Urlaub vmbo-b34

Urlaub vmbo-b34

Start

Einleitung

Beste leerling,

Hartelijk welkom bij het thema Urlaub!

Urlaub is het Duitse woord voor vakantie.
Vrije tijd, vrijheid, reizen, naar vreemde landen gaan, mensen leren kennen en natuurlijk een vreemde taal spreken.
Meestal gaat dat in het Engels maar binnen Europa kun je ook vaak het Duits horen.
In Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland, maar ook in Oost-Europa of Noord-Italië spreken de mensen vaak goed Duits.
Omdat veel Duitsers naar Spanje op vakantie gaan, hebben ze zich ook daar op de Duitse toeristen ingesteld.

In dit thema gaat het er dus om wat je allemaal doet als je vakantie hebt:

  • Waar ga je graag naartoe?
  • Welke vakantieplannen heb je?
  • Welke ervaringen heb je al gehad?

Daarnaast leer je enkele Duitse vakantieregio's kennen.

 

Inhalt - Inhoud
Het thema Urlaub bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Start
  • Werkzeugkasten 1
  • Hören
  • Lesen
  • Werkzeugkasten 2
  • Sprechen
  • Schreiben
  • Landeskunde
  • Sprachaufgaben

 

 

Ist das in Deutschland? - Is dat in Duitsland?
Even kijken of je al een Duitse vakantieregio kent.
Schrijf in je schrift de zes regio’s op die in Duitsland liggen.

  1. Balaton
  2. Harz
  3. Hohe Tatra
  4. Lüneburger Heide
  5. Nordsee
  1. Ostfriesische Inseln
  2. Sauerland
  3. Schwarzes Meer
  4. Schwarzwald
  5. Toskana

 

Urlaubsfotos - Vakantiefoto's

  1. Neem in het volgende lesuur één vakantiefoto mee.
  2. Zorg ervoor dat je in het Duits wat informatie kunt geven:
    • Waar was dat? (Das war in ... .)
    • Wanneer was dat? (Das war im Frühling/Sommer/Herbst/Winter 20... .)
    • Wat heb je allemaal gedaan/beleefd? (Ich habe ... .)
    • Hoe is je die vakantie bevallen? (Der Urlaub war toll/schön/super/blöd...)
  3. Vorm een groepje van vier leerlingen
    Vertel elkaar de verhalen en laat je foto zien.

 

Lieblingsreiseziel - Favoriete bestemming
Heb jij een land waar je heel graag naartoe gaat?
Ga je altijd naar hetzelfde land/dezelfde plaats of houd je meer van afwisseling?

Doe een kort onderzoekje over wat het favoriete vakantieland van jullie klas is.

  1. Elke leerling noemt zijn favoriete vakantieland in het Duits. (Als je niet weet wat het in het Duits is, helpen de andere leerlingen of je docent.)
  2. Een leerling of jullie docent schrijft die landen op en turft.

Wat is het favoriete vakantieland van jullie klas?

 

Ten slotte ...
Controleer je antwoorden op de oefening.

 


Was kannst du schon?

Voordat je aan het nieuwe thema begint, is het goed na te denken over wat je al kunt. Lees de volgende zinnen en geef steeds aan hoeveel je al weet.

 

  Nee, nog helemaal niet Ja, een beetje Ja, geen enkel probleem
Ik kan informatie uit korte teksten begrijpen
(bv. waar iemand op vakantie is geweest en wat die daar heeft gedaan).
     
Ik kan informatie vinden en begrijpen in eenvoudig, alledaags materiaal
(bv. in een reisgids).
     
Ik kan in beperkte mate meedoen met, en mijn mening uitdrukken in, eenvoudige gesprekken over alledaagse, bekende onderwerpen
(bv. over mijn vakantie-ervaringen).
     
Ik kan een korte, eenvoudige briefkaart schrijven
(bv. een vakantiegroet aan een vriend/in).
     
Ik kan iemand die naar Duitsland op vakantie wil een paar tips geven.      
ik kan een contactpersoon een bevestiging geven van gemaakte afspraken
(bv. hotelboeking)
     


Hoe vertaal je de onderstreepte woorden?
Schrijf je antwoorden in je schrift.

Kies uit:
buitenland - camping - ferry - korting - pakketreis - snelweg - uitstapje - voorstel

  1. Am liebsten verbringe ich meine Ferien im Ausland.
  2. Meine Eltern buchen jedes Jahr eine Pauschalreise.
  3. Diesen Ausflug haben wir vor Ort gebucht.
  4. Weil wir so früh buchten, bekamen wir Rabatt.
  5. Leider haben wir unsere Fähre verpasst.
  6. Dieser Zeltplatz liegt direkt hinter den Dünen.
  7. Das ist ein blöder Vorschlag!
  8. Auf der Autobahn standen wir im Stau.

 

Wat kun je al?
Maak de multiplechoicevragen die hieronder staan.

  1. Wir gehen gerne
    • am Strand.
    • an den Strand.
    • nach dem Strand.
  2. Wir ... nach Amerika.
    • fliegen
    • fliegten
    • flogen
  3. Kommst du mit ... Freundin?
    • nach meine
    • nach meiner
    • zu meiner
  1. Unser Wohnwagen steht hinter
    • den Dünen.
    • der Dünen.
    • die Dünen.
  2. Gestern ... ich bis zu der Sandbank.
    • schwamm
    • schwimme
    • schwomm
  3. Wir ... gestern Tischtennis.
    • spielden
    • spielen
    • spielten

 

Ten slotte ...
Controleer je antwoorden.

Was wirst du lernen?

Ziele - Doel
Aan het einde van het thema:

  1. vertel je over jouw vakanties,
  2. zoek je informatie op over een vakantie die je nog gaat maken,
  3. verwerk je de informatie,
  4. discussieer je over jouw vakantieplannen.

 

Daarom:

  • lees en schrijf je reisverslagen,
  • praat je over jouw vakanties,
  • lees en hoor je hoe andere mensen hun vakantie doorbrengen,
  • discussieer je over vakantiebestemmingen,
  • kom je iets over Duitse vakantieregio’s te weten,
  • leer je belangrijke woorden en uitdrukkingen,
  • leer je enkele basisregels van de Duitse grammatica,
  • leer en doe je nog veel meer...

 

Lernen - Leren
Bij 'Sprachaufgaben' vind je realistische situaties waarin je alles wat je hebt geleerd kunt gebruiken.

Let daarbij op:

  • de uitspraak
  • de spelling
  • de woorden en de zinnen
  • de grammatica

Het is echt niet erg als je dat nog niet kunt!
Je leert het namelijk pas in dit thema.

Aan de slag!

Veel succes!

Arbeitsplan

Ieder thema bestaat uit een groot aantal opdrachten.
Het is belangrijk dat je goed bijhoudt welke opdrachten je gedaan hebt.
Om je te helpen hebben we een werkplan gemaakt.
Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.

Download hier het Arbeitsplan Urlaub

Werkzeugkasten 1

Einleitung

Aan het einde van dit thema kun je in het Duits praten over 'reizen' en wat daarbij hoort.
Je kunt praten over:

  • het vervoer, het verblijfstype en activiteiten op het vakantieadres

Ook kun je:

  • een reis plannen en duidelijk je mening geven.

In Werkzeugkasten 1 vind je:

  1. een handleiding bij het programma WRTS
  2. woordenschat: links naar de woorden en zinnen van het thema
  3. spelletjes
  4. hulpmiddelen

Je hebt de woordjes en zinnen nodig om de taaltaken bij het thema 'Urlaub' te kunnen maken.

Veel succes!
 

Wortschatz-Wozzol

Wozzol - Urlaub B
Om de opdrachten in dit thema goed te kunnen maken, moet je een aantal woordjes en zinnen kennen. Voor elk thema staan er in StudioWozzol woordenlijsten klaar, waar je mee kunt oefenen: 
 

 Woordenlijst Wortschatz A

 Woordenlijst Wortschatz B

 Woordenlijst Wortschatz C

 Woordenlijst Aussagen A

 Woordenlijst Aussagen B

 Woordenlijst Aussagen C


Je hebt de woordenlijsten geoefend met StudioWozzol
Met dit programma kun je woordjes op een gemakkelijke en efficiënte manier leren.
Klik op de knop StudioWozzol om met nog veel meer woorden aan de slag te gaan!
De eerste keer moet je je even aanmelden, zodat je voortgang kan worden bijgehouden.

StudioWozzol

Reisen

Reisen - Reizen 
Open de StudioWozzol-lijst Wortschatz A en neem hem over. Oefen en leer de woorden met StudioWozzol.

Übung 1: Omschrijvingen

  1. Lees de omschrijvingen.
  2. Kies het passende woord bij de omschrijving.
    Noteer de zin en het door jou gekozen woord in je schrift.
    Je kan kiezen uit:
    Ausflug – Ausland – Ferien – Gepäck – Halbpension – Kreuzfahrt – Rabatt – Visum
     
    1. eine Reise mit einem großen Schiff auf dem Meer
    2. ein Dokument, das man bei einigen Ländern für die Einreise braucht
    3. Frühstück und Abendessen gehören zur Reise
    4. eine kurze Reise oder Exkursion
    5. billiger als normal
    6. alle Koffer und Taschen zusammen
    7. Spanien, Italien, Norwegen usw.
    8. keine Schule

 

Übung 2: Vertaling
Vertaal de zinnen naar het Nederlands.

  1. Ich möchte eine Reise buchen.
  2. Ist das Frühstück inklusive?
  3. Er will woandershin.
  4. Wie weit ist es noch?
  5. Wohin fahrt ihr?

Open de StudioWozzol-lijst Aussagen A en neem hem over. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

 

Übung 3: Zinsvolgorde
Zet de woorden in de juiste volgorde. Neem de woorden uit het tekstblokje over in je schrift. Schrijf de
goede zin erachter.


  1. ? – der – Flieger – geht – Wann
  2. ? – im – machen – Sommer – Urlaub – wir – Wo – wollen
  3. . – Da – hin – ich – immer – mal – schon – wollte
  4. . am – dem – fliegen – Flugzeug – liebsten – mit – Wir
  5. . ein – frei – haben – Ostern – paar – Tage – wir – Zu

 


Ten slotte ...
Controleer je antwoorden.

Reisen II

Reisen II - Reizen II

  1. Open de StudioWozzol-lijst Wortschatz B en neem hem over.
  2. Oefen en leer de woorden met StudioWozzol.


Übung 1: Afbeeldingen
Schrijf een passend Duits woord (bij een zelfstandig naamwoord ook het lidwoord) uit de Wozzol-lijst 'Wortschatz B' bij het plaatje.



