Voorbereiding Repetitie H5 NN - 2B/K

Voorbereiding Repetitie H5 NN - 2B/K

2B: In het kort - Toetsstof Hoofdstuk 5

We gaan ons voorbereiden op de toetsen over hoofdstuk 5.

De volgende onderdelen zullen kort herhaald worden:

Woordenschat:

werken met het woordenboek

Grammatica & Spelling:

verkleinwoorden

werkwoordspelling tegenwoordige tijd / voltooid deelwoord

 

We doen dit door zowel in de klas als zelfstandig te oefenen!

Veel succes!

Mevrouw Beverloo

Woordenschat herhalen

Zoeken in het woordenboek
Soms kun je de betekenis van een moeilijk woord niet uit de tekst halen. Dan moet je een woordenboek gebruiken.
In het woordenboek staan bij een woord vaak meerdere betekenissen. Je moet dan de betekenis kiezen die in de tekst past.
Bijvoorbeeld:
Het bedrijf reserveerde geld om volgend jaar een nieuw product op de markt te brengen.
 
reserveren bewaren, wegleggen, in voorraad houden • van tevoren bespreken: een plaats ~ voor
een theatervoorstelling • voorbehouden (bijv. zijn rechten) reservist de (m) militair die niet in actieve
dienst is maar die wordt opgeroepen als het noodzakelijk is
Reserveren betekent in deze zin: bewaren, wegleggen of in voorraad houden.

 

Zoek de betekenis van een woord altijd bij:
• het hele werkwoord (bevestigt zoek je bij bevestigen; gereserveerd bij reserveren);
• het enkelvoud van het woord (adviezen bij advies);
• de korte vorm van het woord ( actieve bij actief; experimentje bij experiment);
• een deel van de samenstelling (verkeersslachtoffer bij slachtoffer; integratieproces bij integratie en/of proces).
 
 

De jewelgame om nog een keer goed te oefenen!

Grammatica: verkleinwoorden

Je kunt een zelfstandig naamwoord verkleinen. Een verkleinwoord maak je meestal door het achtervoegsel -je achter een zelfstandig naamwoord te plakken.
• huis – huisje; stad – stadje
 
Soms moet je ook nog iets anders veranderen. Bijvoorbeeld:
• stoel – stoeltje; schoen – schoentje; vrouw – vrouwtje
• boom – boompje; worm – wormpje; scherm – schermpje
• koning – koninkje; leuning – leuninkje; woning – woninkje
• oma – omaatje; café – cafeetje; auto – autootje
• knul – knulletje; stem – stemmetje; man – mannetje
• ring – ringetje; leerling – leerlingetje; behang – behangetje

 

Verkleinwoorden

Oefenen met verkleinwoorden

Oefenen met verkleinwoorden

Werkwoordspelling

Lastige werkwoorden

 

Werkwoorden kun je in drie tijden schrijven:

tegenwoordige tijd (t.t.), verleden tijd (v.t.) en voltooid deelwoord (vd)

 

Sommige werkwoorden zijn erg lastig. De tegenwoordige tijd en de voltooide tijd klinken hetzelfde, maar schrijf je anders.

Het gaat om de werkwoorden die bijvoorbeeld beginnen met: be-, ver-, ont-, her- of over-.

tegenwoordige tijd voltooide tijd
- Tom verdient veel geld. - Tom heeft veel geld verdiend.
- Mijn vader ontwikkelt de foto's. - Mijn vader heeft de foto's ontwikkeld.
- Sarah beantwoordt de vraag. - Sarah heeft de vraag beantwoord.
- Er gebeurt een ongeluk - Er is een ongeluk gebeurd.

 

Oefenen met werkwoordspelling

oefenen met persoonsvorm of voltooid deelwoord

Test: Tegenwoordige tijd en voltooid deelwoord

Start

Extra oefenen

Als je extra wilt oefenen, ga dan naar Nieuw Nederlands online via Magister en maak de extra oefeningen, tests en games van hoofdstuk 5.

Ook kan je nog eens extra oefeningen doen op www.jufmelis.nl

Oefenen met Juf Melis

Oefentoets 2B

Toets: Oefentoets

Start

2K: In het kort - Toetsstof Hoofdstuk 5

We gaan ons voorbereiden op de toetsen over hoofdstuk 5.

