Het weer

Het weer

Het weer

Het zonnestelsel

De aarde draait, samen met de andere planeten, rond de zon.
Alle energie (warmte) in onze dampkring komt van de zon.
Deze energie is de 'motor' achter het weer.

Zonnestelsel (niet op schaal)

Klik op de afbeelding hierboven en bekijk het filmpje van Schooltv.

Vraag 1: Schrijf de namen op van alle planeten, in volgorde vanaf de zon.

De afstanden in ons zonnestelsel zijn enorm.
Het zonlicht doet 8 minuten en 20 seconden over de afstand naar de aarde.
Vraag 2: De lichtsnelheid bedraagt (afgerond) 300.000 km/sec.
Bereken de afstand van de aarde tot de zon.

De zon straalt een reusachtige hoeveelheid energie in alle richtingen de ruimte in.
Maar door de grote afstand naar de aarde komt maar een fractie van deze energie bij onze planeet.
Dat zonlicht bereikt de dampkring in evenwijdige bundels.

Zon - aarde (niet op schaal)

Wil je meer weten over het heelal?
Bekijk dan onderstaande Schooltv-video's uit de serie 'Ontdek de Ruimte' met André Kuipers:

De seizoenen

Bekijk het filmpje, waarin uitgelegd wordt hoe de seizoenen ontstaan.

 

Vraag 1: Door welke twee bewegingen van de aarde ontstaan de seizoenen?
Gebruik in je antwoord 'schuine aardas'.

Vraag 2: Neem de onderstaande tabel over en vul deze in:

loodrechte stand van de zon op      evenaar              23½º NB                 evenaar                23½º ZB          
datum        
begin van welk seizoen op het NH?        

 

 


Wil je de afbeeldingen uit het filmpje als animatie bekijken?
Klik dan op de volgende links:

NB Je hebt hier wel Flash bij nodig.

De dampkring

De afstand tussen noordpool en zuidpool, precies door het middelpunt van de aarde, bedraagt 12.742 km.
Vraag 1: Hoeveel km moet je onder Nieuw-Vennep de diepte in om het middelpunt van de aarde te bereiken?

Om de aarde heen bevindt zich een luchtlaag; dit is de dampkring of atmosfeer.
Vooral het onderste deel van de dampkring (= de troposfeer) is heel belangrijk voor het weer en het klimaat.

Bron: NASA

Zonsopkomst boven de Indische Oceaan.
Bron: NASA

De foto hierboven is gemaakt door een astronaut vanuit ISS op ongeveer 355 km hoogte.
Het oranje-gele deel op de foto is de troposfeer.
De gemiddelde dikte van dit onderste deel van de dampkring bedraagt 12 km; bij de evenaar wat meer en bij de polen wat minder.

Vraag 2: Bereken de verhouding tussen de dikte van de troposfeer en de straal van de aarde
              (rond de straal van de aarde eerst af op duizendtallen).

               dikte troposfeer : straal van de aarde
                           1             :             .... 

 

De doorsnede van een sinaasappel bedraagt ongeveer 5 cm.
Vraag 3a: Wat is de straal van deze sinaasappel?

Stel: we verpakken de sinaasappel in een laagje plastic folie.
De verhouding tussen dat laagje plastic en de straal van de sinaasappel is gelijk aan die van dampkring en aarde.
Vraag 3b: Hoe dik zal dat laagje plastic dan zijn?

Als je vraag 3b juist hebt uitgerekend, kom je uit op een heel klein getal.
De conclusie is, dat de dikte van de dampkring tot de aarde ongeveer gelijk is aan die van een laagje plastic tot een sinaasappel.
Met andere woorden: de dampkring is naar verhouding heel erg dun.
In dat dunne laagje doen de weerverschijnselen zich voor.

Bekijk de weersverschijnselen vanuit het International Space Station.
Let ook op de dikte van de dampkring.

Vraag 3c: Welke weersverschijnselen zijn vanuit de ruimte zichtbaar?

Het weer - 1

De definitie van het weer is: de toestand van de dampkring op een bepaalde plaats en een bepaald moment
                                           ​(bijvoorbeeld vanmorgen om 8.00 uur in Nieuw-Vennep).

 

               Meetinstrumenten

 

Weerkundigen nemen het weer waar en meten het aan de hand van kenmerken die voortdurend veranderen.

