Thema: Typisch deutsch vmbo-kgt34

Thema: Typisch deutsch vmbo-kgt34

Start

Einleitung

Het thema 'Typisch deutsch' bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Start
  • Werkzeugkasten 1
  • Hören
  • Lesen
  • Werkzeugkasten 2
  • Sprechen
  • Schreiben
  • Landeskunde
  • Sprachaufgaben

Einleitung
Beste leerling,

Hartelijk welkom bij het thema ‘Typisch deutsch’!

Waar denk je aan als je de titel van dit thema hoort?

Cartoon

  1. Vorm groepjes van 2 á 3 leerlingen.
  2. Bedenk wat voor jullie 'typisch deutsch' is.
  3. Verwerk jullie ideeën in een cartoon.
  4. Bekijk de cartoons in de klas en vertel wat je ziet en waarom je bepaalde dingen getekend hebt.

 

Klischees
Waarschijnlijk zitten er in jullie cartoons ook clichés.
Of heeft niemand in de klas een Duitser met een bierbuik getekend?
Of een Duitser die een braadworst eet?
Natuurlijk is het onzin dat alle Duitsers dik zijn of alleen maar braadworst eten.
Hier leer je beter begrijpen hoe de Duitsers in elkaar zitten.

  1. Lees de 10 tips om Duitsers te begrijpen.
  2. Schrijf drie dingen op die voor jouw beeld van Duitsland het meest verrassend of het belangrijkst zijn.
  3. Vergelijk jouw punten met die van andere klasgenoten en praat er over.

 

Deutschland-ABC

  • Waarom fiets je in Duitsland niet naar je werk?
  • Waar lachen Duitsers om?
  • Waarom zijn ze dol op mooie auto’s?
  • Wat eten ze graag?
  • En... waarom zweren ze bij de Aldi?

Lees de teksten bij de onderwerpen fietsen, humor, eten en drinken en Aldi .
Kies drie andere onderwerpen in het linkermenu en lees de teksten.

 

Apropos Auto
Wist je trouwens dat je aan een Duits autokenteken kunt zien waar de auto vandaan komt?
De één, twee of drie letters voor de streep geven aan uit welke plaats of regio de auto komt.
Als je naar een andere stad verhuist, krijgt je auto dus een ander kenteken.
Hoe groter de stad, des te minder letters: B staat natuurlijk voor Berlijn, terwijl BN voor Bonn staat en BOR voor de regio Borken.

Doe de quiz .

Wil je weten waar een bepaalde auto vandaan komt? Klik via deze website op het kenteken. Dan zie je uit welke plaats of regio de auto komt. Bovendien zie je op de kaart in welke provincie dat ligt.
Beantwoord de vragen.


Uit welke provincie komen deze auto’s?

  1. NDH – MS 80
    1. Nordhausen/Bayern
    2. Nordhausen/Niedersachsen
    3. Nordhausen/Thüringen
  2. KS – ST 782
    1. Kassel/Hessen
    2. Kassel/Saarland
    3. Kassel/Sachsen
  3. PB – LM 451
    1. Paderborn/Brandenburg
    2. Paderborn/Nordrhein-Westfalen
    3. Paderborn/Schleswig-Holstein

 


Tip: Als je door Duitsland rijdt en je vindt het saai, kijk naar de kentekens van de auto’s om je heen.
Vaak zie je grappige lettercombinaties, bv. ES – EL 5801 of DO – OF 7883.

Zum Schluss
Voordat je in dit thema nog meer over Duitsland te weten komt,
kun je in de oefening testen wat je al weet.

Hoeveel vragen had je goed?
Vergelijk jouw resultaat met je klasgenoten.
 

Ten slotte ... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

 

 

Oefening:Test je kennis over Duitsland

Was wirst du lernen?

Ziele
In het project aan het einde van dit thema moet je veel over Duitsland weten want je gaat zelf quizvragen maken.
Vervolgens doe je ook mee aan een quiz over Duitsland.

Daarom:

  • zoek je informatie over Duitsland op het internet;
  • praat je over vooroordelen;
  • lees, hoor en zie je veel over de Duitse provincies;
  • spreek je en schrijf je over delen van Duitsland;
  • kom je veel over de Duitse geografie te weten;
  • leer je belangrijke woorden en uitdrukkingen;
  • herhaal en oefen je de belangrijkste regels van de Duitse grammatica;
  • leer en doe je nog veel meer...

 

Ziel
Bij 'Sprachaufgaben' vind je realistische situaties waarin je alles wat je hebt geleerd kunt gebruiken.

Let daarbij op:

  • de uitspraak
  • de spelling
  • de woorden en zinnen
  • de grammatica


Het is echt niet erg als je dat nog niet kunt!
Je leert het namelijk pas in dit thema.

Aan de slag!

Veel succes!

Arbeitsplan

 

Ieder thema bestaat uit een groot aantal opdrachten.
Het is belangrijk dat je goed bijhoudt welke opdrachten je gedaan hebt.
Om je te helpen hebben we een werkplan gemaakt. Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.

Download hier het Arbeitsplan Typisch deutsch

Werkzeugkasten 1

Einleitung

Aan het einde van dit thema kun je uitgebreid over Duitsland praten.

Deze gereedschapskist (Werkzeugkasten 1) helpt je om je daarop voor te bereiden.

In Werkzeugkasten 1 vind je:

  • een handleiding bij het programma StudioWozzol
  • woordenschat: links naar de woorden en zinnen van het thema
  • oefeningen
  • spelletjes
  • hulpmiddelen


Je hebt de woordjes en zinnen nodig om de taaltaken bij het thema 'Typisch deutsch' te kunnen maken.

Veel Succes!

Wortschatz StudioWozzol

Typisch deutsch
Om de opdrachten in dit thema goed te kunnen maken, moet je een aantal woordjes en zinnen kennen. Voor elk thema staan er in StudioWozzol woordenlijsten klaar, waar je mee kunt oefenen:

Woordenlijst Wortschatz A

Woordenlijst Wortschatz B

Woordenlijst Wortschatz C

Woordenlijst Aussagen A

Woordenlijst Aussagen B


Je hebt de woordenlijsten geoefend met StudioWozzol.
Met dit programma kun je woordjes op een gemakkelijke en efficiënte manier leren.
Klik op de knop StudioWozzol om met nog veel meer woorden aan de slag te gaan!
De eerste keer moet je je even aanmelden, zodat je voortgang kan worden bijgehouden.

StudioWozzol

Deutschland

Wortschatz Deutschland

  1. Open de StudioWozzol-lijst Wortschatz A en neem hem over.
  2. Oefen en leer de woorden met StudioWozzol.

 

Übung 1: Welches Wort passt?
Doe de oefening. Sleep de woorden naar de juiste zin.

  1. Open de StudioWozzol-lijst Aussagen A en neem hem over.
  2. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

 

Übung 2: Ordnen
De woorden zijn door elkaar geraakt.
Schrijf de zinnen uit het tekstblokje over in je schrift.
Orden de zinnen opnieuw zodat een juiste zin ontstaat. Schrijf deze erachter.
Hoofdletters en leestekens mag je zelf plaatsen.

  1. Deutschland – Europa – gehört – zu
  2. auf – Bär – Berlin – dem – ein – ist – von – Wappen
  3. Deutschland – einige – Fakten – hier – über
  4. Bundeskanzlerin – die – heißt – wie
  5. deutsche – die – du – Hymne - kennst

Oefening:Wortschatz Deutschland

Wortschatz

  1. Open de StudioWozzol-lijst Wortschatz B en neem hem over.
  2. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

 

Übung 3: Umschreibungen
Welk woord uit de StudioWozzol-lijst Wortschatz B past bij de omschrijving? Doe de oefening in het tekstblokje en schrijf het woord (met lidwoord) op.

  1. Person aus einem anderen Land
  2. auf die ganze Welt bezogen
  3. Währung in Deutschland
  4. offizieller Name Deutschlands
  5. Grenze zwischen Land und Meer
  6. Zusammenschluss von Ost- und Westdeutschland
  1. .....
  2. .....
  3. .....
  4. .....
  5. .....
  6. .....

 

  1. Open de StudioWozzol-lijst Aussagen B en neem hem over.
  2. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

 

Übung 4: Auf Deutsch
Hoe zeg je in het Duits....?
Bekijk de zinnen in het tekstblokje en schrijf op hoe je iets zegt.

  1. dat iets echt handig is?
  2. dat je echt onder de indruk bent?
  3. Dat iets echt te gek is?
  4. dat iets zo niet werkt?
  5. dat je voor hen geen uitzondering kunt maken?
  6. dat je kennis van de taal goed is?

 

Übung 5: In welchen Satz?
Doe de oefening en sleep de woorden naar de juiste plek.

  1. Open de StudioWozzol-lijst Wortschatz C en neem hem over.
  2. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

 

Übung 6: Welches Wort passt?
Doe de oefening.

 

Übung 7: Übersetzung
Vertaal de zinnen uit het tekstblokje naar het Nederlands

  1. Unser Ziel ist Hamburg.
  2. Das müsst ihr unbedingt machen!
  3. Die Küste ist atemberaubend schön.
  4. Diesen Dialekt verstehe ich überhaupt nicht.
  5. Ich werde meine Freunde sehr vermissen.
  6. Das war ein unvergesslicher Urlaub.

Oefening:Welches Wort passt?

Oefening:Wortschatz Deutschland

Übung 8: Eigene Liste
In de volgende lessen ga je verschillende teksten over Duitsland lezen.
In deze teksten zul je regelmatig onbekende woorden tegenkomen.

  1. Schrijf ten minste 20 onbekende woorden op.
  2. Zoek de vertaling op en schrijf die erbij.
  3. Stel met deze woorden je eigen StudioWozzol-lijst samen:
    'Wortschatz D' .
  4. Leer de nieuwe woorden en zinnen.

 

Ten slotte ... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Hilfsmittel

1 Woordenboek
Zowel echte woordenboeken als ook digitale woordenboeken helpen je bij het opzoeken en leren van nieuwe woordjes.
Een bekend online woordenboek is: vertalen.nu
Probeer ook eens een ander woordenboek, bijvoorbeeld:
www.interglot.nl

2 Tekstverwerkingsprogramma
Als je op de computer een tekst schrijft, bv. met Word, kun je natuurlijk de Duitse spellingscontrole gebruiken (bij Taal -> Duits standaard instellen).
Maar opgelet: het programma kan niet al je fouten opsporen; zelf blijven nadenken dus!

3 Uitspraakhulp
Op de website www2.research.att.com kun je Duitse woorden of een Duitse tekst laten voorlezen. Kies eerst de taal en de stem. Vul dan de tekst in en kies dan voor SPEAK.

Spiele

Los geht's!
Deze keer geen online-spelletje maar een spel met papier en pen.

Viel Spaß!

Verschlüsseln
Om gegevens extra te beveiligen, worden die gegevens soms versleuteld: gecodeerd.
Hoe beter de code is, hoe moeilijker die te kraken is.
Alleen wie de code kent, kan de boodschap begrijpen.

  1. Maak groepjes van 3 á 4 leerlingen.
  2. Bedenk samen een code (bv. bepaalde getallen of symbolen vervangen bepaalde letters).
  3. Codeer op die manier enkele woorden uit de WRTS-lijsten 'Typisch deutsch'.
  4. Maak kopieën voor alle groepjes.
  5. Ruil de teksten met de andere groepjes.
  6. Probeer de teksten van de andere groepjes te decoderen.

