Thema: Urlaub vmbo-kgt34

Thema: Urlaub vmbo-kgt34

Start

Einleitung

Beste leerling,

Hartelijk welkom bij het thema Urlaub!

Urlaub – vakantie: dat betekent vrije tijd, vrijheid, reizen, naar vreemde landen gaan en mensen leren kennen en dus vreemde talen moeten spreken.
Meestal gaat dat in het Engels maar zeker binnen Europa kun je ook vaak in het Duits terecht: in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland sowieso, maar ook in Oost-Europa of Noord-Italië spreken mensen vaak goed Duits en omdat zo veel Duitsers naar Spanje op vakantie gaan, hebben ze zich ook daar op de Duitse toeristen ingesteld.

In dit thema gaat het er dus om wat je allemaal doet als je vakantie hebt, waar je graag naartoe gaat, welke vakantieplannen je hebt, welke ervaringen je gemaakt hebt enzovoorts.

Daarnaast leer je enkele Duitse vakantieregio's kennen.

 

Inhalt
Het thema Urlaub bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Start
  • Werkzeugkasten 1
  • Hören
  • Lesen
  • Werkzeugkasten 2
  • Sprechen
  • Schreiben
  • Landeskunde
  • Sprachaufgaben


 

 

Ist das in Deutschland?
Even kijken of je al een Duitse vakantieregio kent.
Schrijf in je schrift de regio’s op die niet in Duitsland liggen.

  1. Balaton
  2. Harz
  3. Hohe Tatra
  4. Lüneburger Heide
  5. Nordsee
  1. Ostfriesische Inseln
  2. Sauerland
  3. Schwarzes Meer
  4. Schwarzwald
  5. Toskana
 


Urlaubsfotos

  1. Neem in het volgende lesuur enkele vakantiefoto’s mee.
  2. Zorg ervoor dat je in het Duits wat informatie kunt geven:
    • Waar was dat? (Das war in ... .)
    • Wanneer was dat? (Das war im Frühling/Sommer/Herbst/Winter 20... .)
    • Wat heb je allemaal gedaan/beleefd? (Ich habe ... .)
    • Hoe is je die vakantie bevallen? (Der Urlaub war toll/schön/super/blöd...)
  3. Bekijk de foto’s in de klas of in kleine groepjes en praat er even over.

Lieblingsreiseziel
Heb jij een land waar je heel graag naartoe gaat?
Ga je altijd naar hetzelfde land/dezelfde plaats of houd je meer van afwisseling?

Doe een kort onderzoekje over wat het favoriete vakantieland van jullie klas is.

  1. Elke leerling noemt zijn favoriete vakantieland in het Duits. (Als je niet weet wat het in het Duits is, helpen de andere leerlingen of je docent.)
  2. Een leerling of jullie docent schrijft die landen op en turft.


Wat is het favoriete vakantieland van jullie klas?

 

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Was kannst du schon?

Starttest
Voordat je aan het nieuwe thema begint, is het goed na te denken over wat je al kunt. Lees de volgende zinnen en geef steeds aan hoeveel je al weet.
Kies uit: Nee, nog helemaal niet, Ja, een beetje of Ja, geen enkel probleem.

  1. Hören
    • Ik kan relevante informatie uit korte, voorspelbare luisterteksten begrijpen (bv. waar iemand op vakantie is geweest en wat die daar heeft gedaan).
    • Ik kan de hoofdpunten begrijpen in tv-programma’s over vertrouwde onderwerpen als er betrekkelijk langzaam en duidelijk gesproken wordt (bv. wat de bezienswaardigheden en attracties van een bepaalde streek zijn).
    • Ik kan het onderwerp bepalen van een langzaam en duidelijk gesproken gesprek (bv. tussen jongeren die over hun vakantie praten).
  2. Lesen
    • Ik kan specifieke informatie vinden en begrijpen in eenvoudig, alledaags materiaal (bv. in een reisgids).
    • Ik kan de hoofdlijn begrijpen van eenvoudige teksten (bv. over een vakantieregio of in een reisverslag).
    • Ik kan korte, beschrijvende teksten over vertrouwde onderwerpen begrijpen (bv. een reisverslag).
  1. Sprechen
    • Ik kan in beperkte mate meedoen met, en mijn mening uitdrukken in, eenvoudige gesprekken over alledaagse, bekende onderwerpen (bv. over mijn vakantie-ervaringen).
    • Ik kan beperkte informatie uitwisselen over eenvoudige, concrete zaken (bv. in een gesprek met betrekking tot de vakantieplanning).
    • Ik kan een kort, eenvoudig, vooraf ingeoefend praatje houden voor een groep (bv. over een vakantieregio).
  2. Schreiben
    • Ik kan een korte, eenvoudige briefkaart schrijven (bv. een vakantiegroet aan een vriend/in) en ik kan een contactpersoon een bevestiging geven van gemaakte afspraken (bv. hotelboeking).
    • Ik kan standaardformulieren invullen (bv. boekingsgegevens voor een hotel of camping) en ik kan eenvoudige notities maken voor mezelf.
    • Ik kan kort en eenvoudig een gebeurtenis of ervaring beschrijven (bv. over een vakantie).

 

Starttest - 2
Voordat je aan het nieuwe thema begint, is het goed na te denken over wat je al kunt.

Geef aan welke omschrijving(en) bij jouw niveau past/passen.

  1. Landeskunde
    • Ik weet welke vakanties Duitse leerlingen hebben.
    • Ik weet welke vakantiebestemmingen bij Duitsers heel populair zijn.
    • Ik ken tenminste drie Duitse vakantieregio’s die bij Nederlanders erg in trek zijn.
    • Ik kan iemand die naar Duitsland op vakantie wil een paar tips geven.
    • Ik kan iemand die naar Duitsland op vakantie wil uitgebreid advies geven.
    • Geen van deze omschrijvingen past bij mij.

 

Starttest - 3
Voordat je aan het nieuwe thema begint, is het goed na te denken over wat je al kunt.

  1. Wortschatz
    Hoe vertaal je de onderstreepte woorden?
    Schrijf je antwoorden in je schrift.

    Kies uit:
    buitenland - camping - ferry - korting - pakketreis - snelweg - uitstapje - voorstel
     
    1. Am liebsten verbringe ich meine Ferien im Ausland.
    2. Meine Eltern buchen jedes Jahr eine Pauschalreise.
    3. Diesen Ausflug haben wir vor Ort gebucht.
    4. Weil wir so früh buchten, bekamen wir Rabatt.
    5. Leider haben wir unsere Fähre verpasst.
    6. Dieser Zeltplatz liegt direkt hinter den Dünen.
    7. Das ist ein blöder Vorschlag!
    8. Auf der Autobahn standen wir im Stau.
     

     


Starttest - 4
Voordat je aan het nieuwe thema begint, is het goed na te denken over wat je al kunt.

  1. Grammatik
    Maak de multiplechoicevragen die hieronder in het blok staan.
     

    1. Wir gehen gerne
      1. am Strand.
      2. an den Strand.
      3. nach dem Strand.
    2. Letztes Jahr ... wir nach Amerika.
      1. fliegen
      2. fliegten
      3. flogen
    3. Kommst du mit ... Freundin?
      1. nach meine
      2. nach meiner
      3. zu meiner
    4. Unser Wohnwagen steht hinter
      1. den Dünen.
      2. der Dünen.
      3. die Dünen.
    5. Gestern ... ich bis zu der Sandbank.
      1. schwamm
      2. schwimme
      3. schwomm
    6. Wir ... gestern drei Stunden Tischtennis.
      1. spielden
      2. spielen
      3. spielten
     

    Ten slotte... 
    Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

     

Was wirst du lernen?

Ziele
In het project aan het einde van het thema vertel je over jouw vakanties,
zoek je informatie op over een toekomstige vakantie en verwerk je deze en discussieer je over jouw vakantieplannen.

Daarom:

  • lees en schrijf je reisverslagen,
  • praat je over jouw vakanties,
  • lees en hoor je hoe andere mensen hun vakantie doorbrengen,
  • discussieer je over vakantiebestemmingen,
  • kom je iets over Duitse vakantieregio’s te weten,
  • leer je belangrijke woorden en uitdrukkingen,
  • leer je enkele basisregels van de Duitse grammatica,
  • leer en doe je nog veel meer...

 

Ziele - 2
Bij 'Sprachaufgaben' vind je realistische situaties waarin je alles wat je hebt geleerd kunt gebruiken.

Let daarbij op:

  • de uitspraak
  • de spelling
  • de woorden en de zinnen
  • de grammatica

Het is echt niet erg als je dat nog niet kunt!
Je leert het namelijk pas in dit thema.

Aan de slag!

Veel succes!

Arbeitsplan

Ieder thema bestaat uit een groot aantal opdrachten.
Het is belangrijk dat je goed bijhoudt welke opdrachten je gedaan hebt.
Om je te helpen hebben we een werkplan gemaakt.
Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.

Download hier het Arbeitsplan Urlaub

Werkzeugkasten 1

Einleitung

Aan het einde van dit thema kun je over verschillende aspecten van het reizen praten (bv. het vervoer, het verblijfstype, activiteiten op het vakantieadres), een reis plannen en daarbij duidelijk je mening geven.

Deze gereedschapskist (Werkzeugkasten 1) helpt je om je daarop voor te bereiden.

In Werkzeugkasten 1 vind je:

  • een handleiding bij het programma StudioWozzol.
  • woordenschat: links naar de woorden en zinnen van het thema
  • spelletjes
  • hulpmiddelen


Je hebt de woordjes en zinnen nodig om de taaltaken bij het thema 'Urlaub' te kunnen maken.

Veel succes!
 

Wortschatz-StudioWozzol

Urlaub
Om de opdrachten in dit thema goed te kunnen maken, moet je een aantal woordjes en zinnen kennen. Voor elk thema staan er in StudioWozzol woordenlijsten klaar, waar je mee kunt oefenen: 
 

 Woordenlijst Wortschatz A

 Woordenlijst Wortschatz B

 Woordenlijst Wortschatz C

 Woordenlijst Aussagen A

 Woordenlijst Aussagen B

 Woordenlijst Aussagen C


Je hebt de woordenlijsten geoefend met StudioWozzol
Met dit programma kun je woordjes op een gemakkelijke en efficiënte manier leren.
Klik op de knop StudioWozzol om met nog veel meer woorden aan de slag te gaan!
De eerste keer moet je je even aanmelden, zodat je voortgang kan worden bijgehouden.

StudioWozzol

Reisen

  1. Open de StudioWozzol-lijst 'Wortschatz A' en neem hem over.
  2. Oefen en leer de woorden met StudioWozzol

Übung 1: Umschreibungen

  1. Lees de omschrijvingen.
  2. Kies het passende woord bij de omschrijving. Noteer de zin en het door jou gekozen woord in je schrift. Je kan kiezen uit: Ausflug – Ausland – Ferien – Gepäck – Halbpension – Kreuzfahrt –
    Rabatt – Visum

     
    1. eine Reise mit einem großen Schiff auf dem Meer
    2. ein Dokument, das man bei einigen Ländern für die Einreise braucht
    3. Frühstück und Abendessen gehören zur Reise
    4. eine kurze Reise oder Exkursion
    5. billiger als normal
    6. alle Koffer und Taschen zusammen
    7. Spanien, Italien, Norwegen usw.
    8. keine Schule

Übung 2: Übersetzung
Vertaal de zinnen naar het Nederlands.

  1. Ich möchte eine Reise buchen.
  2. Ist das Frühstück inklusive?
  3. Er will woandershin.
  4. Wie weit ist es noch?
  5. Wohin fahrt ihr?
  1. Open de StudioWozzol-lijst 'Aussagen A' en neem hem over.
  2. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

Übung 3: Reihenfolge
Zet de woorden in de juiste volgorde zodat een goede zin ontstaat.
Neem de woorden over in je schrift en schrijf de goede zin erachter.

