hetzelfde woord om er aandacht op te vestigen.
VB: Dat heb je goed, heel goed gedaan!

Tautologie

Je zegt twee keer hetzelfde met verschillende woorden. De woorden betekenen ongeveer hetzelfde en behoren tot dezelfde woordsoort.
VB: Enkel en alleen dit weekend is dit product in de aanbieding.

Pleonasme

Je zegt twee keer ongeveer hetzelfde met verschillende woorden en de woorden behoren tot verschillende woordsoorten. Je gebruikt het om een eigenschap van iets te benadrukken.
VB: In het stadion ligt een mooie groene grasmat. 

Eufemisme

Een eufemisme gebruik je om iets wat niet zo prettig of netjes is, op een verzachtende manier / nette manier onder woorden te brengen.
VB: We hebben de hond laten inslapen. (dood maken)

Understatement

Bij een understatement wordt iets op een spottende manier verkleind of verzwakt. Het verschil met het eufemisme zit hem in de spot. Je wil juist iets extra benadrukken door het te verkleinen of verzwakken. 
VB: 'Ik zal dat brandje wel eens even blussen', zei de brandweerman toen hij bij de enorme brand aankwam. 

Tegenstelling (antithese)

Bij de tegenstelling staan twee zaken in een zin die eigenlijk tegengesteld zijn om het juist te benadrukken. 
VB: Hij is meer dood dan levend. 

Overdrijving (hyperbool)

Bij een overdrijving wordt iets op een overdreven manier uitgedrukt. Je gebruikt een hyperbool om iets te laten opvallen.
VB: Ik wacht al een eeuw op hem.

Opsomming - climax - anticlimax

Een opsomming gebruik je om iets te benadrukken. Meestal zit er in de opsomming een climax (een in kracht toenemende rij) of een anticlimax (een in kracht afnemende rij).
VB: Op het boodschappenlijstje stond boter, kaas en eieren (opsomming)
De klas begon met fluisteren, ging toen praten en op het laatst schreeuwde iedereen. (climax)
Hij is wereldberoemd, nou ja in Nederland dan, ten minste in Zevenaar, daar hebben ze wel eens van hem gehoord. (anticlimax)

 

In het onderstaande filmpje komen de bovenstaande stijlfiguren (en nog meer) nog eens aan de beurt. 

TOETS beeldspraak en stijlfiguren

Toets: Beeldspraak en stijlfiguren

Start

Volksverhalen

Wat leer je?

- verschillende volksverhalen herkennen
- kenmerken van volksverhalen benoemen

Volksverhalen

Er zijn verschillende soorten volksverhalen. Volksverhalen zijn eigenlijk oude verhalen. Oude verhalen die heel lang geleden ontstaan zijn. Het gaat dan om bijvoorbeeld:

  1. Sprookje
  2. Fabel
  3. Mythe
  4. Sage
  5. Legende
  6. Parabel

Sprookje

Sprookje

Een sprookje is in oorsprong een mondeling overgeleverd volksverhaal dat gebruikmaakt van magie en fantasie. Het begint vaak met de woorden "Er was eens..." en speelt zich typisch af op een onbepaalde plaats in een onbepaald verleden. In sprookjes komen vaak fantasiefiguren voor zoals kabouters, heksen, draken, etc.

Sneeuwwitje en de 7 dwergen
Sneeuwwitje en de 7 dwergen

Fabel

Fabel

Een fabel is een kort verhaal met een wijze les (moraal). In het verhaal spelen dieren een rol, de dieren praten en handelen zoals mensen. Een mooi voorbeeld van een fabel is de fabeltjeskrant. Het oude televisieprogramma waarin meneer de Uil vertelt over de dieren in het bos. Zij maken van alles mee en leren hierdoor wijze lessen. 

 

Bekijk een stukje van de fabeltjeskrant en beantwoord de vragen.

De fabeltjeskrant

Bekijk nu de fabel: De vos en de raaf.

Beantwoord daarna de vraag.

De vos en de raaf

Mythe

Mythe

Een mythe is een verhaal waarin handelingen en gebeurtenissen beschreven worden uit een ver verleden, en waarbij vaak goden, halfgoden (kind van een god en een mens) vreemde wezens of helden centraal staan. De bekendste mythen komen uit de Romeinse en Griekse mythologie. Je kunt het ook omschrijven als zeer oude godsdienstige verhalen die natuurverschijnselen verklaren. Veel comptergames maken gebruik van verhalen uit de mythologie. 

Sage

Sage

Een sage is een traditioneel volksverhaal dat zich afspeelt op een bekende en/of bestaande plaats en op een bekend moment in de tijd. De sage is vaak korter dan het sprookje. Sagen bevatten veel angstaanjagende, bovennatuurlijke elementen en vertellen bijvoorbeeld over heksen, tovenaars, spoken, weerwolven, reuzen, kabouters en duivels. Een sage is dus verzonnen, maar bevat doorgaans een kern van waarheid.

 

Bekijk de volgende sage

De weerwolf van het bos van Engbergen

Legende

Legende

Een legende is oorspronkelijk een levensbeschrijving van een heilige met toegevoegde fictieve (verzonnen) elementen, waarin de betreffende persoon allerlei wonderen kan verrichten. Vooral in de kloosters werd veel voorgelezen uit boeken waarin legenden stonden. 

Een voorbeeld van legede is: Sint Joris en de draak.

Of: Mariken van Nieumeghen. 

Mariken van Nieumeghen

Parabel

Parabel

Een parabel  of gelijkenis is een kort verhaal, gewoonlijk gesitueerd in het dagelijks leven, dat dient om een godsdienstig idee of wijze les te leren. In de Bijbel staan veel gelijkenissen, verhalen die Jezus vertelt aan de mensen om hen iets te leren. Ook andere godsdiensten maken veel gebruik van een parabel om mensen iets te leren over het geloof. 