Hören

Einleitung

Hier oefen je je luistervaardigheid.

Je maakt verschillende luisteropdrachten.

Alles, wat je hier leert, helpt je de taaltaken bij het thema 'Typisch deutsch' goed te kunnen maken.

Je:

  • kijkt naar een interview waarin gevraagd wordt wat typisch Duits is;
  • krijgt informatie over de Duitse provincies;
  • luistert naar een lied.


Viel Erfolg!

Lerntipp Horen

Hören Tipps
Voor het luisteren:

  • Lees de vragen goed door. Dan kun je je beter concentreren op de gezochte informatie.


Tijdens het luisteren:

  • Let van begin af aan goed op!
  • Concentreer je. Laat je niet afleiden.
  • Schrijf het antwoord op en lees meteen de volgende vraag.
  • Ging het te vlug? Herhaal de oefening als dat mogelijk is.
  • Je begrijpt niet alles? Geen probleem! Je hoeft niet alle woorden te snappen om de tekst te begrijpen.

Umfrage

Wat is eigenlijk typisch Duits?
Johannes probeert daar achter te komen door voorbijgangers in de voetgangerszone te interviewen.
Zijn 'assistent' is een etalagepop die in de loop van het interview steeds meer Duitse trekken krijgt.

Übung 1: Video

  1. Bekijk het filmpje van neuneinhalb.
     
  2. Doe de oefening en kies het juiste antwoord.
     

Oefening:Typisch deutsch

Bundesländer

Reise durch die deutschen Bundesländer
De audioguide neemt je mee op een reis door de Duitse provincies.
Bij elke provincie hoor je wat er typisch is voor deze provincie.

Übung 1: Zuordnen

  1. Bekijk de video.
     
  2. Doe de oefening.
    Sleep de informatie naar de juiste provincie.

Übung 2: Was ist das?
In de vorige oefening heb je gehoord wat er karakteristiek is voor een provincie.
Maar weet je eigenlijk wat dat is?
Combineer de woorden met de juiste uitleg.

Oefening:Reise durch die deutschen Bundesländer

Lied

Herbert Grönemeyer – één van de meest bekende en populaire Duitse popzangers – heeft een lied over voetbal gemaakt: "Zeit, dass sich was dreht".

Übung 1: Strophe, Text

  1. Luister naar het eerste couplet van het lied.
    Lees de tekst mee.

     

     

     

     
  2. Tekst
  3. Herhaal dit eventueel nog een keer.
  4. Kies de ontbrekende woorden in de liedtekst.

  1. Wer jetzt nicht lebt, wird nichts ...
    1. erleben
    2. erzählen
  2. Bei wem jetzt nichts geht, bei dem geht was ...
    1. falsch
    2. verkehrt
  3. Zahl ist gefallen, die Seiten vergeben. Du fühlst, du ...
    1. denkst
    2. träumst
  4. Du fühlst, du glaubst, du fliegst. Du fliegst. Du fliegst!

 


 

Übung 2: Strophe, Bedeutung
Vertaal samen met een klasgenoot de tekst van het eerste couplet naar het Nederlands.


Wer jetzt nicht lebt,
wird nichts erleben.
Bei wem jetzt nichts geht,
bei dem geht was verkehrt.
Zahl ist gefallen,
die Seiten vergeben.
Du fühlst, du träumst.
Du fühlst, du glaubst, du fliegst.
Du fliegst.
Du fliegst!


Gebruik het woordenboek of een digitaal woordenboek, bijvoorbeeld www.mijnwoordenboek.nl/

Übung 3: Refrain

  1. Luister verder tot en met het eerste refrein en lees het refrein mee.

     

     

     

    Zeit, dass sich was dreht
  2. Beantwoord de vraag.

  1. wat betekent 'dreht'?
    1. draad
    2. draait
    3. dreigt

 


 

Übung 4: Was?
Wat denk je: wat moet draaien?
Wat wil Herbert Grönemeyer met het refrein zeggen?

Übung 5: Lied und Text
Luister nu naar het hele lied en lees de tekst mee.

 

 

 

 

Zeit, dass sich was dreht

 

 

Ten slotte ... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Xtra: Brot Aus Deutschland**

Brot aus Deutschland
Er zijn veel typisch Duitse producten.

  1. Noem samen met je klasgenoten zo veel mogelijk typisch Duitse producten.
    Er zijn echter ook andere minder voor de hand liggende dingen, maar hun betekenis in het dagelijks leven is veel groter dan een auto of een afzuigkap. Brood, bijvoorbeeld!
    Waarom dat zo is en wat Duits brood zo bijzonder maakt kom je in deze extra oefening te weten.

  2. Praat even in de klas over de volgende vragen:
    • Hoeveel brood eet je per dag?
    • Wat voor soorten brood eet je? Waarom juist die?
    • Wat doe je er op?
    • Waar kopen jullie het brood?
    • Wie bakt er weleens thuis zelf brood? Waarom doe je dat? Hoe doe je dat?

  3. Kijk naar het filmpje “Brot aus Deutschland". Geef in de oefening aan of de beweringen richting of falsch zijn.
xx

 

Oefening:Brot aus Deutschland - richtig of falsch

  1. Je hebt in het filmpje gehoord dat voor Sarah Wiener brood ontzettend belangrijk is. Aan het einde zegt ze zelfs: “Wenn man mir sagen würde: Du darfst nur noch eine Speise im Leben essen – was wäre das?, dann würde ich wahrscheinlich sagen: ein Brot mit Butter.“
    Wat betekent dat? Ben jij het met haar eens? Waarom (niet)? Wat zou jij dan kiezen? Waarom?
    Praat er even in de klas over.

  2. Er is wel verschil tussen Duits brood en Nederlands brood. Daar gaat de volgende tekst over.
    Lees de tekst globaal en geef aan of de beweringen richtig of falsch zijn.

Deutsches Brot – Niederländisches Brot
Wenig spaltet die Meinungen von Deutschen und Niederländern so wie das Thema Brot. Noch nie bin ich jemandem aus Deutschland begegnet, der gut auf niederländisches Brot zu sprechen ist. Begriffe wie pappig und labberig höre ich oft. Ich selbst nenne es lieber luftig ;-) Niederländer hingegen können oft wenig mit dem festen, kompakten deutschen Brot anfangen.
Ein deutscher Freund von mir, der in die Niederlande gezogen ist, fand das niederländische Brot so ungenießbar, dass er bei jedem Besuch in seiner Heimat zwölf Landbrote einkaufte, die er in seinem niederländischen Gefrierschrank bewahrte.
Umgekehrt finden viele Niederländer das deutsche Brot schwer und sauer. Tatsächlich ist das niederländische Brot viel luftiger und wird in den allermeisten Fällen mit Hefe zubereitet, statt mit dem in Deutschland weit verbreitetem Sauerteig. Frisch ist deutsches Brot dadurch wunderbar knusprig.

Gehaltvoll
Das Sättigungsgefühl beim niederländischen und deutschen Brot unterscheidet sich gewaltig. Bin ich in Deutschland nach zwei Scheiben für die nächsten Stunden satt, habe ich nach der gleichen Zahl niederländischer Scheiben Brot bereits nach kurzer Zeit wieder Hunger.
Die Luftigkeit des niederländischen Brotes hat noch zwei weitere entscheidende Nachteile: Eine Scheibe Brot mit Butter zu bestreichen gelingt nur, wenn die Butter wirklich weich ist. Mit etwas härterer Butter zieht man das Brot völlig auseinander. Außerdem schmeckt niederländisches Brot höchstens zwei Tage und wird schneller schimmlig. Brot von vorgestern verfüttert man am besten an die Vögel.
Deutsches Brot hingegen hält sich lange, bleibt lange aromatisch und ist im Prinzip auch noch nach fünf Tagen gut essbar. Die Kompaktheit finde ich auch von Vorteil, wenn es um Belag wie Marmelade geht.

Sauer
Manche Niederländer finden, dass deutsches Brot säuerlich schmeckt. Das kann bei Sauerteig eventuell so sein, wobei ein Deutscher das Brot niemals sauer nennen würde. Das hat wahrscheinlich etwas damit zu tun, was man gewöhnt ist.

Bio-Brot
Deutschen in den Niederlanden, die ihr Heimatbrot vermissen, empfehle ich einen Gang zum Bio- oder Reformladen. Dort verkauft man zwar kein „echtes deutsches Brot“, aber es kommt diesem schon ziemlich nah. Festeres Brot oder sogar Sauerteigbrot, das dem deutschen Brot sehr ähnlich ist, kann man inzwischen auch immer häufiger beim Bäcker oder sogar im Supermarkt kaufen.
Bron: https://www.buurtaal.de/blog/niederlaendisches-deutsches-brot (bewerkt)

 

Oefening:Brot aus Deutschland - meerkeuzevraag

  1. Lees de tekst intensief en zoek de Duitse woorden bij de volgende Nederlandse woorden.

Deutsches Brot – Niederländisches Brot
Wenig spaltet die Meinungen von Deutschen und Niederländern so wie das Thema Brot. Noch nie bin ich jemandem aus Deutschland begegnet, der gut auf niederländisches Brot zu sprechen ist. Begriffe wie pappig und labberig höre ich oft. Ich selbst nenne es lieber luftig ;-) Niederländer hingegen können oft wenig mit dem festen, kompakten deutschen Brot anfangen.
Ein deutscher Freund von mir, der in die Niederlande gezogen ist, fand das niederländische Brot so ungenießbar, dass er bei jedem Besuch in seiner Heimat zwölf Landbrote einkaufte, die er in seinem niederländischen Gefrierschrank bewahrte.
Umgekehrt finden viele Niederländer das deutsche Brot schwer und sauer. Tatsächlich ist das niederländische Brot viel luftiger und wird in den allermeisten Fällen mit Hefe zubereitet, statt mit dem in Deutschland weit verbreitetem Sauerteig. Frisch ist deutsches Brot dadurch wunderbar knusprig.

Gehaltvoll
Das Sättigungsgefühl beim niederländischen und deutschen Brot unterscheidet sich gewaltig. Bin ich in Deutschland nach zwei Scheiben für die nächsten Stunden satt, habe ich nach der gleichen Zahl niederländischer Scheiben Brot bereits nach kurzer Zeit wieder Hunger.
Die Luftigkeit des niederländischen Brotes hat noch zwei weitere entscheidende Nachteile: Eine Scheibe Brot mit Butter zu bestreichen gelingt nur, wenn die Butter wirklich weich ist. Mit etwas härterer Butter zieht man das Brot völlig auseinander. Außerdem schmeckt niederländisches Brot höchstens zwei Tage und wird schneller schimmlig. Brot von vorgestern verfüttert man am besten an die Vögel.
Deutsches Brot hingegen hält sich lange, bleibt lange aromatisch und ist im Prinzip auch noch nach fünf Tagen gut essbar. Die Kompaktheit finde ich auch von Vorteil, wenn es um Belag wie Marmelade geht.

Sauer
Manche Niederländer finden, dass deutsches Brot säuerlich schmeckt. Das kann bei Sauerteig eventuell so sein, wobei ein Deutscher das Brot niemals sauer nennen würde. Das hat wahrscheinlich etwas damit zu tun, was man gewöhnt ist.