Vraag 1: Hierboven staan vier afbeeldingen van meetinstrumenten.
               Met welk instrument wordt welk onderdeel van het weer gemeten?

  • Afbeelding A …
  • Afbeelding B …
  • Afbeelding C …
  • Afbeelding D …

Vraag 2: Bedenk nog een of twee weerelementen; als je het weerinstrument weet dat daar bij hoort, schrijf dat dan ook op. 

 

Het weer - 2

Bekijk de afbeeldingen hieronder en lees het bijschrift.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Vraag 1: Maak een mindmap van de verschillende weerelementen met de daarbij behorende kenmerken.

 

Het HVC-weerstation

Het HVC heeft z'n eigen weerstation.
Het staat op het dak van de aula.

Vraag 1: Welke meetsinstrumenten herken je?

De gegevens worden iedere 10 minuten automatische gemeten en on-line gezet.
Deze verschijnen op de Wheater Observations Website.
Hier staan de meetgegevens van heel veel plaatsen op aarde.

 

Klik op de afbeelding hierboven, zoom in op Nieuw-Vennep en klik op HVC.

Vraag 2: Welke metingen worden door het HVC-station verricht? 

Vraag 3: Klik op 'Data weergeven' 'Grafiek' en bekijk het temperatuurverloop van de afgelopen 24 uur.

Let op: gebruik je Safari, dan werkt dit niet goed. 
Beschik je niet over een andere browser, klik dan op 'Data weergeven' 'Tabel'.

a: Noteer het tijdstip en de waarde van de hoogste en de laagste temperatuur.
Klik het venster weg en ga op de kaart naar rechtsboven, waar bij 'Lagen' verschillende weerelementen staan.
b: Vergelijk de waardes van het HVC-weerstation met die van de omringende meetopstellingen. 
     Zijn er opvallende verschillen met het HVC-weerstation?
Ga op de kaart naar 'Amsterdam Schiphol AP'.
c: Klik op 'Amsterdam Schiphol AP' en bekijk hier het tijdstip en de waarde van de hoogste en de laagste temperatuur.
    Zijn er grote verschillen met het HVC-weerstation?

Temperatuur - 1

De temperatuur geeft aan hoe warm of koud het is.
De temperatuur wordt uitgedrukt in ° C (graden Celsius).
In de VS gebruikt men als eenheid ° F (graden Fahrenheit).

Vraag 1: Met welk verschijnsel komt 0° C overeen en waarmee 100° C ?

Vraag 2a: Zoek eens uit met hoeveel graden Fahrenheit 0° C overeen komt.
            b: En 100° C?
            c: En met hoeveel graden Celsius 96° F?
            d: Zoek ook eens uit waarmee - 273,14° C overeen komt en welke eenheid men dan gebruikt.

Thermometer met de temperatuur in Fahrenheit en Celsius.

De hoeveelheid warmte die de aarde bereikt is afhankelijk van de tijd van de dag, van het seizoen, van de bewolking en van de wind.
Overdag is het meestal warmer dan ’s nachts, januari is in Nederland meestal de koudste maand van het jaar en juli meestal de warmste.
De temperatuur verandert ook als de wind warme lucht aanvoert of juist koude lucht.

Temperatuur - 2

Bekijk het filmpje van Schooltv 'temperatuurverschillen op aarde'.

Vraag 1: In het filmpje worden twee redenen genoemd waardoor het op lage breedte warmer is dan op hoge breedte.
Welke twee redenen? Gebruik bij je antwoord de tekening hieronder.

Extra opdracht seizoenen

Om het geheugen over het ontstaan van de seizoenen op te frissen maak je een extra opdracht.
Het materiaal dat je hiervoor nodig hebt, ontvang je van je docent.
De instructie staat in de tekst hieronder; je kunt ook een pdf-bestand downloaden door op de link te klikken.

Open bestand Opdracht stopmotion seizoenen

De oorzaak van de seizoenen
Doel:
In deze opdracht ga je een stopmotion-film maken, waarin uitgelegd wordt waardoor de seizoenen ontstaan.
Werkwijze: In deze opdracht, die je met z’n tweeën uitvoert, doorloop je twee stappen.
Tijdens de eerste stap maken jullie een schaalmodel van de aarde, compleet met schuine aardas.
Tijdens de tweede stap maken jullie een stopmotion-film die je inlevert via Showbie.