Lees de volgende parabel en beantwoord daarna de vraag:

Tekens van rijkdom

Een Arabische parabel over ware rijkdom

De vader van een welgestelde familie nam zijn zoon op een dag mee voor een reis over het platteland. De man had het vaste voornemen om zijn zoon te laten zien hoe rijk en hoe arm mensen kunnen zijn. De man en zijn zoon verbleven een paar dagen op een boerderij van een familie die moeite had om rond te komen.
Toen vader en zoon na een paar dagen weer terugreden naar hun landgoed, vroeg de vader aan zijn zoon wat hij van de afgelopen dagen vond.
"Ik vond het geweldig, vader," zei de zoon.
"Heb je nu ontdekt hoe arm mensen kunnen zijn?" vroeg zijn vader.
"Ja, ik heb veel geleerd," antwoordde de zoon. "Ik zag dat zij vier honden hebben, terwijl wij er maar een hebben. Ik zag dat zij een beekje hebben dat doorloopt tot het eind van de wereld terwijl wij een vijver hebben die maar tot halverwege de oprit komt."
"Wij gebruiken lantaarns, terwijl zij iedere nacht naar de sterren kunnen kijken en ons landgoed loopt maar tot aan de weg, terwijl zij de wereld tot aan de horizon hebben. Wij hebben bedienden die voor ons zorgen, terwijl zij voor anderen zorgen. Wij hebben muren om ons landgoed staan om ons te beschermen, terwijl zij vrienden hebben om hen te beschermen."
De vader zweeg verbijsterd.
Toen sprak zijn zoon: "Dank je dat je mij hebt laten zien hoe arm we eigenlijk zijn."

Theater, Film en TV serie

Wat leer je?

- kenmerken van theater, film en tv-series herkennen en benoemen
- begrippen die voorkomen bij het maken van theater en film begrijpen

 

 

Theater, film en serie

Toneel

Toneel is een theatervorm waarbij personen, voor een publiek een spel acteren. De acteurs spelen allemaal een eigen rol, en alle rollen bij elkaar vormen samen een voorstelling. Er zijn verschillende soorten toneel.

Toneelvoorstelling

Een toneelvoorstelling is een stuk waar niet in gezongen wordt. Er wordt alleen in gesproken en geacteerd.

Improvisatietheater

Improvisatietheater is elke vorm van theater waarbij de spelers het verhaal, de personages en de gesprekken grotendeels tot helemaal gelijk verzinnen. Ze stappen dus de scène op met een beperkt aantal elementen, zoals de locatie waar de scène zich afspeelt, of het soort personage dat ze spelen, en improviseren de rest op het moment zelf. Een voorbeeld van improvisatietheater is De Lama’s. Improvisatietheater is ook wel bekend onder de naam theatersport.

Musical

Een musical is een voorstelling waarin gepraat en in gezongen wordt. Dat is een van de meest voorkomende theatervormen.

Opera

Opera is een vorm van theater, waarin geacteerd wordt en de teksten gezongen worden. Er bestaan zowel ernstige als komische opera's.

Operette

Een operette is een minder serieuze opera. Het is meestal in de 19e eeuw geschreven. De operette is kleiner dan de opera.

Cabaret

Cabaret is een theatervorm waar grappen in gemaakt worden. Er wordt ook in gezongen. Iemand die aan cabaret doet is een cabaretier (man) of cabaretière (vrouw).

Film

Een speelfilm bestaat uit veel losse achterelkaar geplaatste stilstaande beelden. Door de snelheid waarmee de beelden geprojecteerd worden en door de nawerking van elk beeld op het netvlies van je oog lijkt het alsof er een beweging ontstaat. In 1895 werd de eerste film vertoond. Eerst waren die zwart-wit en zonder geluid. De stomme film, noemden ze dat. Een orkest speelde dan wat muziek, zodat het nog wat leek. Later kwam er geluid en werden de beelden ingekleurd. Inmiddels zijn we weer veel verder, films maken gebruik van special effects en geluideffecten. Ook is het al mogelijk om films in 3D te maken en te zien. Dan lijken de beelden nog echter. 

TV

Ook op tv is er veel fictie. Naast de speelfilms die worden uitgezonden op tv, zijn er ook series en soaps. Een serie is een aantal afleveringen waarin dezelfde personen steeds een rol hebben. Zo zijn er politieseries waar steeds dezelfde politie agenten een rol spelen. Zij moeten steeds een ander misdrijf oplossen. 
Soaps zijn series die eigenlijk over het dagelijks leven van de hoofdpersonen gaan. Zij hebben een aantal vaste kenmerken: 

  • de verhaallijn is erg voorspelbaar
  • er zijn meerdere verhaallijnen die tegelijkertijd spelen
  • er spelen veel personages in
  • er zijn veel korte scènes
  • het eindigt vaak met een cliffhanger

 

Filmanalyse

Wat leer je?

- Begrippen van filmanalyse begrijpen en toepassen

Filmanalyse

Het woord analyseren betekent: ontleden en onderzoeken. Dat is dan ook precies wat je doet bij een filmanalyse. Je gaat de film ontleden in verschillende onderdelen en die ga je vervolgens onderzoeken. Wat kan je dan allemaal onderzoeken bij een film?

Bij een filmanalyse doe je net iets meer dan bij een boekanalyse. De volgende onderdelen horen in een filmanalyse thuis:

  • Algemene informatie: titel van de film, jaar dat de film uitkwam, de regisseur en de belangrijkste acteurs. 
  • Titelverklaring: Waarom is er voor deze titel gekozen?
  • Korte samenvatting van de inhoud: Waar gaat de film over?
  • Beschrijving van de belangrijke personages: Wat weet je over de hoofdpersonen?
  • Tijd en ruimte: Waar en in welke tijd speelt het verhaal (de film) zich af en waaraan zie je dat? Bij dit onderdeel kan je dus bijvoorbeeld ook uitleggen welke kostuums (kleding) er worden gebruikt en waarom. 
  • Geluid: Op welke manier wordt er gebruik gemaakt van het geluid? 
  • Spanning: Op welke manier wordt er spanning opgewekt, wordt er gebruik gemaakt van special effects?
  • Slot: Is er een open einde of een gesloten einde?

 

Bekijk de volgende filmtrailer en beantwoord dan de vragen.