Bio-Brot
Deutschen in den Niederlanden, die ihr Heimatbrot vermissen, empfehle ich einen Gang zum Bio- oder Reformladen. Dort verkauft man zwar kein „echtes deutsches Brot“, aber es kommt diesem schon ziemlich nah. Festeres Brot oder sogar Sauerteigbrot, das dem deutschen Brot sehr ähnlich ist, kann man inzwischen auch immer häufiger beim Bäcker oder sogar im Supermarkt kaufen.
Bron: https://www.buurtaal.de/blog/niederlaendisches-deutsches-brot (bewerkt)

Toets:Brot aus Deutschland - sleepvraag

  1. Raad het woord. Wat betekent volgens jou het woord “Sättigungsgefühl”?

Oefening:Brot aus Deutschland - open vraag

  1. Lees de tekst nog een keer.  Schrijf voor je zelf zo veel mogelijk eigenschappen op die je over Duits en Nederlands brood te weten komt. Vergelijk je antwoorden met een medeleerling. In de volgende oefening komen deze eigenschappen terug.

Oefening:Brot aus Deutschland - meerkeuzevraag

  1. In de laatste alinea staat waar je ook in Nederland Duits brood (of iets wat aardig in de buurt komt) kunt kopen. Waar?

Oefening:Brot aus Deutschland - open vraag

  1. Maak samen met je klasgenoten een lunch klaar en test of de beweringen in de tekst kloppen.
    • Spreek af wie wat koopt en meeneemt, in ieder geval: Duits brood (of iets vergelijkbaars), Nederlands brood, harde boter, jam en eventueel ander smeersel, natuurlijk ook messen en (plastic) borden.
    • Smeer de boterhammen en kijk wat er gebeurt (met name bij de harde boter).
    • Proef verschillende soorten brood. Proef je het verschil? Wat vind je (niet) lekker?

Lesen

Einleitung

Hier oefen je je leesvaardigheid.

Je leert Duitse teksten beter begrijpen.

Wat je hier in de leesteksten tegenkomt, helpt je later bij het maken van de taaltaken.

Je

  • krijgt algemene en aardrijkskundige informatie over Duitsland;
  • leest wat deelnemers aan een spelshow van Duitsland vinden;
  • komt iets te weten over fietsen in Duitsland.


Viel Erfolg!

Lerntipp Lesen

Voordat je gaat lezen:

  • Bekijk eerst de titel, de plaatjes en de apart gedrukte woorden.
  • Lees de inleiding.
  • Kijk wat voor soort tekst het is (brief, sprookje, gebruiksaanwijzing enz.).
  • Lees de opdrachten.
  • Bepaal de manier van lezen.
    • skimmen (globaal lezen om er achter te komen waar de tekst over gaat)
    • scannen (zoeken naar bepaalde woorden of getallen)
    • intensief lezen (zin voor zin)
  • Als er meerkeuzevragen staan, bekijk dan alle antwoorden en kijk wat de verschillen zijn.


Terwijl je leest:

  • Je kunt niet alles begrijpen? Het is niet nodig om alle Duitse woorden te begrijpen om te weten waar de tekst over gaat!
  • Vaak kun je de betekenis wel ongeveer raden door de rest van de zin te bekijken of door te kijken op welk Nederlands (Engels, Frans, Russisch enz.) woord het lijkt.

Fakten

Weet jij hoeveel mensen in Duitsland leven?
Weet je hoe de Duitse vlag en het wapen van Duitsland eruit zien?
Hoe heet de hoogste berg en wat is de langste rivier?

In de volgende tekst krijg je belangrijke informatie over Duitsland.

Allgemeine Fakten

  1. Bekijk de tekst 'Deutschland in Zahlen und Fakten' goed. Probeer zo veel mogelijk te onthouden.
  2. Doe de oefening en kies het juiste antwoord.

Geografie I

  1. Bekijk de informatie in de tekst 'Geografie' goed.
  2. Wat hoort bij elkaar? Doe de oefening en sleep de getallen op de juiste plaats.

 

Oefening:Fakten

Oefening:Fakten

Geografie II
Kies het juiste antwoord. Kijk niet meer in de tekst!

Karte
Zoek alle aardrijkskundige gegevens uit de tekst op een kaart van Duitsland op.

Oefening:Geografie

Ticket nach Berlin

Dat is de titel van een avontuurlijke spelshow van het Goethe-Institut.
Deelnemers uit verschillende landen gaan op een spannende reis door Duitsland.
Meer lees je hier op de website van het Goethe-institut.

Die Spielshow

  1. Lees de tekst 'Ticket nach Berlin' .
  2. Sind die Aussagen richtig oder falsch?
  1. Er doen zes jongeren uit zes verschillende landen mee.
    1. richtig
    2. falsch
  2. De teams starten in het buitenland en reizen naar Berlijn.
    1. richtig
    2. falsch
  3. Onderweg moeten de teams opdrachten maken.
    1. richtig
    2. falsch
  4. Winnaar is het team dat als eerste in Berlijn aankomt.
    1. richtig
    2. falsch
  5. Meer dan 300 leraren Duits hadden zich opgegeven.
    1. richtig
    2. falsch
  6. De kandidaten moeten al goed Duits kunnen.
    1. richtig
    2. falsch
  7. Als je al een keer in Duitsland bent geweest, mag je niet meedoen.
    1. richtig
    2. falsch
 


Die Kandidaten

  1. Scan de tekst 'Die Kandidaten' om de gevraagde informatie te vinden.
  2. Vul de gezochte gegevens in de tabel van 'Ticket nach Berlin' in.
  3. Kijk hier de opdracht in de antwoordentabel van 'Ticket nach Berlin' na.

Aussagen

  1. Lees de tekst 'Die Kandidaten' nog een keer.
  2. Wie heeft wat gezegd? Kies de juiste naam.

Fragen

  1. Lees de tekst 'Die Kandidaten' nog een keer.
  2. Beantwoord de volgende vragen in het Nederlands in je schrift:
 
  1. In welke stad heeft Almudena vijf maanden stage gelopen?
  2. Welk eten vond Almudena erg lekker?
  3. Wat vond Almudena van de Duitsers (in het begin en later)?
  4. Wat vind Almudena in Duitsland beter dan Spanje?
  5. Waarover verbaast Eric zich?
  6. Waar zou Eric willen wonen en waarom?
  7. Wat waren de eerste Duitse zinnen die Nichole leerde?
  8. Welk eten vond Nichole niet erg lekker?
  9. Welk eten vond Nichole juist wel lekker?
  10. Wat mist Nichole in Duitsland?

 

Ten slotte ... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

 

Oefening:Aussagen

Radfahren

Die Deutschen und das Radfahren
Nederland zonder fietsen – onvoorstelbaar! Een Nederlander die niet kan fietsen – net zo onvoorstelbaar. Dat kan geen echte Nederlander zijn! Fietsen is echt typisch Nederlands. Maar hoe zit het dan in Duitsland met het fietsen?

Vermutungen
Bespreek de volgende vragen in de klas. Wat denken jullie?

  1. Hoeveel Duitsers hebben een fiets?
  2. Wie fietst er in Duitsland en waarom?
  3. Welke fietsen zijn in Duitsland het meest populair?

E-Mail
Heiko is op dit moment op vakantie en schrijft een e-mail aan zijn vriend Michael.

  1. Lees de e-mail op de website van het Goethe-Institut . (Klik op 'Vergrößern'.)
  2. Klik op 'Fragen zum Text' en kies het juiste antwoord.
  3. Beantwoord de zeven vragen en schrijf het resultaat op.
  4. Klik op 'Richtig oder falsch?' en kies het juiste antwoord.
  5. Doe dit voor alle 14 vragen en noteer het resultaat.
  6. Vergelijk jouw resultaten met enkele medeleerlingen.

 

Vermutungen 2
Vergelijk de informatie uit de tekst met de antwoorden die jullie bij
'Vermutungen 1' gegeven hebben.
Waren jullie vermoedens juist?

Grafik

  1. Bekijk de grafiek 'Die Deutschen und das Radfahren'
  2. Beantwoord de vraag.
  1. In de grafiek zie je:
    1. hoeveel fietsen er per provincie per jaar gestolen worden.
    2. hoeveel fietsen (per duizend) er per provincie zijn.
    3. hoeveel procent van de huishoudens in die provincie tenminste één fiets hebben.

 

Interpretation
Hoe zou je de grafiek interpreteren? Waarom?
Denk bv. aan het landschap (bergen, vlak) en het verkeer (grote stad, landelijke omgeving).

Bespreek jullie interpretaties van de grafiek in de klas of in groepjes.

 

Xtra: Liebe zwischen Kulturen***

Liebe zwischen zwei Kulturen
In tijden van globalisering gaan mensen steeds meer over de grens studeren of werken.
Soms verlaten ze hun geboorteland tijdelijk, soms vinden ze hun droombaan of hun grote liefde en blijven voor altijd in het buitenland.

  1. Ken jij stellen waar de partners uit verschillende landen afkomstig zijn?
    Praat in de klas over voorbeelden die jullie kennen.

  2. Welke positieve kanten kan zo’n relatie hebben? Welke problemen kunnen ontstaan?
    Brainstorm er in de klas over en zet jullie ideeën op het bord.

  3. Lees de inleiding, eerste en tweede alinea van de tekst “Liebe zwischen zwei Kulturen”.
    Beantwoord de vragen in het Nederlands in je schrift.

Liebe zwischen zwei Kulturen - Teil 1
Die Deutschen sind mobil, reisen um die Welt, im Job, im Urlaub. Und nicht selten lernen sie dabei ihren Partner fürs Leben kennen. Fast zweieinhalb Millionen Ehepaare, von denen nur einer oder keiner der Partner die deutsche Staatsangehörigkeit hat, leben in Deutschland.

Bi- und multinationale Paare leben mit, manchmal auch zwischen zwei Kulturen. Hiltrud Stöcker-Zafari, stellvertretende Bundesgeschäftsführerin beim Verband binationale Familien und Partnerschaften iaf kennt die typischen Konfliktlinien: "Oft gibt es Meinungsverschiedenheiten zu den Themen Familie, Geld und Erziehung. Der Familienbegriff kann unterschiedlich gefasst sein, zum Beispiel kann es Unterschiede darin geben, wer zu der Familie zählt oder auch wie sehr Familienmitglieder finanziell unterstützt werden sollen und müssen."

Der Mix der Kulturen hat aber vor allem positive Seiten: "Die Paare empfinden es oft als eine enorme Erweiterung ihres Horizonts, direkte Einblicke in das Alltagsgeschehen anderer Länder, in das Familienleben einer anderen Kultur zu bekommen, sind neugieriger und interessierter Menschen fremder Länder gegenüber, die Partnerschaft bietet Möglichkeiten, eigene Einstellungen und Haltungen zu überprüfen und eröffnet eine Vielfalt an Verhaltensmöglichkeiten", so Stöcker-Zafari.

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - open vraag

  1. Vergelijk je antwoorden in de klas en met de punten die jullie bij vraag 2 op het bord hebben gezet.
    Werden in de tekst aspecten genoemd die jullie bij vraag 2 niet hadden bedacht?
    (Wat vinden jullie van deze nieuwe aspecten?)

  2. Lees het tweede gedeelte van de tekst onder het tussenkopje “Man wird toleranter und offener”.
    Sleep de nationaliteit naar de naam.