Stap 1: Het maken van een globe
Elk tweetal begint met een bol van piepschuim met een diameter van 8 cm.
a – Zoek de ‘las’ in het midden van de bol op en teken daar met viltstift de evenaar.
b – Geef met een stip de noord- en zuidpool weer.
c – Teken de 0°- en (met een andere kleur) de 180°- meridiaan.
d – Teken de Kreeftskeerkring (23½° NB) en Steenbokskeerkring (23½° ZB).
       Vraag: Welk verschijnsel doet zich binnen dit gebied voor?
     Noteer ergens het antwoord op de vraag en verwerk dit later in je film.
e – Teken de Zuidpoolcirkel (66½° ZB)
      Vraag: Welk verschijnsel doet zich ’s winters binnen dit gebied voor?
                  En welk verschijnsel ’s zomers?
     Noteer ergens het antwoord op de vragen en verwerk dit later in je film.
f – Teken de Noordpoolcirkel (66½° NB)
    Vraag: Welk verschijnsel doet zich ’s winters binnen dit gebied voor?
                En welk verschijnsel ’s zomers?
     Noteer ergens het antwoord op de vragen en verwerk dit later in je film.
g – Gebruik de atlas! Teken op je globe een wereldkaart. Let erop dat het
     kaartbeeld klopt met de belangrijkste parallellen en meridianen.
     Vraag: Welke positie moet Nederland innemen ten opzichte van de ‘zon’,
                 als het 12 uur ’s middags is?
      Noteer ergens het antwoord op de vraag en verwerk dit later in je film.  
h – Prik een satéprikker in de noordpool in doorboor de globe via het middelpunt.
      Probeer er bij de zuidpool weer uit te komen.
     Lukt dat niet helemaal, dan is dat geen probleem.
i – Neem een hompje boetseerklei en prik hier de satéprikker in, onder een hoek van (ongeveer) 66½°.

Stap 2: Het maken van de film
Zoek een plek op waar je de ruimte hebt, bijvoorbeeld de lege vloer van het lokaal of van je kamer.
Zet in het midden een balletje, lampje of nog iets anders dat de zon voorstelt.
Zet de ‘aarde’ op enige afstand en verplaats, terwijl je steeds (bijvoorbeeld schuin van boven af)
een opname maakt, de ‘aarde’ in een ruime cirkel om de ‘zon’.
Let erop dat de hoek van de aardas (= de satéprikker) steeds in dezelfde richting en hoek blijft staan.
Zorg er voor dat het bij elke opname steeds midden op de dag is in Nederland.
Heb je de opnames af, monteer dan op de juiste plek in je film de woorden zomer, winter, herfst en lente.
Verwerk in de film de antwoorden op de vragen bij d, e, f en g.
Zorg voor een korte intro en een aftiteling met jullie namen.
Lever je film in via Showbie

Vrij naar: ‘Aarde en seizoenen’, www.ruimtevaartindeklas.nl

Temperatuur - 3

Het zonlicht geeft zijn energie indirect af aan de atmosfeer.
Als de lichtstraling 'botst' met het aardoppervlak, wordt deze omgezet in warmtestraling.
De warmtestraling verwarmt de dampkring dus van onderaf.

Daardoor neemt de temperatuur af met de hoogte.
Boven op een berg is het kouder dan aan de voet van de berg.
Gemiddeld daalt de temperatuur ongeveer 6º C per km.

Bekijk de afbeelding hieronder.

Vraag 1: Het dorpje ligt op 500 m. hoogte; de temperatuur is daar 15º C.
             a: Je gaat met de cabinelift naar 2500 m hoogte. Hoe koud is het daar?
             b: Daarna wil je doorklauteren naar de sneeuwgrens. Hoeveel meter moet je dan nog stijgen?

 

Bewolking

Wolken zijn verzamelingen waterdruppeltjes en/of ijskristallen.
In het weerbericht gebruikt men vaak één van de volgende omschrijvingen:

In het eerste geval is er geen wolkje aan de lucht en heeft de zon vrij spel.
Als er zware bewolking is, komt de zon er niet door.

De ontwikkeling van het wolkendek heeft gevolgen voor de temperatuur en de mogelijkheid van neerslag.
Een meteoroloog let vooral op de dikte en de soort wolk.
Zo zijn er wolkensoorten waaruit geen druppel valt en andere soorten die zware onweersbuien veroorzaken.