1 = ...
2 = ...
3 = ...
4 = ...
5 = ...
6 = ...

  1. Open de StudioWozzol-lijst Wortschatz C en neem hem over.
  2. Oefen en leer de woorden met StudioWozzol.

 

Übung 2: Woordjes
Sleep de woorden in de juiste zin

Oefening:Reisen II - Reizen II

Üben - Oefenen

  1. Open de StudioWozzol-lijst Aussagen B en neem hem over.
  2. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

 

Übung 3: Reageren 
Schrijf telkens een passende vraag of reactie uit de StudioWozzol-lijst
'Aussagen B' op.

  1. Habt ihr schon Pläne für die Sommerferien? - ...
  2. ... - Ich habe ihn stundenlang in meinem Rucksack gesucht.
  3. ... - Das ist Pech! Darum fliege ich lieber.
  4. ... - Nein, letztes Jahr waren wir woanders.
  5. Wo warst du denn? - ...

Controleer nu de zinnen.

Meinung äußern

Meinung äußern - Mening geven

  1. Open de StudioWozzol-lijst Aussagen C en neem hem over.
  2. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

 

Übung 1: Vertaling
Schrijf de volgende zinnen over in je schrift.
Schrijf daarachter de Duitse vertaling.
Gebruik de WRTS-lijst die je net bestudeerd hebt.

  1. Dat is een stom voorstel.
  2. Dat maakt mij niet uit.
  3. Daar ben ik het mee eens.
  4. Volgens mij is dat te ver.
  5. Ik zou liever klimmen.
  6. Oké dan.
  7. Jammer dat het weer zo slecht was.
  8. In geen geval!

 

Übung 2: Reageren
Neem de volgende zinnen over in je schrift.
Zoek in de Wozzol-lijst 'Aussagen C' een passende reactie.
Schrijf de reactie op in je schrift.
Let op: bij elke zin een andere reactie opschrijven!

  1. Kommst du mit ins Kino?
  2. Wir machen eine Rundreise durch Kanada.
  3. Was hältst du von einem Urlaub auf dem Bauernhof?
  4. Möchtest du lieber nach Italien oder nach Dänemark?
  5. Wir haben eine Städtereise nach Wien gebucht.
  6. Was wollen wir in den Winterferien machen?
  7. Ich möchte auf keinen Fall wieder nach Frankreich.
  8. Dick und Ine sind mit dem Wohnwagen unterwegs.

Bespreek jouw reacties met een klasgenoot.

Ten slotte ...
Controleer je antwoorden van oefening 1.

Zu-nach-in

Ich fahre zu meinen Großeltern. Ich fahre nach Berlin. Ich fahre in die Schweiz.
Wanneer gebruik je nou eigenlijk welk voorzetsel?
Alle drie de voorzetsels geven hier een richting aan: je gaat ergens naartoe.

  • Zu: Het voorzetsel zu gebruik je als je naar een persoon toegaat.
  • Nach: Het voorzetsel nach gebruik je bij landen en plaatsaanduidingen zonder lidwoord.
  • In: Het voorzetsel in gebruik je bij landen met lidwoord.
    Het voorzetsel in gebruik je ook vaak bij gebouwen waar je naar binnen gaat.

Het voorzetsel zu gebruik je als je naar een persoon toegaat:
Ich fahre zu meinen Großeltern.
Kommst du morgen zu mir?
Wir gehen zum (zu + dem) Bäcker.


Het voorzetsel nach gebruik je bij landen en plaatsaanduidingen zonder lidwoord:
Ich fahre nach Berlin.
Er fliegt nach Amerika.
Morgen fahren wir nach Deutschland.


Het voorzetsel in gebruik je bij landen met lidwoord:
Ich fahre in die Schweiz.
Sie fliegt in die Türkei.
Wann kommt ihr in die Niederlande?


Het voorzetsel in gebruik je ook vaak bij gebouwen waar je naar binnen gaat:
Er geht in die Schule.
Wir gehen in die Disco.
Gehen wir morgen ins (in + das) Schwimmbad?



Übung: Zu, nach oder in?
Doe de volgende oefening.
Kies het juiste voorzetsel.

Oefening:Zu, nach oder in?

Hilfsmittel

1 Woordenboek

Zowel echte woordenboeken als ook digitale woordenboeken helpen je bij het opzoeken en leren van nieuwe woordjes.
Een bekend online woordenboek is: vertalen.nu
Probeer ook eens een ander woordenboek, bijvoorbeeld: www.interglot.nl

2 Tekstverwerkingsprogramma
Als je op de computer een tekst schrijft, bv. met Word, kun je natuurlijk de Duitse spellingscontrole gebruiken (bij Taal -> Duits standaard instellen).
Maar opgelet: het programma kan niet al je fouten opsporen; zelf blijven nadenken dus!

3 Uitspraakhulp
Op de website www2.research.att.com kun je Duitse woorden of een Duitse tekst laten voorlezen. Kies eerst de taal en de stem. Vul dan de tekst in en kies dan voor SPEAK.

 

Spiel

Los geht's - Zet 'm op!
Als je op reis gaat, neem je bagage mee.
Maar wat moet je nou allemaal meenemen?
Ben je niets vergeten?
Samen met je klasgenoten speel je het spelletje 'Koffer pakken'.


Voorbereiding

  1. Wat neem je mee als je op reis gaat?
    Schrijf zo veel mogelijk dingen op. Schrijf de woorden in het Duits.
    Gebruik een woordenboek.
  2. Probeer zo veel mogelijk woorden te onthouden.

Dit zijn de regels van het spel:

  • De leraar, of een leerling, noteert de woorden die worden genoemd.
    Dit is niet te zien door de spelers van het spel.
  • De spelers mogen niets opschrijven.
  • Wie niet verder weet of een fout maakt, valt af.
  • Wie als laatste over is, heeft gewonnen.

 

Koffer packen - Koffer pakken

  1. De eerste leerling begint en zegt hardop:
    "Ich mache eine Reise und nehme mit"....
    Deze leerling zegt iets wat hij of zij meeneemt.
    Bijvoorbeeld: "eine Zahnbürste".
  2. De tweede leerling herhaalt de zin
    "Ich mache eine Reise und nehme mit"....
    Deze leerling herhaalt wat de vorige heeft gezegd en voegt er iets aan toe.
    Bijvoorbeeld: "eine Zahnbürste und Zahnpasta".
  3. De derde leerling herhaalt de zin
    "Ich mache eine Reise und nehme mit"....
    De leerling herhaalt weer wat al gezegd is en voegt er weer wat aan toe.
    Bijvoorbeeld: "eine Zahnbürste und Zahnpasta und Socken".
    Enzovoort.

Hören

Einleitung

Hier oefen je je luistervaardigheid.
Je maakt verschillende luisteropdrachten.

Alles, wat je hier leert, helpt je de taaltaken bij het thema Urlaub goed te kunnen maken.

Je:

  • hoort iets over de vakantie van verschillende personen.
  • kijkt naar een uitzending over de noodzaak en de mogelijkheden om met weinig geld toch een mooie vakantie te hebben.
  • bekijkt een reclamefilmpje voor een Duitse vakantieregio.

 


Viel Erfolg!

 

Lerntipp Hören

Voor het luisteren:

  • Lees de vragen goed door. Dan kun je je beter concentreren op de gezochte informatie.

Tijdens het luisteren:

  • Let van begin af aan goed op!
  • Concentreer je. Laat je niet afleiden.
  • Schrijf het antwoord op en lees meteen de volgende vraag.
  • Ging het te vlug? Herhaal de oefening als dat mogelijk is.
  • Je begrijpt niet alles? Geen probleem! Je hoeft niet alle woorden te snappen om de tekst te begrijpen.

Meine Ferien

Je gaat luisteren naar personen die over hun vakantie vertellen.
Eerst doe je de volgende vertaaloefening.

 

Übung 1: Vrijetijdsbesteding
Wat hoort bij elkaar? Schrijf de woorden over in je schrift.
Zet de juiste Nederlandse vertaling erachter.
Kies uit:
een busreis maken - een rondreis maken - een stad bekijken
gaan wandelen - klimmen - mountainbiken - paardrijden - skiën -
vrienden ontmoeten

  1. klettern
  2. Mountainbike fahren
  3. spazieren gehen
  4. reiten
  5. eine Rundreise machen
  6. sich mit Freunden treffen
  7. eine Bustour machen
  8. sich eine Stadt anschauen
  9. Ski fahren

 

Übung 2: Annika

  1. Lees eerst de vragen uit het vragenblokje goed door.
  2. Heb je de vragen goed bekeken? Luister dan naar het audiofragment.
  3. Kies de juiste antwoorden.
  4. Ging het te snel? Luister dan nog een keer.


  1. Annika was...
    1. eerst met haar vrienden en dan met haar ouders op vakantie.
    2. eerst met haar ouders en dan met haar vriendin op vakantie.
  2. Annika was...
    1. één week in Frankrijk.
    2. drie weken in Frankrijk.
  3. Annika was...
    1. in een vakantiehuisje en op kamp.
    2. in een hotel en op kamp.
  4. Annika heeft/is...
    1. gewandeld, geklommen en gefietst.
    2. gewandeld, gesurft en gefietst.


Übung 3: Maité

  1. Lees eerst de vragen uit het vragenblokje goed door.
  2. Heb je de vragen goed bekeken? Luister dan naar het audiofragment.
  3. Kies de juiste antwoorden.
  4. Ging het te snel? Luister dan nog een keer.

 

 

  1. Maité was op vakantie...
    1. aan een meer.
    2. in de bergen.
  2. Maité heeft/is...
    1. geklommen, gezwommen en paard gereden.
    2. gezwommen, gefietst en paard gereden.

 

 

Übung 4: Amerika

  1. Je gaat een sleepoefening doen.
  2. Luister eerst naar de audiofragmenten.
  3. Open de oefening.
  4. Sleep het juiste antwoord naar de goede plek.
  5. Gingen de geluidsfragmenten te snel? Luister dan nog een keer.

Lennard:
Laura:


Ten slotte ...
Controleer je antwoorden.

