Sprechen
Einleitung
Einleitung - Inleiding
Hier lernst du, besser Deutsch zu sprechen.
Dafür machst du verschiedene Übungen:
- Du vervollständigst Gespräche.
- Du führst selbst Gespräche.
In dit onderdeel oefen en verbeter je je spreekvaardigheid.
Dat doe je door de verschillende oefeningen te maken:
- Je maakt gesprekken af.
- Je voert zelf gesprekken.
Viel Spaß!
Lerntipp Sprechen (1)
Lerntipp Sprechen
Vor dem Sprechen:
- Lies die Aufgabe gut durch.
- Überlege, welche Wörter du wissen musst.
- Schreibe nicht das ganze Gespräch auf. Es klingt viel natürlicher, wenn du nur Stichwörter notierst.
Beim Sprechen:
- Sieh deinen Partner bzw. das Publikum an.
- Sprich deutlich, ruhig und nicht zu leise.
- Umschreibe Wörter, die du nicht kennst.
- Bitte um Wiederholung oder Erklärung, wenn du deinen Partner nicht verstehst.
- Hab keine Angst, Fehler zu machen. (Die meisten Leute finden es toll, dass du ihre Sprache sprichst.)
Lerntipp Sprechen (2)
Lerntipp Sprechen
Voordat je gaat spreken:
- Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
- Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.
- Schrijf NIET het hele gesprek op. Als je met trefwoorden werkt, klinkt het gesprek veel natuurlijker.
Terwijl je spreekt:
- Kijk naar je partner of het publiek.
- Spreek duidelijk, rustig en niet te zacht.
- Omschrijf wat je bedoelt als je een woord niet weet.
- Vraag om uitleg of herhaling als je je partner niet begrijpt.
- Wees niet bang om fouten te maken. (De meeste mensen zullen het erg waarderen dat je hun taal spreekt.)
Im Tierpark (1)
An der Kasse
Situatie Bert Kuipers geht zu Ostern mit seiner Frau und den zwei Kindern (5 und 9 Jahre) in den Tierpark in Nordhorn.
Bert Kuipers gaat met zijn vrouw en twee kinderen van 5 en 9 met Pasen naar de dierentuin in Nordhorn.
Lies hier mal die Öffnungszeiten, Eintrittspreise und Fütternzeite.
Bekijk de volgende websites en lees de openingstijden, toegangsprijzen en voedertijden:
Openingstijden en toegangsprijzen
Voedertijden
Aufgabe
Du verstehst die Informationen in den Texten. Du kaufst Eintrittskarten für die ganze Familie. Du bittest um weitere Informationen.
Je begrijpt de informatie. Je gaat kaartjes kopen voor het hele gezin. Je begrijpt toegangsprijzen en openingstijden. Je vraagt om extra informatie.
Im Tierpark (2)
A Übersetze die folgenden Wörter ins Deutsche. (vertaal in het Duits) Benutze den Werkzeugkasten und/oder ein (Online-)Wörterbuch (gebruik Werkzeugkasten of woordenboek).
- hoeveel
- hoe laat
- de openingstijden
- de entreekaarten
- de gezinskaart
- de zeehonden
- voeren
- wie viel
- wie spätt
- die Öffnungszeiten
- die Eintrittskarten
- die Familienkarte
- die Seehunde
- füttern
B Führt Gespräche an der Kasse. Benutzt die Rollenkarten 1 und 2, die Wörter von Aufgabe A. Tauscht die Rollen.
Voer de gesprekken van Rollenkarte 1 en 2. Gebruik de woorden van onderdeel A. Wissel ook van rol.
Download hier Rollenkarte 1 en Rollenkarte 2 .
C Lasst das Gespräch von eurem Lehrer beurteilen.
Laat de docent(e) jullie gesprek beoordelen.
Am Wochenende (1)
Wohin gehen wir?
Situatie:
Zusammen mit einem Mitschüler planst du ein Wochenende und besprichst du die verschiedenen Möglichkeiten.
Orientiert euch auf diesen Websites: Samen met een klasgenoot plan je een weekendje weg. Je bekijkt de volgende mogelijkheden. Orienteer je op de websites:
Am Wochenende (2)
A
Zusammen mit einem Mitschüler planst du ein Wochenende und besprichst du die verschiedenen Möglichkeiten. Orientiert euch auf den Websites von Seite 1.
Macht eine Liste mit drei möglichen Zielen.
Werk samen met een medeleerling. Maak een lijstje met mogelijke uitstapjes voor een weekend. Met behulp van de websites op pagina 1 maak je een lijst met 3 mogelijke bestemmingen.
B
Besprecht auf Deutsch, wohin ihr am liebsten wollt und warum.
Bespreek met je medeleerling welke van de genoemde activiteiten in aanmerking komt en waarom.
Denk hier aan:
- reiskosten,
- reistijd,
- entreeprijzen,
- mogelijkheden voor een lunchpauze,
- keuze aan activiteiten.
Am Wochenende (3)
Evaluatie
Je hebt het goed gedaan als:
- je een klein aantal woorden en eenvoudige vaste uitdrukkingen over persoonlijke details en bepaalde concrete situaties hebt kunnen gebruiken;
- je een klein aantal eenvoudige grammaticale constructies en uit het hoofd geleerde uitdrukkingen hebt kunnen gebruiken;
- je vragen hebt kunnen stellen en beantwoorden over persoonlijke details;
- je korte uitingen hebt gebruikt, voornamelijk standaarduitdrukkingen, waarbij je veel pauzes hebt mogen gebruiken;
- je de woorden 'en' of 'dan' hebt kunnen gebruiken;
- je gesprekspartner jouw uitspraak met enige moeite heeft kunnen verstaan.