"Man wird toleranter und offener" - Teil 2
Peter Böhm aus Österreich und die Griechin Domna Xanthopoulou können das nur bestätigen. "Ich lerne die Kultur aus einem anderen Blickwinkel kennen, nicht nur als Tourist, sondern im täglichen Leben. Das finde ich nach wie vor sehr spannend", sagt der Diplompsychologe, der seit 2006 mit Domna verheiratet ist und mit ihr in München lebt. "Man lernt viel von dem anderen, wird toleranter und offener. Das ist für mich etwas Besonderes", fügt Domna hinzu. Für Kai Blask bedeutet die Ehe mit seiner aus der Türkei stammenden Frau Ipek vor allem einen Familienzuwachs "von vier auf vierzig".

Im Gegensatz zu Domna und Ipek ist Linda Galetzki nicht in Deutschland geboren und aufgewachsen. Sie kam über das Austausch-Programm AIESEC von Australien nach Deutschland und lernte dabei in Hamburg ihren Mann Lars kennen. Ihre Ehe ist dreifach international, denn Lars ist bereits eine Mischung: seine Mutter ist Finnin. "Das finde ich toll", sagt Linda. "Sie versteht, wie das ist, wenn ich Heimweh oder das Gefühl habe, dass Manches zuhause besser ist." Doch Linda fühlt sich aber ebenso wie Domna und Ipek, die inzwischen die deutsche Staatsbürgerschaft angenommen hat, in Deutschland sehr wohl. Ipek fühlt sich sogar als Deutsche. Zumindest in Deutschland. "In der Türkei ändert sich das, ich spreche türkisch und es ist, als wäre ich immer dort." Domna denkt da anders: "Deutschland ist mein Zuhause, ich bin hier voll integriert, aber ich fühle mich absolut als Griechin. Ich bin eine Griechin, die in Deutschland lebt."

In Griechenland zu leben, können sich Domna und Peter nicht vorstellen, in Österreich eher. Dennoch lernt Peter Griechisch, um sich mit seiner Verwandtschaft und mit der Bevölkerung vor Ort unterhalten zu können – und vor allem, um später einmal seinen Sohn Andreas zu verstehen, der zweisprachig aufwachsen soll. Auch Liam, der Sohn von Linda und Lars lernt zwei Sprachen, englisch und deutsch. Für die drei steht ein Umzug derzeit auch nicht auf dem Plan, vorstellen können sie sich ein Leben in Australien oder Skandinavien aber schon. Ähnlich geht es Ipek und Kai. Pläne, in der Türkei zu leben, haben sie derzeit keine, ausgeschlossen aber ist es nicht. Kai lernt auf jeden Fall schon mal Türkisch.

 

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - sleepvraag

  1. Lees het tweede gedeelte van de tekst onder het tussenkopje “Man wird toleranter und offener” nog een keer.
    Geef aan of de volgende beweringen richtig of falsch zijn.

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - richtig of falsch

  1. Luister naar de audiofragmenten en geef aan of de beweringen richtig oder falsch zijn.

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - audio keuzevraag

  1. Lees de laatste alinea onder het tussenkopje 'Statistik'.

Statistik - Teil 3
Sechs Prozent aller in Deutschland lebenden Paare sind binational, zählt man die Paare dazu, bei denen beide Teile Ausländer sind, steigt die Zahl gar auf zwölf Prozent. Insgesamt gibt es rund 1,3 Millionen ausländisch-ausländische Paare und rund ebenso viele deutsch-ausländische Paare, die meisten von ihnen sind verheiratet. Laut dem Mikrozensus 2005 des Statistischen Bundesamtes heirateten deutsche Männer vor allem Frauen aus Polen, der Russischen Föderation und der Türkei. Deutsche Frauen sind dagegen vor allem mit Türken, Italienern und Österreichern verheiratet.

Nicola Jacobi,
freie Journalistin in München
Copyright: Goethe-Institut, Online-Redaktion.

Bron: http://www.goethe.de/ins/gb/lp/prj/mtg/men/que/lie/de2855303.htm

Waarop slaan de volgende gegevens? Geef antwoord in het Nederlands.

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - open vraag

  1. De gegevens in de tekst zijn al vrij oud (van 2005).
    1. Wat denk je: zijn die aantallen afgenomen, toegenomen of gelijk gebleven? Waarom denk je dat?
    2. Hoe schat je de verhouding in Nederland in?
      Praat er in de klas over.
    3. Zoek op  internet gegevens over het aantal binationale en/of multinationale stellen in Nederland.
    4. Zoek op internet recente gegevens over het aantal binationale en/of multinationale stellen in Duitsland.

Komen de resultaten overeen met wat je bij 1. en 2. verwachtte?

Xtra: Liebe zwischen Kulturen****

Liebe zwischen zwei Kulturen
In Zeiten der Globalisierung studieren oder arbeiten immer mehr Menschen in einem anderen Land als dem, in dem sie geboren wurden und aufgewachsen sind. Manchmal bleiben sie für kurze Zeit im Ausland, manchmal finden sie dort ihren Partner fürs Leben und bleiben.

  1. Kennst du Paare, bei denen die Partner aus unterschiedlichen Ländern kommen?
    Sprecht in der Klasse über Beispiele, die ihr kennt.

  2. Welche positiven Seiten kann so eine Beziehung haben? Welche Probleme können sich ergeben?
    Brainstormt in der Klasse darüber und schreibt eure Ideen an die Tafel.

  3. Lies die Einleitung, den ersten und zweiten Absatz des Textes  “Liebe zwischen zwei Kulturen”. Beantworte die Fragen auf Niederländisch in deinem Heft.

Liebe zwischen zwei Kulturen - Teil 1
Die Deutschen sind mobil, reisen um die Welt, im Job, im Urlaub. Und nicht selten lernen sie dabei ihren Partner fürs Leben kennen. Fast zweieinhalb Millionen Ehepaare, von denen nur einer oder keiner der Partner die deutsche Staatsangehörigkeit hat, leben in Deutschland.

Bi- und multinationale Paare leben mit, manchmal auch zwischen zwei Kulturen. Hiltrud Stöcker-Zafari, stellvertretende Bundesgeschäftsführerin beim Verband binationale Familien und Partnerschaften iaf kennt die typischen Konfliktlinien: "Oft gibt es Meinungsverschiedenheiten zu den Themen Familie, Geld und Erziehung. Der Familienbegriff kann unterschiedlich gefasst sein, zum Beispiel kann es Unterschiede darin geben, wer zu der Familie zählt oder auch wie sehr Familienmitglieder finanziell unterstützt werden sollen und müssen."

Der Mix der Kulturen hat aber vor allem positive Seiten: "Die Paare empfinden es oft als eine enorme Erweiterung ihres Horizonts, direkte Einblicke in das Alltagsgeschehen anderer Länder, in das Familienleben einer anderen Kultur zu bekommen, sind neugieriger und interessierter Menschen fremder Länder gegenüber, die Partnerschaft bietet Möglichkeiten, eigene Einstellungen und Haltungen zu überprüfen und eröffnet eine Vielfalt an Verhaltensmöglichkeiten", so Stöcker-Zafari.

 

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - open vraag

  1. Vergleicht eure Antworten in der Klasse und auch mit dem Tafelbild von Frage 2.
    Wurden im Text Aspekte genannt, die ihr bei Aufgabe 2 nicht bedacht hattet?
    (Was ist eure Meinung zu diesen neuen Aspekten?)

  2. Lies den zweiten Teil des Textes (“Man wird toleranter und offener”). Ziehe die Staatsbürgerschaft zum richtigen Namen.

"Man wird toleranter und offener" - Teil 2
Peter Böhm aus Österreich und die Griechin Domna Xanthopoulou können das nur bestätigen. "Ich lerne die Kultur aus einem anderen Blickwinkel kennen, nicht nur als Tourist, sondern im täglichen Leben. Das finde ich nach wie vor sehr spannend", sagt der Diplompsychologe, der seit 2006 mit Domna verheiratet ist und mit ihr in München lebt. "Man lernt viel von dem anderen, wird toleranter und offener. Das ist für mich etwas Besonderes", fügt Domna hinzu. Für Kai Blask bedeutet die Ehe mit seiner aus der Türkei stammenden Frau Ipek vor allem einen Familienzuwachs "von vier auf vierzig".

Im Gegensatz zu Domna und Ipek ist Linda Galetzki nicht in Deutschland geboren und aufgewachsen. Sie kam über das Austausch-Programm AIESEC von Australien nach Deutschland und lernte dabei in Hamburg ihren Mann Lars kennen. Ihre Ehe ist dreifach international, denn Lars ist bereits eine Mischung: seine Mutter ist Finnin. "Das finde ich toll", sagt Linda. "Sie versteht, wie das ist, wenn ich Heimweh oder das Gefühl habe, dass Manches zuhause besser ist." Doch Linda fühlt sich aber ebenso wie Domna und Ipek, die inzwischen die deutsche Staatsbürgerschaft angenommen hat, in Deutschland sehr wohl. Ipek fühlt sich sogar als Deutsche. Zumindest in Deutschland. "In der Türkei ändert sich das, ich spreche türkisch und es ist, als wäre ich immer dort." Domna denkt da anders: "Deutschland ist mein Zuhause, ich bin hier voll integriert, aber ich fühle mich absolut als Griechin. Ich bin eine Griechin, die in Deutschland lebt."

In Griechenland zu leben, können sich Domna und Peter nicht vorstellen, in Österreich eher. Dennoch lernt Peter Griechisch, um sich mit seiner Verwandtschaft und mit der Bevölkerung vor Ort unterhalten zu können – und vor allem, um später einmal seinen Sohn Andreas zu verstehen, der zweisprachig aufwachsen soll. Auch Liam, der Sohn von Linda und Lars lernt zwei Sprachen, englisch und deutsch. Für die drei steht ein Umzug derzeit auch nicht auf dem Plan, vorstellen können sie sich ein Leben in Australien oder Skandinavien aber schon. Ähnlich geht es Ipek und Kai. Pläne, in der Türkei zu leben, haben sie derzeit keine, ausgeschlossen aber ist es nicht. Kai lernt auf jeden Fall schon mal Türkisch.

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - sleepvraag

  1. Lies den zweiten Teil des Textes “Man wird toleranter und offener” nochmal. Entscheide, ob die Aussagen richtig oder falsch sind.

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - keuzevraag

  1. Höre dir die Audiofragmente an und entscheide, ob die Aussagen richtig oder falsch sind.

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - audio keuzevraag

  1. Lies den dritten Teil des Textes.

???
Europäer wie Domna und Peter können in der Europäischen Union leben und …a…, wo sie wollen. Linda dagegen brauchte anfangs eine …b…. Papiere sind immer ein großes Thema, bi- oder gar multinationale Hochzeiten oft mit enormem bürokratischem Aufwand verbunden. Besonders wenn ein Partner aus einem Land mit …c… und vor allem aus einem der so genannten "Problemländer" kommt, wie Stöcker-Zafari sagt. Dazu gehören zum Beispiel die Länder Westafrikas oder Südostasiens. "Immer öfter zweifeln Behörden die Gültigkeit von …d… oder Dokumenten und die Aufrichtigkeit der Verbindung an."
Wenn die Paare sich zu einer deutsch-ausländischen …e… entschlossen haben, so ist neben dem deutschen auch das nationale Recht des nichtdeutschen Partners beziehungsweise der nichtdeutschen Partnerin zu berücksichtigen, damit die Eheschließung auch im jeweiligen Heimatland gültig ist. Am Standesamt wird …f…, ob die Verlobten nach ihrem jeweiligen Recht die Ehe schließen dürfen. Deutsche brauchen dann zur Anmeldung der Eheschließung in Deutschland einen gültigen …g… oder einen Staatsangehörigkeitsnachweis, eine Geburtsurkunde und eine Meldebestätigung. Bestand schon einmal eine Vorehe, muss das rechtskräftige …h… vorgelegt werden. Ausländische Verlobte benötigen ebenfalls eine Geburtsurkunde/Abstammungsurkunde, einen Reisepass, aus dem die Identität und die Staatsangehörigkeit hervorgeht, eine Melde- beziehungsweise Aufenthaltsbestätigung und darüber hinaus sofern das Heimatrecht dieses Dokument kennt ein Ehefähigkeitszeugnis.

