Vooraf
Tussentijdse meting
Misschien duizelt het je van alle leesstrategieën en signaalwoorden.
Waarschijnlijk heb je gemerkt dat je teksten beter kunt begrijpen en examenvragen beter kunt maken als
je de leesstrategieën toepast, de signaalwoorden en hun functies kent.
Uiteraard moet je beseffen dat een examen altijd een combinatie van verschillende leesstrategieën is.
Je moet dus zelf kunnen bepalen wanneer je welke strategie of strategieën toepast.
Tegelijkertijd wil je natuurlijk graag weten of je al vooruit bent gegaan en een beter resultaat kunt boeken dan bij de startmeting.
Dat ga je met de tussentijdse meting testen.
Test

Je maakt nu een heel examen om vast te stellen wat jouw niveau op dit moment is.
Maak deze test alsof het je eindexamentoets is.
- Gebruik geen hulpmiddelen behalve een woordenboek.
- Werk alleen. Overleg niet met klasgenoten.
- Concentreer je. Laat je niet afleiden.
Je docent vertelt je:
- welk oefenexamen je maakt;
- of je de test op papier of op de computer maakt;
- of je de test in één keer (dus 120 min.) maakt of over meerdere lesuren verdeelt.
Doe je best! Succes!
Uitslag
- Wissel je antwoordenblad met een medeleerling.

- Kijk de antwoorden van je klasgenoot na. Geef duidelijk aan waar fouten zitten. Noteer duidelijk het aantal behaalde punten en het aantal punten dat behaald kon worden (bv. 1/2 betekent dat 1 van de mogelijke 2 punten behaald is).
- Bepaal het cijfer.
- Geef de nagekeken test terug.
- Bestudeer het resultaat goed. Vergelijk het resultaat met de startmeting.
- Maak een analyse met betrekking tot je fouten.
- Maak op basis van die analyse een persoonlijk plan om aan de zwakke punten te werken.
Inhoud
De module 'Lesen' bestaat uit de volgende onderdelen:
Onderdeel |
Aantal |
A Vooraf |
|
Tussentijdse meting |
|
Test |
|
Uitslag |
|
Inhoud |
|
B Vraagvormen |
|
Meerkeuzevragen |
1 oefening |
Open-plek vragen |
4 oefeningen |
Beweringen/stellingen |
4 oefeningen |
Open vragen |
5 oefeningen |
C Oefenexamens |
|
Tips voor het eindexamen |
|
Vraagvormen
Inleiding
De meeste vragen in een examen zijn meerkeuzevragen.
Een bijzondere vorm van een meerkeuzevraag is een gaten-vraag.
Daarnaast krijg je ook een aantal open vragen.
Je krijgt tips hoe je de verschillende vragen kunt aanpakken.
Meerkeuzevragen

Je krijgt een vraag met een aantal (meestal vier) antwoordmogelijkheden waaruit je
het juiste antwoord moet kiezen.
Je vindt hier twee voorbeelden van meerkeuzevragen.
In de tekst lees je over hoe je de vraag aanpakt en wat je moet doen bij eventuele twijfel.
Voorbeeld 1 (een concrete vraag):
Wie viel Zeit haben die Filmarbeiten für "Typisch" gekostet? (Absatz 2)
- 45 Minuten
- einen Monat
- mehrere Wochenenden
Aanpak:
- Lees alleen de vraag. (Dek de antwoordmogelijkheden af!)
- Zorg ervoor dat je de vraag goed begrijpt. Gebruik (als het echt niet anders kan) een woordenboek.
- Zoek de plek in de tekst waar je moet lezen om het antwoord te vinden: (hier alinea 2).
- Lees het tekstgedeelte en formuleer zelf het antwoord op de vraag.
- Kijk met welk antwoord jouw antwoord (min of meer) overeenkomt en kies dat antwoord.
Twijfel je?
- Streep de antwoorden die het zeker niet zijn door. (Vaak zijn er één of twee onzinantwoorden.)
- Lees de vraag en de overgebleven antwoorden nog eens goed.
- Kijk weer in de tekst.
- Markeer woorden die zowel in de antwoordmogelijkheden als ook in de tekst staan. (Het juiste antwoord is altijd terug te vinden in de tekst, alleen vaak met andere woorden.)
- Kies het antwoord waarvoor je de meeste aanwijzingen in de tekst hebt gevonden.

