Produceren
Inleiding
Als je een brood wilt kopen, ga je naar de bakker.
Voor een broek ga je naar een kledingwinkel.
En voor een televisie ga je naar een audiozaak.
In dit thema bekijk je wat er allemaal komt kijken bij het maken van producten.
Bedrijven maken kosten om producten te maken.
Natuurlijk proberen ze de kosten zo laag mogelijk te houden.
Lagere kosten betekent vaak meer winst.
Maar niet alleen de prijs bepaalt of er veel of weinig verkocht wordt.
Daar komt nog meer bij kijken.
Eindopdracht
De eindopdracht van dit thema heeft als titel 'Winkelen in je woonplaats'.
Je onderzoekt wat je allemaal zou moeten doen als je een winkel wilt openen.
Van dat onderzoek maak je verslag.
Genoeg te doen. Aan de slag!
Wat kan ik straks?
Aan het eind van het thema kun je:
- de vier productiefactoren noemen.
Je kunt uitleggen waarom je alle vier de productiefactoren nodig hebt om te kunnen produceren.
- drie soorten milieuvervuiling omschrijven en de relatie tussen produceren en milieuvervuiling uitleggen.
- de begrippen afzet, omzet, brutowinst, bedrijfskosten en nettowinst omschrijven en (met een voorbeeld) duidelijk maken hoe deze begrippen samenhangen.
- het begrip marketingmix omschrijven en de verschillende elementen van de marketingmix noemen.
Wat ga ik doen?
Het thema Produceren bestaat uit de volgende onderdelen.
Activiteit
|
Aantal lessen
|
Inleiding
|
0,5
|
Wat kan ik straks?
|
|
Wat ga ik doen?
|
|
opdracht: Productiefactoren
|
2
|
opdracht: Produceren en milieu
|
2
|
opdracht: Van bedrijfskosten naar winst
|
2
|
opdracht: Marketingmix
|
2
|
Afsluiting
|
|
Samenvattend
|
0,5
|
Eindopdracht
|
2
|
D-toets
|
0,5
|
Examenvragen
|
1
|
Terugkijken
|
0,5
|
Totaal
|
13
|
Opdrachten
Hieronder vind je de opdrachten die horen bij dit thema.
Maak je keuze.
Afsluiting
Samenvattend
Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.
produceren
het voortbrengen van goederen en/of diensten.
|
productiefactoren
om te produceren heeft een bedrijf productiefactoren nodig.
|
productiefactoren
Er zijn vier productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap.
|
investeren
het kopen van producten door een bedrijf.
|
automatisering
mensen vervangen door machines.
|
milieuvervuiling
vervuiling van de lucht, de bodem, het water of de horizon.
|
maatschappelijke kosten
kosten voor de overheid. Bijvoorbeeld kosten voor het opruimen van milieuvervuiling.
|
bedrijfskosten
kosten die een bedrijf maakt om producten te kunnen maken.
|
afzet
het aantal producten dat een winkel verkoopt.
|
omzet
het geldbedrag dat de winkelier binnenkrijgt door de verkoop van producten.
|
brutowinst
omzet - inkoopprijs.
|
nettowinst
brutowinst - bedrijfskosten.
|
doelgroep
de mogelijke kopers van een product.
|
marketingmix
alles wat een winkelier doet om zijn klanten te bereiken.
|
Eindopdracht
Een winkel in je eigen woonplaats
Stel je wilt een winkel beginnen in het centrum van je woonplaats.
Een schoenenwinkel, een speelgoedwinkel, een restaurant of .....
Wat denk je, is je woonplaats een goede plaats om de winkel te beginnen?
Wonen er wel genoeg mensen voor jullie winkel?
Is er veel concurrentie?
Hoeveel klanten heb je eigenlijk nodig om winst te kunnen maken?
Kortom je onderzoekt of je woonplaats een geschikte vestigingsplaats is.
Je maakt samen met een klasgenoot een verslag van jullie onderzoek.
In het verslag geef je in ieder geval antwoord op de volgende vragen.