  1. ? – der – Flieger – geht – Wann
  2. ? – im – machen – Sommer – Urlaub – wir – Wo – wollen
  3. . – Da – hin – ich – immer – mal – schon – wollte
  4. . am – dem – fliegen – Flugzeug – liebsten – mit – Wir
  5. . ein – frei – haben – Ostern – paar – Tage – wir – Zu

 

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Reisen II

  1. Open de StudioWozzol-lijst 'Wortschatz B' en neem hem over.
  2. Oefen en leer de woorden met StudioWozzol.


Übung 1: Bilder
Schrijf een passend Duits woord (bij een zelfstandig naamwoord ook het lidwoord) uit de StudioWozzol-lijst 'Wortschatz B' bij het plaatje.



 

1 = ...
2 = ...
3 = ...
4 = ...
5 = ...
6 = ...


 

  1. Open de StudioWozzol-lijst 'Wortschatz C' en neem hem over.
  2. Oefen en leer de woorden met StudioWozzol.

 

Übung 2: Wörter
Sleep de woorden in de juiste zin

  1. Open de StudioWozzol-lijst 'Aussagen B' en neem hem over.
  2. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

 

Übung 3: Reaktionen
Schrijf telkens een passende vraag of reactie uit de StudioWozzol-lijst
'Aussagen B' op.

  1. Habt ihr schon Pläne für die Sommerferien? - ...
  2. ... - Ich habe ihn stundenlang in meinem Rucksack gesucht.
  3. ... - Das ist Pech! Darum fliege ich lieber.
  4. ... - Nein, letztes Jahr waren wir woanders.
  5. Wo warst du denn? - ...

Controleer de zinnen.

 

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Oefening:Reisen II

Meinung äußern

  1. Open de StudioWozzol-lijst 'Aussagen C' en neem hem over.
  2. Oefen en leer de zinnen met StudioWozzol.

Übung 1: Übersetzung
Vertaal de volgende zinnen naar het Duits.

  1. Dat is een stom voorstel.
  2. Dat maakt mij niet uit.
  3. Daar ben ik het mee eens.
  4. Volgens mij is dat te ver.
  5. Ik zou liever klimmen.
  6. Oké dan.
  7. Jammer dat het weer zo slecht was.
  8. In geen geval!

 

Übung 2: Reaktionen

  1. Schrijf een passende reactie op.
    Let op: bij elke zin een andere reactie opschrijven!
     
    1. Kommst du heute Abend mit ins Kino?
    2. Im Sommer machen wir eine Rundreise durch Kanada.
    3. Was hältst du von einem Urlaub auf dem Bauernhof?
    4. Möchtest du lieber nach Italien oder nach Dänemark?
    5. Wir haben eine Städtereise nach Wien gebucht.
    6. Was wollen wir in den Winterferien machen?
    7. Ich möchte auf keinen Fall wieder nach Frankreich.
    8. Dick und Ine sind mit dem Wohnwagen unterwegs.
  2. Bespreek jouw reacties met een klasgenoot of in de klas.

 

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Zu-nach-in

Ich fahre zu meinen Großeltern. Ich fahre nach Berlin. Ich fahre in die Schweiz.
Wanneer gebruik je nou eigenlijk welk voorzetsel?
Alle drie de voorzetsels geven hier een richting aan: je gaat ergens naartoe.

Het voorzetsel zu gebruik je als je naar een persoon toegaat.
Het voorzetsel nach gebruik je bij landen en plaatsaanduidingen zonder lidwoord.
Het voorzetsel in gebruik je bij landen met lidwoord.
Het voorzetsel in gebruik je ook vaak bij gebouwen waar je naar binnen gaat.


Het voorzetsel zu gebruik je als je naar een persoon toegaat:
Ich fahre zu meinen Großeltern.
Kommst du morgen zu mir?
Wir gehen zum (zu + dem) Bäcker.


Het voorzetsel nach gebruik je bij landen en plaatsaanduidingen zonder lidwoord:
Ich fahre nach Berlin.
Er fliegt nach Amerika.
Morgen fahren wir nach Deutschland.


Het voorzetsel in gebruik je bij landen met lidwoord:
Ich fahre in die Schweiz.
Sie fliegt in die Türkei.
Wann kommt ihr in die Niederlande?


Het voorzetsel in gebruik je ook vaak bij gebouwen waar je naar binnen gaat:
Er geht in die Schule.
Wir gehen in die Disco.
Gehen wir morgen ins (in + das) Schwimmbad?



Übung: Zu, nach oder in?
Kies het juiste voorzetsel.


Als laatste...
Leer de nieuwe woorden en zinnen.

Oefening:Zu, nach oder in?

Hilfsmittel

1 Woordenboek

 

Zowel echte woordenboeken als ook digitale woordenboeken helpen je bij het opzoeken en leren van nieuwe woordjes.
Een bekend online woordenboek is: vertalen.nu
Probeer ook eens een ander woordenboek, bijvoorbeeld: www.interglot.nl

2 Tekstverwerkingsprogramma
Als je op de computer een tekst schrijft, bv. met Word, kun je natuurlijk de Duitse spellingscontrole gebruiken (bij Taal -> Duits standaard instellen).
Maar opgelet: het programma kan niet al je fouten opsporen; zelf blijven nadenken dus!

3 Uitspraakhulp
Op de website www2.research.att.com kun je Duitse woorden of een Duitse tekst laten voorlezen. Kies eerst de taal en de stem. Vul dan de tekst in en kies dan voor SPEAK.

 

Spiel

Los geht's
Als je op reis gaat, neem je natuurlijk bagage mee.
Maar wat moet je nou allemaal meenemen?
Ben je ook niets vergeten?

Samen met een aantal medeleerlingen (8 á 10) speel je het spelletje 'Koffer packen'.

Viel Spaß!


Vorbereitung

  1. Schrijf in het Duits zo veel mogelijk dingen op die je meeneemt als je op reis gaat. Gebruik eventueel een woordenboek.
  2. Vergelijk jouw woorden met die van je medeleerlingen.
  3. Probeer zo veel mogelijk woorden te onthouden.

Koffer packen
Speel samen het spelletje 'Koffer packen'.

  1. De eerste leerling begint: Ich mache eine Reise und nehme mit
    – eine Zahnbürste.
  2. De tweede leerling herhaalt de zin en voegt er een nieuw voorwerp aan toe: Ich mache eine Reise und nehme mit
    – eine Zahnbürste und Zahnpasta.
  3. De derde leerling herhaalt de zin en voegt er weer een nieuw voorwerp aan toe: Ich mache eine Reise und nehme mit
    – eine Zahnbürste, Zahnpasta und Socken. Enzovoort.

Let op: de voorwerpen die je meeneemt, staan in de 4e naamval (lijdend voorwerp). Let dus op de juiste uitgangen: mannelijk der/ein ➜ den/einen!

Regels:

  • Wijs eventueel een leerling of de leraar aan om de woorden die genoemd worden te noteren.
  • De spelers mogen niets opschrijven.
  • Wie niet verder weet of een fout maakt, valt af.
  • Wie als laatste over is, heeft gewonnen.

Hören

Einleitung

Hier oefen je je luistervaardigheid.
Je maakt verschillende luisteropdrachten.

Alles, wat je hier leert, helpt je de taaltaken bij het thema Urlaub goed te kunnen maken.

Je:

  • hoort iets over de vakantie van verschillende personen.
  • kijkt naar een uitzending over de noodzaak en de mogelijkheden om met weinig geld toch
    een mooie vakantie te hebben.
  • bekijkt een reclamefilmpje voor een Duitse vakantieregio.

 


Viel Erfolg!

 

Lerntipp Hören

Voor het luisteren:

  • Lees de vragen goed door. Dan kun je je beter concentreren op de gezochte informatie.

Tijdens het luisteren:

  • Let van begin af aan goed op!
  • Concentreer je. Laat je niet afleiden.
  • Schrijf het antwoord op en lees meteen de volgende vraag.
  • Ging het te vlug? Herhaal de oefening als dat mogelijk is.
  • Je begrijpt niet alles? Geen probleem! Je hoeft niet alle woorden te snappen om de tekst te begrijpen.

Meine Ferien

In de volgende oefeningen vertellen verschillende personen over hun vakantie.

Übung 1: Freizeitaktivitäten
Wat hoort bij elkaar? Neem de tekst over in je schrift en zet de juiste Nederlandse vertaling erachter.
Kies uit:
een busreis maken - een rondreis maken - een stad bekijken
gaan wandelen - klimmen - mountainbiken - paardrijden - skiën - vrienden ontmoeten

  1. klettern
  2. Mountainbike fahren
  3. spazieren gehen
  4. reiten
  5. eine Rundreise machen
  6. sich mit Freunden treffen
  7. eine Bustour machen
  8. sich eine Stadt anschauen
  9. Ski fahren

Übung 2: Annika
Lees de vragen, luister naar het audiofragment en kies de juiste antwoorden.

  1. Annika was...
    1. eerst met haar vrienden en dan met haar ouders op vakantie.
    2. eerst met haar ouders en dan met haar vrienden op vakantie.
    3. eerst met haar ouders en dan met haar vriendin op vakantie.
  2. Annika was...
    1. één week in Frankrijk.
    2. twee weken in Frankrijk.
    3. drie weken in Frankrijk.
  3. Annika was...
    1. in een vakantiehuisje en op kamp.
    2. in een vakantiehuisje en in een jeugdherberg.
    3. in een hotel en op kamp.
  4. Annika heeft/is...
    1. gewandeld, geklommen en gefietst.
    2. gezwommen, geklommen en gefietst.
    3. gewandeld, gesurft en gefietst.

 

Übung 3: Maité
Lees eerst de vragen.
Luister dan naar het audiofragment en kies de juiste antwoorden.

 

 

  1. Maité was op vakantie...
    1. aan de zee.
    2. aan een meer.
    3. in de bergen.
  2. Maité heeft/is...
    1. geklommen, gefietst en paard gereden.
    2. geklommen, gezwommen en paard gereden.
    3. gezwommen, gefietst en paard gereden.
 

Übung 4: Amerika
Lennard en Laura zijn allebei naar de VS geweest.
Luister naar hun verhalen en sleep de gegevens naar de juiste plek.

Lennard:
Laura:

 

 


Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.


 

 

Oefening:Meine Ferien

Teure Ferien

Eindelijk vakantie!
Dat betekent kunnen doen wat je wilt, bv. uitslapen, naar het zwembad en naar de bioscoop gaan, uitstapjes maken en natuurlijk op vakantie gaan.
Maar dat kost allemaal best veel geld. Zo’n vakantie kan dus vrij duur worden.
Er zijn ook gezinnen die het zich niet kunnen veroorloven om op vakantie te gaan of veel geld aan activiteiten en uitstapjes uit te geven.

Hoe kun je zonder veel geld uit te geven toch een leuke vakantie hebben?
Dat kom je in dit onderdeel te weten.

Fragen

  • Lees eerst de vragen uit het tekstblokje.
  • Kijk dan naar de aflevering 'Teure Ferien – Wenig Geld und trotzdem Spaß' van neuneinhalb en beantwoord de vragen in het Nederlands in je schrift.
    1. Hoeveel geld ben je volgens het experiment van de presentatrice op een vakantiedag makkelijk kwijt als je allemaal doet waar je zin in hebt?
    2. Hoe lang duurt de zomervakantie in Duitsland?
    3. Waar woont het gezin uit het filmpje?
    4. Wat doet de moeder om de kosten te drukken?
    5. Hoeveel geld heeft het gezin per maand te besteden?
    6. Wat blijft er na aftrek van huur, stroom, verzekeringen enz. over?
    7. Wat houdt de 'Ferienpass' in?
    8. Is de 'Ferienpass' gratis?
    9. Wat zou Lukas in de vakantie het liefst doen?
    10. Wat zou Milena in de vakantie het liefst doen?
    11. Wat krijgen de kinderen aan het einde van de dag gratis?
    12. Wat houdt de 'Ferienfreizeit' in?
    13. Hoe lang doen Lukas en Milena aan de 'Ferienfreizeit' mee?
    14. Hoe wordt de 'Ferienfreizeit' gefinancieerd?
    15. Heb je zo’n 'Ferienfreizeit' alleen in hun stad?
    16. Welke suggesties voor goedkope of gratis vakantieactiviteiten worden aan het einde gegeven (7)?
     