Klik op de link en beantwoord de vragen:
Vraag 1a: Schrijf de vier hoofdsoorten van bewolking onder elkaar.
           b: Schrijf achter elke hoofdsoort één voorbeeld.

Vraag 2: Uit welke twee wolkentypes valt de meeste neerslag?

Neerslag - 1

Neerslag is een verzameling waterdeeltjes die uit een wolk valt en het aardoppervlak bereikt.
De waterdeeltjes kunnen vloeibaar zijn of bevroren.

Bekijk de video van School-tv over 'Neerslag' (duur: 2'59")
Vraag 1a: Welke 'soorten' neerslag komen in het filmpje aan bod?
            b: Hoe heet het proces waarbij water in de lucht oplost als waterdamp?
            c: Welk proces is hiervan het tegenovergestelde?

Bekijk de video van Schooltv: 'De kringloop van het water' (2'12'') en maak vraag 2.

Vraag 2a: Zet de begrippen in een logische volgorde.
                De volgorde is belangrijk, maar het maakt niet uit waar je begint.
            b: Waarom maakt het niet uit waar je begint?
            c: Wat is de 'motor' van de 'kringloop van het water'?

Neerslag - 2

 

Water komt in verschillende toestanden (fasen) voor

  • vast, als sneeuw en ijs
  • vloeibaar, als water
  • gasvormig, als waterdamp

In het schema zie je hoe het heet als water van de ene toestand over gaat in een andere toestand.
De overgangen van fasen die je voor de waterkringloop moet kennen, zijn condensatie en verdamping

Waterdamp is onzichtbaar.
Om te bewijzen dat er water in lucht zit hoef je alleen maar je adem op een koude ruit te blazen: de ruit beslaat.
De waterdamp (gas) verandert dus in water (vloeibaar).
Als je even wacht is de ruit niet meer beslagen: het water op de ruit is verdampt. 

Probeer samen met een klasgenoot een voorbeeld van condensatie te bedenken.
Doe dit ook voor verdamping.

 

Neerslag - 3

Koude lucht kan minder waterdamp bevatten dan warme lucht.
Lucht die opstijgt koelt af, zodat een deel van de opgeloste waterdamp gaat condenseren.
Er ontstaan dan wolken, waaruit neerslag kan vallen.

Er zijn drie mogelijkheden waarop lucht kan stijgen en neerslag ontstaat:
1 - boven een warm oppervlak --> stijgingsneerslag
2 - bij een gebergte --> stuwingsneerslag
3 - bij een warmte- of koufront (zie 'Fronten') --> frontale neerslag

Vraag 1: Bekijk onderstaande afbeeldingen.
Vul op de open plek de juiste vorm van neerslag in

       .....................                        frontale neerslag                        .....................

Vraag 2: Lees onderstaande zinnen en vul de juiste vorm van neerslag in.
a - Na een hete zomerse dag ontstaan er soms forse regenbuien. Antwoord: ........
b - In de Noorse bergen valt gemiddeld meer neerslag dan in Zweden. Antwoord: ........
c - Bij de evenaar valt veel meer neerslag dan in Nederland. Antwoord: ........

Vraag 3: Klik op de link van de Klimaatatlas van het KNMI.
Ga hier via 'Neerslag & verdamping' en 'Gemiddelde hoeveelheid neerslag' naar de maand 'april'.
a - In welke gebied in Nederland valt in deze maand gemiddeld de meeste neerslag?
b - Verklaar dit.

Het föhneffect

De föhn is een warme dalende wind die vooral in hooggebergten kan voorkomen, maar soms zelfs in het Zuid-Limburgse heuvelland.
Het apparaat waarmee je snel je haar droogt, is genoemd naar deze wind.
In deze stap wordt de werking van deze bergwind verklaard.

Vraag 1: Vochtige lucht die opstijgt, daalt in temperatuur. Hoeveel was dat ook al weer per km?

Als wind in de richting van een gebergte geblazen wordt, zal deze lucht moeten stijgen, waardoor deze afkoelt en er neerslag ontstaat.

Vraag 2a: Welk proces veroorzaakt hier bewolking en neerslag?
             b: Welke ‘soort’ neerslag ontstaat er?

