Spelling havo 4

Spelling havo 4

Module Spelling

Inleiding

Goed spellen is belangrijk. Is dat zo? Waarom is spelling eigenlijk belangrijk?

De voornaamste reden is: een tekst foutloos kunnen schrijven. Het schrijven van een foutloze tekst straalt verzorgdheid uit. Je hebt aandacht besteed aan je werk, je neemt het serieus en daarmee neem je de lezer ervan ook serieus. Dat zie je terug aan het aantal gemaakte spelfouten.
Dat is ook een van de redenen waarom een werkstuk of artikel wordt beoordeeld op het aantal gemaakte spelfouten.

Niet alleen voor leerlingen, ook voor docenten is een goede spelling van belang. Een e-mail aan ouders of presentaties op het digibord; het moet foutloos!

Al vanaf de basisschool leer je de spellingsregels, maar het is belangrijk deze steeds te herhalen. Want helaas kun je lang niet altijd vertrouwen op de spellingcorrector of is het spellingscorrector?

Genoeg te doen. Aan de slag!

De module 'Spelling' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd Onderdeel Tijd
A Inleiding en orientatie 15 min Meervoudsuitgangen 30 min
B Werkwoordspelling   De tussenklank 30 min
Persoonsvorm tt en vt 30 min Tekens bij letters 30 min
Deelwoorden 30 min Getallen schrijven 30 min
Infinitief en gebiedende wijs 30 min Zelfstandig gebruikte woorden 20 min
TOETS 30 min Aan elkaar of los 30 min
C Overige spellingsregels   Afkortingen 30 min
Hoofdletters en leestekens 50 min TOETS 30 min


Als je alles leest en maakt, heb je voor deze module ongeveer 7 klokuren nodig. De stof is echter allemaal herhaling uit de onderbouw. Je kunt dus een keuze maken uit de verschillende onderdelen, en meer tijd besteden aan de regels die je niet (meer) beheerst. In de planner staat namelijk maar een week voor de hele module spelling.

Werkwoordspelling

Werkwoordsvormen

Als je de werkwoordsvormen niet herkent, kan je ook niet beredeneren hoe
het werkwoord gespeld moet worden.
Daarom hier kort een paar richtlijnen om te bepalen met welke werkwoordsvorm
je te maken hebt.

We onderscheiden:

  1. Persoonsvorm
  2. Deelwoorden
  3. Infinitieven

Bekijk de Kennisbank voor meer uitleg.

KB: Werkwoordsvormen

Bekijk ook het volgende filmpje:

 

Persoonsvorm

Bestudeer de Kennisbank Nederlands, waarin uitleg wordt gegeven over:

  • de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (t.t.)
  • de persoonsvorm in de verleden tijd (v.t.)

KB: De persoonsvorm

Maak nu de volgende opdrachten.

Opdracht 1:De persoonsvorm in de t.t.

Opdracht 2:De persoonsvorm in de t.t. of v.t.

Deelwoorden

We onderscheiden bij de deelwoorden:

  • voltooide deelwoorden (VD)
  • onvoltooide deelwoorden (OD)

Bekijk de Kennisbank Nederlands voor meer uitleg.

KB: Deelwoorden

Maak nu de volgende opdrachten.

 

Opdracht 3:t.t. / v.t. / OD / VD

Opdracht 4:OD / VD

Opdracht 5:Voltooide deelwoord

Infinitieven

De infinitief (onbepaalde wijs)
Als we een werkwoord moeten vervoegen gaan we uit van de infinitief ofwel het hele werkwoord.
In een woordenboek wordt van werkwoorden altijd de infinitief gegeven.
De infinitief eindigt bijna altijd op -en: lopen, werken, leren, lachen etc.
Uitzonderingen: slaan, staan, gaan, etc.

Infinitieven kunnen voorkomen als zelfstandige naamwoorden.
Voorbeelden:
Hardlopen is goed voor je.
Schaatsen is erg populair.

Maak de volgende opdracht.

Opdracht 6:Infinitief

Gebiedende wijs
Als in een zin een bevel of opdracht staat en die zin heeft geen onderwerp, dan staat de zin in de gebiedende wijs. De zin begint met een persoonsvorm die bestaat uit de stam van het werkwoord.
Voorbeelden:
Leg neer die bal!
Doe je mond open!
Pak je boek!
Ga de klas uit!