 

 

Uitgelicht: Cabaret

Hoewel de cabaretier natuurlijk als eerste doel heeft, zijn publiek te vermaken, wil hij daarnaast zijn publiek ook aan het denken zetten. Door onderwerpen uit de actualiteit te nemen, waar veel soms een taboe (=mensen durven er niet teveel over te praten) op rust. Homoseksualiteit bijvoorbeeld. De cabaretier maakt in zijn spel veelal gebruik van stijlfiguren. Hij gebruikt bijvoorbeeld sarcasme of ironie, maar ook het understatement is een veel gebruikt stijlfiguur bij cabaretiers. Zij goochelen dus als het ware met de taal. 
Soms vinden mensen dat cabaretiers te ver gaan. Vooral als zij grapjes maken over een bepaalde religie (geloof). Sommige mensen kunnen zich daardoor echt beledigd voelen. 

Bekijk het volgende cabaret fragment en beantwoord de volgende vraag.

Bespreek het fragment met een klasgenoot:

- vinden jullie dit grappig of juist te ver gaan. 

- waarom zou Najib dit grapje maken? welke bedoeling zou hij ermee hebben?

Verhaal analyse

Wat leer je?

- de structuur van een verhaal ontdekken
- begrippen rond verhaalanalyse begrijpen en toepassen

 

Verhalen zijn opgebouwd volgens bepaalde structuren. Verhaalanalyse is een techniek die wordt toegepast om de structuur van verhalen te ontleden en deze beter te begrijpen. Verhaalanalyse spoort onder andere verbanden op die in een verhaal als "diepere laag" aanwezig zijn.

Ieder verhaal heeft een titel. De titel wordt nooit zomaar bedacht. Het heeft iets te maken met het verhaal. Vaak wordt pas later in het verhaal duidelijk waarom de titel is gekozen. Soms heeft de titel ook een dubbele betekenis. Neem het boek van Marga Minco: Het bittere kruid.
De titel van het boekje is ook de titel van een van de hoofdstukken. In dat hoofdstuk worden bittere kruiden bij de maatlijd gegeten. Dat is een stukje verklaring van de titel. Maar er is een diepere laag. Die bittere kruiden staan symbool voor bittere tijden. Symboliek kan dus ook een rol spelen bij het analyseren van verhalen. 

personages

Wat leer je?

- je weet wat de functie van een personage in een boek kan zijn.
- je begrijpt dat een personage verschillende eigenschappen kan hebben.
- je kunt zelf een personage bedenken voor een boek.

Stap 1

In ieder verhaal spelen personages. Je hebt hoofdpersonen en bijfiguren. 

De hoofdpersoon heeft altijd een probleem. Dat hoeft geen echt probleem te zijn, maar zo noemen we dat. Het probleem is het hoofdonderwerp van het verhaal. 

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

Fictie: Personages

Beantwoord nu de volgende vraag

 

Stap 2

Lees onderstaande tekst en beantwoord dan de vragen.


Hoofdpersonen en bijfiguren

De volgende ochtend was Arthur al vroeg op. Hij had die nacht slecht geslapen. Waarom wist hij niet precies. Was het misschien omdat de leraar Engels gisteren weer zo sarcastisch had gekeken toen hij de repetitiecijfers oplas, met een vette 3 voor hem? Of speelde het gesprek van gisteren met Marieke door zijn hoofd? Arthur voelde zich verward als hij aan haar dacht. Terwijl hij twee jaar geleden toch helemaal niet in de war was, als hij met haar en de andere buurtkinderen ging voetballen op het veldje. Wat wilde ze nu precies van hem? Hij werd een beetje boos op zichzelf en ging snel douchen en ontbijten.

Daar ging de bel. Voor de deur stond buurman Harrison met die eeuwige opgewekte grijns op zijn bolle rode gezicht. “Hee maatje Arthur!” begon hij. Zonder het te willen reageerde Arthur een beetje chagrijnig: “Ik moet zo naar school...” De buurman begon een grappig en onbegrijpelijk verhaal te vertellen over een pakje dat per ongeluk bij hen bezorgd zou zijn. Om alles nog erger te maken, hoorde Arthur achter zich Carly gillen om haar pop (die hij gisteren onder haar bed had verstopt). “Wacht even, ik roep mijn moeder erbij,” mompelde hij. Maar dat was al niet meer nodig. “Goedemorgen buurman, wat een verrassing op dit vroege uur!” hoorde hij haar opgewekte stem al achter zich.


 

Stap 3

Eigenschappen van personages
Kijk goed naar de foto’s. Stel je voor: dit zijn personages in een film of tv-serie.
Welke eigenschappen passen bij hen?

Stap 4

Eigenschappen van personages
Kijk nog eens goed naar de foto’s. Je ziet nog zes andere eigenschappen.

Stap 5

Herkenbare personages

Soms lijkt een personage in een boek of film wel een beetje op jezelf.
Hij of zij is herkenbaar voor jou. Een schrijver doet dat vaak expres.
Op die manier kun je beter begrijpen waarom een personage bepaalde dingen doet. Want je kent hem een beetje, als jezelf.

Welke eigenschappen heb jij?
Bedenk twee of drie dieren waarmee jij jezelf zou willen vergelijken. Zet achter elk dier de eigenschap, die je bedoelt.
Voorbeeld: vos - slim
 

 

Vergelijk jouw dieren en eigenschappen met die van je buurvrouw of buurman. Zijn er overeenkomsten of juist grote verschillen? Vind jij dat jouw buurman / buurvrouw de eigenschappen heeft gekozen die jij bij hem/haar vindt passen?

Avatar

Een avatar is een zelfgekozen gebruikersafbeelding op websites of in videospellen. Het is een persoonlijk plaatje dat jouw eigen eigenschappen weergeeft. 

Stap 6

Eindopdracht personages

Je gaat een kaft voor een boek ontwerpen. Een kaft bestaat niet alleen uit een voorkant met titel, maar ook uit een achterkant. Op de achterkant staat vaak een korte samenvatting van het verhaal. Stel je voor dat je zelf een boek over jezelf zou schrijven. Hoe zou de hoofdpersoon eruit zien, welke eigenschappen heeft hij of zij en waar zou het verhaal over gaan?