Viele ausländische Dokumente müssen inzwischen nicht nur übersetzt, sondern von der Innenbehörde des ausstellenden Staates …i… und von den deutschen Auslandsvertretungen (Botschaften, Konsulate) legalisiert werden. In einigen Ländern (zum Beispiel Indien, Nigeria, Pakistan, Sri Lanka, Demokratische Republik Kongo) fordern die deutschen Auslandsvertretungen zur Glaubhaftmachung der Dokumente zusätzliche Unterlagen oder schalten einen so genannten Vertrauensanwalt ein, dessen Ermittlungen die binationalen Paare bezahlen müssen. Das kann bis zu eineinhalb Jahren dauern. Manchmal ist mit der Prüfung der Unterlagen auch eine persönliche …j… verbunden. Weitere …k… gibt es beim Verband binationaler Familien und Partnerschaften, iaf.

Im Text fehlen einige Wörter. Ergänze die fehlenden Wörter an der richtigen Stelle.

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - invulvraag

  1. Welchen Zwischentitel würdest du diesem Abschnitt geben? Antworte auf Deutsch.

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - open vraag

  1. Lies den letzten Absatz (Statistik).

Statistik - Teil 4
Sechs Prozent aller in Deutschland lebenden Paare sind binational, zählt man die Paare dazu, bei denen beide Teile Ausländer sind, steigt die Zahl gar auf zwölf Prozent. Insgesamt gibt es rund 1,3 Millionen ausländisch-ausländische Paare und rund ebenso viele deutsch-ausländische Paare, die meisten von ihnen sind verheiratet. Laut dem Mikrozensus 2005 des Statistischen Bundesamtes heirateten deutsche Männer vor allem Frauen aus Polen, der Russischen Föderation und der Türkei. Deutsche Frauen sind dagegen vor allem mit Türken, Italienern und Österreichern verheiratet.

Nicola Jacobi,
freie Journalistin in München
Copyright: Goethe-Institut, Online- Redaktion.

Bron: http://www.goethe.de/ins/gb/lp/prj/mtg/men/que/lie/de2855303.htm (bewerkt)

Was besagen die folgenden Informationen? Antworte auf Niederländisch.

Oefening:Liebe zwischen Kulturen - open vraag

  1. Die Daten im Text sind ziemlich alt (von 2005).
  1. Was denkst du: Sind die Zahlen gesunken, gestiegen oder gleich geblieben? Warum denkst du das?
  2. Wie schätzt du die Situation in den Niederlanden ein?
    Sprecht in der Klasse über eure Vermutungen.
  3. Suche im Internet Informationen zur Zahl binationaler und multinationaler Paare in den Niederlanden.
  4. Suche im Internet aktuelle Informationen zur Zahl binationaler und multinationaler Paare in Deutschland.

    Stimmen die Resultate mit euren Vermutungen bei 1. und 2. überein?

Werkzeugkasten 2

Einleitung

De Werkzeugkasten is een soort gereedschapskist.
In dit deel van de Werkzeugkasten vind je de grammatica die je nodig hebt bij het maken van de taaltaken van dit thema.

In de Werkzeugkasten 2 vind je de onderdelen:

  • Grammatik 1: herhaling werkwoordvervoeging
  • Grammatik 2: herhaling naamvallen
  • Hilfsmittel


Veel Succes!

Grammatik Lerntipps

  • Kijk goed naar de uitleg en maak de oefeningen.
  • Schrijf de regels met voorbeelden in je schrift.

Grammatik-1

Grammatik: werkwoordvervoeging
Je hebt geleerd hoe je de hulpwerkwoorden haben/sein/werden,
de zwakke en sterke werkwoorden en bijzondere werkwoorden als müssen/können enz. vervoegt.

Hier ga je alle werkwoordvervoegingen nog een keer herhalen en oefenen.

Übung 1: haben/sein/werden in de tegenwoordige tijd

  1. Herhaal de vervoeging van haben, sein en werden in de tegenwoordige tijd.
      sein (= zijn) haben (= hebben) werden (= worden, zullen)
    ich (= ik) bin habe werde
    du (= jij) bist hast wirst
    er (= hij) ist hat wird
    wir (= wij) sind haben werden
    ihr (= jullie) seid habt werdet
    sie (= zij) sind haben werden
    Sie (= u) sind haben werden
  2. Doe de oefening en kies de juiste vorm.

Oefening:t.t. van 'haben, sein und werden'

 

Übung 2: zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd

  1. Herhaal de vervoeging van de zwakke werkwoorden in de o.t.t.
    KB: Zwakke werkwoorden ott
  2. Doe de oefening en vul de juiste vorm van het werkwoord in.

 

Übung 3: sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd

  1. Herhaal de vervoeging van de sterke werkwoorden in de o.t.t.
    KB: Sterke werkwoorden ott
  2. Doe de oefening en kies de juiste vorm.
  3. Nog één extra oefening.

Oefening:Tegenwoordige tijd zwakke werkwoorden

Oefening:Tegenwoordige tijd sterke werkwoorden

Oefening:Tegenwoordige tijd bijzondere werkwoorden

 

Übung 4: alle werkwoorden in de verleden tijd (ovt)

  1. Herhaal de vervoeging van alle werkwoorden in de verleden tijd (ovt).
    Sterke werkwoorden:
    Voordat je de uitgangen achter de stam kunt plaatsen moet je eerst weten hoe de stam in de verleden tijd eruit ziet.
     
    A Normaal
    voorbeeld: kommen [= komen]
    stam in de verleden tijd: kam-
    ich kam ik kwam
    du kamst jij kwam
    er/sie/es kam hij/zij/het kwam
    wir kamen wij kwamen
    ihr kamt jullie kwamen
    sie/Sie kamen zij kwamen / u kwam
    B als de stam op een s-klank eindigt:
    voorbeeld: lesen [= lezen]
    stam in de verleden tijd: las
    ich las ik las
    du lasest jij las
    er/sie/es las hij/zij/het las
    wir lasen wij lazen
    ihr last jullie lazen
    sie/Sie lasen zij lazen / u las

    C als de stam eindigt op -d, -t :
    voorbeeld: finden [= vinden]
    stam in de verleden tijd: fand-
    ich fand ik vond
    du fandst jij vond
    er/sie/es fand hij/zij/het vond
    wir fanden wij vonden
    ihr fandet jullie vonden
    sie/Sie fanden zij vonden / u vond

     
    Zwakke werkwoorden:
    A standaardgroep (= alle werkwoorden behalve groep B)
    voorbeeld: machen [=maken, doen]
    ich machte ik doe/maak
    du machtest jij doet/maakt
    er /sie/es machte hij/zij/het doet/maakt
    wir machten wij doen/maken
    ihr machtet jullie doen/maken
    sie/Sie machten zij doen/maken // u doet/maakt
    B de stam eindigt op -d, -t of het is een van de werkwoorden:
    atmen, regnen, öffnen, rechnen, begegnen, zeichnen, reden
    ich redete ik praatte
    du redetest jij praatte
    er /sie/es redete hij/zij/het praatte
    wir redeten wij praatten
    ihr redetet jullie praatten
    sie/Sie redeten zij praatten // u praatte
     
  2. Doe de oefening en kies de juiste vorm.

Übung 5: alle werkwoorden voltooid tegenwoordige tijd (vtt)

  1. Herhaal de vervoeging van alle werkwoorden in de voltooid tegenwoordige tijd.
    Voltooid tegenwoordige tijd
  2. Schrijf de tekst in de voltooid tegenwoordige tijd op.
    Let daarbij op de juiste volgorde van de woorden. Voorbeeld:
    Wir waren an der Nordsee. ➜ Wir sind an der Nordsee gewesen.

    1. Voriges Jahr war ich mit meinen Eltern und meiner Schwester am Bodensee.
    2. Wir fuhren von Den Haag aus mit dem Auto.
    3. Das dauerte fast zehn Stunden.
    4. Wir kamen erst spät abends an.
    5. Die Vermieterin der Ferienwohnung wartete schon auf uns.
    6. Am nächsten Tag mieteten wir Fahrräder und machten eine Fahrradtour, aber leider fuhr meine Schwester total langsam.
    7. Wie eine Schnecke! Darum suchten wir am dritten Tag einen Bootsverleih.
    8. Mit dem Boot erkundeten wir den See.
    9. Mein Vater sprang auch ins Wasser, aber ich blieb lieber im Boot.
    10. Ich sah nämlich ziemlich große Fische.
    11. Die letzten Tage machte ich mit meinem Vater mehrere Touren durch den Wald.
    12. Wir wanderten zu mehreren Aussichtspunkten.
    13. Unterwegs picknickten wir.
    14. Das machte großen Spaß!
    15. Meine Mutter ging mit meiner Schwester einkaufen.
    16. Sie überraschten uns mit einem tollen Abendessen.
    17. Es war wirklich ein schöner Urlaub.

Oefening:Verleden tijd

Ten slotte ... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

 

Grammatik-2

Grammatik: naamvallen
Je hebt geleerd dat er in het Duits vier naamvallen zijn.

  1. De 1e naamval is vergelijkbaar met het onderwerp en het naamwoordelijk deel van het gezegde in het Nederlands.
  2. De 2e naamval wordt nauwelijks gebruikt en meestal omschreven met het voorzetsel 'von' plus 3e naamval.
  3. De 3e naamval is vergelijkbaar met het meewerkend voorwerp in het Nederlands.
  4. De 4e naamval is vergelijkbaar met het lijdend voorwerp in het Nederlands.

Hier ga je alle naamvallen nog een keer herhalen en oefenen.

 

 

Übung 1: naamvallen zonder voorzetsels (ontleden)

  1. Herhaal hoe je zinnen moet ontleden. Herhaal ook de uitgangen die aan de naamvallen gekoppeld zijn.

    KB: Eerste en vierde naamval
    KB: Eerste en vierde naamval van het persoonlijk voornaamwoord
    KB: Derde naamval
     
  2. Vul bij A de juiste uitgangen en bij B de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord in.
    A. lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden
    1. Mein... Schwester (v) macht ein... Reise (v) nach Deutschland.
    2. D... Junge (m) kauft sein... Freund (m) ein... Eis (o).
    3. D... Sportler (mv) haben d... Ziel (o) erreicht.
    4. Wir haben unser... Oma (v) ein... Karte (v) geschickt.
    5. Bringt ihr d... Großeltern (mv) ein... Souvenir (o) mit?
    6. Euer... Freund (m) hat d… Wettbewerb (m) gewonnen.
    7. Hört sein... Opa (m) auch dies... Musik (v)?
    8. Mein... Vater (m) hat ein... Bierbauch (m).

    B. persoonlijke voornaamwoorden
    1. (Wij) ... suchen (jullie) ... schon eine halbe Stunde.
    2. Wo ist der Schlüssel? Gibst (jij) ... (hem) ... (aan mij) ... bitte?
    3. Werdet (jullie) ... (ons) ... vermissen?
    4. Ja, (ik) ... verstehe (u) ... .
    5. Siehst (jij) ... (hem) ...?
    6. (Zij/ev) ... schenkt (hem) ... ein Computerspiel.
    7. Das Fahrrad ist kaputt. Hast (jij) ... (het) ... schon repariert?
    8. Begleitet (jullie) ... (hen) ... auf der Reise?