Opmerking
Als na het werkwoord het persoonlijk voornaamwoord 'u' wordt gebruikt, dan komt er wel een -t na de stam.
Voorbeelden:
Gaat u maar voor.
Noteert u dat even.

Maak de volgende opdracht.

Opdracht 7:Werkwoorden in goede vorm

Spellingsregels

Inleiding

Spelling berust op afspraken. Deze afspraken over hoe we een woord schrijven, maken het mogelijk doeltreffend met taal om te gaan.
Het is dan ook handig als we allemaal dezelfde regels hanteren.
De spellingcontrole is een handig hulpmiddel, maar die is lang niet foutloos.

Er bestaat een groot aantal regels voor een goede spelling en van een schrijver wordt verwacht dat hij die regels kent en juist toepast.
Het is belangrijk dat je goed spelt, want schrijfproducten met veel fouten maken een slordige indruk.

Hoofdletters

Alleen het eerste woord van een zin begint met een hoofdletter.
Als de zin begint met een apostrof dan schrijf je het tweede woord met een hoofdletter.
Voorbeeld: 's Morgens ruimt mijn vader altijd de vaatwasser uit.

Als een zin met een cijfer begint, krijg je geen hoofdletter.
Voorbeeld: 13 leerlingen waren afwezig.

Bestudeer de Kennisbank Nederlands over hoofdletters.

KB: Hoofdletters

Bekijk ook het volgende filmpje:


Maak de volgende opdracht.

 

Opdracht 8:Hoofdletters

Leestekens

We onderscheiden de volgende leestekens:

  • punt
  • komma
  • puntkomma
  • dubbele punt
  • aanhalingstekens
  • uitroepteken
  • vraagteken

Bestudeer het gebruik van leestekens in de Kennisbank Nederlands.

KB: Leestekens

Bekijk het filmpje:

 


Opdracht 9
In de volgende opdracht ga je in een aantal zinnen de juiste leestekens invullen.
Overleg met je docent of je deze zinnen digitaal invult of dat je de opdracht uitprint.
Klik hier om de opdracht te downloaden.

 

Meervoud

Meervoudsuitgangen
Het meervoud van een zelfstandige naamwoord vorm je door er de meervoudsuitgangen -s, 's, -en of –n achter te schrijven.
De -s schrijf je er aan vast als dat geen probleem voor de uitspraak oplevert:
sektes, tantes, printers en bureaus.
Als je een fout bij de uitspraak kunt maken schrijf je 's: auto's, piano's, alinea's, baby's, jury's en ski's.

Klik op de Kennisbank Nederlands voor meer uitleg.

KB: Meervoudsuitgangen

Bekijk het filmpje:


Maak de volgende opdracht.

 

Opdracht 10:Meervoud

Tussenklank

De tussen -s

Hoofdregel: In samenstellingen wordt een -s geschreven, wanneer deze ook wordt uitgesproken.
Dus: stationsplein, moederskindje en scheepswrak.

Bekijk het filmpje:

 


De tussen -e of -en

Hoofdregel: De tussen -en wordt geschreven wanneer het eerste woord
van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en.
Het is dus: kippenei, want het meervoud van kip is alleen kippen.
Maar het is aspergesoep en gedaanteverwisseling, want het meervoud van asperge
is asperges, terwijl het meervoud van gedaante zowel gedaanten als gedaantes kan zijn.

Bekijk het filmpje:

De tussen -e of -en: uitzonderingen

Er zijn zeven uitzonderingen waarbij je geen tussen -en maar een tussen -e gebruikt.
Sommige woorden houden een -e als tussenletter, hoewel ze als je de hoofdregel zou volgen -en zouden moeten krijgen.

  1. Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak: zonnestraal, maneschijn en Koninginnedag.
  2. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel: apetrots, boordevol, reuzeleuk en beregoed.
  3. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud: rijstepap en roggebrood.
  4. Het eerste deel van het woord heeft een meervoud op -s en –en: groentesoep, gedachtewisseling.
  5. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig woord met alleen een meervoud op -s: aspergekweker, etagewoning.
  6. Het eerste deel van het woord is geen zelfstandig naamwoord: hogeschool, blindedarm, rodekool, knarsetanden.
  7. Het woord wordt niet meer als een samenstelling gezien: bolleboos, pagegaai, schattebout.