Maak een avatar van jouw hoofdpersoon (jezelf) op de website: www.doppelme.com
Kopieer je avatar (rechtsklikken / kopieer afbeelding) en gebruik hem om de voorkant van een boek te ontwerpen, waarin jij het belangrijkste personage bent.
Bedenk ook een leuke titel voor dat boek en zet de titel ook op de voorkant.

Schrijf de tekst voor de achterflap (een korte samenvatting van het boek) van jouw boek. 

Lever de kaft van jouw boek in bij je docent. 

spanning

Inleiding en leerdoel

Wat leer je?

- hoe een schrijver voor spanning zorgt.
- wat het begrip 'open plekken' betekent.
- open plekken herkennen in een verhaal. 

Stap 1

Spanning en personages
Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands de volgende twee onderdelen.

KB: Spanning
 

Download nu het werblad: Open plek.
Beantwoord de zeven vragen op het werkblad.

Klaar met het beantwoorden van de vragen?
Laat het werkblad nakijken door een klasgenoot.
Jij kijkt het werkblad van je klasgenoot na.
Gebruik bij het nakijken het antwoordmodel: Open plek.
Bespreek samen het nagekeken werk.

 

Stap 2

Naast open plekken kan de schrijver nog meer manieren gebruiken om een verhaal spannend te maken. 

  • de ruimte spannend maken 
  • de hoofdperoon in een gevaarlijke situatie laten komen

Ook kan de schrijver trucs gebruiken om het verhaal spannend te maken. 

  • De schrijver wacht zo lang mogelijk met het invullen van de open plekken, dit heet uitstellen (vertragen). Pas helemaal aan het eind van het verhaal weet je hoe het echt zit.
  • De schrijver maakt gebruik van een onverwachte wending. Het gaat allemaal ineens heel anders dan je dacht. Personages blijken ineens een heel ander karakter te hebben dan je dacht (de leuke jongen waar de hoofdperoon verliefd op was, blijkt ineens een loverboy te zijn)
  • De schrijver kan je op een dwaalspoor brengen. Het lijkt net alsof je de moordenaar hebt gevonden als blijkt dat het toch dit personage niet is. Pas aan het eind kom je erachter wie het dan echt is. 
  • De schrijver kan ook ineens van verhaallijn veranderen. In verhalen met meerdere hoofdpersonen kunnen er meerdere verhaallijnen zijn. Je leest bijvoorbeeld eerst iets over de eerste hoofdpersoon die achtervolgd wordt in een donker steegje en als hij bijna gepakt is.... gaat het verhaal ineens verder bij de tweede hoofdpersoon die thuis huiswerk zit te maken. 
  • Als een schrijver meerdere delen van een verhaal wil schrijven, een serie boeken, kan hij een verhaal afsluiten met een cliffhanger. Dit is een spannend moment waarop het verhaal stopt. Je wil dan graag weten hoe het verder gaat en zal het volgende deel van de serie gaan lezen.

Bekijk het volgende fragment en beantwoord de vraag.

Moordvrouw

Stap 3

Spanningsboog, globale spanning en lokale spanning.

Een spanningsboog is het stuk waarde spanning start tot aan het moment dat het weer afneemt of opgelost is. In de meeste verhalen is er een spanningsboog van het begin tot het einde van het boek. Dit noem je de globale spanning. Maar er kan ook nog binnen die globale spanning een kortere spanningsboog zijn. Als de hoofdpersoon even een spannend moment meemaakt. Dit noem je lokale spanning

Spanning kan op het verleden gericht zijn, er is ooit iets gebeurd en als lezer wil je erachter komen wat dat was. Spanning kan ook op de toekomst gericht zijn, dan dreigt er iets te gebeuren en wil je weten wat het is. 

Trailers en flaptekst

Voor een film uitkomt, wordt er vaak een trailer gemaakt. In deze trailer wordt je nieuwsgierig gemaakt naar de film. Je ziet vooral veel open plekken en je wil weten wat er gaat gebeuren. 

Bij een boek staat vaak achterop de flaptekst. De flaptekst is een stukje tekst waardoor je nieuwsgierig wordt gemaakt naar het hele boek. De flaptekst maakt ook gebruik van een of meerdere open plekken.

Opdracht

Bekijk de trailers van de volgende films en benoem een aantal momenten die jouw nieuwsgierig maken. Bespreek ze met een medeleerling. 

 

 

De tweeling

De reünie

De eetclub

vertelsituatie

Inleiding en leerdoel.

Wat leer je?

- je ontdekt wat een vertelsituatie (vertelperspectief of vertelinstantie) is
- je kunt verschillende vertelsituaties benoemen en herkennen

Stap 1

In het volgende filmpje wordt precies uitgelegd welke vertelsituaties er bestaan. Bekijk het goed!

Stap 2

Bepaal van de volgende fragmenten het vertelperspectief.

verhaalopbouw

Inleiding en leerdoel

Wat leer je?

- hoe een verhaal is opgebouwd
- wat een gesloten of open eind inhoudt

- begrippen rond verhaalopbouw toepassen

Stap 1

Alle verhalen hebben een bepaalde opbouw. Het meest gebruikelijke opbouwschema voor verhalen ziet er alsvolgt uit:

 

Dit is de volgorde bij een chronologisch verteld verhaal. Een verhaal in de chronologische volgorde vertelt de gebeurtenissen na elkaar, zoals in de werkelijkheid. Er kan wel een terugverwijzing (de hoofdpersoon denkt even ergens aan terug) of een vooruitwijzing in zitten maar het verhaal wordt hierdoor niet onderbroken. 

In een verhaal met een niet-chronologische volgorde gooit de schrijver de volgorde van gebeurtenissen door elkaar. Er kan dan gebruik worden gemaakt van een terugblik of flashback. Het verhaal wordt dan even onderbroken en je gaat als lezer even terug in de tijd. 

Een verhaal kan op verschillende manieren beginnen of eindigen. 