Oefening:Meine Ferien - Mijn vakantie

Teure Ferien

Eindelijk vakantie!
Uitslapen, naar het zwembad gaan, uitstapjes maken en op vakantie gaan.
Dat kost allemaal best veel geld. Zo’n vakantie kan vrij duur worden.
Er zijn gezinnen die niet genoeg geld hebben om op vakantie te gaan of veel geld aan uitstapjes uit te geven.
Hoe kun je zonder veel geld uit te geven toch een leuke vakantie hebben?

 

Fragen - Vragen

  1. Lees eerst de vragen.
  2. Kijk daarna naar de aflevering:
    'Teure Ferien – Wenig Geld und trotzdem Spaß' .
  3. Beantwoord de vragen.
  4. Schrijf de antwoorden in je schrift.
    Dit mag in het Nederlands.

 

  1. Hoeveel geld ben je volgens de presentatrice kwijt op een vakantiedag?
  2. Hoe lang duurt de zomervakantie in Duitsland?
  3. Waar woont het gezin uit het filmpje?
  4. Wat is de 'Ferienpass' in?
  5. Is de 'Ferienpass' gratis?
  6. Wat zou Lukas in de vakantie het liefst doen?
  7. Wat zou Milena in de vakantie het liefst doen?
  8. Wat houdt de 'Ferienfreizeit' in?
  9. Hoe lang doen Lukas en Milena aan de 'Ferienfreizeit' mee?
  10. Aan het einde van de film worden zeven tips gegeven.
    Welke heb je onthouden?

Und du? - En jij?
Wat doe jij tijdens de vakantie?
Blijf je ook wel eens thuis omdat het te duur is om op vakantie te gaan?
Welke tips heb jij voor goedkope activiteiten in de vakantie?
Praat er in de klas over.

Ten slotte ...
Controleer je antwoorden.

Deutschlandurlaub

Veel Nederlanders gaan graag op vakantie naar Duitsland.
Ze gaan om te skiën en te wandelen.
Of ze gaan graag naar een pretpark, een grote stad of voor een ander soort vakantie.

Reisebüro - Reisbureau
Op de volgende pagina vinden jullie video’s over Duitse vakantieregio’s.

  1. Verdeel de video's over de klas.
    Let op: Drie of vier leerlingen kijken naar dezelfde video.
  2. Je kijkt in je eentje naar de video.
  3. Je maakt daar zelf aantekeningen bij.
  4. Ga met de leerlingen die dezelfde video hebben gezien bij elkaar zitten.
  5. Bespreek jullie aantekeningen.
  6. Elk groepje presenteert zijn resultaten in de klas.

 

 

Video kijken

  1. Taakverdeling
    Je leraar verdeelt de video's over de klas.

     
  2. Aantekeningen
    Lees eerst de vragen die hieronder staan.
    Bekijk je filmpje en beantwoord tijdens het kijken de vragen.
    Dit mag in het Nederlands.
    • Om welke stad/regio gaat het?
    • Wat is het bijzondere aan deze stad/regio?
    • Wat kun je daar allemaal doen?
    • Welke bezienswaardigheden zijn er in die stad/regio?
    • Welke uitstapjes zijn mogelijk?
    • Wat eten ze daar graag? Welke specialiteiten hebben ze daar?

    Let op: Het kan zijn dat je niet in elk filmpje informatie over alle punten vindt.
    Het is dus niet erg als je niet alle informatie vindt.
  3. Verdere stappen
    Jullie gaan op een later tijdstip (bij Schreiben) verder aan deze opdracht werken.
    Bewaar je aantekeningen dus goed, die heb je dan nodig!

Lesen

Einleitung

Hier oefen je je leesvaardigheid.
Je leert Duitse teksten beter begrijpen.

Wat je hier in de leesteksten tegenkomt, helpt je
later bij het maken van de taaltaken.

Je:

  • leest twee reisverslagen van jongeren,
  • doet een test en komt erachter welk vakantietype jij bent,
  • bekijkt reisaanbiedingen die bij jouw vakantietype aansluiten.

 


Veel succes!
Viel Erfolg!

 

Lerntipp Lesen

Voordat je gaat lezen:

  • Bekijk eerst de titel, de plaatjes en de apart gedrukte woorden.
  • Lees de inleiding.
  • Kijk wat voor soort tekst het is (brief, sprookje, gebruiksaanwijzing enz.).
  • Lees de opdrachten.
  • Bepaal de manier van lezen.
    • skimmen (globaal lezen om er achter te komen waar de tekst over gaat)
    • scannen (zoeken naar bepaalde woorden of getallen)
    • intensief lezen (zin voor zin)
  • Als er meerkeuzevragen staan, bekijk dan alle antwoorden en kijk wat de verschillen zijn.

 

Terwijl je leest:

  • Je kunt niet alles begrijpen? Het is niet nodig om alle Duitse woorden te begrijpen om te weten waar de tekst over gaat!
  • Vaak kun je de betekenis wel ongeveer raden door de rest van de zin te bekijken of door te kijken op welk Nederlands (Engels, Frans, Russisch enz.) woord het lijkt.

 

Reiseberichten I

Als kind ga je met je ouders op vakantie.
Maar op gegeven moment wil je met vrienden vakantie vieren.
Daar heb je speciale reisorganisaties voor.
Dat zijn touroperators die reizen voor jongeren organiseren.
Dat wil zeggen dat de jongeren niet alleen op vakantie gaan, maar dat er begeleiders meegaan.
De begeleiders zijn vaak ook jong en weten wat jongeren leuk vinden.
Zij zorgen er ook voor dat iedereen zich aan de regels houdt
en er geen gekke dingen gebeuren.

Je leest een reisverslag van een jongen die
aan zo’n reis heeft deelgenomen.
Hij is met Jugendtours naar het Eisacktal in Zuid-Tirol (Italië)
op wintersport geweest.

 

Reisebericht Süd-Tirol Reisverslag Zuid-Tirol

  1. Lees de tekst globaal (skimmen) door.
    Doe er niet langer over dan een halve minuut.
    Worddocument: Reisebericht Süd-Tirol
  2. Beantwoord de vraag:
    Is de jongen tevreden over de reis?
    1. Ja
    2. Nee
    3. Dat kun je niet uit de tekst halen

 

Zahlen - Betalen

    • Lees eerst de vragen.
    • Scan de tekst nu snel.
      Worddocument: Reisebericht Süd-Tirol
    • Probeer de antwoorden op de vragen zo snel mogelijk te vinden.
    • Doe er niet langer dan een minuut over.
  1. Schrijf je antwoorden in je schrift. Dit mag in het Nederlands.

     

    1. Uit hoeveel personen bestond de groep?
    2. Hoe lang duurde de reis naar het Eisacktal?
    3. Hoe lang duurde de rit van het hotel naar de piste?
    4. Wat heeft de reis gekost?
    5. Wat kost een skipas voor zes dagen?
     

Richtig oder falsch - Goed of fout?

  1. Lees de tekst nu intensief.
    Worddocument: Reisebericht Süd-Tirol
  2. Doe de oefening.
  3. Beantwoord de stellingen met richtig (goed) of falsch (fout).

Und du? - En jij?
De jongen vindt het fijn als deze reis ook in de toekomst aangeboden wordt.
Zou jij dan mee willen gaan?
Waarom wel/ Waarom niet?

Ten slotte ...
Controleer je antwoorden.

Oefening:Richtig oder falsch?

Reiseberichten II

Reisebericht Spanien - Reisverslag Spanje
Stella is met een groepsreis voor jongeren op vakantie geweest.
Je gaat haar reisverslag lezen.
Daarin vertelt Stella over haar reis met Jugendtours naar Lloret de Mar in Spanje.

  1. Download hier het Worddocument: Reisebericht Spanien
  2. Lees de tekst globaal (skimmen) in hoogstens twee minuten.
  3. Beantwoord de vraag:
    Is de toon van de tekst positief, negatief of neutraal?
    1. positief
    2. negatief
    3. neutraal

 

Das Reiseunternehmen - De reisorganisatie
Lees de alinea 'Jugendtours' uit het Worddocument: Reisebericht Spanien intensief.

Übung 1:

  1. Lees de stellingen uit het tekstblokje.
  2. Schrijf de stellingen in je schrift.
  3. Geef bij iedere stelling aan of deze goed of fout is.
  4. Dit mag in het Nederlands.

     

    1. De busreis duurde heel lang.
    2. De bus had meer pauzes moeten maken.
    3. Volgens Stella zou je beter met het vliegtuig kunnen gaan.
    4. Stella is erg tevreden over de begeleiders.
    5. Je moest je altijd afmelden als je het hotel verliet.
    6. Elke ochtend werd het programma voor de dag besproken.
    7. Aan bepaalde activiteiten moest je verplicht deelnemen.
    8. In Stella’s groep waren er veel problemen met alcohol.
    9. Het was jammer dat ze na het uitchecken hun koffers mee naar het strand moesten nemen.
    10. Stella vindt Jugendtours een goede reisorganisatie.
     

Das Hotel - Het hotel
Lees de alinea 'Hotel Clipper' uit het
Worddocument: Reisebericht Spanien intensief.

 

Übung 2
Beantwoord de vragen in je schrift.

  1. De kamers
    1. De kamers waren netjes en schoon.
    2. De kamers waren vies.
  2. Het eten
    1. Het eten was zo als je dat van een 2-sterrenhotel kan verwachten.
    2. Het eten was net als bij moeders.
  3. De nachtrust
    1. Hoewel er 's nachts veel lawaai was konden ze goed slapen.
    2. Omdat er 's nachts veel lawaai was konden ze nauwelijks slapen.
  4. Het oordeel
    1. Stella vindt dat dit hotel geen 2 sterren waard is.
    2. Stella vindt het hotel oké voor een 2-sterrenhotel.


Die Umgebung - De omgeving
Lees de alinea 'Zu Lloret de Mar/Strand/Stadt' uit het
Worddocument: Reisebericht Spanien intensief.


Übung 3
Beantwoord de vragen.
Schrijf de antwoorden in je schrift.

 

  1. Welk woord omschrijft de vakantieplaats het best?
    1. rust
    2. party
  2. Het water
    1. was schoon
    2. veel te koud
  3. Het strand
    1. is een echt zandstrand
    2. is een mix uit zand- en kiezelstrand
  4. Een rit op een banaan kost
    1. minder dan € 25
    2. meer dan € 25
  5. Stella vindt het stadje
    1. best aardig
    2. te druk
  6. De winkels
    1. De winkels verkopen alleen maar troep
    2. Naast winkels die troep verkopen zijn er ook best aardige winkels
 

 

Die Discos - De discotheken
Lees de alinea 'Discos' uit het Worddocument:
Worddocument: Reisebericht Spanien intensief.