Je kunt deze uitleg nalezen in de Kennisbank Nederlands.

KB: Tussenletters


Maak nu de volgende opdrachten.

Geef aan waarom de woorden goed zijn gespeld.
Je kunt kiezen uit de volgende mogelijkheden. Vul de juiste letter in.

  1. Het eerste woord van de samenstelling is een zelfstandig naamwoord dat alleen een meervoud heeft op -en.
  2. Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak.
  3. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel.
  4. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud.
  5. Het eerste deel van het woord heeft een meervoud op -s en –en.
  6. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig woord met alleen een meervoud op -s.
  7. Het eerste deel van het woord is geen zelfstandig naamwoord.
  8. Het woord wordt niet meer als een samenstelling gezien.
1. krantenlezer = 10. roggebrood =
2. bolleboos = 11. Koninginnedag =
3. rijstepap = 12. rodekool =
4. maneschijn = 13. reuzeleuk =
5. blindedarm = 14. groentesoep =
6. apetrots = 15. huizenhoog =
7. gedachtewisseling = 16. beregoed =
8. schattebout = 17. etagewoning =
9. pannekoek = 18. knarsetanden =

Opdracht 12:Samenstellingen

Tekens bij letters

Om uitspraakproblemen te voorkomen, worden trema, liggend streepje en apostrof gebruikt.

  1. Gebruik liggend streepje en trema. Bekijk het filmpje:
  2. Gebruik liggend streepje. Bekijk het filmpje:
  3. Gebruik apostrof. Bekijk het filmpje:


Bestudeer nu de Kennisbank Nederlands voor uitleg, voorbeelden en uitzonderingen.

KB: Trema, liggend streepje, apostrof

Maak de volgende opdracht.

Opdracht 13:Trema, liggend streepje en apostrof

Getallen schrijven

Wanneer schrijf je getallen in letters en wanneer in cijfers?
Bestudeer de uitleg met voorbeelden in de Kennisbank Nederlands.

KB: Getallen schrijven

Bekijk het filmpje:


Maak de volgende opdracht.

 

Opdracht 14:Schrijfwijze van getallen

Zelfstandig gebruik

Zelfstandig of bijvoeglijk gebruikte bijvoeglijke naamwoorden, telwoorden en voornaamwoorden

  • Zelfstandig gebruikte woorden krijgen -n als ze op mensen slaan die niet in de dezelfde zin genoemd worden.
  • Zelfstandig gebruikte woorden krijgen geen -n als ze op mensen slaan die wel in dezelfde zin genoemd worden.
  • Zelfstandig gebruikte woorden krijgen geen -n als ze op dieren, planten of dingen slaan.
  • Bijvoeglijk gebruikte woorden krijgen geen –n: vele aanwezigen, beide gemeenten, alle medewerkers, enkele glazen bier.

Bekijk het filmpje:


Bekijk de voorbeelden op Kennisbank Nederlands.

KB: Zelfstandig gebruik

Maak nu de volgende opdracht.

 

Opdracht 15:Zelfstandig gebruik

Aan elkaar of los?

Welke zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden schrijf je aan elkaar en welke los? Wanneer schrijf je tekort, teveel en tegoed aan elkaar en wanneer schrijf je het los van elkaar?
Bestudeer de Kennisbank Nederlands.

KB: Aan elkaar of los

Bekijk het filmpje:


Maak de volgende opdracht.
Je kunt bij 'Antwoorden' kijken of je de juiste keuze hebt gemaakt.

Opdracht
Vul op de ..............de juiste woorden in: aan elkaar of los geschreven.
Maak de juiste keuze.