  • Heb je alle vragen beantwoord? Kijk de oefening dan na.

Und du?
Wat doe jij tijdens de vakantie?
Blijf je ook wel eens thuis omdat het te duur is om op vakantie te gaan?
Welke tips heb jij voor goedkope of gratis activiteiten in de vakantie?

Praat er in de klas of in kleine groepjes over.

 

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Deutschlandurlaub

Duitsland is voor veel Nederlanders een populair vakantieland.
Jaarlijks gaan miljoenen Nederlanders naar Duitsland om te skiën, te wandelen,
naar een pretpark, een stedentrip of andere soorten vakanties.

Ben jij weleens op vakantie in Duitsland geweest?
Waar was dat? Met wie? Wat heb je gedaan en beleefd?
Ken jij mensen die (regelmatig) naar Duitsland op vakantie gaan?
Wie? Waar gaan die mensen heen?

Spreek kort in de klas over deze vragen en jullie ervaringen.

 

Reisebüro
Op deze pagina vinden jullie verschillende video’s over Duitse vakantieregio’s.
Ieder van jullie gaat kijken naar één video, maakt daar aantekeningen bij en bespreekt die vervolgens in een kleine groep van leerlingen die allemaal dezelfde video hebben gezien. Ten slotte presenteert elk groepje zijn resultaten in de klas.

  1. Taakverdeling
    Verdeel de video's gelijkmatig over de klas zodat drie of vier leerlingen dezelfde video te zien krijgen.

    Jullie kunnen de verdeling zelf maken, lootjes trekken of het aan jullie leraar overlaten.

Reisebüro - 2

  1. Aantekeningen
    Elke leerling bekijkt zijn filmpje in zijn eentje en maakt daar aantekeningen in het Duits bij:
    • Om welke stad/regio gaat het? (Es geht um die Stadt/die Region …)
    • Wat is het bijzondere aan deze stad/regio? (Das Besondere an der Stadt/Region ist …)
    • Wat kun je daar allemaal doen? (Man kann dort …)
    • Welke bezienswaardigheden zijn er in die stad/regio? (Es gibt dort folgende Sehenswürdigkeiten: …)
    • Welke uitstapjes zijn mogelijk? (Man kann dort folgende Ausflüge machen: …)
    • Wat eten ze daar graag? Welke specialiteiten hebben ze daar? (Es gibt dort folgende Spezialitäten: …)
    Let op: Het kan zijn dat je niet in elk filmpje informatie over alle punten vindt.
    Het gaat om een overzicht van de stad/regio! Dus niet te veel details opschrijven!
  2. Verdere stappen
    Jullie gaan op een later tijdstip (bij Schreiben) verder aan deze opdracht werken.
    Bewaar je aantekeningen dus goed, die heb je dan nodig!

Lesen

Einleitung

Hier oefen je je leesvaardigheid.
Je leert Duitse teksten beter begrijpen.

Wat je hier in de leesteksten tegenkomt, helpt je
later bij het maken van de taaltaken.

Je:

  • leest twee reisverslagen van jongeren,
  • doet een test en komt erachter welk vakantietype jij bent,
  • bekijkt reisaanbiedingen die bij jouw vakantietype aansluiten.

 


Viel Erfolg!

 

Lerntipp Lesen

Voordat je gaat lezen:

  • Bekijk eerst de titel, de plaatjes en de apart gedrukte woorden.
  • Lees de inleiding.
  • Kijk wat voor soort tekst het is (brief, sprookje, gebruiksaanwijzing enz.).
  • Lees de opdrachten.
  • Bepaal de manier van lezen.
    • skimmen (globaal lezen om er achter te komen waar de tekst over gaat)
    • scannen (zoeken naar bepaalde woorden of getallen)
    • intensief lezen (zin voor zin)
  • Als er meerkeuzevragen staan, bekijk dan alle antwoorden en kijk wat de verschillen zijn.

 

Terwijl je leest:

  • Je kunt niet alles begrijpen? Het is niet nodig om alle Duitse woorden te begrijpen om te weten
    waar de tekst over gaat!
  • Vaak kun je de betekenis wel ongeveer raden door de rest van de zin te bekijken of door te
    kijken op welk Nederlands (Engels, Frans, Russisch enz.) woord het lijkt.

 

Reiseberichten I

Als kind ga je met je ouders op vakantie. Ook veel jongeren vinden het nog heerlijk om samen met de ouders te gaan.
Een vakantie met het gezin is tenslotte goedkoop en makkelijk, want je ouders regelen en betalen alles voor je.
Maar op gegeven moment wil je met je vrienden en mensen van jouw eigen leeftijd vakantie vieren, zonder dat je ouders er voortdurend bij zijn.
Daar heb je tegenwoordig speciale reisorganisaties voor. Dat zijn touroperators die reizen voor jongeren organiseren en begeleiden.
Dat wil zeggen dat de jongeren niet alleen op vakantie gaan maar de gehele reis door volwassenen worden begeleid.
Die begeleiders zijn vaak ook jong en ze weten wat jongeren leuk vinden.
Tegelijkertijd zorgen ze ervoor dat iedereen zich aan de regels houdt en er geen gekke dingen gebeuren.
Op deze manier is het voor ouders ook een geruststelling om hun kind op zo’n manier voor het eerst 'alleen'
op vakantie te laten gaan.

Je leest een reisverslag van een jongen die aan zo’n reis heeft deelgenomen.
Hij is met Jugendtours naar het Eisacktal in Zuid-Tirol (Italië) op wintersport geweest.

 

Reisebericht Süd-Tirol

  1. Lees de tekst globaal (skimmen) in maximaal een halve minuut.
    Worddocument: Reisebericht Süd-Tirol
  2. Is de jongen tevreden over de reis?
    1. Ja
    2. Nee
    3. Dat kun je niet uit de tekst halen

 

Zahlen

  1. Scan de tekst nu om de antwoorden op de vragen snel (hooguit één minuut) te vinden.
    Worddocument: Reisebericht Süd-Tirol
  2. Beantwoord de vragen in het Nederlands in je schrift.
    1. Uit hoeveel personen bestond de groep?
    2. Hoe lang duurde de reis naar het Eisacktal?
    3. Hoe lang duurde de rit van het hotel naar de piste?
    4. Wat heeft de reis gekost?
    5. Wat kost een skipas voor zes dagen?


Richtig oder falsch
Lees de tekst nu intensief om de antwoorden op de vragen te vinden.
Worddocument: Reisebericht Süd-Tirol
Doe de oefening en beantwoord de stellingen met richtig (goed) of falsch (fout).

 

Und du?
De jongen zou het fijn vinden als deze reis ook in de toekomst aangeboden wordt.
Zou jij dan mee willen gaan? Waarom (niet)?

Spreek er met een medeleerling of in een klein groepje over.

 

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Oefening:Richtig oder falsch?

Reiseberichten II

Reisebericht Spanien
Ook Stella is met een groepsreis voor jongeren op vakantie geweest.
Je leest haar reisverslag.

Stella vertelt in de volgende tekst over haar reis met Jugendtours naar Lloret de Mar in Spanje.
Lees de tekst globaal (skimmen) in hoogstens twee minuten.

Download hier het Worddocument: Worddokument: Reisebericht Spanien

Is de toon van de tekst eerder positief, eerder negatief of neutraal?

  1. positief
  2. negatief
  3. neutraal

 

Das Reiseunternehmen
Lees de alinea 'Jugendtours' uit het Worddokument: Reisebericht Spanien nu intensief.

Übung:
Beantwoord de stellingen met richtig (goed) of falsch (fout) in je schrift.

  1. De busreis duurde heel lang.
  2. De bus had meer pauzes moeten maken.
  3. Volgens Stella zou je beter met het vliegtuig kunnen gaan.
  4. Stella is erg tevreden over de begeleiders.
  5. Je moest je altijd afmelden als je het hotel verliet.
  6. Elke ochtend werd het programma voor de dag besproken.
  7. Aan bepaalde activiteiten moest je verplicht deelnemen.
  8. In Stella’s groep waren er veel problemen met alcohol.
  9. Het was jammer dat ze na het uitchecken hun koffers mee naar het strand moesten nemen.
  10. Stella vindt Jugendtours een goede reisorganisatie.

 

Das Hotel
Lees de alinea 'Hotel Clipper' uit het Worddokument: Reisebericht Spanien nu intensief.
Beantwoord de vragen van de volgende oefening in je schrift.

  1. De kamers
    1. De kamers waren erg luxe voor een 2-sterren-hotel.
    2. De kamers waren netjes en schoon.
    3. De kamers waren vies.
  2. Het eten
    1. Het eten was zo als je dat van een 2-sterren-hotel kan verwachten.
    2. Het eten was net als bij moeders.
    3. Het weten was echt verschrikkelijk.
  3. De nachtrust
    1. Hoewel er ’s nachts veel lawaai was konden ze goed slapen.
    2. Omdat er ’s nachts veel lawaai was konden ze nauwelijks slapen.
    3. Ze maakten ’s nachts veel lawaai waardoor andere gasten niet konden slapen.
  4. Het oordeel
    1. Stella begrijpt dat veel mensen ontevreden over dit hotel zijn.
    2. Stella vindt dat dit hotel geen 2 sterren waard is.
    3. Stella vindt het hotel oké voor een 2-sterren-hotel.
 
 



Die Umgebung
Lees de alinea 'Zu Lloret de Mar/Strand/Stadt' uit het
Worddokument: Reisebericht Spanien nu intensief.

Beantwoord de volgende vragen in je schrift.

  1. Welk woord omschrijft de vakantieplaats het best?
    1. rust
    2. natuur
    3. party
  2. Het water
    1. was schoon
    2. vol met algen
    3. veel te koud
  3. Het strand
    1. is een echt zandstrand
    2. is een kiezelstrand
    3. is een mix uit zand- en kiezelstrand
  4. Een rit op een banaan kost
    1. precies € 25.
    2. minder dan € 25.
    3. meer dan € 25.
  5. Stella vindt het stadje
    1. best aardig.
    2. matig.
    3. te druk.
  6. De winkels
    1. De winkels verkopen alleen maar troep.
    2. Er zijn alleen winkels voor meisjes.
    3. Naast winkels die troep verkopen zijn er ook best aardige winkels.
 

 

Die Discos
Lees de alinea 'Discos' uit het Worddocument:
Worddokument: Reisebericht Spanien nu intensief.

Übung 4:
Wat hoort bij welke disco? Neem de tabel over in je schrift.
Zet de volgende informatie bij de passende disco.
Kies uit:
3 verdiepingen - dakterras - duur - iets goedkoper
mooie aankleding - muziek: house/black - muziek: house
schone wc's - schuimparty - te weinig wc's

Tropics St. Trop
1. .... 1. ....
2. .... 2. ....
3. .... 3. ....
4. .... 4. ....
5. .... 5. ....

 

Die Preise
Lees de alinea 'Preise' uit het Worddocument:
Worddokument: Reisebericht Spanien nu intensief.

Übung 5:
Beantwoord de volgende vragen in je schrift.

  1. Discocard
    • Stella raadt af een discocard te kopen.
    • Stella raadt iedereen aan een discocard te kopen.
    • Stella raadt alleen jongens aan een discocard te kopen.
  2. Drankjes
    • Alcohol en cocktails zijn goedkoop.
    • Alcohol en ijsjes zijn duurder dan in Duitsland.
    • Alcohol in de winkels is goedkoper, ijsjes zijn best duur.
  3. Zakgeld
    • Meisjes geven minder uit omdat ze soms uitgenodigd worden.
    • Jongens geven minder uit omdat ze niet zo veel shoppen.
    • € 200 vindt Stella voor meisjes en jongens genoeg.