  • Inleidend begin: De gebeurtenissen in het verhaal komen langzaam op gang. Je leert eerst de personages kennen en daarna ontstaat pas het probleem.
  • In medias res (midden in de gebeurtenissen): Het verhaal begint bij het ontstaan van het probleem, je zit direct midden in de actie. Je weet nog niets van de personages. Dit is een spannende manier om een verhaal te beginnen. (Een politieserie begin meestal in medias res. Er is een lijk en gaandeweg het verhaal ontdek je wat er is gebeurd.)
  • Gesloten einde: Je weet precies hoe het verhaal afloopt. Het probleem van de hoofdpersoon in opgelost.
  • Open einde: Je bent onzeker over de afloop. Je weet niet zeker of het probleem van de hoofdpersoon nu wel of niet is opgelost. Een cliffhanger is een voorbeeld van een open einde. 

 

Wat kun je vertellen over het volgende verhaalschema?

Bekijk de volgende korte film en geef daarna antwoord op de vragen.

tijd en ruimte

Inleiding en leerdoel

Wat leer je?

- je kent de belangrijkste begrippen wat betreft tijd in een verhaal
- je weet wat er onder ruimte in een verhaal allemaal wordt begrepen
- je weet welke functies de ruimte kan hebben
- je kunt de begrippen toepassen in een verhaal.

 

Stap 1

Bestudeer het onderdeel uit de Kennisbank over tijd en ruimte in een verhaal.

KB: Tijd in een verhaal

In de kennisbank ben je onder andere de volgende begrippen tegengekomen.

chronologisch tijdverdichting
niet-chronologisch tijdsprong
flashback tijdvertraging
flashforward tijdversnelling


Bespreek de begrippen met een klasgenoot. Zorg dat je elkaar de betekenis van de verschillende begrippen uit kunt leggen.

Verteltijd of vertelde tijd?

In een verhaal worden een bepaald aantal bladzijden/regels/woorden gebruikt om een bepaald tijdsbestek in het verhaal te omschrijven. Dit wordt de verteltijd genoemd.

Als je het hebt over de hoeveelheid tijd die in het verhaal verloopt, dan spreek je over de vertelde tijd. Ook kan hiermee bedoel worden de tijd waarin het verhaal zich afspeelt (Dus bij Oorlogswinter is dat: in de winter van 1944/1945, dat is ongeveer 6 maanden)

Stap 2

Ballet op straat
Bekijk het volgende filmpje. Let op de ruimte en de handeling.

Beantwoord na het bekijken van het filmpje de volgende vragen.

 

Stap 3

Hemelvaart
Lees het verhaal en beantwoord daarna de vragen daarna de vragen.

Vlak voor hemelvaart verhuisde mevrouw Van Randwijk naar een verpleeghuis. Na haar heupoperatie was ze in de war en mocht niet terug naar huis. Ze was zo licht als een veertje en haar huid was van perkament.
Hoe klein ze ook was, haar woede hield ze niet in. Hoe haalden ze het in hun hoofd? Was Cees, haar man, er nog maar. Ze kon nog heel goed voor zich zelf zorgen, ze kookte toch om de andere dag!? Ze zat in een leunstoel. Tegenover haar zat een neef, die haar kamer had ingericht met enkele meubels uit de oude woning. - Had mij ook maar naar de stort gebracht. Je haalt me hier weg. Ik blijf hier niet.
Het verpleeghuis lag in een buitenwijk langs een spoorlijn. Tweemaal per uur denderde de intercity voorbij. In het midden van het gebouw was de luchtplaats, zoals ze die noemde: een besloten ronde tuin, met een gaanderij eromheen, waar de bewoners konden wandelen. Daar liep ook meneer Overveen, hij wandelde de hele dag en loste in een schriftje wiskundige raadsels op.
De eerste dagen stond mevrouw Van Randwijk bij de glazen toegangsdeur naar het restaurant en de hoofduitgang, die alleen geopend kon worden met een pincode. Ze wachtte op haar neef, die zich verborgen hield. Haar woede zakte niet. Dat ze haar heup had gebroken wilde niet zeggen dat ze gek was.
Ze rukte af en toe aan de deurkruk. Maar ze wist dat het geen zin had. Ze was gevangen. Ze keek naar het pinapparaat en probeerde de code van haar bankpasje. De deur ging niet open. Soms stond ze dichtbij het pinapparaat, neuriede een lied en keek ondertussen uit haar ooghoeken naar een hand die de toetsen beroerde. Maar dat ging haar te snel. Ze werd dunner, doorschijnend zelfs. Toch veranderde er niets aan haar wens te ontsnappen.
Op donderdagmiddag luisterden de bewoners naar pianomuziek in het restaurant. Ze zat aan het raam, naast meneer Overveen. Buiten was de vrijheid. - Muziek is net wiskunde, zei hij.
Meneer Overveen moest haar helpen ontsnappen. Hij was toch wiskundige. Wiskundigen wisten alles van codes. Misschien wilde hij zelf ook wel de benen nemen, dan konden ze samen gaan. Meneer Overveen liep in de gaanderij.
- Ik ga ontsnappen, fluisterde ze, u moet me helpen. Ik wil hier weg, ik ben niet gek. Ik heb alleen mijn heup gebroken, maar die is genezen. Ik mankeer niets. Ik wil dat u de code van de pinautomaat achterhaalt. Hij versnelde onmerkbaar zijn pas, ze kon hem haast niet bijhouden, en na een volle ronde door de gaanderij liep hij naar de toegangsdeur. - Het is heel eenvoudig, zei hij samenzweerderig, ik kraak alle codes. Hij keek haar over zijn bril heen aan. - U gaat op de uitkijk. Als er iemand aankomt, hoest u. Hij kuchte nadrukkelijk Ze moesten lachen.
Drie minuten later sprong de deur open. Meneer Overveen duwde hem snel weer dicht. - Twee, zes, acht, vier, boven beginnen, met de zon mee, telkens een toets overslaan. Kijk, zo. En hij deed het voor terwijl ze als twee kleine kinderen met hun neus bovenop het pinapparaat stonden.
- U bent knap, zei ze.
- Ja, waarom denkt u dat ik hier ben?
Na het eten ging ze even op bed liggen. Toen ze wakker werd was het donker. Het was stil in het huis. Ze voelde zich raar. Wat zou ze ook weer gaan doen? Ze keek naar het plafond. Daar was Cees, haar man. Ze glimlachte. Wat fijn dat je er bent. Ja, ik ga met je mee. Weet je nog dat we met zijn tweeën langs de spoorbaan lagen, weet je het nog? En dat jij zei: zou je het met me willen proberen? En dat toen de trein voorbijraasde, hoe gelukkig we waren? In de gaanderij brandde de nachtverlichting. In het hele huis was geen levende ziel te bekennen.
Ze was snel buiten. Zo gemakkelijk ging het. Ze dacht even aan meneer Overveen, dat was een knappe kop, zou hij nog tevoorschijn komen?
Ze fladderde over het parkeerterrein. Er stak een wind op. Ze keek om zich heen. Niemand volgde haar. Waar hadden ze ook alweer afgesproken? Vederlicht was ze.
Daar stond hij, verstopt tussen de berken, zijn schaduw was duidelijk te zien.
In de verte rinkelden bellen.
Ze stak over en liep het bosje in dat aan het spoortalud grensde.
Waar ben je nou, net stond je er nog? Voor het gazen hekwerk langs het spoor bleef ze staan. Nergens was een doorgang.
De rails zoemde.
Ze liep langs het hek. De ceintuur van haar ochtendjas schoot los, haar ochtendjas zelf haakte in het gaas. Ze kreeg het koud. Nergens kon ze naar de overkant. Waarom stond dit malle hek hier? De aarde trilde.
Ze wilde bij hem zijn. Naast hem liggen. Dan was ze vrij. Verder liep ze. Ze moest omhoog. Door het gaas. Ze liet zich niet opsluiten. Ze was niet gek, ze had alleen haar heup gebroken. Niemand zou haar vinden. Ze zou zorgen dat ze haar nooit vonden. Het trillen ging over in een dof gedreun.
Daar was een gat. Ze kroop erdoor. De draadeinden haakten als kleine klauwen in haar ochtendjas. Ze klom omhoog.
Het geluid zwol aan.
Ze voelde licht als een veertje, haar jas fladderde om haar heen. Ze kon zo weggeblazen worden.
Eindelijk was ze boven.
Toen raasde de Intercity voorbij, vlak langs haar heen, ze werd opgetild in de zuigende lucht, haar ochtendjas sloeg wild wapperend om haar heen, ze bleef nog op de been, haar haren stonden rechtop in de wervelingen van de voorbijrazende trein. Volhouden, doorgaan, vrij zijn. Vrij. En vrij was ze. Door de wieling van de wind kwam ze een stukje van de grond, ze kwam los, ze zweefde, ze vloog. Langzaam verhief ze zich. Hoger ging ze. Helemaal los was ze nu. Ze steeg boven het berkenbosje uit. Ze zweefde de nacht in en beneden haar verdween het verpleeghuis voorgoed.