 

  1. We mogen ..... dat hij goed nagedacht heeft.
    1. ervan uitgaan
    2. ervanuit gaan
  2. Het hangt ..... of dat gaat lukken.
    1. ervan af
    2. ervanaf
  3. Zij woont niet naast de makelaar, maar ..... .
    1. er boven
    2. erboven
  4. We zullen er dit keer ....?
    1. van afzien
    2. vanafzien
  5. Zit jij vandaag ..... ?
    1. voorin
    2. voor in
  6. Zij zit ............ de tram.
    1. achterin
    2. achter in
  7. Jij moet niet telkens .......... praten.
    1. erdoorheen
    2. erdoor heen
  8. Ik zal proberen ........ te denken.
    1. er aan
    2. eraan
  9. Jullie moeten er niet steeds ............... .
    1. tussen doorlopen
    2. tussendoor lopen
  10. Het is nog maar de vraag of we ............ .
    1. erop vooruitgaan
    2. eropvoor uitgaan

Maak nu de volgende opdracht.

Opdracht 17:Te veel of teveel, te goed of tegoed, te kort of tekort

Afkortingen

  • Als je een woord afkort, eindig je de afkorting met een punt. Per afgekort woord gebruik je een punt. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het woord voorkomt:
    hr. = heer
    p. = pagina
    m.b.t. = met betrekking tot
    jl. = jongstleden
    blz. = bladzijde
    Z.K.H. = Zijne Koninklijke Hoogdheid
    Een paar uitzonderingen zijn: dhr. = de heer, z.o.z. = zie ommezijde en a.s. = aanstaande
  • Veel gebruikte afkortingen krijgen kleine letters en geen punten:
    cao, wc, btw, dvd, apk, mbo, pc, havo, info
  • Afgekorte eigennamen van bedrijven en instellingen schrijf je met hoofdletters en zonder punten:
    EU, VVD, NAVO, UMC, NS
  • Afgekorte namen van ziekten schrijven we met hoofdletters behalve als ze tot het dagelijks taalgebruik behoren. Het is ME (myalgische encefalomyelitis of Mobiele Eenheid) en MKZ (mond-en-klauwzeer), maar soa en aids 
  • Afgekorte namen van wetten, besluiten of overheidsplannen schrijven we met hoofdletter.
    AOW = Algemene ouderdomswet
    WAO = Wet op de Arbeidsongeschiktheid verzekering
    KB = Koninklijk Besluit
    VUT = vervroegde uittreding
  • Internationaal erkende afkortingen voor eenheden, maten, gewichten en chemische elementen krijgen geen punt:
    kWh = kilowattuur
    cm = centimeter
    kg = kilogram
    MB = Megabyte
    H = waterstof
  • Er blijven een aantal uitzonderingen over waarvoor moeilijk en regel valt te geven.
    Handig zijn in dat geval de websites: Woordenlijst Nederlandse taal en www.afkortingen.nl

Maak de volgende opdrachten.
 

Oefening:Afkortingen

Opdracht 19:Afkortingen

D-Toets

Je sluit het onderdeel Spellingsregels af met een d-toets. Noteer de antwoorden op een los blaadje, en lever in bij je docent.

Werkwoordspelling

Zoek de tien fouten in de werkwoordspelling. Noteer alleen de juiste vorm van het werkwoord.

Gratis digitale schrijfhulp

Het project ‘Elektronisch platform wetenschappelijk schrijven’ van de KU Leuven heeft een digitale schrijfhulp opgelevert, die fouten in teksten herkend. Op de website van de universiteit word de gebruiker gevraagd in een vakje een tekst in te vullen, waarna de site drie punten controleert: structuur, stijl en spelling. De tool berekend en markeert een aantal mogelijke problemen en fouten in de tekst.

Bijzonder is dat de tool niet alleen naar spelfouten kijkt, maar ook naar structuur, samenhang en stijl. Het gaat dan bijvoorbeeld om (te) vaak gebruiktte woorden, de zins- en alinealengte en structuurwoorden zoals vervolgens, omdat en zoals. Bij stijl komen een paar vaak voorkomende fouten aan bod, zoals een overdadig gebruik van ‘vervagers': woorden als verschillende, sommige, bepaalde en vaak.

Het laatste onderdeel is de spellingcontrole: “Dat gebeurd bij ons beter dan in Word”, beweerd professor De Wachter van de Universiteit Leuven. Hij voegt daar meteen aan toe: “Maar het belangrijkste is dat alle fouten samen verzamelt worden. Spelfouten springen het snelst in het oog, maar vaak zijn ze een indicator van andere problemen, zoals een alinea die slecht is opgebouwt.” Werkwoordspelling is overigens uitgesloten, omdat de tool niet ontleed. Blijven oefenen op www.gespeld.nl dus!