Droge lucht die opstijgt of daalt, verandert 10o C per km.
Vraag 3: Stel: Bovenop een bergkam van 3500 m. hoogte bedraagt de temp. - 8o C.    
                     De lucht die over deze berg is gekomen daalt naar een dal dat op 1000 m. hoogte ligt. 
                     Wat is de temperatuur in het dal?

Vraag 4a: Wat gebeurt er met het water-oplossend vermogen van lucht die warmer wordt?
             b: Welk proces treedt hier dan op?

De kant van een gebergte waar de wind tegenaan waait wordt loefzijde genoemd; de kant waar de wind vanaf waait is de lijzijde.

Bekijk de tekening.

Vraag 5a: Hoeveel bedraagt de temperatuur op de top van de berg?
             b: Verklaar waardoor er aan de loefzijde zoveel bewolking ontstaat en neerslag valt.
             c: Na hoeveel meter stijgen zal de regen overgaan in sneeuw?

Vraag 6a: Hoeveel bedraagt de temperatuur aan de voet van de berg aan de lijzijde?
             b: Verklaar waardoor aan de lijzijde de bewolking oplost.

De kant van de lijzijde wordt vaak de regenschaduw genoemd. 
Vraag 7: Verklaar de term regenschaduw.

Let nog eens op de temperatuur aan loef- en lijzijde.
Vraag 8: Leg tenslotte stapje voor stapje uit wat het föhneffect is.

Luchtdruk

Luchtdruk is het gewicht van de dampkring.
Luchtdruk meet je met een barometer en wordt uitgedrukt in hPa (= hectoPascal).
Luchtdruk is dus het gewicht van een kolom lucht boven 1 cm2 van het aardoppervlak.

De gemiddelde luchtdruk op aarde bedraagt 1013 hPa op zeeniveau.
Hoe hoger je komt, hoe lager de luchtdruk.
Op 3 kilometer hoogte is de luchtdruk bijvoorbeeld nog maar zo’n 700 hPa.

Vraag 1: De hoogste berg van Europa is de Elbroes in de Kaukasus.
Zoek eens uit hoe hoog deze berg is en hoeveel de luchtdruk op de top, volgens de afbeelding hierboven, ongeveer zal zijn.

Luchtdruk is een belangrijk weerkenmerk omdat het erg bepalend is voor de wind,
de neerslag en de mate van bewolking of zonneschijn.

Het weerstation op school bevat ook een barometer.
Deze barometer bestaat uit een vacuüm kastje.
Als de luchtdruk hoog is, wordt dit kastje meer ingeduwd, dan als de luchtdruk laag is.
De mate waarin het kastje wordt ingedrukt is daarmee een maat voor de luchtdruk.

Ga naar de website met het HVC-weerstation en kijk welke luchtdruk er wordt gemeten op onze school.
Vraag 2: Geef aan:
a. welke luchtdruk het meetstation voor het HVC aangeeft;
b. of dit hoge, gemiddelde of lage luchtdruk is;
c. of dit erg verschilt van de andere meetstations in de buurt.

Hieronder zie je een afbeelding van een barometer.

Vraag 3: Geef aan welk weertype volgens de barometer voor komt bij:
a: een luchtdruk van 1025 hPa;
b: een luchtdruk van 995 hPa;
c: de luchtdruk die je nu afleest voor het HVC-weerstation.
Kijk eens naar buiten, naar het weer.
d: Klopt het weertype dat, bij de gemeten luchtdruk, volgens de HVC-barometer moet voor komen?

Isobaren

Isobaren zijn lijnen, die punten met gelijke luchtdruk met elkaar verbinden.
Isobaren lijken op hoogtelijnen.
Net als hoogtelijnen op een kaart liggen ook isobaren op sommige plekken dichter bij elkaar en op andere plekken verder uit elkaar.



Vraag 1 a: Wat betekent het als isobaren dicht bij elkaar liggen op de kaart?
             b: Wat betekent het als isobaren ver uit elkaar liggen?

Bekijk de weerkaart van het KNMI met de actuale weersituatie.

Vraag 2 a: Hoeveel bedraagt de luchtdruk in Nederland ongeveer?
              b: Klopt dit met de luchtdruk van het HVC-weerstation?
              c: Waait het hard of juist niet volgens ons weerstation?
             d: Komt dit overeen met wat de weerkaart aangeeft?

Wind - 1

De wind wordt verklaard in de video “Wat is wind?”