 

Gesamturteil
Lees de alinea 'Sonstiges' uit het Worddocument:
Worddokument: Reisebericht Spanien nu intensief.

Übung 6:
Schrijf de stellingen over in je schrift.
Geef aan of ze richtig (goed) of falsch (fout) zijn.

  1. In de disco en bij het kopen van alcohol wordt streng op leeftijd gecontroleerd.
  2. In Lloret de Mar is het volstrekt ongevaarlijk.
  3. Stella heeft zich nooit echt bedreigd gevoeld.
  4. Je goed van tevoren informeren voorkomt teleurstellingen.
  5. Je goed van tevoren informeren voorkomt teleurstellingen.
  6. Stella is positief over de vakantiebestemming en de touroperator.

Und du?

  • Kun je je voorstellen om aan zo’n reis voor jongeren deel te nemen? Waarom (niet)?
  • Wie zou je dan mee willen nemen?
  • Waar zou je het liefst naartoe willen?
  • Zouden jouw ouders dat toestaan? Waarom (niet)?


Spreek in de klas of in kleine groepjes over deze vragen.

 

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Urlaubstypen

De wandelschoenen aan en de berg op? Met duikbril en zwemvliezen geheimzinnige onderwaterwerelden ontdekken?
Overdag in de zon liggen en 's avonds feest vieren? Italiaans leren in Toscane? Met rugzak en tent naar de andere kant van de wereld?

Wat voor vakantie vind jij het leukst?

Er zijn zo veel verschillende manieren om vakantie te vieren en het aanbod is zo gigantisch groot, dat
je soms door de bomen het bos niet meer ziet.

Gelukkig zijn er op internet genoeg tests die je helpen erachter te komen welk vakantietype jij bent.

Test
Doe de grote 'Urlaubstypen-Test' van RUF Jugendreisen .

  1. Lees de vragen en kies de antwoorden die het beste bij je passen.
  2. Lees de uitslag (Testergebnis).
    Welk vakantietype ben jij?
    Past de uitslag bij jou? Waarom (niet)?

Partyqueen, Beachfan oder Stadtentdecker?

  1. Zoek één of twee klasgenoten met dezelfde uitslag.
  2. Lees samen de uitslag van de test nog een keer goed zodat jullie alles begrijpen.
    Let op: de website niet sluiten! Jullie hebben de uitslag nog nodig.
  3. Maak samen de opdracht in de volgende paragraaf (Reiseplanung).

Reiseplanung

Inmiddels weet je welk vakantietype jij bent en welke vakantie het beste bij jou past.
Nu mag je een beetje dromen en je volgende vakantie plannen.

Angebote
Onderaan de uitslag van de test zie je enkele aanbiedingen van speciale jongerenreizen die jij leuk zou kunnen vinden.

  1. Selecteer eerst de aanbiedingen die qua leeftijd voor jullie in aanmerking komen (rechts boven).
  2. Lees de beschrijving en de informatie bij Unterkunft & Ort en de andere tabbladen.
    Bekijk ook wat er allemaal bij de reis inbegrepen is (Leistungen, zie rechterkant) en check de prijs.
    Zijn er reisverslagen? Lees die dan ook.
  3. Maak aantekeningen bij de verschillende aanbiedingen (plaats, hotel, prijs, wat er inbegrepen is, activiteiten, beoordeling, voordelen, nadelen).
  4. Bewaar de aantekeningen en de links naar de aanbiedingen. Jullie hebben dit later bij de spreekopdrachten weer nodig.

Xtra: Winterferien**

In de volgende teksten maak je kennis met wintersportplekken in Zwitserland.

Übung:Urlaub

Welke woorden hebben je geholpen bij de opdracht titels en afbeeldingen te combineren?
Noteer bij elke tekst twee tot vijf Duitse woorden.
Vergelijk daarna jouw woorden met de woorden van een medeleerling.

  • Langlaufparadies der Schweiz
    ..........
  • Die längste Nacht-Skipiste der Schweiz
    ..........
  • Gletscherabfahrt
    ..........
  • Dem Himmel so nah
    ..........
  • Eislaufen macht glücklich
    ..........
  • Im Bann des Hundegespanns
    ..........
  • Der erste Viertausender
    ..........

 

Übung:Winterferien

Welke van de activiteiten zou jij het liefst doen? Waarom?
Spreek er in de klas of in groepjes over.

Bekijk de website van de Zwitserse wintersportactiviteiten.
http://www.myswitzerland.com/

  • Bekijk andere activiteiten die je leuk lijken.
  • Bekijk de interactieve kaart en zoek daar de plaatsen uit de teksten in op.
  • Maak een programma voor een week voorjaarsvakantie in Zwitserland met activiteiten die jij zou kiezen.
  • Zoek er een leuk hotelletje of vakantiewoning bij.
  • Zet het geheel – aangevuld met wat leuke afbeeldingen - op een A4-tje of in een presentatie.
  • Bekijk de resultaten in de klas.

Xtra: Winterferien***

In de volgende teksten maak je kennis met wintersportplekken in Zwitserland.

Übung:Übersetzung

Übung:Winterferien - 1

Übung:Winterferien - 2

Übung:In welcher text

Bekijk de website van de Zwitserse wintersportactiviteiten.
http://www.myswitzerland.com/
Bekijk andere activiteiten die je leuk lijken.
Bekijk de interactieve kaart en zoek daar de plaatsen uit de teksten in op.
Maak een programma voor een week voorjaarsvakantie in Zwitserland met activiteiten die jij zou kiezen en zoek er een leuk hotelletje of vakantiewoning bij.
Zet het geheel – aangevuld met wat leuke afbeeldingen - op een A4-tje of in een presentatie. Bekijk de resultaten in de klas.

Xtra: Ferien****

Jochen Till ist ein deutscher Autor.
Er schreibt Bücher für Kinder, Jugendliche und Erwachsene.
Hier liest du einen Auszug aus seinem Buch 'Fette Ferien'.

1 Ferienlager
Das Buch spielt im Ferienlager. Was ist das?

Übung:Ferienlager

2 Erfahrungen

  • Warst du schon mal in einem Ferienlager? Wann? Wo?
  • Was hast du erlebt?
  • Welche Erfahrungen hast du gemacht?
  • Hat es dir gefallen? Warum (nicht)?
  • Möchtest du nochmal ins Ferienlager fahren?


Sprecht in der Klasse oder in Kleingruppen über eure Erfahrungen.

3 Klappentext
Lies den Klappentext zu 'Fette Ferien' und sieh dir das Foto an.
Was denkst du, wovon das Buch handelt? Was erwartest du vom Inhalt? Sprecht in der Klasse oder in Kleingruppen über eure Erwartungen.

Fette Ferien
Tobias ist sauer: Sein Vater will ihn in ein Ferienlager "abschieben".
Und das obwohl Tobias Schlafsäle, Geländespiele und Küchendienst hasst!
Doch dann lernt er ein paar nette Jungs kennen, genießt die Abende am Lagerfeuer und trifft Charlotte ...


4 Anfang
Lies Kapitel 1 (bis 'Zielort Ferienhölle') und mache die dazugehörigen Aufgaben.
Jochen Till - Fette Ferien_Hoofdstuk 1

Hier findest du eine Worthilfe, die das Lesen einfacher macht:

benimm dich gedraag je
bescheuert stom
Pampa rimboe
Pipifax iets onbenulligs
Gitterstäbe tralies
berauschend geweldig
absichtlich expres
Volltrottel idioot
reinziehen hier: realiseren
Sträfling strafgevangene
Weichei sukkel
zwinkert knipoogt
Zielort eindbestemming


Mache die Übungen:

Übung:Anfang

b. Was erfährst du über die Personen? Ordne die Informationen den Personen zu.

21 jaar oud - had geen goed rapport - heeft het gevoel dat hij straf krijgt - is erg positief over het kamp - is mooi - is verliefd - medeleerling die Tobias verkeerde informatie gaf - nieuwe vriendin van de vader - 20 jaar oud - vriend van Maja - zus van Tobias

Tobias Vater Maja Tamara Thomas Ralph
... ... ... ... ... ...
... ... ... ... ... ...
... ... ... ... ... ...

 

Übung:Anfang

5. Weiter im Text
a. Lies Kapitel 1 weiter und mache die dazugehörigen Aufgaben.
Jochen Till - Fette Ferien_Hoofdstuk 1

Hier findest du eine Worthilfe, die das Lesen einfacher macht:

traue mich durf
seufzend met een zucht
loswerden kwijt
kippe val
Psycho-Scherzkeks grappenmaker-psychopaat
Bulle von Tölz hele dikke man uit een tv-serie
Übelkeit misselijkheid
Maßnahme maatregel
Psycho-Gelaber psychologisch geklets
gähne gaap
im Griff haben onder controle krijgen
schalte ab luister niet meer
beschissenste Ferien meest mislukte vakantie

 

Übung:Richtig oder falsch

6. Kreative Aufgabe
a. Lies noch einmal den Klappentext.

Fette Ferien
Tobias ist sauer: Sein Vater will ihn in ein Ferienlager "abschieben". Und das obwohl Tobias Schlafsäle, Geländespiele und Küchendienst hasst!
Doch dann lernt er ein paar nette Jungs kennen, genießt die Abende am Lagerfeuer und trifft Charlotte ...


b. Wie geht’s weiter? Überlege dir, was Tobias im Ferienlager erleben könnte.
Schreibe die Geschichte weiter.

  • Schreibe mindestens 150 Wörter auf Deutsch.
  • Wähle selbst, aus welcher Perspektive du schreibst.
  • Kontrolliere deinen Text und verbessere eventuelle Fehler.

c. Lest einige Texte in der Klasse vor oder tauscht sie in Kleingruppen aus.
Wer hat den originellsten, interessantesten, lustigsten, spannendsten Text geschrieben? Welcher Text kommt eurer Meinung nach dem original am nächsten?

Für Leseratten!
Besorge dir das Buch und lies es zu Ende.
(Jochen Till - Fette Ferien)
Erzähle deinen Mitschülern, die das Buch nicht gelesen haben, wie die Geschichte weitergeht.

Werkzeugkasten 2

Einleitung

De Werkzeugkasten is een soort gereedschapskist.
In dit deel van de Werkzeugkasten vind je de grammatica die je nodig hebt bij het maken van de taaltaken van het thema Urlaub.

In de Werkzeugkasten 2 vind je de onderdelen:

  • Grammatik 1: de verleden tijd (ovt) van sterke werkwoorden
  • Grammatik 2: de keuzevoorzetsels
  • Hilfsmittel


Lerntipps

  • Kijk goed naar de uitleg en maak de oefeningen.
  • Schrijf de regels met voorbeelden in je schrift.


Veel succes!

Grammatik: Starke Verben

Verleden tijd van sterke werkwoorden
In dit thema leer je hoe je de onvoltooid verleden tijd (ovt) van sterke werkwoorden maakt.

Dat is helaas wat ingewikkelder dan bij de zwakke werkwoorden.
Bij de zwakke werkwoorden ging je uit van de stam (lieben ➜ lieb-).
Bij de sterke werkwoorden verandert die stam en dat maakt het zo lastig.
(bv. gehen – ging)

Lees de theorie in het tekstblokje.