Meerkeuzevragen
Voorbeeld 2 (een wat-blijkt-uit-vraag, vragen die over de kern van een zin of alinea gaan):
Welche Aussage über Jean Counet stimmt mit dem 1. Absatz überein?
- Er ärgert sich über bestimmte Aussagen.
- Er liebt es, Witze über andere Nationen zu erzählen.
- Er macht meistens Urlaub in Deutschland.
- Er rast gerne über deutsche Fernstraßen.
Aanpak:
- Lees alleen de vraag en de antwoordmogelijkheden.
- Zorg ervoor dat je de vraag en de antwoordmogelijkheden goed begrijpt. Gebruik (als het echt niet anders kan) een woordenboek.
- Zoek de plek in de tekst waar je moet lezen om het antwoord te vinden: (hier alinea 1).
- Lees het tekstgedeelte en markeer woorden die zowel in de antwoordmogelijkheden als ook in de tekst staan. (Het juiste antwoord is altijd terug te vinden in de tekst, alleen vaak met andere woorden.).
- Kies het antwoord waarvoor je de meeste aanwijzingen in de tekst hebt gevonden.
Twijfel je?
- Streep de antwoorden die het zeker niet zijn door. (Vaak zijn er één of twee onzinantwoorden.)
- Lees de vraag en de overgebleven antwoorden nog eens goed.
- Bedenk wat het verschil tussen de overgebleven antwoorden is.
- Kijk weer in de tekst en maak een keuze.
Je hebt echt geen idee?
Markeer de vraag.
Bekijk aan het einde van je examen alle gemarkeerde vragen nog eens goed.
Kies een antwoord. Laat nooit een meerkeuzevraag open!
Bekijk eventueel de presentatie in het volgende filmpje.
Veelvoorkomende vragen
Bepaalde formuleringen komen steeds weer terug in de vragen bij het examen.
Daarom kun je je goed voorbereiden door deze formuleringen uit je hoofd te leren.
Dan hoef je niet zo veel woorden op te zoeken en kun je tijd besparen.
Bekijk de veelvoorkomende vragen en onthoud wat ze betekenen:
WRTS - Examen vmbo - Veelvoorkomende vragen
Meerkeuze oefening
Open-plek vragen

Open-plek vragen zijn ook meerkeuzevragen. Ze werken echter anders.
In de tekst is een woord of een woordengroep weggelaten. Vaak gaat het hierbij om een signaalwoord.
Jij moet uit de gegeven antwoorden het woord/de woordengroep kiezen die op de open plek past.
Je vindt hier twee voorbeelden van open-plek vragen. In de tekst lees je over hoe je de vraag aanpakt en wat je moet doen bij eventuele twijfel.
Voorbeeld 1 (signaalwoord):
Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke im 3. Absatz?
- Aber
- Auch
- Denn
Aanpak:
- Lees de tekst/alinea globaal zodat je weet waar het over gaat.
- Lees de zin met de open plek en de zin ervoor en de zin erna.
- Bedenk welk verband tussen de zinnen bestaat en welk (Nederlands) signaalwoord dit verband aangeeft.
- Kijk naar de antwoordmogelijkheden en zie of dat signaalwoord ertussen staat (in het Duits).
- Lees de zin met het ingevulde woord om te controleren of de zin klopt.
Twijfel je?
- Schrijf de betekenis van de signaalwoorden achter het woord en noteer ook de functie.
- Vertaal de drie aaneengesloten zinnen naar het Nederlands en vul telkens één antwoordmogelijkheid op de open plek in.
- Kies de zin die wat betreft betekenis en woordvolgorde het beste loopt.