De volgende onderdelen zullen kort herhaald worden:

Woordenschat:

werken met het woordenboek

Grammatica Zinsdelen:

meerdere persoonsvormen in één zin

Grammatica Woordsoorten:

telwoorden

bepaald of onbepaald telwoord

Spelling:

Meervouden op -s of 's

Twee persoonsvormen in één zin

 

We doen dit door zowel in de klas als zelfstandig te oefenen!

Veel succes!

Mevrouw Beverloo

Woordenschat

Opzoeken in het woordenboek
 
Soms kun je de betekenis van een onbekend woord met een woordraadstrategie niet uit de tekst halen. Dan moet je een woordenboek gebruiken. In het woordenboek staan bij een woord vaak meerdere betekenissen. Je moet dan de
betekenis kiezen die in de tekst past.
Bijvoorbeeld:
Chocolade wordt fors duurder, omdat bedrijven speculeren met cacao.
Speculeren betekent in deze zin: dingen (= cacao) kopen en verkopen in de hoop dat men snel winst maakt.
 
 
 
 
 
 

De jewelgame (2K) om nog een keer goed te oefenen!

Grammatica: Zinsdelen

Meerdere persoonsvorm in één zin
Een zin met meerdere persoonsvormen noem je een samengestelde zin.
Je krijgt een samengestelde zin als je twee (of meer) zinnen met elkaar combineert.
Bijvoorbeeld:
 
Ik wil graag eerder naar huis. – Ik moet naar de dokter. → Ik wil graag eerder naar huis, omdat ik naar de dokter moet.
We hadden ons afgedroogd. – We gingen nog een ijsje kopen. → Toen we ons afgedroogd hadden, gingen we nog een ijsje kopen.
Je kunt zinnen met elkaar combineren met verbindingswoorden als, omdat, want, daarom, daardoor, terwijl, maar, als of en.
 

Uitleg meerdere persoonsvormen

Oefenen met grammatica zinsdelen

Oefening: Grammatica Zinsdelen

Start

Grammatica: Woordsoorten

Hoe zat het ook alweer? Jullie hebben nu verschillende woordsoorten behandeld.

Ik zet ze nog even op een rijtje:


Oefenen met de woordsoorten

oefenen met persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord

oefenen met aanwijzend voornaamwoord

oefenen met vragend voornaamwoord

Telwoorden

Telwoorden

Met telwoorden (tw) kun je tellen. Je hebt twee soorten telwoorden:

hoofdtelwoorden (htw) en

rangtelwoorden (rtw).

Bij hoofdtelwoorden horen aantallen. Bijvoorbeeld: één, twee, drie, vier.

Bij rangtelwoorden gaat het om de plaats in de rij. Bijvoorbeeld:eerste, tweede, derde, vierde.

 

Bepaald of onbepaald telwoord

Telwoorden kun je verdelen in bepaalde telwoorden en onbepaalde telwoorden.

• Bij een bepaald telwoord (btw) is het aantal bekend. Bijvoorbeeld:vijf, twintig of 80.

• Bij een onbepaald telwoord (otw) is het aantal onbekend. Het gaat wel om hoeveelheden.
Bijvoorbeeld: veel, weinig of enkele.

Oefening: Woordsoorten

Start

Spelling

Meervouden op -s of ’s

Bij zelfstandige naamwoorden die een meervoud op -s hebben, moet je soms

de -s aan het woord vast schrijven en soms moet je een apostrof voor de s (’s)

schrijven.

Je schrijft een ’s achter het woord

• bij woorden die eindigen op een enkele -a, -o, -u, -i of -y. Bijvoorbeeld:pyjama’s, foto’s, paraplu’s, bikini’s, baby’s;

• bij afkortingen: cd’s, gsm’s, pdf’s

 

Je schrijft een s aan het woord vast

• bij alle andere woorden. Bijvoorbeeld:tafel → tafels; lente → lentes; shampoo → shampoos; bureau → bureaus.

Gebruik bij twijfel een woordenboek of woordenlijst.

 

Meerdere meervouden op -s

Je schrijft bij de volgende woorden ook de -s aan het woord vast:

•als je de -y uitspreekt als een ‘j’ : spray → sprays;

•als je een accent hebt op de -e: café → cafés

 

Kort gezegd: als er geen probleem met de uitspraak ontstaat, schrijf je in het meervoud de -s er gewoon aan vast.

 

Oefentoets 2K

Toets: Oefentoets

Start