 

Übung 2: naamvallen met voorzetsels

  1. Herhaal de voorzetsels met de 3e naamval, de voorzetsels met de 4e naamval en de keuzevoorzetsels.
    Herhaal ook de uitgangen die aan de naamvallen gekoppeld zijn.
    Voorzetsels met vierde naamval
    mit = met
    nach = naar
    bei = bij
    seit = sinds
    von = van, door
    an ... vorbei = langs
    zu = naar
    entgegen = tegemoet
    außer = behalve
    aus = uit
    gegenüber = tegenover


    voorbeeldzinnen
    • mit = met ➜ Ga je met de trein ? ➜ Fährst du mit der Bahn ?
    • nach = naar ➜ Je gaat toch naar Keulen ? ➜ Du fährst doch nach Köln ?
    • bei = bij ➜ Ik blijf bij jou. ➜ Ich bleibe bei dir.
    • seit = sinds ➜ Sinds vorige week is ze ziek. ➜ Seit voriger Woche ist sie krank.
    • von = van/door ➜ Van jou hoor je nooit iets. ➜ Von dir hört man nie etwas.
    • LET OP: in lijdende zinnen betekent von door: ➜ De dief werd door de politie gearresteerd. ➜ Der Dieb wurde von der Polizei verhaftet.
    • zu = naar ➜ Ik moet nog naar de bank. ➜ Ich muss noch zur Bank.
    • entgegen = tegemoet ➜ Het kind liep zijn moeder tegemoet. ➜ Das Kind ging seiner Mutter entgegen.
    • außer = behalve ➜ Behalve hem ken ik hier niemand. ➜ Außer ihm kenne ich hier keinen.
    • aus = uit ➜ Das heeft hij uit de krant.➜ Das hat er aus der Zeitung.
    • gegenüber = tegenover ➜ Ze woont tegenover een winkel. ➜ Sie wohnt gegenüber einem Geschäft.
    • an ... vorbei = langs (kort moment van passeren) ➜ Ik kwam gisteren nog langs je huis . ➜ Ich bin gestern noch an deinem Haus vorbeigefahren.
    Voorzetsels met de 3e of 4e naamval
    an = aan, naar
    auf = op
    hinter = achter
    neben = naast
    in = in, naar
    über = over, via, boven
    unter = onder
    vor = voor, geleden
    zwischen = tussen

    Wanneer krijg je de 3e of de 4e naamval bij deze voorzetsels ?
    1. als je kunt vragen waar? (een plaats) of wanneer? (tijdstip): 3e naamval
    2. als je kunt vragen waar naartoe? of is er een beweging in een richting? : 4e naamval
    3. als je al deze vragen niet kunt stellen: bij auf en über: 4e naamval bij alle andere: 3e naamval
    voorbeelden met deze voorzetsels:
    • voorbeeld 1
      Het boek ligt op de bank.
      Uitleg: Je kunt vragen waar (ligt het boek) ?, dus derde naamval: ➜ Das Buch liegt auf der Couch.
    • voorbeeld 2
      Ik leg het boek op de bank.
      Uitleg: Er is een beweging: het boek wordt ergens neergelegd, dus vierde naamval: ➜ Ich lege das Buch auf die Couch.
  2. Doe de oefeningen en kies de juiste vorm.

Oefening:Voorzetsels 4e naamval

Oefening:Voorzetsels 3e naamval

Oefening:Keuzevoorzetsels

 

Mehr Übungen
Maak de oefeningen op de verschillende websites.
Kies de onderwerpen die je nog niet goed beheerst.

www.duits.de
roosters.tabor.nl
www.duitsonline.com
maken.wikiwijs.nl


 

Ten slotte ... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten' en leer de grammatica uit je hoofd.


Hilfsmittel

1 Woordenboek
Zowel echte woordenboeken als ook digitale woordenboeken helpen je bij het opzoeken en leren van nieuwe woordjes.
Een bekend online woordenboek is: vertalen.nu
Probeer ook eens een ander woordenboek, bijvoorbeeld: www.interglot.nl

2 Tekstverwerkingsprogramma
Als je op de computer een tekst schrijft, bv. met Word, kun je natuurlijk de Duitse spellingscontrole gebruiken (bij Taal -> Duits standaard instellen).
Maar opgelet: het programma kan niet al je fouten opsporen; zelf blijven nadenken dus!

3 Uitspraakhulp
Op de website www2.research.att.com kun je Duitse woorden of een Duitse tekst laten voorlezen. Kies eerst de taal en de stem. Vul dan de tekst in en kies dan voor SPEAK.

Sprechen

Einleitung

Hier ga je je spreekvaardigheid oefenen en verbeteren.

In dit thema:

  • spreek je over vooroordelen;
  • geef je een interview over een Duitse provincie;
  • houd je een spreekbeurt over een verblijf in Duitsland.

Met deze opdrachten bereid je je op de afsluitende taaltaak voor.

Succes!

Viel Erfolg!

Lerntipp Sprechen

Voordat je gaat spreken:

  • Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
  • Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.
  • Schrijf NIET het hele gesprek op. Als je met trefwoorden werkt, klinkt het gesprek veel natuurlijker.

Terwijl je spreekt:

  • Kijk naar je partner of het publiek.
  • Spreek duidelijk, rustig en niet te zacht.
  • Omschrijf wat je bedoelt als je een woord niet weet.
  • Vraag om uitleg of herhaling als je je partner niet begrijpt.
  • Wees niet bang om fouten te maken. (De meeste mensen zullen het erg waarderen dat je hun taal spreekt.)


Wiederholung
Herhaal eerst de woorden en de grammatica.

Vorurteile

Wie heeft er nou geen vooroordelen?
Hebben niet alle Duitsers een bierbuik? Zijn niet alle Italianen macho’s?
Eten Fransen ook nog iets anders dan stokbrood en kikkerbillen? Zijn er ook Nederlanders die geen caravan hebben?

Natuurlijk kloppen vooroordelen niet.
Die eigenschap of dat gedrag is er wel, maar het wordt uitvergroot en overdreven: natuurlijk gaan veel Nederlanders met de caravan op vakantie.
Op bepaalde momenten, bv. als de vakantie begint, zijn dat er veel tegelijk.
Daardoor lijkt het wel of alle Nederlanders met de caravan onderweg zijn, maar dat is natuurlijk onzin.
Kijk maar in je eigen klas: wie van jullie gaat met de caravan op vakantie?
Is dat echt iedereen? Is het de helft? Of nog minder?

Vooroordelen kunnen ook tot grappige situaties leiden.
Het leukste is dan als je kunt laten zien dat zo'n vooroordeel nergens op slaat en er samen om kunt lachen.

 

Pausengespräche
Jouw sportvereniging doet mee aan een internationaal toernooi.
Daarvoor zijn jongeren uit de hele wereld naar Hannover gekomen. In de pauzes leer je mensen uit andere landen kennen.
Jullie hebben veel lol met elkaar, zeker als jullie horen wat voor vooroordelen er tegenover elkaar bestaan.

Voorbeelden:
A: Ich dachte, du hast einen Bierbauch.
B: Nein, aber du müsstest mal meinen Vater sehen!
A+B: Hahaha!

A: Ich dachte, ihr esst immer nur Baguette und Froschschenkel.
B: Das machen wir nur sechsmal pro Woche, heute ist der siebte Tag. Quak, quak!
A+B: Hahaha!


Minigespräche

  1. Verzamel in de klas of in groepjes vooroordelen over verschillende nationaliteiten.
  2. Bedenk met z’n tweeën minimaal drie minigesprekjes. Probeer daarbij een grappige reactie te bedenken waardoor jullie allebei hartelijk kunnen lachen.
  3. Presenteer jullie leukste gesprek in de klas.

MAAR OPGELET! Geen beledigingen!

Neue Wörter
Als je in de spreekopdrachten nieuwe woorden tegenkomt, kun je die in je WRTS-lijst Wortschatz D opnemen.

Bundesländer

Ondertussen weet je al veel over de Duitse provincies.
Meer informatie kun je op het internet vinden.
Je wordt namelijk in het kader van een project geïnterviewd over een Duitse provincie.

Interview

  1. Vorm groepjes van 3 á 4 leerlingen.
  2. Bekijk de interviewvragen en vertaal ze naar het Duits.
    Rollerkarte A
  3. Verdeel de 16 provincies gelijkmatig over alle leerlingen.
  4. Elke leerling zoekt de antwoorden op de interviewvragen op het internet.
    Rollerkarte B
  5. Maak het interview met zijn tweeën. Wissel ook van rol.
  6. Luister naar enkele interviews in de klas.

 

Deutschlandbesuch
Je bent zeker al een keer in Duitsland geweest: op vakantie, op uitwisseling,
op schoolreis, in een pret- of vakantiepark, op doorreis naar het zuiden...
Daar ga je iets over vertellen.

Kurzvortrag

  1. Kies een plaats/een regio in Duitsland waar je al een keer bent geweest.
  2. Maak aantekeningen over deze plaats/regio.
  3. Zoek eventueel aanvullende informatie op het internet.
  4. Verwerk met name je eigen herinneringen, ervaringen en wat je daar beleefd hebt.
  5. Gebruik eventueel foto’s of ander beeld- en kaartmateriaal.
  6. Houd een spreekbeurt van minimaal twee minuten.

Schreiben

Einleitung

Hier ga je je schrijfvaardigheid oefenen en verbeteren.

Je:

  • beschrijft enkele Duitse provincies;
  • schrijft een e-mail;
  • beantwoordt een e-mail.

Met deze opdrachten bereid je je op de afsluitende taaltaak voor.

Succes!

Viel Erfolg!

Lerntipp Schreiben

Voordat je gaat schrijven:

  • Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
  • Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.

Terwijl je schrijft:

  • Gebruik een woordenboek.
  • Pas de grammatica, die je geleerd hebt, toe. (Kijk in ‘Werkzeugkasten’.)
  • Lees aan het einde alles nog een keer goed door.


Wiederholung
Herhaal eerst de woorden en de grammatica.

Bundesländer

Einige Bundesländer
Duitsland heeft zestien provincies: de drie steden Berlin, Hamburg en Bremen en dertien provincies die weer hun eigen hoofdstad hebben.
Je komt hier te weten welke provincies en hoofdsteden bij elkaar horen.
Je beschrijft enkele provincies kort.

Neue Wörter
Als je in de schrijfopdrachten nieuwe woorden tegenkomt, kun je die in je WRTS-lijst Wortschatz D opnemen.

Was gehört zusammen?

  1. Zoek een kaart van Duitsland waarop de provincies en hun hoofdsteden goed te zien zijn.
  2. Sleep de hoofdsteden naar de provincies.

Oefening:Einige Bundesländer

Beschreibung
Lees het voorbeeld.

Thüringen liegt in der Mitte von Deutschland.
Es hat ungefähr 2,2 Millionen Einwohner.
Die Hauptstadt ist Erfurt.
Eine andere Großstadt ist Jena. Beliebte Urlaubsregionen sind der Thüringer Wald und der Harz.

Beschrijf nu zelf drie provincies.