 

Übung 4:
Wat hoort bij welke disco?
Doe de volgende oefening.
Sleep de juiste informatie bij de passende disco.


Die Preise - De prijs
Lees de alinea 'Preise' uit het Worddocument:
Worddocument: Reisebericht Spanien intensief.

 

Übung 5:
Beantwoord de vragen.
Schrijf de antwoorden in je schrift.

  1. Discocard
    • Stella raadt af een discocard te kopen.
    • Stella raadt iedereen aan een discocard te kopen.
  2. Drankjes
    • Alcohol en cocktails zijn goedkoop.
    • Alcohol in de winkels is goedkoper, ijsjes zijn best duur.
  3. Zakgeld
    • Meisjes geven minder uit omdat ze soms uitgenodigd worden.
    • Jongens geven minder uit omdat ze niet zo veel shoppen.
 

Oefening:Reisebericht Spanien - Reisverslag Spanje

Gesamturteil - Beoordeling
Lees de alinea 'Sonstiges' uit het Worddocument:
Worddokument: Reisebericht Spanien intensief.

 

Übung 6:
Schrijf de stellingen uit het tekstblokje over in je schrift.
Geef aan of ze goed of fout zijn.

 

  1. Bij het kopen van alcohol wordt streng op leeftijd gecontroleerd.
  2. In Lloret de Mar is het volstrekt ongevaarlijk.
  3. Stella heeft zich nooit echt bedreigd gevoeld.
  4. Je goed van tevoren informeren voorkomt teleurstellingen.
  5. Stella is positief over de vakantiebestemming en de touroperator.


Und du? - En jij?

  • Kun je je voorstellen om aan zo’n reis voor jongeren deel te nemen? Waarom wel/Waarom niet?
  • Wie zou je dan mee willen nemen? Waar zou je het liefst naartoe willen?

Spreek in een groepje van drie leerlingen over deze vragen.

 

Ten slotte ...
Controleer je antwoorden.

 

Urlaubstypen

De wandelschoenen aan en de berg op?
Met duikbril en zwemvliezen geheimzinnige onderwaterwerelden ontdekken?
Overdag in de zon liggen en 's avonds feest vieren?
Italiaans leren in Toscane?
Met rugzak en tent naar de andere kant van de wereld?
Wat voor vakantie vind jij het leukst?

Test
Doe hier de grote 'Urlaubstypen-Test' .

  1. Lees de vragen goed. Kies de antwoorden die het beste bij jou passen.
  2. Lees de uitslag (Dein Testergebnis).
    Welk vakantietype ben jij?
    Past de uitslag bij jou? Waarom wel/Waarom niet?
  3. Zoek één klasgenoot met dezelfde uitslag.
  4. Lees samen de uitslag van de test nog een keer goed
    zodat jullie alles begrijpen.
    Let op: de website niet sluiten! Jullie hebben de uitslag nog nodig.
  5. Maak samen de opdracht in de volgende paragraaf (Reiseplanung).

Reiseplanung

Je weet welk vakantietype je bent.
Je weet welke vakantie het beste bij jou past.
Nu mag je een beetje dromen en je volgende vakantie plannen.
 

Angebote - Aanbiedingen
Onderaan de uitslag van de test zie je aanbiedingen van speciale jongerenreizen.
Dit gaat om reizen die passen bij de uitslag van de test.
Je vindt ze onder het kopje: Und dies sind unsere Urlaubstipps für Dich.

  1. Selecteer een aanbiedingen die qua leeftijd voor jullie in aanmerking komt.
  2. Lees de beschrijving en de informatie. Kijk ook onder de andere tabbladen.
    Zijn er reisverslagen? Lees die dan ook.
  3. Maak aantekeningen bij de aanbieding (plaats, hotel, prijs, wat er inbegrepen is, activiteiten).
  4. Bewaar de aantekeningen. Jullie hebben dit later bij de spreekopdrachten weer nodig.

Xtra: Winterferien**

In de volgende teksten maak je kennis met wintersportplekken in Zwitserland.

Übung:Urlaub

Welke woorden hebben je geholpen bij de opdracht titels en afbeeldingen te combineren?
Noteer bij elke tekst twee tot vijf Duitse woorden.
Vergelijk daarna jouw woorden met de woorden van een medeleerling.

  • Langlaufparadies der Schweiz
    ..........
  • Die längste Nacht-Skipiste der Schweiz
    ..........
  • Gletscherabfahrt
    ..........
  • Dem Himmel so nah
    ..........
  • Eislaufen macht glücklich
    ..........
  • Im Bann des Hundegespanns
    ..........
  • Der erste Viertausender
    ..........

 

Übung:Winterferien

Welke van de activiteiten zou jij het liefst doen? Waarom?
Spreek er in de klas of in groepjes over.

Bekijk de website van de Zwitserse wintersportactiviteiten.
http://www.myswitzerland.com/

  • Bekijk andere activiteiten die je leuk lijken.
  • Bekijk de interactieve kaart en zoek daar de plaatsen uit de teksten in op.
  • Maak een programma voor een week voorjaarsvakantie in Zwitserland met activiteiten die jij zou kiezen.
  • Zoek er een leuk hotelletje of vakantiewoning bij.
  • Zet het geheel – aangevuld met wat leuke afbeeldingen - op een A4-tje of in een presentatie.
  • Bekijk de resultaten in de klas.

Xtra: Winterferien***

In de volgende teksten maak je kennis met wintersportplekken in Zwitserland.

Übung:Übersetzung

Übung:Winterferien - 1

Übung:Winterferien - 2

Übung:In welcher text

Bekijk de website van de Zwitserse wintersportactiviteiten.
http://www.myswitzerland.com/
Bekijk andere activiteiten die je leuk lijken.
Bekijk de interactieve kaart en zoek daar de plaatsen uit de teksten in op.
Maak een programma voor een week voorjaarsvakantie in Zwitserland met activiteiten die jij zou kiezen en zoek er een leuk hotelletje of vakantiewoning bij.
Zet het geheel – aangevuld met wat leuke afbeeldingen - op een A4-tje of in een presentatie. Bekijk de resultaten in de klas.

Werkzeugkasten 2

Einleitung

De Werkzeugkasten is een soort gereedschapskist.
In dit deel van de Werkzeugkasten vind je de grammatica die je nodig hebt
bij het maken van de taaltaken van het thema Urlaub.

In de Werkzeugkasten 2 vind je de onderdelen:

  • Grammatik 1: de verleden tijd (ovt) van sterke werkwoorden
  • Grammatik 2: de keuzevoorzetsels
  • Hilfsmittel


Lerntipps - Leertips

  • Kijk goed naar de uitleg en maak de oefeningen.
  • Schrijf de regels met voorbeelden in je schrift.


Veel succes!

Grammatik: Starke Verben

Verleden tijd van sterke werkwoorden
In dit thema leer je hoe je de onvoltooid verleden tijd (ovt) van sterke werkwoorden maakt.

Dat is helaas wat ingewikkelder dan bij de zwakke werkwoorden.

Bij de zwakke werkwoorden ging je uit van de stam (lieben ➜ lieb-).

Bij de sterke werkwoorden verandert die stam. Dat maakt het zo lastig.
(bv. gehen – ging)

Bestudeer de uitleg:

 

Meestal zijn werkwoorden die in het Duits sterk zijn ook in het Nederlands sterk.

Voorbeelden:

  • fliegen – flog (vliegen – vloog)
  • schreiben – schrieb (schrijven – schreef)
  • nehmen – nahm (nemen – nam)
  • essen – aß (eten at)
  • brechen – brach (breken – brak)

Soms kun je aan het Nederlands zien hoe de stamklinker verandert.
De voorbeelden zie je hierboven.
Maar helaas is dat maar bij weinig werkwoorden het geval.

De enige manier om de juiste vervoeging te kunnen maken is:
Je moet die werkwoorden gewoon uit het hoofd leren.

Dat doe je dat door het volgende in één keer te leren:

  • het hele werkwoord
  • de stam van de ovt
  • het voltooid deelwoord


Tip: De meeste woordenboeken hebben een lijst met sterke werkwoorden.


Belangrijke werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn belangrijker dan andere werkwoorden.
Hier vind je de dertig belangrijkste sterke werkwoorden die je beslist moet kennen: Worddocument: Belangrijke werkwoorden

  • Leer de werkwoorden en de vervoeging uit je hoofd.

 

Übung 1
Kies de juiste vorm van de onvoltooid verleden tijd.
Schrijf de antwoorden in je schrift.

 

  1. geben
    1. gab
    2. geb
    3. gieb
  2. laufen
    1. läuf
    2. lief
    3. loff
  3. fahren
    1. fähr
    2. fiehr
    3. fuhr
  4. gehen
    1. geh
    2. ging
    3. gong
  5. stehen
    1. stand
    2. stond
    3. stund


Uitgangen
De ovt achter ich en er/sie/es krijgt geen uitgang.
Du, wir, ihr en sie/Sie krijgen dezelfde uitgangen als bij de tegenwoordige tijd.

  • Neem het volgende schema over in je schrift.
  • Leer de uitgangen uit je hoofd.
  fahren lassen finden
ich fuhr ließ fand
du fuhrst ließt fandest
er/sie/es fuhr ließ fand
wir fuhren ließen fanden
ihr fuhrt ließt fandet
sie/Sie fuhren ließen fanden

 

Übung 2
Doe de volgende oefening.

Mehr Übungen - Meer oefeningen
Ken je de leerstof? Doe voor de zekerheid nog één oefening.

Heb je nog fouten gemaakt?
Kijk dan goed naar de juiste antwoorden.
Ook daar leer je van.

Ten slotte ...
Controleer je antwoorden van oefening 1.

 

Oefening:Kies de juiste vorm van de ovt.

Oefening:Vervoeging sterke werkwoorden

Grammatik: Präpositionen

De voorzetsels - herhaling
Je hebt al geleerd dat voorzetsels een bepaalde naamval hebben.
Je hebt ook geleerd dat de vorm van het woord na het voorzetsel verandert.

Voorbeeld:

  • Das ist sein Bruder.
    (sein is hier onderwerp. Dat is de 1e naamval)
  • Er fährt zu seinem Bruder.
    (sein is hier meewerkend voorwerp. Dat is de 3e naamval)
  • Er kauft ein Eis für seinen Bruder.
    (sein is hier lijdend voorwerp. Dat is de 4e naamval)


Herhaal eerst de voorzetsels met de 3e naamval.
Herhaal de voorzetsels met de 4e naamval.
Herhaal de bijbehorende uitgangen.