Jan Hardeveld

TOETS verhaalanalyse

Toets: TOETS verhaalanalyse

Start

Poëzie

Wat is een gedicht?

Wat leer je?

- wat poëzie inhoudt
- wat de kenmerken zijn van een gedicht

 

Bekijk het filmpje ter introductie van de lessen over poëzie. 

Rijm en rijmschema's

Wat leer je?

- je weet wat voor soorten rijm er zijn
- je herkent de verschillende soorten rijm
- je herkent rijmschema's

Rijm

Poëzie is vaak opgebouwd uit rijm. Er zijn heel veel verschillende soorten eindrijm die je in een rijmschema kunt zetten. Bij een rijmschema geef je rijmende woorden aan het eind van een regel dezelfde letter. Bijvoorbeeld:

De woorden IS en MIS rijmen op elkaar en daarom krijgen zij dezelfde letter in het schema (B) 

De rijmschema's zijn volgens een vaste structuur opgebouwd, de verschillende schema's hebben ieder een eigen naam. Zo is er bijvoorbeeld een schema van gedichten waarbij alle laatste woorden van de regel rijmen. Het schema is dan: A - A - A - A , dit rijmschema heet slagrijm

VB:
 

Zoek op internet op welk rijmschema er bij de volgende soorten eindrijm hoort:

Kijk en luister goed naar de songtekst en beanwoord daarna de vraag.

Naast eindrijm (zoals je hierboven hebt gezien), bestaat er ook beginrijm. Bekijk deze citaten uit verschillende songteksten eens:


“De zoute zee slaakt een diepe zilte zucht.”
(Bløf – Aan de kust)


“Als een vlinder altijd vrij en voor het leven op de vlucht.”
(Boudewijn de Groot – Verdronken Vlinder)


 

Als verschillende woorden met dezelfde letter beginnen noem je dat alliteratie.

Dichtvormen

Wat leer je?

- verschillende dichtvormen herkennen en benoemen

 

Dichtvormen

Veel gedichten worden geschreven volgens een bepaalde structuur. Dit wordt ook wel dichtvorm genoemd. Deze dichtvorm bepaald het aantal regels en/of het rijmschema van het gedicht en soms ook welke thema's er in het gedicht worden geschreven.

Bezoek de internetpagina "Alles over gedichten" en zoek het antwoord op de volgende vragen daar op.

 

ALLES OVER GEDICHTEN

Eindopdracht

Voor de eindopdracht mag je kiezen uit verschillende verwerkingsopdrachten. Sommige kan je alleen maken maar voor andere is het nodig om in een groepje te werken. Bekijk de opdrachten eerst allemaal en kies daarna wat het beste bij jou past. 

Poëzieposter (combi met het vak tekenen)

Inleiding

Een poëzieposter is een poster met afbeeldingen en een gedicht. De afbeelding heeft op één of andere manier natuurlijk een verbinding met het gedicht. Op de site van PLINT kun je een aantal leuke voorbeelden vinden van poëzieposters.

Deze opdracht kan je zelfstandig maken, maar je mag ook in tweetallen werken. 

Bezoek hier de site van PLINT

Opdracht

Bij deze opdracht ga je zelf een poëzieposter maken. Het is een gecombineerde opdracht van Nederlands en tekenen. Dat betekent dat je beide vakken en docenten nodig zult hebben voor jouw voorbereiding.

Je gaat eerst aan de slag met het schrijven van een gedicht.

Kijk hiervoor eerst naar het volgende filmpje:

Filmpje: Hoe schrijf ik een gedicht?