Meestal zijn werkwoorden die in het Duits sterk zijn ook in het Nederlands sterk.

bv. fliegen – flog (vliegen – vloog), schreiben – schrieb (schrijven – schreef)

Als je niet zeker weet of een werkwoord sterk of zwak is, kun je dus naar het Nederlands kijken.
Er zijn zelfs enkele werkwoorden in het Duits waarbij de stamklinker op dezelfde manier verandert
als in het Nederlands.

bv. fliegen – flog (vliegen – vloog), nehmen – nahm (nemen – nam), essen – aß (eten at), brechen – brach (breken – brak)

Maar helaas is dat maar bij weinig werkwoorden het geval.
De enige manier om

  1. zeker te weten of een werkwoord zwak of sterk is, en
  2. te weten hoe die stam verandert,

is: Je moet die werkwoorden gewoon uit het hoofd leren.
Het beste doe je dat door de drie vormen van een werkwoord (het hele werkwoord, de stam van de ovt en het voltooid deelwoord) in één keer te leren.

Tip: De meeste woordenboeken hebben in hun grammatica-deel een lijst met sterke werkwoorden.



Sterke werkwoorden
Op www.duits.de vind je een vrij uitgebreide lijst met sterke werkwoorden.

  1. Vraag aan je leraar of je de hele lijst of alleen bepaalde werkwoorden moet kennen en per wanneer je die werkwoorden moet kennen.
  2. Plan je leerwerk.
  3. Oefen en leer de sterke werkwoorden.

Tip: maak gebruik van StudioWozzol.

Belangrijke werkwoorden
Natuurlijk zijn sommige werkwoorden belangrijker dan andere werkwoorden.
Hieronder vind je de dertig belangrijkste sterke werkwoorden die je beslist moet kennen:

Worddokument: Belangrijke werkwoorden


Übung 1
Kies de juiste vorm van de ovt.
Beantwoord de multiplechoicevragen uit het tekstblokje.
Kijk na het maken van de oefening de antwoorden na.

  1. geben
    1. gab
    2. geb
    3. gieb
  2. laufen
    1. läuf
    2. lief
    3. loff
  3. fahren
    1. fähr
    2. fiehr
    3. fuhr
  4. gehen
    1. geh
    2. ging
    3. gong
  5. stehen
    1. stand
    2. stond
    3. stund


Uitgangen
De vorm van de ovt die je geleerd hebt, gebruik je voor ich en er/sie/es. Daar komt dus verder geen uitgang achter.
De andere persoonsvormen krijgen dezelfde uitgangen als bij de tegenwoordige tijd.


  fahren lassen finden
ich fuhr ließ fand
du fuhrst ließt fandest
er/sie/es fuhr ließ fand
wir fuhren ließen fanden
ihr fuhrt ließt fandet
sie/Sie fuhren ließen fanden
 

Übung 2
Doe de volgende oefening.

Mehr Übungen
Maak ook de volgende oefeningen over de onvoltooid verleden tijd bij sterke werkwoorden.

Tip: In het Duits gebruik je meestal de voltooid tegenwoordige tijd als je over iets in het verleden praat. Een zin als Im Sommer bin ich nach Hamburg gefahren. zul je dan ook vaker horen dan Im Sommer fuhr ich nach Hamburg.
Meestal kun je de voltooid tegenwoordige tijd ook makkelijker maken dan de ovt.
Je mag dus de vtt gebruiken in plaats van de ovt.

 

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Oefening:Kies de juiste vorm van de ovt.

Oefening:Starke Verben/Präterium - Imperfekt

Oefening:Starke Verben/Präterium - Imperfekt

Oefening:Starke Verben/Präterium - Imperfekt

Grammatik: Präpositionen

Präpositionen – Wiederholung
Je hebt al geleerd dat voorzetsels een bepaalde naamval eisen en dat de vorm van het woord na het voorzetsel verandert.

Voorbeeld:

  • Das ist sein Bruder.
    (onderwerp/1e naamval)
  • Er fährt zu seinem Bruder.
    (meewerkend voorwerp/3e naamval na het voorzetsel zu)
  • Er kauft ein Eis für seinen Bruder.
    (lijdend voorwerp/4e naamval na het voorzetsel für)


Herhaal eventueel eerst nog eens de voorzetsels met de 3e naamval,
de voorzetsels met de 4e naamval en de bijbehorende uitgangen.

Übung 1

  1. Welk voorzetsel gebruik je niet met de 3e naamval?
    1. nach
    2. bei
    3. ohne
  2. Welk voorzetsel gebruik je niet met de 4e naamval?
    1. durch
    2. von
    3. gegen
 


Übung 2
Kies de juiste uitgang.
Doe de volgende multiplechoiceoefening.

 

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Oefening:Präpositionen

Grammatik: Wechsel

Wechselpräpositionen
Naast de voorzetsels die je al kent is er nog een andere groep voorzetsels:
de keuzevoorzetsels.

Dat zijn de volgende negen voorzetsels:

  1. an (aan, op)
  2. auf (op)
  3. hinter (achter)
  4. in (in, naar)
  5. neben (naast)
  6. über (over, boven)
  7. unter (onder)
  8. vor (voor)
  9. zwischen (tussen)

Leer de voorzetsels en hun betekenis.

Übung 1
Doe de sleepoefening en sleep de juiste vertaling naar het bijbehorende voorzetsel.
En de andere kant op:
 

Übung 2
Vertaal de voorzetsels naar het Duits. Neem de woorden over in je schrift.
Schrijf de Duitse vertaling erachter en controleer na het maken van de oefening je antwoorden.

  • naast
  • achter
  • onder
  • tussen
  • voor
  • op
  • aan, naar
  • in, naar
  • over, via

 

 

Oefening:Wechselpräpositionen

Übung 3
De volgende oefening gaat over de voorzetsels met 3e of 4e naamval.
Maak de multiplechoicevragen en kies het juiste voorzetsel.


3. oder 4. Fall?
Er zijn natuurlijk regels voor wanneer je de keuzevoorzetsels bij de 3e of bij de 4e naamval gebruikt.

Hieronder lees je over die regels.

3e naamval
  1. Als je de vraag 'Wanneer?' kunt stellen (tijdsbepaling).
    bv. Er wurde an einem Sonntag geboren.
    ➜ Wanneer werd hij geboren? ➜ keuzevoorzetsel 'an' in combinatie met de vraag 'wanneer' ➜ 3e naamval.
  2. Als je de vraag 'Waar?' kunt stellen (in de zin van ergens zijn).
    bv. Sie wohnen auf einem Bauernhof.
    ➜ Waar wonen zij? ➜ keuzevoorzetsel 'auf' in combinatie met de vraag 'waar' (ergens zijn) ➜ 3e naamval.

4e naamval
Als je de vraag 'Waarheen?' kunt stellen (in de zin van ergens heen, dus een beweging, een verandering van plek).
bv. Wir fahren in die Alpen.
➜ Waar gaan we heen? ➜ keuzevoorzetsel 'in' in combinatie met een beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval.

Vergelijk:
3e naamval 4e naamval
Sie ist in der Schule.
(Waar is zij?)
Sie geht in die Schule.
(Waar gaat zij heen?)
Das Auto steht auf dem Parkplatz.
(De auto staat er/is er.)
Das Auto fährt auf den Parkplatz.
(De auto beweegt/verandert van plek want hij gaat de parkeerplaats op.)
Das Poster hängt über dem Bett.
(De poster hangt er/is er.)
Ich hänge das Poster über das Bett.
(Ik hang de poster op, dus de poster verandert van plek.)
   


Übung 4
Doe de volgende oefening en kies de juiste naamval.

Oefening:Welk voorzetsel hoort waar?

Oefening:3e of 4e naamval?

Besondere Verben
Bij sommige werkwoorden moet je extra goed opletten:

  • sitzen (zitten) – sich setzen (gaan zitten)
  • liegen (liggen) – sich legen (gaan liggen)
  • stehen (staan) – sich stellen (gaan staan)

Ook hier helpen de drie vragen (Wanneer? Waar? Waarheen?):

  • Sitzen, liegen en stehen geven aan waar iets/iemand is, dus 3e naamval.
  • Sich setzen, sich legen en sich stellen geven aan dat iemand/iets verplaatst (wordt)/verandert van plek (waarheen), dus 4e naamval.

Het verschil tussen 3e en 4e naamval is hieronder in het tekstblokje schematisch weergegeven.


Vergelijk:

3e naamval 4e naamval
Ich sitze am (an dem) Tisch.
(Ik zit aan tafel. ➜ Waar?)
Ich setze mich an den Tisch
(Ik ga aan tafel zitten. ➜ beweging)
Ich stehe vor dem Haus.
(Ik sta voor het huis. ➜ Waar?)
Ich stelle mich vor das Haus.
(Ik ga voor het huis staan. ➜ beweging)
Er liegt im (in dem) Bett.
(Hij ligt in het bed. ➜ Waar?)
Er legt sich ins (in das) Bett.
(Hij gaat in het bed liggen ➜ beweging.)



Kijk voor een grappige uitleg naar het filmpje.

 

Übung 5
Kies de juiste naamval. Beantwoord de meerkeuzevragen in de volgende oefening.

 

Übung 6

  1. Kijk nog een keer naar de StudioWozzol-lijst 'Aussagen B' .
  2. Schrijf per zin het keuzevoorzetsel en ook de woorden waarop het keuzevoorzetsel invloed heeft op.
  3. Bepaal in elke zin welke vraag je kunt stellen.
  4. Bepaal vervolgens of het om de 3e of de 4e naamval gaat.

Voorbeeld:
Wir wollen eine Reise in die USA machen.
➜ in die USA (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval).

Oefening:Welke naamval is juist

Schritt für Schritt
Wen aan het volgende stappenplan:

  1. Zoek in de zin het voorzetsel.
  2. Bepaal de naamval.
  3. Bepaal of het zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud is.
  4. Bepaal de uitgang.

Voorbeeld:
Morgen fahren wir in den Urlaub.

  1. voorzetsel = in
  2. keuzevoorzetsel ➜ vragen stellen ➜ waarheen? (verandering van plek) ➜ 4e naamval
  3. Urlaub = mannelijk
  4. mannelijk + 4e naamval = den

Als je genoeg geoefend hebt, kun je de stappen in je hoofd uitvoeren en hoef je niet alles op te schrijven.

 

Übung 7
Werk bij elke zin volgens het stappenplan dat je op de vorige pagina hebt bestudeerd. Schrijf de stappen op. Na het maken van de oefening kun je je antwoorden controleren.

  1. Nina legt das T-Shirt in d... Schrank (m).
  2. Wir fahren in d... Schweiz (v).
  3. Die Schuhe stehen unter d... Bett (o).
  4. Wartet ihr vor d... Schule (v) auf uns?
  5. Er setzte sich zwischen d... zwei Mädchen (mv).
  6. Vor ein... Monat (m) waren wir in Amerika.
  7. Jan steht neben sein... Eltern (mv).
  8. Der Wohnwagen hängt an unser... Auto (o).
  9. Kommt ihr mit in unser... Garten (m)?
  10. Das Datum steht auf ihr... Eintrittskarte (v).
 
 


Mehr Übungen
Maak ook de volgende oefeningen.

 

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Oefening:Wechselpräpositionen

Oefening:Wechselpräpositionen

Oefening:Wechselpräpositionen

Spiel

Hier kun je de grammatica met een spelletje oefenen.

  1. Vorm een groepje van drie personen en knutsel samen één dobbelsteen met vragen (zie het werkblad: Schablone).
    Werkblad: Schablone
  2. Knip de kaartjes uit (zie het werkblad: Karten) en leg ze met de tekst naar beneden op een stapel.
    Werkblad: Karten
  3. Klaar om te spelen:
    1. Leerling A gooit de dobbelsteen en stelt de passende vraag (Wo warst du im Urlaub? of: Wohin fährst du dieses Jahr?).
    2. Leerling B pakt het bovenste kaartje van de stapel en beantwoordt de vraag. Heeft B een goede zin gemaakt, mag hij/zij het kaartje houden.
      Is de zin niet goed legt hij/zij het kaartje weer terug (onderaan de stapel).
      Hij/Zij gooit de dobbelsteen en stelt de volgende vraag.
    3. Leerling C antwoordt enz.
  4. De leerling met de meeste kaartjes heeft gewonnen.