Open-plek vragen
Voorbeeld 2 (een ander woord):
Was passt im Sinne des Textes in die Lücke in Absatz 3?
- das Geheimnis
- der Vorteil
- die Lösung
Aanpak:
- Schrijf de betekenis van alle antwoordmogelijkheden achter het woord. Gebruik (als het niet anders
kan) een woordenboek.
- Lees de tekst/alinea globaal zodat je weet waar het over gaat.
- Lees de zin met de open plek en de zin ervoor en de zin erna.
- Kies het woord dat op de open plek past.
- Lees de zin met het ingevulde woord om te controleren of de zin goed loopt.
Twijfel je?
- Vertaal de drie aaneengesloten zinnen naar het Nederlands en vul telkens één antwoordmogelijkheid op de open plek in.
- Kies de zin die wat betreft betekenis en woordvolgorde het beste loopt.
Je hebt echt geen idee?
Markeer de vraag.
Bekijk aan het einde van je examen alle gemarkeerde vragen nog eens goed.
Kies een antwoord. Laat
nooit een meerkeuzevraag open!
Open-plek oefeningen
Beweringen/stellingen

Met een vraag uit de groep beweringen/stellingen kun je meestal meer dan één punt scoren.
Je moet per bewering/stelling aangeven of die juist/onjuist is of wel/niet overeenkomt met de tekst.
Je vindt hier één voorbeeld van een vraag uit de groep beweringen/stellingen.
In de tekst lees je over hoe je de vraag aanpakt.
Je krijgt ook tips en trucs.
Voorbeeld
Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met de tekst.
Kruis aan 'wel' of 'niet' in de uitwerkbijlage.
- Je krijgt korting als je een fiets voor een hele week huurt.
- Als je een fiets huurt, dan mag je bagage gratis in een kluisje.
- Het dragen van een fietshelm wordt sterk aangeraden.
- Bij de huurprijs zitten diverse fietskaarten en water inbegrepen.
Aanpak:
- Lees alle beweringen en onderstreep kernwoorden.
- Check per bewering of die klopt met de tekst.
- Lees de tekst en zoek naar de kernwoorden of synoniemen daarvan.
- Onderstreep in de tekst het bewijs voor goede beweringen en het tegenbewijs voor foute beweringen (verschillend). Zet het nummer van de bewering erbij.
- Geef per bewering antwoord. Gebruik daarbij de woorden uit de vraag (juist/onjuist; ja/nee; wel/niet) als je geen antwoordblad hebt waarop je de woorden kunt omcirkelen.
Let op:
- Een bewering is pas juist als ALLE elementen uit die bewering juist zijn.
Knip de bewering dus in stukjes en check elk element of het klopt.
Tips:
- 'Sterke' woorden als immer (altijd), nie (nooit), alles (alles), nur (alleen maar) staan vaak in foute beweringen.
- 'Zwakke' woorden als manchmal (soms), ab und zu (af en toe), hin und wieder (af en toe) staan vaak in goede beweringen.
- Een stelling die logisch klinkt maar niet in de tekst staat, is fout.
- Als de beweringen niet op alfabetische volgorde staan, dan staan ze op volgorde van de tekst.
- Het is mogelijk dat alle beweringen bij een vraag goed zijn. Het is ook mogelijk dat alle beweringen bij een vraag fout zijn.
Laat je daardoor dus niet onzeker maken!
Beweringen oefeningen
Open vragen