Aan de slag:

  • Bedenk een thema voor jouw gedicht.
  • Maak nu een woordweb van het thema. 
  • Probeer te ontdekken of er verbanden zijn tussen de verschillende woorden.
  • Probeer nu de verbindingen tussen de woorden om te zetten in korte zinnen.

Nu moet je verder aan de slag met de structuur en het rijmschema. 

  • Bedenk of je een gedicht met een vaste structuur wilt (elfje, haiku, rondeel, sonnet, etc)
  • Bedenk of en welk rijmschema hierbij hoort of wat je wilt gebruiken.
  • Stel nu het gedicht samen.

De Poster

Je gaat nu verder met de poster.

  • Bepaal de grootte van jouw poster.
  • Bedenk met welke materialen je wilt/mag werken, doe dit in overleg met de docent tekenen.
  • Bedenk welke techniek, illustraties, kleuren en/of vormen jij gaat gebruiken. Doe dit in overleg met je docent tekenen. 
  • Bedenk hoe je de ruimte wilt indelen en maak een proefschets. Waar komt het gedicht te staan en waar de illustraties.
  • Bedenk of je het gedicht wilt schrijven of wilt printen.  

Presentatie

In de klas presenteer jij jouw poëzieposter aan de leerlingen. Hierbij vertel je iets over het creatieve proces. Welke keuzes heb jij gemaakt en waarom. 

 

Spotprent maken (combi met het vak tekenen)

Voor deze opdracht ga je via een link naar een andere wiki. Het doorlopen van die wiki is jouw opdracht. Als eindresultaat heb je dan je eigen spotprent gemaakt. Veel succes. Deze opdracht kan je zelfstandig maken. 

Nederlands: Fictie - Cabaret

Songtekst schrijven (combi met het vak muziek)

Inleiding

Een songtekst is eigenlijk een gedicht wat gemaakt is om door muziek begeleid te worden. Soms bestaat de muziek eerder dan de tekst en soms is het andersom. Net als in gedichten roepen songteksten vaak emoties bij mensen op. Je hebt hele vrolijke liedjes en juist erg verdrietige liedjes. 

Als je een songtekst gaat schrijven moet je op een aantal zaken goed letten. 

  • wat wordt het onderwerp?
  • welke emotie wil ik oproepen?
  • hoe pas ik rijm toe in mijn songtekst?
  • wat is de opbouw van mijn liedje?
  • welke melodie past er bij mijn tekst?

Deze opdracht mag je zelfstandig maken, maar je kunt ook in tweetallen werken. 

Opdracht

Je gaat een songtekst schrijven, waarbij je bij het vak muziek een melodie bij maakt. Op deze manier wordt het een echt liedje. 

Jouw liedje moet in ieder geval uit twee coupletten en één refrein bestaan. 

Bedenk nu eerst het onderwerp van jouw liedje!

Bedenk van te voren welke emotie je met het liedje wil oproepen en pas jouw tekst en muziek hieraan aan. 

Heb je hierbij hulp nodig? Bekijk dan even het volgende fimpje!

 

 

 

Ga nu aan de slag met de tekst. Bedenk hoe je rijm wilt toepassen in de songtekst. Je kunt in coupletten een ander rijmschema gebruiken dan in het refrein. Rijm is echter niet verplicht, soms is een songtekst ook gewoon goed zonder rijm. 

Heb je hulp nodig? Bekijk dan het volgende filmpje!

De opbouw van je liedje moet aan bepaalde eisen voldoen. Zo is de eis voor deze opdracht dat jouw liedje ten minste bestaat uit twee coupletten en één refrein. Maar je mag natuurlijk kiezen voor meerdere coupletten, waardoor dus ook het refrein vaker terugkomt. 

Wil je meer weten over de opbouw van liedjes? Bekijk dan het volgende filmpje.

Nu jij je songtekst hebt geschreven is het belangrijk dat je de juiste melodie erbij zoekt. Voor dit onderdeel is het belangrijk dat je overlegt met jouw muziekdocent. 

Ook kun je het volgende filmpje bekijken, waardoor je meer leert over melodie en muziek.

Presentatie

Nu jouw liedje helemaal af is, kun je kiezen om dit live te presenteren of via een opname. 

Keuze 1: Live presenteren.

  • Maak een afspraak met jouw muziekdocent en docent Nederlands, zij moeten beiden bij de presentatie aanwezig zijn.
  • Nodig ten minste 5 vrienden uit die ook aanwezig zullen zijn bij de presentatie.
  • Maak van te voren een geluidsopnamen van de muziek.
  • Zing live jouw songtekst voor jouw publiek, terwijl je de geluidsopname van de muziek laat horen. 

Keuze 2: Via opname.

  • Maak een afspraak met jouw muziekdocent en docent Nederlands, zij moeten beiden bij de presentatie aanwezig zijn.
  • Nodig ten minste 5 vrienden uit die ook aanwezig zullen zijn bij de presentatie.
  • Maak van te voren een geluidsopname van de muziek.
  • Maak vervolgens een filmopnamen van jezelf terwijl je het liedje zingt (onder begeleiding van de muziekopnamen die je al had opgenomen)
  • Laat bij de presentatie de filmopname zien. 

Filmtrailer maken (combi met het vak ckv)

Inleiding

Als er een nieuwe speelfilm uitkomt, wordt deze vaak al van te voren aangekondigd door middel van een filmtrailer. Een filmtrailer is eigenlijk een kort reclamefilmpje waarin korte fragmenten van de film alvast te zien zijn. Door de fragmenten in een bepaalde volgorde achter elkaar te monteren, krijg je een idee waar de film over gaat (de kern van het verhaal). Je ziet natuurlijk niet te veel, want het is de bedoeling dat jij nieuwsgierig wordt en daarom de hele film wilt gaan zien. Voor de makers van de trailer is het dan ook belangrijk dat ze de juiste scènes uitkiezen om te laten zien in de trailer. VOm de nieuwsgierigheid op te wekken is het belangrijk dat je kiest voor fragmenten die juist vragen oproepen, de kijker wil dan graag weten hoe het verder gaat. erder is de muziek die je hoort, zeker ook niet onbelangrijk. De juiste keuze voor de muziek, kan ook de nieuwsgierigheid verder opwekken! 