Als laatste ...
Leer de nieuwe grammatica uit je hoofd.

Hilfsmittel

1 Woordenboek
Zowel echte woordenboeken als ook digitale woordenboeken helpen je bij het opzoeken en leren van
nieuwe woordjes.
Een bekend online woordenboek is: vertalen.nu
Probeer ook eens een ander woordenboek, bijvoorbeeld: www.interglot.nl

2 Tekstverwerkingsprogramma
Als je op de computer een tekst schrijft, bv. met Word, kun je natuurlijk de Duitse spellingscontrole gebruiken (bij Taal -> Duits standaard instellen).
Maar opgelet: het programma kan niet al je fouten opsporen; zelf blijven nadenken dus!

3 Uitspraakhulp
Op de website www2.research.att.com kun je Duitse woorden of een Duitse tekst laten voorlezen.
Kies eerst de taal en de stem. Vul dan de tekst in en kies dan voor SPEAK.

Extra: LvoorL

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.

Wo/wann regel

 

Let op:
Als je een video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.

 

Sprechen

Einleitung

Hier ga je je spreekvaardigheid oefenen en verbeteren.

In dit thema:

  • beschrijf je een Duitse vakantieregio.
  • vertel je iets over je leukste vakantie.
  • discussieer je over de bestemming voor de meivakantie.

Met deze opdrachten bereid je je op de afsluitende taaltaak voor.

Succes!
Viel Erfolg!

Lerntipp Sprechen

Voordat je gaat spreken:

  • Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
  • Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.
  • Schrijf NIET het hele gesprek op. Als je met trefwoorden werkt, klinkt het gesprek veel natuurlijker.

Terwijl je spreekt:

  • Kijk naar je partner of het publiek.
  • Spreek duidelijk, rustig en niet te zacht.
  • Omschrijf wat je bedoelt als je een woord niet weet.
  • Vraag om uitleg of herhaling als je je partner niet begrijpt.
  • Wees niet bang om fouten te maken. (De meeste mensen zullen het erg waarderen dat je hun taal spreekt.)


Wiederholung
Herhaal eerst de woorden en de grammatica.

Deutschlandurlaub

  1. Voorwerk!
    Bij Hören heb je een video over een Duitse vakantieregio bekeken en daar aantekeningen bij gemaakt. Je werkt nu verder aan deze opdracht.
    Daar heb je je aantekeningen voor nodig!
  2. Groepswerk
    De leerlingen die bij Hören hetzelfde filmpje hebben bekeken, vormen één groep.
     
    • Bespreek de aantekeningen die jullie gemaakt hebben.
    • Vul belangrijke informatie aan.
    • Haal overbodige informatie weg.
    • Zoek de stad/regio op een kaart.
  1. Presentatie
    Alle groepjes presenteren hun resultaten in het Duits in de klas.
    Gebruik de volgende formuleringen:
    • Es geht um die Stadt/die Region ...
    • Das Besondere an der Stadt/Region ist ...
    • Man kann dort ...
    • Es gibt dort folgende Sehenswürdigkeiten: ...
    • Man kann dort folgende Ausflüge machen: ...
    • Es gibt dort folgende Spezialitäten: ...
    Iedereen in het groepje moet tijdens de presentatie iets zeggen.
    Prijs jullie stad/regio zodanig aan dat de andere leerlingen zin krijgen daar naartoe te gaan.
    Laat de stad/regio ook op een kaart zien.
  2. Stemmen
    Nadat jullie alle presentaties hebben bekeken, komen jullie tot overeenstemming over de volgende vragen:
    Waar zouden jullie het liefst naartoe gaan?
    Waarom?

Mein schönster Urlaub

In de volgende oefening vertel je je medeleerlingen iets over een hele leuke vakantie die je hebt gehad.

Vorbereitung 1
Begrijp je de volgende vragen? Vertaal ze in de klas of met een medeleerling.

  1. Wo bist du gewesen?
  2. Wie seid ihr dorthin gereist?
  3. Wo habt ihr übernachtet?
  4. Wie war das Wetter?
  5. Was hast du gesehen oder gemacht?
  6. Warum war es dein schönster Urlaub?

 

Vorbereitung 2

  1. Beslis over welke vakantie je wilt praten.
  2. Bereid je verhaal voor.
    1. Beantwoord de vragen uit Vorbereitung I.
      Voorbeeld:
      • Ich bin in der Schweiz gewesen.
      • Wir sind mit dem Auto dorthin gefahren.
      • Wir haben in einer Ferienwohnung übernachtet.
      • Das Wetter war toll. Es lag viel Schnee und die Sonne schien.
      • Ich bin Ski und Snowboard gefahren.
      • Ich finde Wintersport einfach toll!
    2. Vul eventueel zelf nog informatie aan
      (bv. met wie je daar bent geweest, hoe het eten was).
    3. Gebruik de WRTS-lijsten en eventueel een woordenboek.
    4. Oefen de zinnen tot je ze uit het hoofd kent.

 

Zwei Ringe
Voor de presentatie gebruik je de oefenvorm 'Twee cirkels'.
Dat werkt als volgt:

  • Bepaal wie de spelleider is: bij een oneven aantal leerlingen is het een leerling, anders je docent.
  • De spelleider verdeelt de klas in twee groepen (A’s en B’s).
  • De A’s vormen de binnencirkel, de B’s vormen de buitencirkel. Binnen- en buitencirkel gaan zo tegenover elkaar staan dat je elkaar aan kunt kijken.
  • De A’s stellen een vraag over 'de mooiste vakantie'. De B’s antwoorden. A stelt een volgende passende vraag, B antwoordt enz.
  • Na 30 seconden geeft de spelleider een teken dat de eerste ronde afgelopen is.
  • De buitenkring beweegt met de klok mee drie leerlingen verder.
  • Ronde twee begint: deze keer vragen de B’s en antwoorden de A’s.
  • Het geheel wordt afhankelijk van de tijd enkele keren herhaalt.

Urlaub mit der Familie

Oma Hilde heeft een aanzienlijk bedrag in de loterij gewonnen.
Haar grootste wens is om samen met de kinderen en kleinkinderen op vakantie te gaan.
Voor de gelegenheid zijn jullie haar kinderen.

  • Jullie worden door je oma uitgenodigd voor de meivakantie.
  • Kunnen jullie het eens worden over de reisbestemming?


Vorbereitung
Download hier het rollenspel 'Urlaub mit der Familie':
Worddokument: Rollenspiel

  1. Vorm groepjes van zes leerlingen.
  2. Verdeel de rollen (lootjes trekken).
  3. Elke leerling bereidt zijn eigen rol voor, bedenkt mogelijke bestemmingen die aansluiten bij zijn wensen en argumenten om de anderen voor zijn/haar voorstel te winnen.
    • Gebruik de StudioWozzol-lijsten en eventueel een woordenboek.
    • Herhaal de woordenschat om je mening te uiten (StudioWozzol-lijst
      'Aussagen C')

Diskussion

  • Elke leerling vertelt eerst wat hij in die vakantie het liefst zou doen en doet een voorstel voor een bestemming.
  • Discussieer vervolgens over de verschillende ideeën en voorstellen.
  • Gebruik er zo veel mogelijk de woordenschat uit de StudioWozzol-lijst
    'Aussagen C' bij.
  • Doel: Kom tot een besluit waar iedereen zich in kan vinden.


Vergleich
Vergelijk jullie oplossing met de resultaten van de andere groepen.
Geef er een uitleg bij. Hoe zijn jullie tot dit besluit gekomen?

Schreiben

Einleitung

Hier ga je je schrijfvaardigheid oefenen en verbeteren.

Je:

  • boekt een hotelkamer,
  • bevestigt de boeking,
  • schrijft een reisverslag,
  • stuurt een vakantiegroet.


Met deze opdrachten bereid je je voor op de afsluitende taaltaak.

Succes!
Viel Erfolg!

Lerntipp Schreiben

Voordat je gaat schrijven:

  • Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
  • Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.

Terwijl je schrijft:

  • Gebruik een woordenboek.
  • Pas de grammatica, die je geleerd hebt, toe. (Kijk in "Werkzeugkasten".)
  • Lees aan het einde alles nog een keer goed door.


Wiederholung
Herhaal eerst de woorden en de grammatica.

Hotelbuchung

Jullie willen in de zomervakantie twee weken naar het eiland Rügen aan de Duitse Oostzeekust.
Hotel Dünengeist is een geheime tip die je van kennissen hebt gekregen die afgelopen jaar op Rügen zijn geweest.

Je schrijft eerst een brief om een kamer te boeken.
Nadat je een antwoord van het hotel hebt gekregen, bevestig je de boeking per e-mail.

Buchung

  1. Open het Wordbestand en sla het op.
    Worddokument: Buchung
  2. Maak de boeking compleet:
    • Vertaal de informatie tussen haakjes naar het Duits.
    • Vul de ontbrekende informatie met je eigen gegevens aan.

 

Lösungsmodell
Vergelijk jouw tekst met het antwoordblad.

Worddokument: Buchung Antwoordblad


Antwort vom Hotel
Lees de reactie van het hotel.

Worddokument: Antwort Buchung


Bestätigung

  1. Open het bestand en sla het op:
    Worddokument: Buchungsbestätigung
  2. Maak de tekst compleet.

Lösungsmodell
Vergelijk jouw tekst met het antwoordblad.

Worddokument: Buchungsbestätigung Antwoord

Reisebericht

Bij Lesen heb je twee reisverslagen van jongeren gelezen.
In de volgende opdracht schrijf je zelf een reisverslag van een vakantie die je beleefd hebt.

Mein Reisebericht

  1. Kies eerst de reis waar je het over wilt hebben.
  2. Schrijf een reisverslag van 100 à 120 woorden in het Duits over deze reis.
    In het tekstblok vind je de punten waar je zeker informatie over moet geven.
    • Waar ben je geweest?
    • Wanneer was dat?
    • Met wie ben je daar geweest?
    • Van welk type vervoer hebben jullie gebruik gemaakt?
    • Wat voor accommodatie hadden jullie?
    • Hoe was het eten?
    • Beschrijf kort de omgeving.
    • Wat was er allemaal te doen/te beleven?
    • Vond je het een geslaagde vakantie? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?

    Schrijf je reisverslag in de verleden tijd (ovt of vtt).
  3. Bekijk de tekst nog een keer goed en probeer nog wat foutjes eruit te halen.
  4. Sla de tekst op.
  5. Vraag aan je leraar hoe de evaluatie plaatsvindt
    (teksten in de klas voorlezen, bij de leraar inleveren of nog iets anders?).

Urlaubgrüße

Komen er vrije dagen aan of misschien zelfs een vakantie? Ga je ergens naartoe? Heb je leuke plannen?
Stuur een vakantiegroet aan je medeleerlingen!
In deze opdracht organiseren jullie een vakantiegroeten-actie.

Organisation

  1. Bepaal een tijd voor de actie (bv. vanaf nu tot en met de volgende vakantie).
  2. Iedereen schrijft zijn naam op een briefje. Meng alle briefjes goed.
    Iedereen trekt één lootje.
  3. Zorg ervoor dat je het (e-mail)adres van degene krijgt die op het lootje stond.
  4. Elke leerling stuurt binnen de vastgelegde periode een vakantiegroet in het Duits aan de leerling
    van het lootje. Dat kan vanuit een echt vakantieadres.
    Maar een uitstapje of een bezoek bij familie, een dagje aan het strand of in het zwembad enz. is ook goed.
  5. Schrijf en stuur een echte kaart of een digitale kaart (het liefst met een foto).
  6. Neem de vakantiegroeten mee naar school, lees ze in de klas voor en hang ze in het lokaal op.
  7. Lukt het dat iedereen uit de klas een vakantiegroet stuurt en ontvangt?
  8. Eventueel kunnen jullie een wedstrijd met andere klassen, die dezelfde opdracht maken, organiseren en kijken welke klas de meeste kaartjes heeft gestuurd.