Vraag 1: Schrijf de definitie op van wind.
Vraag 2: Waardoor waait het boven zee meestal harder dan boven land?
Vraag 3: Op welke schaal wordt de windkracht aangegeven?

 

Luchtstromen op aarde

Klik op de afbeelding hierboven, bekijk het filmpje en beantwoord de vragen.

Vraag 4: Waardoor onstaat er bij de evenaar lage luchtdruk
Vraag 5: In het filmpje wordt gezegd: "Bovenaan gekomen stroomt de lucht naar het noorden of zuiden".
Tot hoe hoog kan de lucht maximaal opstijgen?
Vraag 6: Waardoor gaat deze lucht na een tijdje dalen? Waar op aarde gebeurt dit?
Vraag 7: Wat gebeurt er op de plek waar warme en koude luchtstromen botsen? Waar is dat op aarde?

Voor luchtstromen gelden twee algemene regels, opgesteld omstreeks 1855 door de Nederlandse meteoroloog Buys Ballot.

Vraag 8: Neem de twee Wetten van Buys Ballot over in je schrift en vul het ontbrekende in.
 I  Lucht stroomt van gebieden met ............................... naar gebieden met ...............................
II De lucht heeft daarbij op het NH een afwijking naar .......... en op het ZH naar ..........

 
 

Wind - 2

Bekijk het YouTube-filmpje over 'wind'.

>

 

Neem vervolgens de volgende uitspaken over in je schrift en maak ze compleet:

Uitspraak 1: Op het Noordelijk Halfrond waait, rond een hoge drukgebied, de wind ......... de wijzers van de klok .........
Uitspraak 2: Op het Noordelijk Halfrond waait, rond een lage drukgebied, de wind ......... de wijzers van de klok .........
Uitspraak 3: De wind waait .......................... de isobaren.

Tropische cyclonen

Een tropische cycloon is een lage drukgebied met in het centrum een extreem lage luchtdruk. 
In het ‘oog’, waar de luchtdruk het laagst is, is het rustig en onbewolkt.
De windsnelheden rond het ‘oog’ zijn enorm; gemiddeld over één minuut hoger dan ± 120 km/uur; dat is windkracht 12.

Bekijk het filmpje van National Geographic.

Vraag 1: In oktober 2016 trof de tropische orkaan Matthew Haïti en de Bahama's.
Bekijk de onderstaande afbeelding van de isobaren rond de orkaan. 
Maak een screenshot en schets met een tekenprogramma de windrichting volgens de Wetten van Buys Ballot.

Bron: mashable.com

 

Tropische cyclonen (ook wel orkaan, hurricane, cycloon, tyfoon of taifoen) ontstaan boven tropisch warm oceaanwater. 
Eenmaal boven land of koeler zeewater aangekomen neemt de kracht sterk af.

Vraag 2: Bekijk de afbeelding van de routes van alle tropische cyclonen van 1985 - 2005.
a: Tussen hoeveel graden NB op het noordelijk halfrond ontstaan ze?
b: Tussen hoeveel graden ZB op het zuidelijk halfrond ontstaan ze?
c: Verklaar waardoor ze niet op hoge breedte voorkomen.
d: Verklaar waardoor ze niet op lage breedte voorkomen.

Bron: NASA

 

Vraag 3: Vergelijk de twee tropische cyclonen hieronder.
a: Beschrijf de overeenkomsten die je uit de foto’s kan afleiden.
b: Beschrijf een verschil dat je uit de foto’s kan afleiden en verklaar het verschil.

Catarina 2004 en Katrina 2005; bron NASA. 


Een tropische orkaan veroorzaakt vaak enorme ellende en schade door:
1- de verwoestende kracht van de wind
2- de gigantische hoeveelheid neerslag 
3- de stormvloed in laaggelegen kustgebieden

De beruchtste tropische cyclonen van deze eeuw zijn: Nargis (2008), Haiyan (2013) en Katrina (2005).
Vraag 4
a: Zoek van elk van deze tropische cyclonen uit welk gebied het zwaarst getroffen werd en hoe groot de schade
    was wat betreft mensenlevens en kosten.
b: Zoek eens uit wat het begrip hazard management betekent.
c: Stel: jouw land krijgt regelmatig te maken met tropische cyclonen en jij bent de verantwoordelijk minister voor het
    hazard management. Welke maatregelen zou jij dan nemen?
d: Waardoor zijn de gevolgen van een tropische cycloon vaak veel ernstiger in een land als Bangladesh dan in een land als Japan?

