Woordsoorten

Woordsoorten

Woordsoorten

Woordsoorten

 

Woordsoorten zijn eigenlijk een soort 'families'.  Elk woord in de Nederlandse taal kun je onderverdelen in zo'n familie.

De zes families (woordsoorten) die we dit jaar behandelen zijn:

 

1. Lidwoord

2. Zelfstandige naamwoord.

3. Bijvoeglijk naamwoord

4. Voorzetsel

5. Zelfstandig werkwoord

6. Hulpwerkwoord

Zelfstandige naamwoorden

Zelfstandig naamwoord Youtube

Het zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord Tekst

Het zelfstandig naamwoord

 

Zelfstandige naamwoorden zijn namen van mensen, dieren, dingen, zaken.

 

Eigennamen (die je met een hoofdletter schrijft) zijn ook zelfstandige naamwoorden.

Bijna alle zelfstandige naamwoorden kun je 'verkleinen'

Bijna alle zelfstandige naamwoorden kun je in het meervoud zetten.

 

Voorbeelden:

 leerling                   Deventer               voorbeeldje

Britney Spears        kasten                   bladzijdes

blad                         werk                     overzicht

kat                           som                       Hema

 

Als je twijfelt of iets een zelfstandig naamwoord is, zet er dan 'de' 'het 'of 'een' voor. Past dat ervoor? Dan is het een zelfstandig naamwoord. Voor namen kun je geen lidwoord zetten. Namen worden altijd met hoofdletters geschreven, ook als de naam midden in de zin staat.

 

Samenvattend: Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je de, het of een voor kunt zetten. Ook alle woorden die je met een hoofdletter schrijft (eigennamen) zijn zelfstandige naamwoorden.

 

Zelfstandig naamwoord Prezi

Prezi Zelfstandig naamwoord

Basisopdracht

Herhalingsopdracht (verplicht bij 3 of meer fouten in de basisopdracht)

Verdiepingsopdracht

Lidwoord

Lidwoord Youtube

De lidwoorden

Lidwoord Tekst

Lidwoorden

 

Er zijn in het Nederlands 3 lidwoorden: De - Het - Een.

 

Waarschijnlijk heb je deze lidwoorden ook al op de basisschool behandeld. 

 

Een lidwoord staat altijd in verband met een zelfstandig naamwoord. 

de tafel

het huis

een avontuur

 

Let op:

Voor zelfstandige naamwoorden die in het meervoud staan, gebruik je altijd het lidwoord: De - De tafels, de stoelen, de huizen.

Voor zelfstandige naamwoorden die 'verkleind' zijn, gebruik je altijd het lidwoord: Het - Het tafeltje, het stoeltje, het huisje.

 

Voor het woordje 'het' moet je goed kijken of het wel in combinatie staat met een zelfstandig naamwoord. Alleen dan is 'het' een lidwoord.

Het mooie huis staat in een drukke straat. --> 'Het' staat hier in combinatie met 'huis'. Het is dus een lidwoord.

Het regent al de hele dag. --> 'Het' staat hier voor een werkwoord. Het is dus geen lidwoord.

 

Lidwoord Prezi

Prezi Lidwoorden

Basisopdracht

Herhalingsopdracht (verplicht bij 3 of meer fouten in de basisopdracht)

Verdiepingsopdracht

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord Youtube

Het bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord tekst

Het bijvoeglijk naamwoord

 

Het bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord. Extra informatie is extra en kan dus weggelaten worden. Op die manier kun je een bijvoeglijk naamwoord herkennen.

Er kunnen heel veel bijvoeglijke naamwoorden in de zin staan.

Voorbeeld: Ik zie een heel mooie, groene, grote, aardige smurf. De onderstreepte woorden zijn allemaal bijvoeglijke naamwoorden want ze zeggen direct iets over het zelfstandig naamwoord 'smurf'. Het woordje 'heel' zegt niet iets over 'smurf' en is dus geen bijvoeglijk naamwoord.

 

Voorbeelden:

het grote huis

de lange weg

de irritante acrobaat

het enge bos

 

In deze voorbeelden zie je dat het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord staat. Dit is ook zo in de meeste gevallen. Soms staat het bijvoeglijk naamwoord 'achter'het zelfstandig naamwoord. Er staat dan wel altijd nog minimaal een woord (werkwoord--> een vorm van 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken') tussen.

 

De man is groot

Het huis lijkt erg klein

 

 

De auto rijdt snel. --> 'snel' is hier geen bijvoeglijk naamwoord want er staat geen vorm van 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken' in deze zin. Het woordje snel zegt ook meer iets over 'rijdt' dan over 'auto' en rijdt is hier geen zelfstandig naamwoord.

 

De auto is snel. --> 'snel ' is hier wel een bijvoeglijk naamwoord want er staat een vorm van 'zijn' in deze zin (is).

 

Extra info:

Soms eindigt een bijvoeglijk naamwoord op een 'e' en soms niet. Je ziet dit verschijnsel alleen wanneer je 'een' als lidwoord gebruikt. Hoe komt dat?