  1. Mecklenburg-Vorpommern: im Norden - 1,6 Millionen Einwohner - Hauptstadt Schwerin – andere Großstädte: Rostock – beliebte Urlaubsregionen: die Nordsee, die Inseln Rügen und Usedom
  2. Baden-Württemberg: im Südwesten – 10,6 Millionen Einwohner – Hauptstadt: Stuttgart – andere Großstädte: Mannheim, Karlsruhe, Freiburg – beliebte Urlaubsregion: der Schwarzwald
  3. Nordrhein-Westfalen: im Westen, an der Grenze zu den Niederlanden – 17,6 Millionen Einwohner – Hauptstadt: Düsseldorf – andere Großstädte: Köln, Dortmund, Oberhausen – beliebte Urlaubsregionen: Düsseldorf, die Eifel

Ten slotte ... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Sommerferien

Kort geleden is er een groep leerlingen uit Duitsland op bezoek bij jullie op school geweest. Daarbij heb
je Leonie/Marcel leren kennen en jullie konden het erg goed met elkaar vinden. Jouw ouders willen dit
jaar toch op vakantie naar Duitsland. Dus misschien is dat de gelegenheid om Leonie/Marcel snel weer terug te zien! Je schrijft een e-mail aan Leonie/Marcel.

E-Mail

  1. Schrijf een e-mail en verwerk daarin de volgende punten:
    • Schrijf een passende aanhef.
    • Vraag hoe het met haar/hem gaat en vertel hoe het met jou gaat.
    • Schrijf dat je ouders naar Duitsland op vakantie willen.
    • Schrijf dat je Leonie/Marcel eventueel enkele dagen kunt bezoeken.
    • Schrijf dat je graag wilt weten waar precies Leonie/Marcel woont.
    • Schrijf dat je graag iets meer over de provincie, de stad en de omgeving wilt weten zodat je ouders de vakantie kunnen plannen.
    • Vraag naar de bezienswaardigheden en wat er in die stad en de omgeving allemaal te doen valt.
    • Schrijf dat je je erg verheugt op het weerzien.
    • Sluit op een passende manier af.
     
  2. Controleer je mail. Let op de grammatica.
  3. Print de mail.
  4. Verzamel alle mails in de klas.

 

Ortswahl
Kies een stad uit het lijstje hieronder.
Let er wel op dat de steden goed verdeeld zijn.

 

Aachen
Aurich
Bad Schandau
Dresden
Eberswalde
Eisenach
Freiburg
Heidelberg
Kassel
Koblenz
Lübeck
Lüneburg
Mettlach
Münster
Passau
Potsdam
Quedlinburg
Regensburg
Rüsselsheim
Saarbrücken
Sylt
Trier
Weimar
Wernigerode
 

Antwort-Mail
Jij bent Leonie of Marcel en je hebt net een e-mail uit Nederland gekregen.

  1. Verdeel de e-mails in de klas.
  2. Lees de mail.
  3. Zoek op het internet informatie over de stad die je hebt gekozen (provincie, ligging in Duitsland, bezienswaardigheden, omgeving, mogelijkheden voor sport/ontspanning/cultuur enz.).
  4. Beantwoord de mail.
    • Schrijf een passende aanhef.
    • Schrijf dat het goed gaat en dat je het leuk vond in Nederland.
    • Reageer enthousiast op de mededeling dat jullie elkaar in de vakantie weer zien.
    • Beantwoord de vragen in de mail met behulp van de informatie die je op het internet gevonden hebt.
    • Schrijf dat je hoopt dat het met het bezoek gaat lukken.
    • Sluit op een passende manier af.
  5. Controleer de mail. Let op de grammatica en de spelling.
  6. Print de mail.
  7. Geef de mail terug aan de leerling van wie je hem hebt ontvangen.
  8. Lees enkele mails in de klas voor.

 

Ten slotte ...
Vergelijk je mails met de antwoordmodellen.
Zij geven een voorbeeld van hoe de mail opgesteld kan worden.
Maar er zijn natuurlijk vele manieren.
Je mail is goed als de genoemde punten erin verwerkt zijn.
Vanzelfsprekend moeten grammatica en spelling in orde zijn.


Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Landeskunde

Einleitung

Wat weet je over Duitsland, de Duitsers en de andere Duitstalige landen?

Nuttige, belangrijke en interessante informatie daarover vind je hier.

In dit thema:

  • test je wat je weet over Duitsland;
  • kom je te weten wat er allemaal door Duitsers is uitgevonden;
  • luister je naar het Duitse volkslied;
  • duik je in de actualiteiten rondom Duitsland.

Viel Spaß!

Deutschland

Eigenlijk heeft het hele thema 'Typisch deutsch' met Duitsland en de Duitsers te maken.
Je hebt al veel geleerd over de provincies, je hebt aardrijkskundige informatie verzameld en bent te weten gekomen waar Duitsers om bekend staan.
Hier test je wat je daarvan nog weet.

Neue Wörter
Als je in de teksten of opdrachten nieuwe woorden tegenkomt, kun je die in je WRTS-lijst Wortschatz D opnemen.

Wiederholung
Bekijk nog een keer de kaart van Duitsland: provincies, steden, rivieren, gebergtes, buurlanden enz. Probeer zo veel mogelijk te onthouden.

Quiz 1

  1. Sleep de provincies naar de juiste plek in de kaart.
    Deutschland puzzle
  2. Sleep de naam van de provincie naar de juiste zin.
  3. Hoe heet de 16e provincie?

 

Quiz 2
Kies de juiste hoofdstad bij de provincie.
Die Bundesländer und ihre Landeshauptstadt


Quiz 3
Vul het juiste antwoord in.

Oefening:Quiz

Oefening:Deutschland

Erfindungen

Veel dingen die we dagelijks gebruiken zijn oorspronkelijk Duitse uitvindingen.
Wist je bv. dat de computer 1941 door de Duitser Konrad Zuse ontwikkeld werd?
In de volgende video zie je welke uitvindingen nog meer van Duitse oorsprong zijn.

Video

  1. Bekijk de video en probeer zo veel mogelijk te onthouden.

     

     

     

  2. Wat is niet door een Duitser uitgevonden?
    Bekijk de rijtjes woorden in het tekstblok en geef aan welk woord niet in het rijtje thuis hoort.
    1. camera – chipkaart – computer – printer – scanner – telefoon
    2. airbag - auto – fiets - helikopter – motorfiets – tram
    3. cd - geluidsband – mp3 – platenspeler – radiogestuurd polshorloge - tv
    4. anticonceptiepil - aspirientje – griepprik - periodiek systeem - röntgenapparaat - tandpasta
     

Und du?

  • Welke dingen uit de video gebruik jij regelmatig?
  • Wat betekenen deze uitvindingen voor jou?
  • Welke uitvingen vind je het meest verrassend? Waarom?

Bespreek de vragen in de klas of in groepjes.

 

Noch mehr
Als je nieuwsgierig bent geworden welke uitvindingen en ontdekkingen nog meer uit Duitsland komen, kun je de volgende filmpjes bekijken.

   

 

Ten slotte ... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

 


Nationalhymne

Het volkslied van de Bondsrepubliek Duitsland is het derde couplet van het 'Deutschlandlied'
Dat heeft August Heinrich Hoffmann von Fallersleben 1841 geschreven.
Eigenlijk heeft het lied drie coupletten maar het eerste en derde couplet worden niet gezongen omdat de tekst – zeker met de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog – te nationalistisch klinkt.

Die 3. Strophe
Lees de tekst uit het tekstblok en vertaal hem in de klas. Jullie leraar helpt jullie.


Einigkeit und Recht und Freiheit
für das deutsche Vaterland!
Danach lasst uns alle streben,
brüderlich mit Herz und Hand!
Einigkeit und Recht und Freiheit
sind des Glückes Unterpfand -
Blüh im Glanze dieses Glückes,
blühe, deutsches Vaterland!
 



Lied
Luister naar de twee versies van het volkslied.

  1.  

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

     

  2.  

     

     

     

Aktuell
Wil je weten wat er in Duitsland speelt?
Wil je op de hoogte zijn van de actualiteiten in Duitsland?
Geen probleem! We hebben wat suggesties voor je.

Duitslandweb
Op www.duitslandweb.nl vind je heel veel informatie over Duitsland en ook over de
Duits-Nederlandse betrekkingen.
Veel van die informatie is in het Nederlands, maar er zijn ook Duitstalige bronnen.
Kijk even rond op de website en bekijk de informatie die je interessant vindt.
Kijk ook even in de rubriek 'Frühstücksei' (= ontbijteitje) (Onderwijs ➜ Projecten).
Hier wordt elke week een actueel thema uitgelicht.

Logo!
Via de website www.tivi.de/fernsehen/logo/start/ kun je logo!, het Duitse jeugdjournaal, bekijken.
Hier krijg je in het Duits actuele informatie, niet alleen over Duitsland maar de hele wereld.
Kijk even rond op de website en bekijk de informatie die je interessant vindt.
Bekijk de laatste logo!-aflevering.

Sprachaufgaben

Einleitung

In dit thema heb je veel over Duitsland en de Duitsers geleerd.
Nu ga je wat je hebt geleerd in de praktijk brengen.

In dit project.

  • houd je een spreekbeurt;
  • verzin je vragen voor een quiz;
  • doe je een quiz met je klasgenoten.


Viel Spaß und Erfolg!

Lerntipp Sprachaufgaben
Hier vind je verschillende taaltaken die aansluiten bij het Europees Referentiekader (ERK).
Hoe beter je deze opdrachten maakt des te beter kun je je redden in vergelijkbare situaties
in het echte leven.

Pubquiz

Situatie:
De pubquiz is afkomstig uit Engeland, maar wordt ook wel in Duitsland gespeeld. Vooral in de grotere steden.
In Engeland ontmoeten mensen elkaar vaak op vrijdagavond in de pub.
Ze komen er voor de gezelligheid en om samen bier te drinken.
Ondertussen spelen ze de wekelijkse pubquiz. In groepjes worden vragen beantwoord. Het team met de meeste punten heeft gewonnen.

Jullie gaan een pubquiz in elkaar zetten. De vragen moeten gaan over Duitsland en haar inwoners.
Je gaat eerst informatie verzamelen en vragen maken voordat je de quiz daadwerkelijk speelt.

Neue Wörter
Als je in de opdrachten nieuwe woorden tegenkomt, kun je die in je WRTS-lijst Wortschatz D opnemen.

Infos

  1. Verdeel de thema's gelijkmatig in de klas.
    • aardrijkskunde (landschappen, rivieren, gebergtes enz.)
    • aardrijkskunde (provincies, steden, buurlanden)
    • geschiedenis
    • muziek
    • bezienswaardigheden (3 á 4 groepjes met elk 4 á 5 provincies)
    • sport
    Alternatief: in plaats van de thema's kunnen jullie ook de zestien Duitse provincies kiezen.
  2. Zoek informatie over jullie thema. Gebruik onder andere de volgende bronnen.
    Tatsachen über Deutschland Deutschland
    Der Weg Entdecke Deutschland
    Wikipedia Cityalbum
    Deutschland Panorama Germany Travel
  3. Maak aantekeningen. Beperk je tot de meest belangrijke informatie.

 

Kurzvortrag

  1. Bereid op basis van de verzamelde informatie een spreekbeurt voor.
    Lees de instructie in het tekstblokje.

    1. Beslis in het groepje welke informatie je wilt overbrengen.
    2. Bouw je spreekbeurt goed op.
    3. Gebruik eventueel beeld- en/of geluidsmateriaal.
    4. Maak afspraken wie wat zegt en laat zien (iedereen in de groep moet ongeveer evenveel aan het woord zijn).
    5. Jullie spreekbeurt moet (afhankelijk van de grootte van de groep) twee á drie minuten duren.
    6. Oefen je presentatie.
     