Naar: Gratis digitale schrijfhulp, www.gespeld.nl.

 

Per behandeld onderwerp krijg je nu een meerkeuzevraag voorgelegd, die je moet beantwoorden.
Succes!

Welk woord is juist?

1. abbonnees of abonnees ...............
2. alleszinds of alleszins ...............
3. burgermeester of burgemeester ...............
4. chagerijnig of chagrijnig ...............


Welk woord is juist?

5. babies of baby's ...............
6. leliën of lelieën ...............
7. niveaus of nouveaux ...............
8. cafees of cafés ...............
9. bacterieën of bacteriën ...............


Welk woord is juist?

10. klerenzooi of klerezooi ...............
11. gedaanteverwisseling of gedaantenverwisseling ...............
12. paradepaard of paradenpaard ...............
13. beroepssport of beroepsport ...............
14. aanvangssnelheid of aanvangsnelheid ...............


Welk woord is juist?

15. mee-eten of meeëten ...............
16. trainer-coach of trainercoach ...............
17. shampoo's of shampoos ...............
18. begroeiing of begroeïng ...............


Welk woord is juist?

19. elfduizend of elf duizend ...............
20. viermiljoen of vier miljoen ...............
21. 7e of zevende ...............
22. 8 januari of acht januari ...............


Schrijf voluit!

23. m.n. ...............
24. i.p.v. ...............
25. prof. ...............
26. OM ...............

 

 

Antwoorden

Spelling

Spellingsregels

Opdracht 9

  1. De wethouder zei: 'Dat plan voer ik niet meer uit, dat zal mijn opvolger moeten doen.'
  2. 'Als ik mijn huiswerk af heb,' zei Guus, 'kom ik nog even wat chillen.'
  3. Hij dacht nog: 'Waarom heb ik dat niet eerder gedaan?'
  4. De leraar vroeg wie het ook zouden doen.
  5. Loop nou eens door!
  6. Onze kantine heeft tegenwoordig een veel groter aanbod: chips, broodjes gezond, broodje koket, gevulde koeken, cola, sinas, enz.
  7. Ik kijk graag naar het programma 'De wereld draait door'.
  8. 'Zullen we volgend jaar weer naar Praag gaan,' vroeg de mentor, 'of willen jullie naar Barcelona?'
  9. 's Winters ben ik veel actiever dan 's zomers.
  10. 'Lieverd, ik hou echt van je,' zei hij tegen zijn prinses.

Opdracht 11

1. krantenlezer = A 10. roggebrood = D
2. bolleboos = H 11. Koninginnedag = B
3. rijstepap = D 12. rodekool = G
4. maneschijn = B 13. reuzeleuk = C
5. blindedarm = G 14. groentesoep = E
6. apetrots = C 15. huizenhoog = A
7. gedachtewisseling = E 16. beregoed = C
8. schattebout = H 17. etagewoning = F
9. pannenkoek = A 18. knarsetanden = G


Opdracht 16

  1. ervan uitgaan ('Uit' is een deel van het werkwoord 'uitgaan'.)
  2. ervan af ('Af' hoort bij het werkwoord 'afhangen'.)
  3. erboven (Een voorzetsel dat niet bij het werkwoord hoort, moet je verbinden met het voorzetsel en/of de bijwoorden er, daar, hier en waar.)
  4. van afzien ('Af' hoort bij het werkwoord 'afzien'.)
  5. voorin (Een voorzetsel moet je met een voorafgaand voorzetsel of bijwoord verbinden als het niet bij het daaropvolgende zelfstandige naamwoord hoort.)
  6. achter in (In hoort bij het daaropvolgende zelfstandige naamwoord.)
  7. erdoorheen (Een voorzetsel dat niet bij het werkwoord hoort, moet je verbinden met het voorzetsel en/of de bijwoorden er, daar, hier en waar.)
  8. eraan (Een voorzetsel dat niet bij het werkwoord hoort, moet je verbinden met het voorzetsel en/of de bijwoorden er, daar, hier en waar.)
  9. tussendoor lopen ('Door' is hier geen deel van een werkwoord.)
  10. erop vooruitgaan ('Vooruitgaan' is hier één werkwoord.)