Wil je meer lezen over het maken van een goede filmtrailer, of een aantal voorbeelden zien? Ga dan even naar de volgende site:

Hoe maak je een goede filmtrailer

Opdracht

Let op, deze opdracht doe je in een groepje. Minimaal 3 en maximaal 5 leerlingen per groepje. 

Jullie gaan een filmtrailer maken van een boek dat je hebt gelezen en erg mooi vond. Hiervoor volg je de volgende stappen.

Stap 1

Voor deze stap download je het werkblad en vul je dit in. Je krijgt nu een globaal beeld van hoe jouw trailer eruit gaat zien. 

Open bestand werkblad filmtrailer stap 1

Stap 2

Nu moeten jullie daadwerkelijk de scènes gaan opnemen. Hiervoor moet je eerst per scène een script schrijven. Je gebruikt hiervoor teksten uit het boek. Download het werkblad "het "schrijven van een script "

 

Je kunt er ook voor kiezen om bestaande beelden of foto's  te gebruiken en hier doormiddel van tekst en geluid een mooie trailer van te maken. In dat geval, hoef je het werkblad niet te maken. In plaats daarvan ga je aan de slag met het zoeken van het juiste beeldmateriaal voor jullie trailer. 

 

Open bestand werkblad script schrijven

Stap 3

Nu gaan jullie bedenken welke muziek je nodig hebt voor de trailer. Hierbij gaat het er vooral om dat je de sfeer kunt vastleggen in de muziek. Dus wil je een spannende trailer of juist een grappige.

Als je met de app Magisto werkt, kan je muziek daarop zoeken. Je kunt dan echter geen geluid van de film zelf meer horen. Dit betekent dat je tijdens de film dus niet hoeft te praten en alleen beelden te zien zijn.

Als je met Movie Maker werkt, kan je geluid op de achtergrond hebben. Je hoort de stemmen van de personages dan ook nog. 

Stap 4

Nu ga je daadwerkelijk de scènes opnemen. Er is dus 1 persoon die gaat filmen met zijn telefoon, en deze persoon is dan ook de regisseur. De anderen moeten dus goed naar hem luisteren, want hij geeft de juiste aanwijzingen. Misschien moet je een scène wel een keer of wat opnieuw doen, geen nood, dat gebeurt in het echt ook! Probeer per scène maximaal twee minuten te filmen. Je gaat per slot van rekening 5 scènes schieten, dus dan wordt de trailer al snel 10 minuten lang! Veel langer is niet wenselijk. (korter mag wel)

Stap 5

Voor het monteren is er een handige app ontwikkeld. Deze app heet Magisto. Bij deze app, hoef je niet zelf te monteren. Je kunt muziek kiezen en een thema (dus eng of grappig, etc). 

Je kunt er ook voor kiezen om wel zelf te monteren. Je kunt dan een programma gebruiken zoals bijvoorbeeld Movie Maker. Bij deze variant kan je zelf je eigen geluiden en muziekjes erbij zoeken. Het is iets meer werk (wel erg leuk!) maar je kunt er meer kanten mee op. 

Om te leren hoe je met movie maker kunt werken kan je naar dit filmpje bekijken:

movie maker tutorial

Als je wilt weten hoe de Magisto app werkt, kan je het volgende filmpje bekijken.

 

Magisto tutorial

En zo heb je dus een eigen trailer gemaakt van een boek dat jij leuk vond! Wil je wat inspirerende voorbeelden? Kijk dan even naar de volgende filmpjes.

Sneeuwwitje

Een voorbeeld van een trailer die gebruik heeft gemaakt van bestaande beelden en foto's is deze:

 

Het gouden ei

Nog een laatste voorbeeld om inspiratie op te doen.

 

De kleine blonde dood

Veel succes en vooral plezier bij het maken van jullie eigen trailer!

Filmpje stijlfiguren

Inleiding

Bij deze opdracht ga je op een creatieve manier laten zien welke stijlfiguren er zijn. Stijlfiguren en beeldspraak zijn mooi uit te beelden in een film. Je gaat dus een filmpje maken, waarin je ten minste drie stijlfiguren laat zien. Je kunt deze opdracht alleen maken, maar je kunt er ook voor kiezen in een groepje van 2 tot 5 personen te werken. Let er wel op dat je bij een groepsopdracht ook iedereen een taak geeft!

Opdracht

Kies ten minste drie stijlfiguren die je wilt verbeelden in een filmpje. 

Bedenk of je een filmpje wilt maken waarin jullie zelf een rol spelen of waarin je kant en klare beelden gebruikt (foto's of bestaand filmmateriaal). Je kunt er ook voor kiezen om een soort tekenfilmpje te maken of een stop motion film (dat is een film, waarbij je steeds foto's maakt en die achter elkaar monteert).

Download nu eerst het werkblad: 3 stijlfiguren.

Open bestand Drie stijlfiguren

Film

Als je een film wilt maken waarin je stijlfiguren laat zien, dan heb je een script nodig. 

Download daarom eerst het werkblad "een script schrijven".

Open bestand Werkblad script schrijven stijlfiguren.docx

Als je een "echte" film wilt maken is het verstandig om met een programma zoals Movie Maker te werken. Als je niet weet, hoe dit programma werkt, kan je eerst dit filmpje bekijken.

 

movie maker tutorial

Voor het maken van een filmpje kan je ook een app gebruiken. Bijvoorbeeld de app: magisto. Je kunt er dan voor kiezen om met foto's te werken of met beelden zonder dat erbij gesproken wordt of met filmmatriaal waarbij wel gesproken wordt (dan moet je er geen extra geluid bij zoeken, ander hoor je neit wat er wordt gezegd)

Om te zien hoe dit werkt bekijkje de volgende video.

Magisto tutorial

Ook kan je ervoor kiezen om een zogenaamd stop motion filmpje te maken. Dit is een filmpje wat bestaat uit een rij foto's die je achter elkaar zet. Hoe dit precies kan, zie je in de instructie video.

Stop motion filmpje maken

Tot slot nog een paar voorbeelden ter inspiratie!

 

Voorbeeld stop motion stijlfiguren

stijlfiguren