Tussenklank

De tussen -s

Hoofdregel: In samenstellingen wordt een -s geschreven, wanneer deze ook wordt uitgesproken.
Dus: stationsplein, moederskindje en scheepswrak.

Bekijk het filmpje:

 


De tussen -e of -en

Hoofdregel: De tussen -en wordt geschreven wanneer het eerste woord
van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en.
Het is dus: kippenei, want het meervoud van kip is alleen kippen.
Maar het is aspergesoep en gedaanteverwisseling, want het meervoud van asperge
is asperges, terwijl het meervoud van gedaante zowel gedaanten als gedaantes kan zijn.

Bekijk het filmpje:

De tussen -e of -en: uitzonderingen

Er zijn zeven uitzonderingen waarbij je geen tussen -en maar een tussen -e gebruikt.
Sommige woorden houden een -e als tussenletter, hoewel ze als je de hoofdregel zou volgen -en zouden moeten krijgen.

  1. Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak: zonnestraal, maneschijn en Koninginnedag.
  2. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel: apetrots, boordevol, reuzeleuk en beregoed.
  3. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud: rijstepap en roggebrood.
  4. Het eerste deel van het woord heeft een meervoud op -s en –en: groentesoep, gedachtewisseling.
  5. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig woord met alleen een meervoud op -s: aspergekweker, etagewoning.
  6. Het eerste deel van het woord is geen zelfstandig naamwoord: hogeschool, blindedarm, rodekool, knarsetanden.
  7. Het woord wordt niet meer als een samenstelling gezien: bolleboos, pagegaai, schattebout.

Je kunt deze uitleg nalezen in de Kennisbank Nederlands.

KB: Tussenletters


Maak nu de volgende opdrachten.

Geef aan waarom de woorden goed zijn gespeld.
Je kunt kiezen uit de volgende mogelijkheden. Vul de juiste letter in.

  1. Het eerste woord van de samenstelling is een zelfstandig naamwoord dat alleen een meervoud heeft op -en.
  2. Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak.
  3. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel.
  4. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud.
  5. Het eerste deel van het woord heeft een meervoud op -s en –en.
  6. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig woord met alleen een meervoud op -s.
  7. Het eerste deel van het woord is geen zelfstandig naamwoord.
  8. Het woord wordt niet meer als een samenstelling gezien.
1. krantenlezer = 10. roggebrood =
2. bolleboos = 11. Koninginnedag =
3. rijstepap = 12. rodekool =
4. maneschijn = 13. reuzeleuk =
5. blindedarm = 14. groentesoep =
6. apetrots = 15. huizenhoog =
7. gedachtewisseling = 16. beregoed =
8. schattebout = 17. etagewoning =
9. pannekoek = 18. knarsetanden =