 

Übung 1
Beantwoord de vragen.
Schrijf de vragen en je antwoord in je schrift.

 

  1. Welk voorzetsel gebruik je niet met de 3e naamval?
    1. nach
    2. bei
    3. ohne
  2. Welk voorzetsel gebruik je niet met de 4e naamval?
    1. durch
    2. von
    3. gegen


Übung 2
Kies de juiste uitgang.
Doe de volgende multiplechoiceoefening.

 

Ten slotte ...
Controleer je antwoorden.

 

Oefening:Voorzetsels

Grammatik: Wechsel

Wechselpräpositionen - Keuzevoorzetsels
Er nog een andere groep voorzetsels: de keuzevoorzetsels.

De negen keuzevoorzetsels vind je in het tekstblok.
Leer ze goed uit je hoofd.

 

  1. an (aan, op)
  2. auf (op)
  3. hinter (achter)
  4. in (in, naar)
  5. neben (naast)
  6. über (over, boven)
  7. unter (onder)
  8. vor (voor)
  9. zwischen (tussen)


Übung 1
Doe de sleepoefening.
Sleep de Nederlandse vertaling naar de juiste plek.
En de andere kant op.
Sleep de Duitse vertaling naar de juiste plek.

Oefening:Wechselpräpositionen - Keuzevoorzetsels

Übung 2
Vertaal de voorzetsels naar het Duits.
Neem de woorden over in je schrift.
Schrijf de Duitse vertaling erachter.

  • naast
  • achter
  • onder
  • tussen
  • voor
  • op
  • aan, naar
  • in, naar
  • over, via

 

Übung 3
De volgende oefening gaat over de voorzetsels met de 3e of 4e naamval.
Maak de multiplechoicevragen.
Kies het juiste voorzetsel.

Oefening:Welk voorzetsel hoort waar?

3. oder 4. Fall? - 3e of 4e naamval?
Wanneer moet je de 3e naamval gebruiken? En wanneer de 4e naamval?
Daar zijn regels voor.
Hieronder lees je over die regels.

 

3e naamval
Je gebruikt de 3e naamval als:

  1. Je de vraag 'Wanneer?' kunt stellen (tijdsbepaling).
    bv. Er wurde an einem Sonntag geboren.
    ➜ Wanneer werd hij geboren? ➜ keuzevoorzetsel 'an' in combinatie met de vraag 'wanneer' ➜ 3e naamval.
  2. Je de vraag 'Waar?' kunt stellen (in de zin van ergens zijn).
    bv. Sie wohnen auf einem Bauernhof.
    ➜ Waar wonen zij? ➜ keuzevoorzetsel 'auf' in combinatie met de vraag 'waar' (ergens zijn) ➜ 3e naamval.


4e naamval
Je gebruikt de 4e naamval als:
Je de vraag 'Waarheen?' kunt stellen (in de zin van ergens heen, dus een beweging, een verandering van plek).
bv. Wir fahren in die Alpen.
➜ Waar gaan we heen? ➜ keuzevoorzetsel 'in' in combinatie met een beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval.

Vergelijk:

3e naamval 4e naamval
Sie ist in der Schule.
(Waar is zij?)
Sie geht in die Schule.
(Waar gaat zij heen?)
Das Auto steht auf dem Parkplatz.
(De auto staat er/is er.)
Das Auto fährt auf den Parkplatz.
(De auto beweegt/verandert van plek want hij gaat de parkeerplaats op.)
Das Poster hängt über dem Bett.
(De poster hangt er/is er.)
Ich hänge das Poster über das Bett.
(Ik hang de poster op, dus de poster verandert van plek.)

 


Übung 4
Doe de oefening. Kies de juiste naamval.

 

Besondere Verben - Bijzondere werkwoorden
Bij sommige werkwoorden moet je extra goed opletten.
Bestudeer de theorie over deze bijzondere werkwoorden hieronder.


Bij de volgende werkwoorden moet je extra goed opletten.

  • sitzen (zitten) – sich setzen (gaan zitten)
  • liegen (liggen) – sich legen (gaan liggen)
  • stehen (staan) – sich stellen (gaan staan)


Ook hier helpen de drie vragen (Wanneer? Waar? Waarheen?):

  • Sitzen, liegen en stehen geven aan waar iets/iemand is, dus 3e naamval.
  • Sich setzen, sich legen en sich stellen geven aan dat iemand/iets verplaatst (wordt)/verandert van plek (waarheen), dus 4e naamval.


Het verschil tussen 3e en 4e naamval is hieronder schematisch weergegeven.

Vergelijk:

3e naamval 4e naamval
Ich sitze am (an dem) Tisch.
(Ik zit aan tafel. ➜ Waar?)
Ich setze mich an den Tisch
(Ik ga aan tafel zitten. ➜ beweging)
Ich stehe vor dem Haus.
(Ik sta voor het huis. ➜ Waar?)
Ich stelle mich vor das Haus.
(Ik ga voor het huis staan. ➜ beweging)
Er liegt im (in dem) Bett.
(Hij ligt in het bed. ➜ Waar?)
Er legt sich ins (in das) Bett.
(Hij gaat in het bed liggen ➜ beweging.)

 


Kijk voor een grappige uitleg naar het filmpje.

Oefening:3e of 4e naamval?

Übung 5
Kies de juiste naamval.
Beantwoord de meerkeuzevragen in de volgende oefening.

 

Übung 6

  1. Kijk nog een keer naar de Wozzol-lijst 'Aussagen B' .
  2. Schrijf per zin het keuzevoorzetsel op.
  3. Bepaal voor elke zin welke vraag je kunt stellen.
    Waar? Wanneer? Waarheen?
  4. Bepaal of het om de 3e of de 4e naamval gaat.

Voorbeeld:
Wir wollen eine Reise in die USA machen.
➜ in die USA (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval).

Oefening:Welke naamval is juist

Schritt für Schritt - Stap voor stap
Leer het volgende stappenplan uit je hoofd.
Wanneer je dit gebruikt, kun je altijd de juiste vervoeging maken.

Stappenplan:

  1. Zoek in de zin het voorzetsel.
  2. Bepaal de naamval.
  3. Bepaal of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is.
  4. Bepaal de uitgang.

Voorbeeld:
Morgen fahren wir in den Urlaub.

  1. voorzetsel = in
  2. keuzevoorzetsel ➜ vragen stellen ➜ waarheen? (verandering van plek) ➜
    4e naamval
  3. Urlaub = mannelijk
  4. mannelijk + 4e naamval = den

Als je genoeg hebt geoefend, voer je de stappen vanzelf in je hoofd uit.

 

Übung 7
Je gaat nu de stappen uit het stappenplan oefenen.

  • Schrijf de zinnen uit het tekstblok over in je schrift.
  • Volg de stappen precies zoals in het voorbeeld op de vorige pagina.
  • Schrijf de stappen die je maakt op dezelfde manier op.
  • Vul de juiste naamval in op de open plek.

Als je het even niet meer weet, kijk dan terug op de vorige pagina.

 
  1. Nina legt das T-Shirt in d... Schrank (m).
  2. Wir fahren in d... Schweiz (v).
  3. Die Schuhe stehen unter d... Bett (o).
  4. Wartet ihr vor d... Schule (v) auf uns?
  5. Er setzte sich zwischen d... zwei Mädchen (mv).
  6. Vor ein... Monat (m) waren wir in Amerika.
  7. Jan steht neben sein... Eltern (mv).


Mehr Übungen - Meer oefeningen
Doe de oefening.

 

Ten slotte ...
Controleer je antwoorden.

Oefening:Voorzetsels

Spiel

Hier kun je de grammatica met een spelletje oefenen.

  1. Vorm een groepje van drie personen.
    Knutsel samen één dobbelsteen met vragen (zie het werkblad: Sjabloon).
    Werkblad: Sjabloon
  2. Knip de kaartjes uit (zie het werkblad: Karten).
    Leg ze met de tekst naar beneden op een stapel.
    Werkblad: Kaarten
  3. Klaar om te spelen:
    1. Leerling A gooit de dobbelsteen en stelt de passende vraag (Wo warst du im Urlaub? of: Wohin fährst
      du dieses Jahr?).
    2. Leerling B pakt het bovenste kaartje van de stapel en beantwoordt de vraag. Heeft B een goede zin gemaakt, mag hij/zij het kaartje houden.
      Is de zin niet goed legt hij/zij het kaartje weer terug (onderaan de stapel).
      Hij/Zij gooit de dobbelsteen en stelt de volgende vraag.
    3. Leerling C antwoordt enz.
  4. De leerling met de meeste kaartjes heeft gewonnen.


Als laatste ...
Leer de nieuwe grammatica uit je hoofd.

Hilfsmittel

1 Woordenboek
Zowel echte woordenboeken als ook digitale woordenboeken helpen je bij het opzoeken en leren van
nieuwe woordjes.
Een bekend online woordenboek is: vertalen.nu
Probeer ook eens een ander woordenboek, bijvoorbeeld: www.interglot.nl

2 Tekstverwerkingsprogramma
Als je op de computer een tekst schrijft, bv. met Word, kun je natuurlijk de Duitse spellingscontrole gebruiken (bij Taal -> Duits standaard instellen).
Maar opgelet: het programma kan niet al je fouten opsporen; zelf blijven nadenken dus!

3 Uitspraakhulp
Op de website www2.research.att.com kun je Duitse woorden of een Duitse tekst laten voorlezen.
Kies eerst de taal en de stem. Vul dan de tekst in en kies dan voor SPEAK.

Extra: LvoorL

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.

Wo/wann regel


Let op:
Als je een video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.

 

Sprechen

Einleitung

Hier ga je je spreekvaardigheid oefenen en verbeteren.

In dit thema:

  • beschrijf je een Duitse vakantieregio,
  • vertel je iets over je leukste vakantie,
  • discussieer je over de bestemming voor de meivakantie.

Met deze opdrachten bereid je je op de afsluitende taaltaak voor.

Succes!
Viel Erfolg!

Lerntipp Sprechen

Voordat je gaat spreken:

  • Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
  • Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.
  • Schrijf NIET het hele gesprek op. Als je met trefwoorden werkt, klinkt het gesprek veel natuurlijker.