- Wonen er genoeg mensen in jullie woonplaats?
- Is er veel concurrentie in jullie woonplaats?
- Is de winstverwachting voor jullie winkel voldoende?
- Is het verstandig om de winkel in jullie woonplaats te beginnen?
Werkwijze
Deze opdracht doe je samen met een klasgenoot.
Voor de opdracht heb je het informatieformulier 'Je eigen winkel' nodig.
Maak een kopie van het formulier en bekijk het formulier goed.
Bedenk eerst samen welk type winkel jullie zouden willen beginnen.
Weten jullie al een naam voor jullie winkel? Vul de gegevens in op het informatieformulier.
Zoek op internet op of er concurrerende winkels in jullie woonplaats zijn.
Vul de namen van die winkels in op het formulier.
Vul nu op het formulier in welke producten jullie gaan verkopen.
Vul alleen de belangrijkste drie of vier producten in.
Bedenk hoe je aan de producten kunt komen die je wilt gaan verkopen.
Probeer er ook achter te komen hoe duur het is om die producten in te kopen.
Zoek eventueel naar prijzen op internet of ...
Vul de inkoopprijzen in op het formulier.
In veel winkels geldt dat de verkoopprijs ongeveer 3 keer de inkoopprijs is.
Kan dat bij jullie winkel ook? Vul de verkoopprijzen in op het formulier.
Hoeveel klanten kopen er op een dag in jullie winkel?
Is zaterdag drukker dan de andere dagen?
Hoeveel producten verkopen jullie per maand?
Vul op het formulier voor de verschillende producten de afzet per maand in.
Bereken nu ook per product de omzet en brutowinst per maand.
Naast de inkoopkosten maak je nog meer kosten.
Denk aan: huur, personeel, marketingkosten, enz.
Probeer in te schatten hoe hoog deze kosten per maand zijn.
Vul de kosten in op het formulier.
Bereken nu de totale nettowinst per maand uit.
Eindproduct
Schrijf nu het verslag van jullie onderzoek.
Geef antwoord op de vraag:
Is jullie woonplaats wel of niet een goede vestigingsplaats is voor jullie winkel?
Beoordeling
Het verslag wordt beoordeeld door de docent. De docent let op:
- de inhoud
Is het informatieformulier 'Je eigen winkel' volledig ingevuld?
- de inhoud
Geeft het verslag antwoord op de vragen?
- de vorm
Begint het verslag met inleiding/vraagstelling?
Eindigt het verslag met een conclusie?
- de netheid
Is het verslag met zorg gemaakt?
- taalfouten
Bevat het verslag niet te veel taalfouten?
Bezoek de gereedschapskist voor tips en tools.
|
Een verslag is een goede manier om een onderzoek te beschrijven dat je hebt uitgevoerd.
|
|
D-toets
Test je kennis. Maak de diagnostische toets.
Examenvragen
Examenvragen
Op deze pagina vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren.
De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij dit thema.
VMBO-B34 2019-TV1
VMBO-B34 2021-TV1
Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.
Terugkijken
Kan ik wat ik moet kunnen?
- Lees de leerdoelen onder het kopje 'Wat kan ik straks' nog eens door.
Maak bij ieder leerdoel een vraag en ga na of je antwoord kunt geven op die vraag.
Hoe ging het?
- Tijd
Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 13 uur met dit thema bezig zou zijn. Klopt dat ongeveer?
Met welke opdracht ben je het langst bezig geweest?
- Inhoud
Het thema bestaat uit vier opdrachten.
Van welke opdracht heb je het meest geleerd?
En van welke opdracht het minst?
- Eindopdracht
Heb je de eindopdracht gemaakt?
Past de opdracht goed bij het thema? Hoe verliep de samenwerking?
Schrijf twee dingen op die je volgende keer anders zou doen.
- D-toets
Wat was je score voor de D-toets? Ben je tevreden met die score?
Heb je geleerd van de fouten die je hebt gemaakt?
- Examenvragen
Heel veel examenvragen bij dit thema.
Heb je ze allemaal gemaakt? Ging het goed?
Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.