 

een groot huis

een grote weg

een grote acrobaat

een groot bos

 

Het heeft te maken met het lidwoord.

'Het-woorden' krijgen geen e als je 'een' gebruikt.

'De-woorden' krijgen wel een e als je 'een' gebruikt.

Bijvoeglijk naamwoord Prezi

Prezi bijvoeglijk naamwoord

Basisopdracht

Herhalingsopdracht (verplicht als je meer dan 3 fouten in de basisopdracht hebt).

Verdieping Bijvoeglijk naamwoord

Het voorzetsel

het voorzetsel Youtube

het voorzetsel tekst

Voorzetsel

 

Een voorzetsel geeft meestal een plaats aan. Dank aan woorden als: In / naast / op / tussen / bij / voor / achter...

Soms is een voorzetsel moeilijker te herkennen. Dan is er een goede manier om erachter te komen of het woord een voorzetsel is: Zet het woord eens voor 'de kast' of 'het feest'.

                               

Het boek ligt in de kast.

Het boek ligt naast de kast.

Het boek ligt tussen de kast en de muur.

Ik zie je tijdens de wedstrijd. (Tijdens kun je niet voor 'de kast' zetten, maar wel voor 'het feest'. 'Tijdens' is dus een voorzetsel)

 

Pas in sommige gevallen goed op:

Soms lijkt een woord op een voorzetsel, maar is het niet.

Ik schrijf in mijn schrift de sommen op. In dit geval staat er maar 1 voorzetsel in de zin: in. HEt woordje op hoort hier bij schrijven, want het komt van het hele woord 'opschrijven '. Je mag dit dan geen voorzetsel noemen want het hele woord 'opschrijven' is geen voorzetsel.

Basisopdracht

Herhalingsopdracht (verplicht als je meer dan 3 fouten in de basisopdracht hebt).

Het zelfstandig werkwoord

Het zelfstandig werkwoord Youtube

Het zelfstandig werkwoord tekst

Het Zelfstandig Werkwoord

 

In een zin staan altijd 1 of meerdere werkwoorden. Ze geven aan wat er gebeurt, of welke handeling er uitgevoerd wordt.

 

Voorbeeld:

 

Ik zwem elke dinsdag in het zwembad. 

 

Er staat 1 werkwoord in de zin: 'zwem'. 

 

Soms staan er meerdere werkwoorden in de zin. Het werkwoord dat de handeling aangeeft (of wat er gebeurt) noemen we: Het Zelfstandig Werkwoord.

 

Voorbeeld 2:

 

Ik ga elke maandag een flink stuk wandelen. 

 

In deze zin staan twee werkwoorden: 'ga' en 'wandelen'. Welk van deze twee werkwoorden geeft nu de daadwerkelijke handeling aan? --> wandelen. 

'wandelen' is dan het Zelfstandig Werkwoord en het woordje 'ga ' niet.

 

Pas op!

Soms bestaat een werkwoord uit 2 delen. Denk bijvoorbeeld aan een werkwoord als: nakijken. Zo'n werkwoord noem je een ' samengesteld werkwoord' . Hier vind je daar meer informatie over.

Voorbeeld: De docent kijkt morgen de proefwerken na.  

Hier moet je: 'kijk na​' als één werkwoord zien, want het komt van het hele werkwoord: nakijken.  'kijk na' is dus een zelfstandig werkwoord ook al bestaat het uit twee delen.

Het hulpwerkwoord

Het hulpwerkwoord Youtube

Het hulpwerkwoord tekst

Het Hulpwerkwoord

 

Wanneer je in de zin het zelfstandig werkwoord hebt gevonden moet je op zoek gaan naar de hulpwerkwoorden. En dat is eigenlijk heel eenvoudig: Alle andere werkwoorden die in de zin staan zijn Hulpwerkwoorden. Er kunnen dus wel meerdere hulpwerkwoorden in de zin staan.

 

Voorbeeld: 

1. Ik koop een nieuwe jas in de winkel.

 

In deze zin staat maar 1 werkwoord: koop. Dat moet dus een zelfstandig werkwoord zijn, want het is het enige werkwoord in de zin en het werkwoord geeft ook de handeling (gebeurtenis) aan.

 

2. Ik heb een nieuwe jas gekocht.

 

In deze zin staan twee werkwoorden: heb en gekocht.

Eerst zoeken we het zelfstandig werkwoord. Dat is: gekocht. Het geeft de handeling in de zin aan. 

Dat betekent dat 'heb' dus een hulpwerkwoord is.

 

3. Morgen zullen wij een flink eind gaan fietsen.

In deze zin staan zelfs drie werkwoorden: zullen - gaan - fietsen

Het werkwoord dat de handeling aangeeft is: fietsen. Dat is dus het zelfstandig werkwoord

Dat betekent dat zullen en gaan allebei hulpwerkwoorden zijn.