Terwijl je spreekt:

  • Kijk naar je partner of het publiek.
  • Spreek duidelijk, rustig en niet te zacht.
  • Omschrijf wat je bedoelt als je een woord niet weet.
  • Vraag om uitleg of herhaling als je je partner niet begrijpt.
  • Wees niet bang om fouten te maken. (De meeste mensen zullen het erg waarderen dat je hun taal spreekt.)


Wiederholung - Herhaling
Herhaal eerst de woorden en de grammatica.

Deutschlandurlaub

Bij Hören heb je een video over een Duitse vakantieregio bekeken.
Je hebt daar aantekeningen bij gemaakt.
Nu werk je verder aan deze opdracht.
Neem je aantekeningen erbij!

 

  1. Groepswerk
    De leerlingen die bij Hören hetzelfde filmpje hebben bekeken,
    vormen één groep.
    Ga met deze groep bij elkaar zitten.
    Bespreek de volgende punten.
    • Bespreek de aantekeningen die jullie gemaakt hebben.
    • Vul belangrijke informatie aan.
    • Haal overbodige informatie weg.
    • Zoek de stad/regio op een kaart.
  1. Presentatie
    Alle groepjes presenteren hun resultaten in het Duits in de klas.
    Gebruik de volgende formuleringen:
    • Es geht um die Stadt/die Region ...
    • Das Besondere an der Stadt/Region ist ...
    • Man kann dort ...
    • Es gibt dort folgende Sehenswürdigkeiten: ...
    • Man kann dort folgende Ausflüge machen: ...
    • Es gibt dort folgende Spezialitäten: ...
    Iedereen in het groepje moet tijdens de presentatie iets zeggen.
    Prijs jullie stad/regio zodanig aan dat de andere leerlingen zin krijgen daar naartoe te gaan.
    Laat de stad/regio ook op een kaart zien.
  2. Stemmen
    Nadat jullie alle presentaties hebben bekeken, komen jullie tot overeenstemming over de volgende vragen:
    Waar zouden jullie het liefst naartoe gaan?
    Waarom?

Mein schönster Urlaub

Je gaat je medeleerlingen iets vertellen over een
hele leuke vakantie die je hebt gehad.

Voorbereiding 1
Begrijp je de volgende vragen?
Vertaal ze met een klasgenoot.
Schrijf de vertaling in je schrift.

  1. Wo bist du gewesen?
  2. Wie seid ihr dorthin gereist?
  3. Wo habt ihr übernachtet?
  4. Wie war das Wetter?
  5. Was hast du gesehen oder gemacht?
  6. Warum war es dein schönster Urlaub?

 

Voorbereiding 2

  1. Beslis over welke vakantie je wilt praten.
  2. Bereid je verhaal voor.
    1. Beantwoord de vragen uit Voorbereiding I.
      Voorbeeld:
      • Ich bin in der Schweiz gewesen.
      • Wir sind mit dem Auto dorthin gefahren.
      • Wir haben in einer Ferienwohnung übernachtet.
      • Das Wetter war toll. Es lag viel Schnee und die Sonne schien.
      • Ich bin Ski und Snowboard gefahren.
      • Ich finde Wintersport einfach toll!
    2. Vul eventueel zelf nog informatie aan
      (bv. met wie je daar bent geweest, hoe het eten was).
    3. Gebruik de WRTS-lijsten en eventueel een woordenboek.
    4. Oefen de zinnen tot je ze uit je hoofd kent.

 

Zwei Ringe - Twee cirkels
De presentatie van je werk doe je met de hele klas.
Dat gaan jullie op de volgende manier doen:

  • Je docent is de spelleider.
  • De spelleider verdeelt de klas in twee groepen (A’s en B’s).
  • De A’s vormen de binnencirkel, de B’s vormen de buitencirkel.
    Binnen- en buitencirkel gaan zo tegenover elkaar staan dat je elkaar aan kunt kijken.
  • De A’s stellen een vraag over 'de mooiste vakantie'. De B’s antwoorden.
    A stelt een volgende passende vraag, B antwoordt enz.
  • Na 30 seconden geeft de spelleider een teken dat de eerste ronde afgelopen is.
  • De buitenkring beweegt met de klok mee drie leerlingen verder.
  • Ronde twee begint: deze keer vragen de B’s en antwoorden de A’s.
  • Deze stappen worden een aantal keren herhaald.

Urlaub mit der Familie

Oma Hilde heeft een groot geldbedrag in de loterij gewonnen.
Haar grootste wens is om samen met de kinderen en kleinkinderen op vakantie te gaan.
Jullie spelen haar kinderen.

  • Jullie worden door je oma uitgenodigd voor de meivakantie.
  • Kunnen jullie het eens worden over de reisbestemming?


Voorbereiding
Download hier het rollenspel 'Urlaub mit der Familie':
Worddocument: Rollenspel

  1. Vorm groepjes van zes leerlingen.
  2. Verdeel de rollen (lootjes trekken).
  3. Je bereidt je eigen rol voor.
    Je bedenkt bestemmingen die aansluiten bij jouw wensen.
    Je verzint argumenten om de anderen voor je voorstel te winnen.
    • Gebruik de WRTS-lijsten en eventueel een woordenboek.
    • Herhaal de woordenschat om je mening te uiten (Wozzol-lijst
      'Aussagen C')

Discussie

  1. Ga met jullie groepje bij elkaar zitten.
  2. Elke leerling vertelt wat hij in die vakantie het liefst zou doen.
  3. Elke leerling doet een voorstel voor een bestemming.
  4. Discussieer over de verschillende ideeën en voorstellen.
  5. Doel: Kom tot een besluit waar iedereen zich in kan vinden.


Vergelijk

  1. Ga met de klas bij elkaar zitten.
  2. Wie van jullie gaat het woord voeren? Dit kun je ook met z'n tweeën doen.
  3. Elk groepje doet verslag van hun oplossing.
  4. Vertel hoe jullie tot dit besluit zijn gekomen?

Schreiben

Einleitung

Hier ga je je schrijfvaardigheid oefenen en verbeteren.

Je:

  • boekt een hotelkamer,
  • bevestigt de boeking,
  • schrijft een reisverslag,
  • stuurt een vakantiegroet.


Met deze opdrachten bereid je je voor op de afsluitende taaltaak.

Succes!
Viel Erfolg!

Lerntipp Schreiben

Voordat je gaat schrijven:

  • Kijk goed naar de aanwijzingen.
  • Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.

Terwijl je schrijft:

  • Gebruik een woordenboek.
  • Pas de grammatica, die je geleerd hebt, toe. (Kijk in "Werkzeugkasten".)
  • Lees aan het einde alles nog een keer goed door.


Wiederholung - Herhaling
Herhaal eerst de woorden en de grammatica.

Hotelbuchung

Jullie willen in de zomervakantie twee weken op vakantie.
Je wilt een reservering maken voor een hotelkamer.

  • Je schrijft eerst een brief om een kamer te boeken.
    Bij deze oefening krijg je hulp van een voorbeeldbrief.
  • Nadat je een antwoord van het hotel hebt gekregen, bevestig je de boeking per e-mail.
    Hierbij krijg je ook hulp van een voorbeeldmail.


Buchung - Boeking

  1. Open het Worddocument en sla het op.
    Worddocument: Buchung
  2. Maak de boeking compleet.
    • Tussen haakjes kun je lezen welke informatie je moet invullen.
      Dit moet wel in het Duits.
    • Vul de ontbrekende informatie met je eigen gegevens aan.

 

Lösungsmodell - Voorbeeldmodel
Open het worddocument.
Vergelijk jouw tekst met het antwoordblad.

Worddocument: Buchung Antwoordblad


Antwort vom Hotel - Antwoord van het hotel
Open het worddocument.
Lees de reactie van het hotel.

Worddocument: Antwort Buchung


Bestätigung - Bevestiging

  1. Open het bestand en sla het op:
    Worddocument: Buchungsbestätigung
  2. Maak de tekst compleet.

 

Lösungsmodell - Voorbeeldmodel
Vergelijk jouw tekst met het antwoordblad.

Worddocument: Buchungsbestätigung Antwoord

Reisebericht

Bij Lesen heb je twee reisverslagen van jongeren gelezen.
In deze opdracht schrijf je zelf een reisverslag.
Je schrijft over een vakantie die je beleefd hebt.

Mein Reisebericht - Mijn reisverslag

  1. Over welke reis wil je schrijven?
  2. Schrijf een korte tekst over deze reis.
    Deze tekst schrijf je in het Duits.
    In het tekstblok vind je de punten waar je zeker informatie over moet geven.

     

    • Waar ben je geweest?
    • Wanneer was dat?
    • Met wie ben je daar geweest?
    • Welk vervoermiddel was er?
    • Waar hebben jullie geslapen?
    • Hoe was het eten?
    • Wat vond je van de omgeving?
    • Wat was er allemaal te doen?
    • Vond je het een geslaagde vakantie? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?
  3. Bekijk de tekst nog een keer goed en probeer er nog wat foutjes uit te halen.
  4. Sla de tekst op.
  5. Lever de tekst in bij je leraar.

Landeskunde

Einleitung

Wat weet je over Duitsland, de Duitsers en de andere Duitstalige landen?
Hier vind je nuttige, belangrijke en interessante informatie.

In dit thema:

  • lees je hoe vakanties ooit ontstaan zijn,
  • bekijk je de vakantieregeling voor Duitsland,
  • kom je te weten waar de Duitsers het liefst vakantie vieren,
  • maak je kennis met een Duitse vakantieregio.


Viel Spaß!

Schulferien

Kun je je dat voorstellen: je gaat naar school maar je hebt nooit vakantie?!
School zonder vakantie – dat kan toch niet! Of wel?
In de volgende tekst kom je te weten hoe de schoolvakanties ontstaan zijn en hoe ze in Duitsland geregeld zijn.

Absatz 1 - Alinea 1

  1. Lees de eerste alinea van de tekst 'Ferien'.
    Worddocument: Ferien
  2. Kies het juiste antwoord op de volgende vragen:
    1. Het woord Ferien is afgeleid van het Latijnse woord voor ...
      1. feestdag
      2. vieren
    2. In de ... hadden leerlingen voor het eerst schoolvakanties.
      1. middeleeuwen
      2. industriële revolutie
    3. Aanvankelijk was er alleen op ... geen school.
      1. hele hete of hele koude dagen
      2. kerkelijke feestdagen
    4. Echt vrij waren de leerlingen echter ook niet want ze moesten ... .
      1. op het veld helpen
      2. taken in de kerk vervullen
    5. Echt vrij waren de kinderen alleen als er ... .
      1. een kerk ingewijd werd of er kermis was
      2. een kerk ingewijd werd of er markt was

Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.
Hebben jullie dezelfde antwoorden?
Lees er eventueel de tekst nog eens goed op na.