Bij een open vraag kun je niet kiezen uit meerdere antwoorden.
Je moet zelf een antwoord bedenken en opschrijven.
Let op: Dat doe je in het Nederlands.
Alleen als je gevraagd wordt om te citeren of het antwoord in het Duits op te schrijven, doe je dat in het Duits.
Je vindt hieronder vier voorbeelden van open vragen.
In de tekst lees je over hoe je de vraag aanpakt.
Voorbeelden:
- Noem drie eisen die de politie aan sollicitanten stelt. (alinea 2)
- Noem twee redenen uit de tekst.
- Noem een ander Duits woord dat in alinea 3 voor 'Schürfer' wordt gebruikt.
- Heeft de hoofdpersoon al eens eerder betaald (vakantie)werk gedaan?
Antwoord met 'ja' of 'nee' en schrijf de eerste twee Duitse woorden op van de zin uit alinea 4 waaruit dat duidelijk wordt.
Aanpak
- Zorg dat je de vraag goed begrijpt en ga na hoe je het antwoord moet opschrijven (bv. het aantal redenen, Duits of Nederlands, hele zin).
- Lees het tekstgedeelte waar de vraag over gaat intensief zodat je alles begrijpt.
- Gebruik eventueel een woordenboek.
- Markeer het stukje waar volgens jou het antwoord staat.
- Formuleer het antwoord.
- Lees de vraag en het antwoord achter elkaar om te controleren of het antwoord goed aansluit.
Let op:
- Maak een goed lopende, correcte Nederlandse zin.
- Maak een duidelijke zin.
- Gebruik geen halve zinnen.
- Gebruik geen verwijswoorden maar schrijf precies op wie of wat je bedoelt (bv. niet 'zij' maar 'de vrienden';
niet 'omdat het leuk was' maar 'omdat het feestje leuk was').
- Vertaal de zin uit de tekst niet letterlijk als je dat met eigen woorden moet doen.
- Antwoord ook echt maar met één zin als dat gevraagd wordt.
- Vergeet niet 'ja' of 'nee' voor je antwoord als dat gevraagd wordt.
Open vragen oefeningen
Oefenexamens
Inleiding

Je gaat nu alles wat je geleerd hebt in de praktijk brengen.
Dat doe je door examens van de afgelopen jaren te maken.
Je leraar vertelt je:
- welke tekst(en) je wanneer moet lezen,
- of je dat op de computer of op papier doet,
- hoe je de antwoorden moet bijhouden,
- wat je wanneer af moet hebben,
- hoe de antwoorden nagekeken worden.
Pak er ook de uitslagen en de analyse van de startmeting en de tussentijdse meting bij zodat je intensief aan je zwakke kanten kunt werken.
Vergeet niet je persoonlijke woordenlijst bij te houden en de woorden te leren en regelmatig te herhalen. Dat geldt natuurlijk ook voor de signaalwoorden.
Tips voor het eindexamen

Tips
Het eindexamen nadert: na de meivakantie moet je laten zien wat je in de afgelopen jaren hebt geleerd.
Als je serieus aan de oefeningen van deze module hebt gewerkt, kun je met zelfvertrouwen aan
het examen beginnen.
Hier krijg je nog enkele afsluitende tips.
Tips voor het eindexamen
Bekijk nog eens de presentatie met de algemene tips.
- Bekijk het examen:
- Bekijk het aantal teksten en vragen. Deel je tijd in.
- Zet je naam en examennummer op alle antwoordbladen.
- Maak het examen:
- Bedenk bij elke tekst hoe je die moet lezen (leesstrategie).
- Pas alles toe wat je hebt geleerd om de vragen te beantwoorden.
- Werk netjes, schrijf duidelijk.

- Problemen:
- Raak niet in paniek als je iets niet weet! Leg je pen even neer en adem diep in en uit.
- Schrijf op een kladblaadje het nummer van de tekst en/of de vraag.
- Sla de tekst of de vraag voorlopig over.
- Halverwege:
- Kijk hoever je bent en verdeel de tijd tot het einde van het examen.
- Aan het einde:
- Probeer minimaal 15 minuten over te houden.
- Probeer de vragen die je hebt overgeslagen alsnog te beantwoorden. Als het niet lukt, doe je een gok.
- Controleer of je alles hebt ingevuld en alles duidelijk is.
Algemene tips
- Hang thuis je examenrooster op.
- Zet je spullen al 's avonds klaar. Denk aan je woordenboek.
- Zet meerdere wekkers.
- Ga op tijd naar bed.
- Sta op tijd op.
- Ontbijt voldoende en neem eventueel (als dat bij jou op school mag) iets te drinken en een tussendoortje mee.
- Neem je spullen mee. Denk aan je woordenboek.
- Wees op tijd (15 minuten van tevoren)
- Zet je spullen netjes en handig neer zodat er niets valt of je dingen moet zoeken.
- Adem diep door en begin.
Succes!