Landeskunde

Einleitung

Wat weet je over Duitsland, de Duitsers en de andere Duitstalige landen?
Hier vind je nuttige, belangrijke en interessante informatie.

In dit thema:

  • lees je hoe vakanties ooit ontstaan zijn,
  • bekijk je de vakantieregeling voor Duitsland,
  • kom je te weten waar de Duitsers het liefst vakantie vieren,
  • maak je kennis met een Duitse vakantieregio.


Viel Spaß!

Schulferien

Kun je je dat voorstellen: je gaat naar school maar je hebt nooit vakantie?!
School zonder vakantie – dat kan toch niet! Of wel?
In de volgende tekst kom je te weten hoe de schoolvakanties ontstaan zijn en hoe ze in Duitsland geregeld zijn.

Absatz 1

  1. Lees de eerste alinea van de tekst 'Ferien'.
    Worddokument: Ferien
  2. Kies het juiste antwoord op de volgende vragen:
    1. Het woord Ferien is afgeleid van het Latijnse woord voor ...
      1. feestje
      2. feestdag
      3. vieren
    2. In de ... hadden leerlingen voor het eerst schoolvakanties.
      1. oudheid
      2. middeleeuwen
      3. industriële revolutie
    3. Aanvankelijk was er alleen op ... geen school.
      1. dagen dat er geoogst werd
      2. hele hete of hele koude dagen
      3. kerkelijke feestdagen
    4. Echt vrij waren de leerlingen echter ook niet, want ze moesten ... .
      1. huiswerk maken
      2. op het veld helpen
      3. taken in de kerk vervullen
    5. Echt vrij waren de kinderen alleen als er ... .
      1. een kerk ingewijd werd of er kermis was
      2. een kerk ingewijd werd of er markt was
      3. een kerk ingewijd of er rommelmarkt was


Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.
Hebben jullie dezelfde antwoorden?
Lees er eventueel de tekst nog eens goed op na.

Absatz 2

  1. Lees de tweede alinea van de tekst
    Worddokument: Ferien .
  2. Sleep in de volgende oefening de passende informatie bij elkaar:


Absatz 3

  1. Lees de derde alinea van de tekst 'Ferien':
    Worddokument: Ferien .
  2. Beantwoord de multiplechoicevragen van de volgende oefening:
    1. Hoe lang de zomervakantie duurt, verschilt per provincie.
      1. juist
      2. onjuist
      3. staat niet in de tekst
    2. De zomervakantie begint in juni en eindigt in augustus.
      1. juist
      2. onjuist
      3. staat niet in de tekst
    3. De verschillende begintijden hebben te maken met de files.
      1. juist
      2. onjuist
      3. staat niet in de tekst
    4. In het zuiden is de kans op chaos op de wegen bijzonder groot.
      1. juist
      2. onjuist
      3. staat niet in de tekst
     

Bespreek je antwoorden met een klasgenoot.
Hebben jullie dezelfde antwoorden?
Lees er eventueel de tekst nog eens goed op na.

Oefening:Schulferien

Ferienkalender

  1. Kijk hier naar de Duitse vakantieregeling.
    (Selecteer eventueel eerst het recente schooljaar.)
  2. Beantwoord de vragen in het Nederlands in je schrift.
    1. Met welke Nederlandse vakantie komen de Duitse Winterferien ongeveer overeen?
    2. Welke Duitse vakantie(s) hebben wij in Nederland niet?
    3. Welke Nederlandse vakantie hebben ze in Duitsland niet?
    4. Hoeveel weken heeft een Duitse leerling ongeveer per schooljaar vakantie?
    5. Hoeveel weken heb jij ongeveer per schooljaar vakantie?
    6. Als je zou mogen kiezen, had je dan liever heel vroeg (in juni), heel laat (in augustus) of er
      tussenin zomervakantie? Waarom?

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Lieblingsreiseziele

Waar ga jij het liefst naartoe als je vakantie hebt? Heb je een favoriete vakantiebestemming of zie je liever elke keer iets anders?

Hoe zit dat bij je ouders, familie, vrienden?

Denk je dat Nederlanders een voorkeur voor bepaalde bestemmingen hebben? En welke dan?

In de volgende tekst kom je te weten waar de Duitsers het liefst vakantie vieren.

Reihenfolge

  1. Lees het Worddocument 'Lieblingsreiseziele der Deutschen' .
    Pas de leesstrategie scannen toe.
  2. Sleep de passende informatie bij elkaar.

Oefening:Lieblingsreiseziele

Gründe

  1. Lees de alinea’s die je nodig hebt om de volgende opdracht te maken nu intensief:
    'Lieblingsreiseziele der Deutschen'
  2. Schrijf minimaal drie redenen op voor Turkije als topvakantiebestemming.
    Doe dat in het Nederlands.
  3. Schrijf de drie bijvoeglijke naamwoorden uit de tekst op die aangeven hoe mooi Mallorca
    is en geef de vertaling voor die drie bijvoeglijke naamwoorden.
    Neem daarvoor het schemaatje over in je schrift.
     
    Bijvoeglijk naamwoord Nederlandse vertaling
    ... ...
    ... ...
    ... ...
  4. Noem twee dingen die je niet mag missen als je op de Canarische Eilanden bent.
  5. Wat betekent '… sind wieder im Kommen.' in de laatste alinea?

 

 

Tourismusbörse

  1. Kijk naar het filmpje over de internationale vakantiebeurs:
  2. Beantwoord de vragen in het Nederlands in je schrift.
    1. Waar vindt deze beurs plaats?
    2. Hoeveel landen nemen aan de beurs deel?
    3. Wat is de reden dat Egypte en Tunesië de afgelopen jaren wat minder in trek waren?
    4. Waar brengen de Duitsers hun vakantie steeds vaker door?
    5. Welke bestemming in Duitsland is voor buitenlandse toeristen bijzonder interessant?

Ben je klaar met de vragen? Kijk dan je antwoorden na.


Aktuell
  1. Zoek op het internet naar Duitstalige informatie over de favoriete vakantiebestemmingen van Duitsers op dit moment.
  2. Deel de informatie met je klasgenoten.

 

Ten slotte... 
Controleer je antwoorden onderaan het thema bij 'Antworten'.

Ferien in Deutschland

Duitsland is één van de populairste vakantiebestemmingen van Nederlanders.
Dat is niet zo vreemd want: je hoeft niet ver te rijden, de mensen zijn vriendelijk, de natuur is erg veelzijdig en anders dan in Nederland (denk maar aan de bergen), de accommodatie is vaak niet duur en het eten is er heerlijk.
Het is dus uitermate geschikt voor Nederlanders die er even een weekendje of een paar dagen tussenuit willen.

In de volgende opdracht maak je kennis met een Duitse vakantieregio.

Vorbereitung

  1. Vorm groepjes van twee of drie leerlingen.
  2. Kies een Duitse vakantieregio. Bespreek je keuze met je docent.
  3. Bepaal hoe je de regio straks wilt presenteren (bv. een folder maken, een website maken, een rollenspel in een reisbureau, presentatie met prezi of andere presentatietool).
    Bespreek ook dit met je docent.

Durchführung

  1. Verzamel Duitstalige informatie over de gekozen regio.
  2. Verwerk de informatie passend bij de gekozen presentatievorm.

Präsentation

  1. Bekijk de presentaties in de klas.
  2. Geef feedback.
  3. Welke regio zou je nu het liefst bezoeken en waarom?

Sprachaufgaben

Einleitung

In dit thema heb je veel over vakanties en reizen en alles wat daarmee te maken heeft, geleerd.
Je kent nu belangrijke woorden en uitdrukkingen; je weet hoe je een reis, die je zelf gemaakt hebt,
kunt beschrijven; je kunt je mening zeggen en argumenten geven; je kent verschillende Duitse
vakantieregio’s en kunt erover vertellen enz.
Nu ga je wat je hebt geleerd in de praktijk brengen.

In dit project:

  • spreek je over een vakantie die je zelf beleefd hebt,
  • maak je plannen voor een toekomstige reis,
  • beschrijf je een vakantieregio,
  • discussieer je over vakantieplannen.

Viel Spaß und Erfolg!

Lerntipps
Hier vind je verschillende taaltaken die aansluiten bij het Europees Referentiekader (ERK).
Hoe beter je deze opdrachten maakt des te beter kun je je redden in vergelijkbare situaties in het
echte leven.

Winterferien

Situatie:
Het is zomer. Je bent met je ouders op vakantie op een camping in Italië.
Jullie hebben kennis gemaakt met een gezin uit Zwitserland, een gezin uit Duitsland en een gezin uit Italië.
Jullie spreken Duits met elkaar, dat is de enige taal die iedereen redelijk beheerst.
De kinderen zijn allemaal van jouw leeftijd en jullie kunnen het erg goed met elkaar vinden. Ook de ouders zijn bevriend geraakt. Jullie hebben al veel samen gedaan: uitstapjes, BBQ, zwemmen, sport, spelletjes...
Op één van de laatste avonden ontstaat het plan om in de voorjaarsvakantie samen op vakantie te gaan.
Nou hebben jullie (de kinderen) er niet zo veel vertrouwen in dat jullie ouders iets bedenken dat jullie echt leuk vinden. Daarom maken jullie zelf ook vakantieplannen en leggen die aan jullie ouders voor.

Vorbereitung

  1. Bespreek met je leraar hoeveel tijd jullie voor het maken van de opdrachten hebben en op welke
    manier de opdrachten worden beoordeeld.
  2. Vorm groepjes van vier.
  3. Verdeel de rollen volgens de situatie.

 

Teil 1: Erfahrungen

  1. Elke leerling in het groepje neemt een bepaalde vakantie in gedachte.
    • Tip: dit gaat het makkelijkst als je het over een (voorjaars)vakantie hebt die je echt zo hebt meegemaakt.
    • Het kan een positieve maar ook een negatieve ervaring zijn.
  2. Elke leerling bereidt een spreekbeurt (minimaal één minuut) voor over deze vakantie.
    • Verwerk de volgende informatie: waar, wanneer, met wie, vervoer, verblijfstype, beschrijving van
      de plaats/regio, wat je er allemaal kunt doen en beleven, eigen beoordeling.
    • Gebruik de woorden en zinnen die je in dit thema hebt geleerd.
    • Gebruik de verleden tijd.

 

Teil 1: Erfahrungsaustausch

  1. Elke leerling houdt zijn spreekbeurt.
  2. De andere leerlingen in het groepje luisteren.
  3. Aan het einde stelt iedereen nog een passende vraag in het Duits.
  4. De leerling beantwoordt die vragen in het Duits.

 

Teil 2: Ideensammlung
Misschien hebben jullie door de spreekbeurten al leuke ideeën voor een gezamenlijke voorjaarsvakantie gekregen.
In deel 2 verzamelen jullie ideeën en informatie en bereiden jullie de discussie voor.

  1. Bespreek in het groepje welke leerling welk idee uitwerkt. Let er wel op dat het vier echt verschillende ideeën zijn (bv. leerling A – wintersport; leerling B – zonbestemming, bv. Canarische eilanden; leerling C – stedenreis/cultuur; leerling D – rondreis met de auto of fiets of wandelreis).
  2. Elke leerling zoekt op het internet naar informatie passend bij zijn idee.
    • beschrijving van de plaats/regio, wat er te zien, te doen en te beleven is
    • argumenten voor je keus

 

Teil 2: Vorschläge

  1. Elke leerling presenteert zijn voorstel in de groep.
  2. De andere leerlingen in de groep luisteren en maken aantekeningen.
  3. Elke leerling schrijft bij elk voorstel ten minste één argument voor en één argument tegen op.
  4. Herhaal in voorbereiding op de discussie de StudioWozzol-lijst 'Aussagen C' .