 

Absatz 2 - Alinea 2

  1. Lees de tweede alinea van de tekst
    Worddocument: Ferien .
  2. Sleep in de volgende oefening de passende informatie bij elkaar:

Absatz 3 - Alinea 3

  1. Lees de derde alinea van de tekst 'Ferien':
    Worddocument: Ferien .
  2. Beantwoord de multiplechoicevragen van de volgende oefening:
    1. Hoe lang de zomervakantie duurt, verschilt per provincie.
      1. juist
      2. onjuist
      3. staat niet in de tekst
    2. De zomervakantie begint in juni en eindigt in augustus.
      1. juist
      2. onjuist
      3. staat niet in de tekst
    3. De verschillende begintijden hebben te maken met de files.
      1. juist
      2. onjuist
      3. staat niet in de tekst
    4. In het zuiden is de kans op chaos op de wegen bijzonder groot.
      1. juist
      2. onjuist
      3. staat niet in de tekst

Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.
Hebben jullie dezelfde antwoorden?
Lees er eventueel de tekst nog eens goed op na.

Oefening:Schulferien - Schoolvakantie

Ferienkalender

  1. Kijk hier naar de Duitse vakantieregeling.
  2. Beantwoord de vragen in het Nederlands in je schrift.
    1. Met welke Nederlandse vakantie komen de Duitse Winterferien ongeveer overeen?
    2. Welke Duitse vakantie(s) hebben wij in Nederland niet?
    3. Welke Nederlandse vakantie hebben ze in Duitsland niet?
    4. Hoeveel weken heeft een Duitse leerling ongeveer per schooljaar vakantie?
    5. Hoeveel weken heb jij ongeveer per schooljaar vakantie?
    6. Als je zou mogen kiezen, had je dan liever heel vroeg (in juni), heel laat (in augustus) of er
      tussenin zomervakantie? Waarom?


Ben je klaar met de vragen? Kijk dan je antwoorden na.

 

Lieblingsreiseziele

  • Waar ga jij het liefst naartoe als je vakantie hebt?
  • Heb je een favoriete vakantiebestemming?
  • Denk je dat Nederlanders een voorkeur voor bepaalde bestemmingen hebben? En welke dan?

In de volgende tekst kom je te weten waar de Duitsers het liefst vakantie vieren.

Reihenfolge - Volgorde

  1. Lees het Worddocument 'Lieblingsreiseziele der Deutschen' .
  2. Sleep de passende informatie bij elkaar.

Oefening:Lieblingsreiseziele - Favoriete bestemming

Gründe - Redenen

  1. Lees de tekst nog een keer: 'Lieblingsreiseziele der Deutschen'
  2. Schrijf twee redenen op voor Turkije als topvakantiebestemming.
    Doe dat in het Nederlands.
  3. In de tekst staan drie bijvoeglijke naamwoorden die aangeven hoe mooi Mallorca is.
    Neem het schema over in je schrift en vul het in.
    Zoek de bijvoeglijke naamwoorden op.
    Geef de vertaling voor die drie bijvoeglijke naamwoorden.
    Bijvoeglijk naamwoord Nederlandse vertaling
    ... ...
    ... ...
    ... ...

  4. Noem twee dingen die je niet mag missen als je op de Canarische Eilanden bent.
  5. Wat betekent '... sind wieder im Kommen.' in de laatste alinea?

 

Tourismusbörse - Vakantiebeurs

  1. Kijk naar het filmpje over de internationale vakantiebeurs:
  2. Beantwoord de vragen in het Nederlands in je schrift.
    1. Waar vindt deze beurs plaats?
    2. Hoeveel landen nemen aan de beurs deel?
    3. Wat is de reden dat Egypte en Tunesië de afgelopen jaren wat minder in trek waren?
    4. Waar brengen de Duitsers hun vakantie steeds vaker door?
    5. Welke bestemming in Duitsland is voor buitenlandse toeristen bijzonder interessant?

 

Aktuell - Actueel

  1. Zoek op het internet naar Duitstalige informatie over de favoriete vakantiebestemmingen van Duitsers op dit moment.
  2. Deel de informatie met je klasgenoten.

Kijk nu je antwoorden op de oefeningen na.

 

Ferien in Deutschland

Duitsland is een hele populaire vakantiebestemming van Nederlanders.
Dat is niet zo vreemd want:

  • het is dichtbij,
  • de mensen zijn vriendelijk,
  • de natuur is erg veelzijdig,
  • de natuur is anders dan in Nederland (denk maar aan de bergen),
  • de accomodatie is vaak niet duur,
  • je kan er heerlijk eten.


Het land is dus bijzonder geschikt voor Nederlanders die er even een weekendje of een paar dagen
tussenuit willen.

In de volgende opdracht maak je kennis met een Duitse vakantieregio.

 

Vorbereitung - Voorbereiding

  1. Vorm een groepje met één andere leerling.
  2. Kies een Duitse vakantieregio. Bespreek je keuze met je docent.
  3. Bepaal hoe je de regio straks wilt presenteren.
    Dit kan op de volgende manieren:
    • een folder maken,
    • een website maken,
    • een rollenspel in een reisbureau verzinnen en spelen,
    • een prezentatie met prezi maken,
    • iets wat je zelf verzint.
    Bespreek ook dit met je docent.

 

Durchführung - Uitvoering

  1. Verzamel Duitstalige informatie over de gekozen regio.
  2. Verwerk de informatie zodat het past bij je manier van presenteren.

 

Präsentation - Presentatie

  1. Ga met de klas bij elkaar zitten.
  2. Bekijk de presentaties in de klas.
  3. Welke regio zou je nu het liefst bezoeken en waarom?

Gereedschapskist

Welkom bij de gereedschapskist. Hier vind je uitleg over alle werkvormen waarmee je je eindproducten maakt. Bij iedere werkvorm staat beschreven hoe je deze uitvoert, kun je inspiratiefilmpjes bekijken en vind je de beoordelingscriteria waaraan jouw product moet voldoen. Ook zie je welke digitale middelen je kunt gebruiken en aan welke vaardigheden je werkt tijdens het maken van je eindproduct. Veel succes!

 

Sprachaufgaben

Einleitung

In dit thema heb je veel over vakanties en reizen en alles wat daarmee te maken heeft, geleerd.
Je kent nu belangrijke woorden en uitdrukkingen; je weet hoe je een reis, die je zelf gemaakt hebt, kunt beschrijven; je kunt je mening zeggen en argumenten geven; je kent verschillende Duitse vakantieregio’s en kunt erover vertellen enz.
Nu ga je wat je hebt geleerd in de praktijk brengen.

In dit project:

  • spreek je over een vakantie die je zelf beleefd hebt,
  • maak je plannen voor een toekomstige reis,
  • beschrijf je een vakantieregio,
  • discussieer je over vakantieplannen.


Lerntipps - Leertips
Hier vind je verschillende taaltaken die aansluiten bij het Europees Referentiekader (ERK).
Hoe beter je deze opdrachten maakt des te beter kun je je redden in vergelijkbare situaties in het echte leven.

Winterferien

Situatie:
Het is zomer. Je bent met je ouders op vakantie op een camping in Italië.
Jullie hebben kennis gemaakt met een gezin uit Zwitserland, een gezin uit Duitsland en een gezin uit Italië.
Jullie spreken Duits met elkaar, dat is de enige taal die iedereen een beetje kent.
De kinderen zijn allemaal van jouw leeftijd en jullie kunnen het erg goed met elkaar vinden. Ook de ouders zijn bevriend geraakt. Jullie hebben al veel samen gedaan: uitstapjes, BBQ, zwemmen, sport, spelletjes...
Op één van de laatste avonden ontstaat het plan om in de voorjaarsvakantie samen op vakantie te gaan.
Nou hebben jullie (de kinderen) er niet zo veel vertrouwen in dat jullie ouders iets bedenken dat jullie echt leuk vinden. Daarom maken jullie zelf ook vakantieplannen en leggen die aan jullie ouders voor.

Vorbereitung - Voorbereiding

  1. Vorm groepjes van vier.
  2. Verdeel de rollen volgens de situatie.

 

Teil 1: Erfahrungen - Deel 1: Ervaringen

  1. Elke leerling in het groepje neemt een bepaalde vakantie in gedachte.
    • Tip: dit gaat het makkelijkst als je het over een vakantie hebt die je echt zo hebt meegemaakt.
    • Het kan een positieve maar ook een negatieve ervaring zijn.
  2. Elke leerling bereidt een spreekbeurtje (minimaal één minuut) voor over deze vakantie.
    • Kijk in deze lijst om te zien welke informatie je moet verwerken.

       

      • waar
      • wanneer
      • met wie
      • vervoer
      • verblijfstype
      • beschrijving van de regio en de plaats
      • wat je er allemaal kunt doen
      • wat vind je er zelf van?

       

    • Gebruik de woorden en zinnen die je in dit thema hebt geleerd.
    • Gebruik de verleden tijd.

 

Teil 1: Erfahrungsaustausch - Deel 1: Uitwisseling van ervaringen

  1. Elke leerling houdt zijn spreekbeurt.
  2. De andere leerlingen in het groepje luisteren.
  3. Aan het einde stelt iedereen nog een passende vraag in het Duits.
  4. De leerling beantwoordt die vragen in het Duits.

 

Teil 2: Ideensammlung - Deel 2: Ideeënverzameling
Hebben jullie door de spreekbeurten leuke ideeën voor een vakantie gekregen?
In dit deel verzamelen jullie ideeën en informatie.
Jullie bereiden de discussie voor.

  1. Bespreek in het groepje welke leerling welk idee uitwerkt.
    Let op: het moeten vier verschillende ideeën zijn!
    Kijk voor voorbeelden in het tekstblokje.
    • leerling A – wintersport
    • leerling B – zonbestemming bv. Canarische eilanden
    • leerling C – stedenreis/cultuur
    • leerling D – rondreis met de auto of fiets of wandelreis
    • Hebben jullie nog meer ideeën?
  2. Elke leerling zoekt op het internet naar informatie over:
    • beschrijving van de plaats/regio, wat er te zien, te doen en te beleven is,
    • argumenten voor je keus.