  2. Luister naar alle spreekbeurten in de klas.
    1. Maak aantekeningen.
    2. Stel na afloop eventueel vragen.

 

 

Quizfragen

  1. Bespreek met je leraar hoe lang de pubquiz mag duren en hoeveel vragen per groepje gesteld mogen worden.
  2. Bedenk vragen bij jullie thema. Bekijk in het tekstblok de instructie.
    • Belangrijk: de vragen moeten met de informatie uit de spreekbeurten te beantwoorden zijn!
    • Gebruik verschillende vraagtypen, bv. open vragen (Wer …?/Wann …?/Welcher …? enz.) en meerkeuzevragen.
    • Tip: bedenk iets meer vragen dan strikt noodzakelijk en kies vervolgens de beste.
    • Noteer ook de antwoorden op de vragen.

     

Pubquiz
Speel de quiz.

  1. Elke groep leest achter elkaar haar quizvragen voor.
  2. De andere groepen schrijven de antwoorden op.
    (Zachtjes overleggen zodat de andere groepen het niet horen!)
  3. Na elk thema worden de antwoorden ingenomen en beoordeeld:
    1 punt per goed antwoord.
  4. Op het bord worden de punten per groep bijgehouden.
  5. Zo doe je dat voor elk thema.
  6. Winnaar is de groep die na alle thema's de meeste punten heeft.

 

 

Auswertung
Beheers je de stof bij het thema 'Typisch deutsch'?
Ken je de woorden, zinnen en de grammatica?
Kun je in het Duits mondeling en schriftelijk over Duitsland en de Duitsers communiceren?

Kies de uitspraken die op jou van toepassing zijn.
(Alle uitspraken gaan natuurlijk over de Duitse taal.)

  een beetje voldoende goed zeer goed
Ik ken de woorden bij het thema 'Typisch deutsch'.        
Ik kan Duitse woorden en zinnen correct uitspreken.        
Ik weet iets over de Duitse provincies en hun hoofdsteden.        
Ik weet iets over landschappen, rivieren en bergen in Duitsland.        
Ik kan de grammatica correct gebruiken.        
Ik kan over vooroordelen praten.        
Ik kan informatie over Duitsland vinden en verwerken.        
Ik voel me zeker als ik Duits praat.        


Ziel
Gefeliciteerd, je hebt het doel gehaald!
Je hebt alle opdrachten gemaakt en hopelijk veel geleerd.

Veel plezier verder!

Beslis zelf of samen met je leraar of je de resultaten wilt opnemen in je taalportfolio.

Portfolio

Europäisches Sprachenportfolio
In een portfolio documenteer je de stand van jouw kennis en jouw vaardigheden en de vorderingen
die je over langere tijd op dat gebied maakt.

In een taalportfolio verzamel je dus bewijzen m.b.t je taalontwikkelingen.
Om het niveau op het gebied van vreemde talen in Europa goed te kunnen vergelijken, heeft men het Europees taalportfolio ontwikkeld.
Aan het einde van de onderbouw zou je voor het vak Duits minimaal het niveau A1 bereikt moeten hebben.
Klik op de volgende links om informatie over het Europees taalportfolio in te winnen.

Antworten

Start

Einleitung

Apropos Auto:

NDH – MS 80 = Nordhausen/Thüringen
KS – ST 782 = Kassel/Hessen
PB – LM 451 = Paderborn/Nordrhein-Westfalen

Werkzeugkasten 1

Deutschland

Übung 2:

  1. Deutschland gehört zu Europa.
  2. auf dem Wappen von Berlin ist ein Bär.
  3. hier einige Fakten über Deutschland.
  4. wie heißt die Bundeskanzlerin?
  5. kennst du die deutsche Hymne?

 

Übung 3:

  1. der Ausländer
  2. international
  3. der Euro
  4. die Bundesrepublik
  5. die Küste
  6. die Wiedervereinigung
Übung 4:
  1. Das ist echt praktisch!
  2. Ich bin wirklich beeindruckt!
  3. Das ist der Hammer!
  4. So funktioniert das nicht.
  5. Wir können/Ich kann für euch keine Ausnahme machen.
  6. Meine Sprachkenntnisse sind gut.
Übung 7:
  1. Onze (eind)bestemming is Hamburg.
  2. Dat moeten jullie beslist doen!
  3. De kust is adembenemend mooi.
  4. Dit dialect versta/begrijp ik helemaal niet.
  5. Ik zal mijn vrienden heel erg missen.
  6. Dat was een onvergetelijke vakantie.

Hören

Lied

Übung 1:
A erleben
B verkehrt
B träumst

Übung 2:
Wie nu niet leeft,
zal niets gaan beleven.
Bij wie nu niets gaat,
bij die gaat iets mis.
Er is getost. Het is munt.
Het is duidelijk wie aan welke kant speelt.
Je voelt, je droomt.
Je voelt, je gelooft, je vliegt.
Je vliegt.
Je vliegt!

Übung 3:
'dreht' betekent 'draait'.

Übung 4:
De bal moet 'draaien', dus gaan rollen – de wedstrijd moet beginnen.

Lesen

Ticket nach Berlin

Übung Die Spielshow:

  1. Er doen zes jongeren uit zes verschillende landen mee. = richtig
  2. De teams starten in het buitenland en reizen naar Berlijn. = falsch
  3. Onderweg moeten de teams opdrachten maken. = richtig
  4. Winnaar is het team dat als eerste in Berlijn aankomt. = falsch
  5. Meer dan 300 leraren Duits hadden zich opgegeven. = falsch
  6. De kandidaten moeten al goed Duits kunnen. = richtig
  7. Als je al een keer in Duitsland bent geweest, mag je niet meedoen. = falsch


Übung Fragen:

  1. München
  2. Zwiebelkuchen (uienquiche), Hamburger Krabbenbrot (broodje krab uit Hamburg)
  3. in het begin wat afstandelijk, afwachtend, maar later werden het goede vrienden
  4. dat je elkaar niet voortdurend zoent
  5. dat in Duitsland alles zo schoon is, zelfs de openbare wc’s; het scheiden van afval
  6. in Essen, omdat zijn vriendin daar woont
  7. “Das ist mein Hamburger.“ (Dat is mijn hamburger.) en “Ich liebe dich.” (Ik houd van jou.)
  8. leverworst
  9. het brood in Duitsland (dat is namelijk veel steviger dan in Nederland en er zijn ook meer variaties met pitjes en zaden enz.)
  10. de schattige Australische dieren: koala’s, kangoeroes, emoes, opossums

Werkzeugkasten 2

Grammatik-1

Übung 5 

  1. Voriges Jahr bin ich mit meinen Eltern und meiner Schwester am Bodensee gewesen.
  2. Wir sind von Den Haag aus mit dem Auto gefahren.
  3. Das hat fast zehn Stunden gedauert.
  4. Wir sind erst spät abends angekommen.
  5. Die Vermieterin der Ferienwohnung hat schon auf uns gewartet.
  6. Am nächsten Tag haben wir Fahrräder gemietet und haben eine Fahrradtour gemacht, aber leider ist meine Schwester total langsam gefahren.
  7. Wie eine Schnecke! Darum haben wir am dritten Tag einen Bootsverleih gesucht.
  8. Mit dem Boot haben wir den See erkundet.
  9. Mein Vater ist auch ins Wasser gesprungen, aber ich bin lieber im Boot geblieben.
  10. Ich habe nämlich ziemlich große Fische gesehen.
  11. Die letzten Tage habe ich mit meinem Vater mehrere Touren durch den Wald gemacht.
  12. Wir sind zu mehreren Aussichtspunkten gewandert.
  13. Unterwegs haben wir gepicknickt.
  14. Das hat großen Spaß gemacht!
  15. Meine Mutter ist mit meiner Schwester einkaufen gegangen.
  16. Sie haben uns mit einem tollen Abendessen überrascht.
  17. Es ist wirklich ein schöner Urlaub gewesen.

 

Grammatik-2

A. lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden

  1. Meine Schwester macht eine Reise nach Deutschland.
  2. Der Junge kauft seinem Freund ein Eis.
  3. Die Sportler haben das Ziel erreicht.
  4. Wir haben unserer Oma eine Karte geschickt.
  5. Bringt ihr den Großeltern ein Souvenir mit?
  6. Euer Freund hat den Wettbewerb gewonnen.
  7. Hört sein Opa auch diese Musik?
  8. Mein Vater hat einen Bierbauch.


B. persoonlijke voornaamwoorden

  1. Wir suchen euch schon eine halbe Stunde.
  2. Wo ist der Schlüssel? Gibst du ihn mir bitte?
  3. Werdet ihr uns vermissen?
  4. Ja, ich verstehe Sie.
  5. Siehst du ihn?
  6. Sie schenkt ihm ein Computerspiel.
  7. Das Fahrrad ist kaputt. Hast du es schon repariert?
  8. Begleitet ihr sie auf der Reise?

Schreiben

Sommerferien

Übung E-mail:

Hallo Leonie,

wie geht’s dir? Mir geht’s gut. Wir kriegen bald Ferien.
Meine Eltern wollen nach Deutschland in den Urlaub. Vielleicht kann ich dich dann ein paar Tage besuchen. Das wäre toll!
Wo wohnst du denn eigentlich? Ich möchte gern mehr über dein Bundesland, deine Stadt und die Umgebung wissen, so dass meine Eltern den Urlaub planen können. Welche Sehenswürdigkeiten gibt es? Was kann man alles machen? Ich freue mich schon sehr, dich wiederzusehen!

Tschüs
Yvonne


Übung Antwort-Mail:


Hallo Yvonne,

mir geht’s auch gut. In den Niederlanden war es echt toll!
Schön, dass wir uns in den Ferien wiedersehen!
Ich wohne in ... . Das ist im Bundesland ... , im ... von Deutschland.
Hoffentlich klappt es mit einem Besuch! Ich würde mich freuen!

Tschüs
Leonie

 

Bundesländer

  1. Mecklenburg-Vorpommern liegt im Norden von Deutschland. Es hat ungefähr 10,6 Millionen Einwohner. Die Hauptstadt ist Schwerin. Eine andere Großstadt ist Rostock. Wichtige Industriezweige sind die Fischindustrie, die Landwirtschaft und die Wind- und Solarenergie. Beliebte Urlaubsregionen sind die Nordsee sowie die Inseln Rügen und Usedom.
  2. Baden-Württemberg liegt im Südwesten von Deutschland. Es hat ungefähr 10,6 Millionen Einwohner. Die Hauptstadt ist Stuttgart. Andere Großstädte sind Mannheim, Karlsruhe und Freiburg. Eine beliebte Urlaubsregion ist der Schwarzwald.
  3. Nordrhein-Westfalen liegt im Westen von Deutschland, an der Grenze zu den Niederlanden. Es hat ungefähr 17,6 Millionen Einwohner. Die Hauptstadt ist Düsseldorf. Andere Großstädte sind Köln, Dortmund und Oberhausen. Beliebte Urlaubsregionen sind Düsseldorf und die Eifel.

Landeskunde

Luister naar de audiofragmenten en geef aan of de beweringen richtig oder falsch zijn.

Erfindung

Übung Video:

  1. printer
  2. fiets
  3. cd
  4. griepprik