 

Teil 3: Diskussion
Discussieer nu met jouw groepje in het Duits over de gemaakte voorstellen.
Gebruik daarbij de zinnen uit de StudioWozzol-lijst 'Aussagen C' .

Doel: wordt het over een gezamenlijke vakantiebestemming eens.
 

Teil 4: Überzeugungsarbeit
Jullie zijn het erover eens geworden waar jullie in de voorjaarsvakantie naartoe willen gaan. Nu moeten jullie natuurlijk nog je ouders overtuigen.

  1. Maak met het groepje een korte samenvatting van de informatie en de argumenten met betrekking tot jullie bestemming.
  2. Kies een leerling die namens het groepje aan de discussie deelneemt.
  3. De gekozen leerlingen uit alle groepjes gaan in een kring zitten.
  4. De andere leerlingen gaan achter hun groepslid zitten.
  5. De leerlingen in de binnencirkel voeren nu de discussie in het Duits.
  6. De andere leerlingen mogen hun groepslid drie keer helpen (qua taal of inhoud of argumenten).
  7. Beslis samen met je docent welk groepje inhoudelijk, qua taal en/of qua argumenten het beste was.

 

Auswertung
Beheers je de stof bij het thema 'Urlaub'?
Ken je de woorden, zinnen en de grammatica?
Kun je in het Duits mondeling en schriftelijk over vakanties, reizen en de dingen die daarmee te maken hebben communiceren?

Kies de uitspraken die op jou van toepassing zijn en schrijf ze op in je schrift.
(Alle uitspraken gaan natuurlijk over de Duitse taal.)

  • Ik ken de woorden bij het thema 'Urlaub'.
  • Ik kan Duitse woorden en zinnen correct uitspreken.
  • Ik kan een reis beschrijven die ik zelf gemaakt heb.
  • Ik kan reisverslagen begrijpen.
  • Ik kan de grammatica correct gebruiken.
  • Ik kan aan iemand anders vragen stellen over vakanties, reisplannen en ervaringen.
  • Ik kan op eenvoudige vragen over mijn vakanties, reisplannen en ervaringen reageren.
  • Ik kan mijn mening geven en beargumenteren.
  • Ik voel me zeker als ik Duits praat.

 

Ziel
Gefeliciteerd, je hebt het doel gehaald!
Je hebt alle opdrachten gemaakt en hopelijk veel geleerd.

Veel plezier verder!

Beslis zelf of samen met je leraar of je de resultaten (het reisverslag,
de gesprekken of voorbereidingen daarvoor, aantekeningen enz.) wilt opnemen in je taalportfolio.

Portfolio

Europäisches Sprachenportfolio
In een portfolio documenteer je de stand van jouw kennis en jouw vaardigheden en de vorderingen die
je over langere tijd op dat gebied maakt.

In een taalportfolio verzamel je dus bewijzen m.b.t je taalontwikkelingen.
Om het niveau op het gebied van vreemde talen in Europa goed te kunnen vergelijken, heeft men het Europees taalportfolio ontwikkeld.
Aan het einde van de onderbouw zou je voor het vak Duits minimaal het niveau A1 bereikt moeten hebben.
Klik op de volgende links om informatie over het Europees taalportfolio in te winnen.

Antworten

Start

Einleitung

Balaton
Hohe Tatra
Schwarzes Meer
Toskana

Was kannst du schon?

Starttest-3

  1. buitenland
  2. pakketreis
  3. uitstapje
  4. korting
  5. ferry
  6. camping
  7. voorstel
  8. snelweg

 

Starttest-4

1 = b
2 = c
3 = c
4 = a
5 = a
6 = c

Werkzeugkasten 1

Reisen

Übung 1

  1. eine Reise mit einem großen Schiff auf dem Meer = Kreuzfahrt
  2. ein Dokument, das man bei einigen Ländern für die Einreise braucht = Visum
  3. Frühstück und Abendessen gehören zur Reise = Halbpension
  4. eine kurze Reise oder Exkursion = Ausflug
  5. billiger als normal = Rabatt
  6. alle Koffer und Taschen zusammen = Gepäck
  7. Spanien, Italien, Norwegen usw. = Ausland
  8. keine Schule = Ferien

 

Übung 2

  1. Ik wil graag een reis boeken.
  2. Is het ontbijt inclusief?
  3. Hij wil ergens anders heen.
  4. Hoe ver is het nog?
  5. Waar gaan jullie heen?

 

Übung 3

 

  1. Wann geht der Flieger?
  2. Wo wollen wir im Sommer Urlaub machen?
  3. Da wollte ich schon immer mal hin.
  4. Wir fliegen am liebsten mit dem Flugzeug.
  5. Zu Ostern haben wir ein paar Tage frei.

 

Reisen II

Übung 3

  1. Wir wollen eine Reise in die USA machen.
  2. Der Pass lag zwischen den Zeitungen.
  3. Sie standen drei Stunden im Stau.
  4. Warst du schon mal auf diesem Zeltplatz?
  5. Ich stand direkt neben dem Eingang.

 

Meinung äußern​

Übung 1 

  1. Das ist ein blöder Vorschlag.
  2. Das ist mir egal.
  3. Damit bin ich einverstanden.
  4. Meiner Meinung nach ist das zu weit.
  5. Ich würde lieber klettern.
  6. Na gut, meinetwegen.
  7. Schade, dass das Wetter so schlecht war.
  8. Auf keinen Fall!

Hören

 

Meine Ferien

Übung 1

1. klettern klimmen
2. Mountainbike fahren mountainbiken
3. spazieren gehen gaan wandelen
4. reiten paardrijden
5. eine Rundreise machen een rondreis maken
6. sich mit Freunden treffen vrienden ontmoeten
7. eine Bustour machen een busreis maken
8. sich eine Stadt anschauen een stad bekijken
9. Ski fahren skiën

 

Übung 2

1 - c
2 - c
3 - a
4 - a

 

Übung 3

1 - b
2 - b

 

Teure Ferien

  1. € 20,-
  2. zes weken
  3. in Bochum
  4. broodjes klaarmaken/eten meegeven
  5. € 2000,-
  6. bijna niets
  7. Met dit vakantiepaspoort krijg je veel activiteiten zoals het Indoor-speelplein, zwembad, musea goedkoper of zelfs gratis.
  8. Nee, hij kost € 10,-, maar als je heel weinig geld hebt, krijg je hem gratis.
  9. aan een voetbalkamp deelnemen
  10. paardrijden
  11. een waterijsje
  12. dat kinderen elke dag met de bus naar een activiteit worden gebracht
  13. drie weken
  14. door giften en donaties
  15. Nee, zoiets heb je in bijna elke stad/ veel steden
  16. fietstocht, picknick, fotostory maken, spullen op de rommelmarkt verkopen, kamperen in de tuin, schatgraven, luieren

Lesen

Reiseberichten I

Zahlen

  1. 45
  2. 9 uur
  3. 30 minuten
  4. € 239
  5. € 100-150

 

Reiseberichten II

Das Reiseunternehmen

  1. richtig
  2. falsch
  3. richtig
  4. richtig
  5. richtig
  6. falsch
  7. falsch
  8. falsch
  9. falsch
  10. richtig

 

Das Hotel

  1. B
  2. A
  3. A
  4. C

 

Die Umgebung

  1. C
  2. A
  3. C
  4. C
  5. A
  6. C

 

Die Discos

 

Tropics St. Trop
1. muziek: house 1. muziek: house/black
2. schuimparty 2. dakterras
3. mooie aankleding 3. 3 verdiepingen
4. schone wc’s 4. te weinig wc’s
5. duur 5. iets goedkoper

 

Die Preise

  1. B
  2. C
  3. A

 

Gesamturteil

  1. falsch
  2. falsch
  3. richtig
  4. richtig
  5. falsch
  6. richtig

Xtra: Winterferien**

  • Langlaufparadies der Schweiz
    Langlaufmöglichkeiten, Marathonstrecke, Skimarathon, Langlaufmekka, Langlaufbegeisterte
  • Die längste Nacht-Skipiste der Schweiz
    beleuchtet, Nachtschwärmer, (bis um 2.00 h) nachts
  • Gletscherabfahrt
    Abfahrten, Gletscherabfahrt, Eis
  • Dem Himmel so nah
    Gleitschirm, Flug, Fliegen, thermisch, Piloten, Flieger, Himmel, Luft
  • Eislaufen macht glücklich
    Eisfelder, Eiswege, gleiten, Eislaufherz, Kufen, Eislauflehrerin
  • Im Bann des Hundegespanns
    besten Freunde des Menschen, Transportmittel, Schlittenhunde, Schlitten
  • Der erste Viertausender
    Viertausend-Meter-Marke, hochalpin, 4000er

Werkzeugkasten 2

Starke Verben

Übung 1

1: gab
2: lief
3: fuhr
4: ging
5: stand

 

Präpositionen

Übung 1

1: C - ohne
2: B - von

 

Wechsel

Übung 2

  • naast = neben
  • achter = hinter
  • onder = unter
  • tussen = zwischen
  • voor = vor
  • op = auf
  • aan, naar = an
  • in, naar = in
  • over, via = über

 

Übung 6

  1. in die USA (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  2. in der Umgebung (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)
  3. in den Urlaub (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  4. auf den Parkplatz (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  5. an den Strand (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  6. hinter mich (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  7. zwischen den Zeitungen (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)
  8. neben dem Eingang (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)
  9. im (= in dem) Stau (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)
  10. auf die Malediven (waarheen? = beweging/verandering van plek ➜ 4e naamval)
  11. auf dem Bauernhof (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)
  12. auf diesem Zeltplatz (waar? = er zijn ➜ 3e naamval)

 

Übung 7

  1. in ➜ waarheen? (het shirt verandert van plek) ➜ 4e nv; Schrank = m ➜ den
  2. in ➜ waarheen? (beweging/richting) ➜ 4e nv; Schweiz = v ➜ die
  3. unter ➜ waar? (de schoenen stann er/zijn er) ➜ 3e nv; Bett = o ➜ dem
  4. vor ➜ waar? (ze staan er te wachten, zijn er) ➜ 3e nv; Schule = v ➜ der
  5. zwischen ➜ waarheen? (hij gaat zitten = beweging) ➜ 4e nv; Mädchen = mv ➜ die
  6. Vor ➜ wanneer? (een maand geleden) ➜ 3e nv; Monat = m ➜ einem
  7. neben ➜ waar? (hij staat = rust) ➜ 3e nv; Eltern = mv ➜ seinen
  8. an ➜ waar? (hij is achter de auto) ➜ 3e nv; Auto = o ➜ dem
  9. in ➜ waarheen? (jullie gaan er naartoe) ➜ 4e nv; Garten = m ➜ unseren
  10. auf ➜ waar? (de datum staat/is er) ➜ 3e nv; Eintrittskarte = v ➜ ihrer

Landeskunde

Ferienkalender

  1. met de voorjaarsvakantie/krokusvakantie
  2. paasvakantie en pinkstervakantie
  3. de meivakantie
  4. ± 13 weken
  5. ± 12 weken
  6. eigen antwoord

 

Lieblingsreiseziele

Gründe

  1. Mooi weer, schoon water, brede zandstranden, geschikt voor gezinnen met kinderen, alles wat je nodig hebt om uit te rusten.
  2. Wunderschön (supermooi/heel erg mooi), sagenhaft (legendarisch/ongelofelijk/geweldig/fantastisch), traumhaft (als in een droom/sprookjesachtig/fantastisch).
  3. De Teide (berg) op Tenerife en de (lava)stranden op Lanzarote en Fuerteventura.
  4. Zijn weer in opkomst ➜ zijn weer in trek/worden weer populairder.

 

Tourismusbörse

  1. in Berlijn
  2. 180 landen
  3. de (onzekere) politieke situatie daar
  4. in eigen land/in Duitsland
  5. Berlijn