 

Teil 2: Vorschläge - Voorstel

  1. Elke leerling presenteert zijn voorstel in de groep.
  2. De andere leerlingen in de groep luisteren en maken aantekeningen.
  3. Elke leerling schrijft bij elk voorstel een argument voor en
    een argument tegen op.
  4. Herhaal in voorbereiding op de discussie de Wozzol-lijst 'Aussagen C' .

 

Teil 3: Diskussion - Deel 3: Discussie
Discussieer met jouw groepje over de gemaakte voorstellen.
Gebruik daarbij de zinnen uit de Wozzol-lijst 'Aussagen C' .
Doel: wordt het over een gezamenlijke vakantiebestemming eens.

 

Teil 4: Überzeugungsarbeit - Deel 4: Overtuigen
Jullie zijn het erover eens waar jullie in de vakantie naartoe willen gaan.
Opdracht: Overtuig je ouders van jullie idee.

  1. Maak samen een korte samenvatting van de informatie.
    Schrijf ook jullie argumenten op.
  2. Kies één persoon die aan de discussie deelneemt.
  3. De gekozen leerlingen uit alle groepjes gaan in een kring zitten.
  4. De andere leerlingen gaan achter hun groepslid zitten.
  5. De leerlingen in de binnencirkel voeren nu de discussie.
    Dit mag in het Nederlands.
  6. De andere leerlingen mogen hun groepslid drie keer helpen.

 

Auswertung - Evaluatie
Beheers je de stof bij het thema 'Urlaub'?
Ken je de woorden, zinnen en de grammatica?
Kun je in het Duits mondeling en schriftelijk over vakantie communiceren?

Kies de uitspraken uit het tekstblokje die op jou van toepassing zijn en schrijf ze op in je schrift.
(Alle uitspraken gaan natuurlijk over de Duitse taal.)

  • Ik ken de woorden bij het thema 'Urlaub'.
  • Ik kan Duitse woorden en zinnen correct uitspreken.
  • Ik kan een reis beschrijven die ik zelf gemaakt heb.
  • Ik kan reisverslagen begrijpen.
  • Ik kan de grammatica correct gebruiken.
  • Ik kan aan iemand anders vragen stellen over vakanties, reisplannen en ervaringen.
  • Ik kan op eenvoudige vragen over mijn vakanties, reisplannen en ervaringen reageren.
  • Ik kan mijn mening geven en beargumenteren.
  • Ik voel me zeker als ik Duits praat.


Ziel - Doel
Gefeliciteerd, je hebt het doel gehaald!
Je hebt alle opdrachten gemaakt en hopelijk veel geleerd.

Veel plezier verder!

Beslis zelf of samen met je leraar of je de resultaten
(het reisverslag, de gesprekken of voorbereidingen daarvoor, aantekeningen enz.) wilt opnemen in je taalportfolio.

Portfolio

Europäisches Sprachenportfolio

In een portfolio documenteer je de stand van jouw kennis en jouw vaardigheden en de vorderingen die je over langere tijd op dat gebied maakt.

In een taalportfolio verzamel je dus bewijzen m.b.t je taalontwikkelingen.
Om het niveau op het gebied van vreemde talen in Europa goed te kunnen vergelijken, heeft men het Europees taalportfolio ontwikkeld.
Aan het einde van de onderbouw zou je voor het vak Duits minimaal het niveau A1 bereikt moeten hebben.
Klik op de volgende links om informatie over het Europees taalportfolio in te winnen.

 

Antwoorden

Start

Einleitung 

  1. Harz
  2. Lüneburger Heide
  3. Nordsee
  4. Ostfriesische Inseln
  5. Sauerland
  6. Schwarzwald

 

Was kannst du schon?

Onderstreepte woorden vertalen:

  1. buitenland
  2. pakketreis
  3. uitstapje
  4. korting
  5. ferry
  6. camping
  7. voorstel
  8. snelweg


Multiplechoicevragen:
1 = b
2 = c
3 = c
4 = a
5 = a
6 = c

Werkzeugkasten 1

Reisen

Übung 1:

  1. eine Reise mit einem großen Schiff auf dem Meer = Kreuzfahrt
  2. ein Dokument, das man bei einigen Ländern für die Einreise braucht = Visum
  3. Frühstück und Abendessen gehören zur Reise = Halbpension
  4. eine kurze Reise oder Exkursion = Ausflug
  5. billiger als normal = Rabatt
  6. alle Koffer und Taschen zusammen = Gepäck
  7. Spanien, Italien, Norwegen usw. = Ausland
  8. keine Schule = Ferien

Übung 2:

  1. Ik wil graag een reis boeken.
  2. Is het ontbijt inclusief?
  3. Hij wil ergens anders heen.
  4. Hoe ver is het nog?
  5. Waar gaan jullie heen?


Übung 3:

  1. Wann geht der Flieger?
  2. Wo wollen wir im Sommer Urlaub machen?
  3. Da wollte ich schon immer mal hin.
  4. Wir fliegen am liebsten mit dem Flugzeug.
  5. Zu Ostern haben wir ein paar Tage frei.

 

Reisen II

  1. Wir wollen eine Reise in die USA machen.
  2. Der Pass lag zwischen den Zeitungen.
  3. Sie standen drei Stunden im Stau.
  4. Warst du schon mal auf diesem Zeltplatz?
  5. Ich stand direkt neben dem Eingang.

 

Meinung äußern

  1. Das ist ein blöder Vorschlag.
  2. Das ist mir egal.
  3. Damit bin ich einverstanden.
  4. Meiner Meinung nach ist das zu weit.
  5. Ich würde lieber klettern.
  6. Na gut, meinetwegen.
  7. Schade, dass das Wetter so schlecht war.
  8. Auf keinen Fall!

Hören

Meine Ferien

Übung 1:

1. klettern klimmen
2. Mountainbike fahren mountainbiken
3. spazieren gehen gaan wandelen
4. reiten paardrijden
5. eine Rundreise machen een rondreis maken
6. sich mit Freunden treffen vrienden ontmoeten
7. eine Bustour machen een busreis maken
8. sich eine Stadt anschauen een stad bekijken
9. Ski fahren skiën


Übung 2:
1 - c
2 - c
3 - a
4 - a

Übung 3:
1 - b
2 - b

 

Teure Ferien

  1. € 20,-
  2. zes weken
  3. in Bochum
  4. Met dit vakantiepaspoort krijg je veel activiteiten goedkoper, of zelfs gratis.
  5. Nee, hij kost € 10,-, maar als je heel weinig geld hebt, krijg je hem gratis.
  6. aan een voetbalkamp deelnemen
  7. paardrijden
  8. dat kinderen elke dag met de bus naar een activiteit worden gebracht
  9. drie weken
  10. fietstocht, picknick, fotostory maken, spullen op de rommelmarkt verkopen, kamperen in de tuin, schatgraven, luieren

Lesen

Reiseberichten I

Reisebericht Süd-Tirol Reisverslag Zuid-Tirol

Is de jongen tevreden over de reis?
A - Ja.

Oefening Zahlen - Betalen:
a) 45
b) 9 uur
c) 30 minuten
d) € 239
e) € 100-150

 

Reiseberichten II
 

Übung 1:
  1. richtig
  2. falsch
  3. richtig
  4. richtig
  5. richtig
  6. falsch
  7. falsch
  8. falsch
  9. falsch
  10. richtig
Übung 2:
  1. B
  2. A
  3. A
  4. C
Übung 3:
  1. C
  2. A
  3. C
  4. C
  5. A
  6. C
Ubung 5:
  1. B
  2. C
  3. A


Übung 6:
  1. falsch
  2. falsch
  3. richtig
  4. richtig
  5. richtig

Werkzeugkasten 2

Grammatik: Starke Verben

Übung 1

1: gab
2: lief
3: fuhr
4: ging
5: stand

 

Grammatik: Präpositionen

Übung 1

1: C - ohne
2: B - von

 

Grammatik: Wechsel

Übung 2:

  • naast = neben
  • achter = hinter
  • onder = unter
  • tussen = zwischen
  • voor = vor
  • op = auf
  • aan, naar = an
  • in, naar = in
  • over, via = über


Übung 6:

  1. in die USA (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  2. in der Umgebung (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)
  3. in den Urlaub (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  4. auf den Parkplatz (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  5. an den Strand (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  6. hinter mich (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  7. zwischen den Zeitungen (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)
  8. neben dem Eingang (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)
  9. im (= in dem) Stau (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)
  10. auf die Malediven (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  11. auf dem Bauernhof (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)
  12. auf diesem Zeltplatz (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)


Übung 7:

  1. in ➜ waarheen? (het shirt verandert van plek) ➜ 4e nv; Schrank = m ➜ den
  2. in ➜ waarheen? (beweging/richting) ➜ 4e nv; Schweiz = v ➜ die
  3. unter ➜ waar? (de schoenen stann er/zijn er) ➜ 3e nv; Bett = o ➜ dem
  4. vor ➜ waar? (ze staan er te wachten, zijn er) ➜ 3e nv; Schule = v ➜ der
  5. zwischen ➜ waarheen? (hij gaat zitten = beweging) ➜ 4e nv; Mädchen = mv ➜ die
  6. Vor ➜ wanneer? (een maand geleden) ➜ 3e nv; Monat = m ➜ einem
  7. neben ➜ waar? (hij staat = rust) ➜ 3e nv; Eltern = mv ➜ seinen

Landeskunde

Ferienkalender 

  1. met de voorjaarsvakantie/krokusvakantie
  2. paasvakantie en pinkstervakantie
  3. de meivakantie
  4. ± 13 weken
  5. ± 12 weken
  6. eigen antwoord

 

Lieblingsreiseziele

Gründe:

  1. Mooi weer, schoon water, brede zandstranden, geschikt voor gezinnen met kinderen, alles wat je nodig hebt om uit te rusten.
  2. Wunderschön (supermooi/heel erg mooi), sagenhaft (legendarisch/ongelofelijk/geweldig/fantastisch), traumhaft (als in een droom/sprookjesachtig/fantastisch).
  3. De Teide (berg) op Tenerife en de (lava)stranden op Lanzarote en Fuerteventura.
  4. Zijn weer in opkomst ➜ zijn weer in trek/worden weer populairder.



Tourismusbörse:

  1. in Berlijn
  2. 180 landen
  3. de (onzekere) politieke situatie daar
  4. in eigen land/in Duitsland
  5. Berlijn