Wind - 3

Klik op de link van het KNMI en bekijk de weerkaart.
Let op de ligging van de gebieden met hoge en lage luchtdruk en op het verloop van de isobaren.

Noteer datum en tijdstip van de weerkaart in je schrift en beantwoord de vragen:
Vraag 1: Uit welke richting waait de wind in Nederland?
Vraag 2: Is de windsnelheid hoog, gemiddeld of laag en waaruit kun je dit afleiden?
Vraag 3: Is de aangevoerde lucht vochtig of juist droog en waaruit kun je dit afleiden?
Vraag 4: Wat kun je zeggen over de temperatuur van de aangevoerde lucht (warm / koud / zacht / koel voor de tijd van het jaar) 
en waaruit kun je dit afleiden?

Klik op de WOW-nl en controleer of jouw antwoorden kloppen met de metingen van ons eigen weerstation. 

Hieronder zie je de windkaart van 24 december 2015.

Klik op de afbeelding hierboven en vergelijk de actuele windrichting en -snelheid met jouw eerdere antwoorden. 

Fronten

Vraag 1: Bekijk de weerkaart hierboven en let op ligging van de hoge- en lagedrukgebieden.
Maak onderstaande zinnen kloppend.
Boven de Balkan ligt een lage / hoge drukgebied; het weer is daar rustig / ruig; de luchtdruk is daar ……….. hPa.
Ten noorden van Nederland ligt een lage / hoge drukgebied; het weer is daar rustig / ruig; de luchtdruk is daar ……….. hPa.

Vraag 2: Bekijk de weerkaart hierboven en let op de isobaren.
De wind boven Engeland en Ierland waait uit ……….. richting; boven de Noordzee waait het hard / zacht.

In Nederland komt de wind meestal uit het zuidwesten. Vanaf de Atlantische Oceaan en de Noordzee wordt lucht richting Nederland geblazen. Deze lucht heeft  niet steeds dezelfde temperatuur. Soms is de lucht warmer, soms kouder. Tussen deze luchtsoorten bevinden zich fronten die de warme en de koude lucht van elkaar scheiden. De fronten bewegen meestal vanaf de Atlantische Oceaan en de Noordzee over Nederland heen.

Frontale neerslag
Bron: De Bosatlas van het klimaat


Op de weerkaart hierboven staan drie typen fronten afgebeeld: een warmtefront, een koufront en een occlusiefront
•    In het grensgebied met Duitsland ligt op deze weerkaart een koufront (de blauwe lijn met de driehoekjes). Hier verdringt koude lucht de warme lucht. Het koufront beweegt in de richting die de driehoekjes weergeven. Boven Nederland waait de wind dan ook uit het westnoordwesten.
•    Bij een warmtefront (de rode lijn met rode halve bolletjes) verdringt warme lucht de koude lucht. Het warmtefront beweegt in de richting die de halve bolletjes weergeven. Op de hierboven afgebeelde weerkaart betekent dit dat de wind in Duitsland uit het westzuidwesten komt.
•    Een occlusiefront (de paarse lijn met afwisselend halve bolletjes en driehoekjes) ontstaat als een warmte- en een koufront samenvallen. De wind waait daar in de richting die de halve bolletjes en de driehoekjes aangeven.
Een systeem van fronten wordt ook wel een een depressie of een storing genoemd op het weerbericht. Deze depressies trekken vaak vanuit het westen over Nederland. Het waait dan flink, er valt neerslag en de wind draait (vaak van zuidwest naar noordwest) als de depressie voorbijtrekt.
(Vrij naar: KNMI WOWNL_HAVOVWO_Lessenserie.pdf)

Vraag 3: Bekijk nogmaals de weerkaart hierboven en let op de fronten.
Boven Nederland is de temperatuur de afgelopen uren gestegen / gedaald en er was veel / weinig bewolking en neerslag.

Vraag 4: Klik op de link: de actuele weerkaart van Europa en beschrijf het Nederlandse weer van dit moment.
Noteer: datum + tijd, luchtdruk, windrichting en -snelheid, fronten en temperatuurverloop.

Vraag 5: Ga eerst naar de link: KNMI-satellietbeelden en dan naar de link: buienradar.nl en beschrijf de bewolking en neerslag.

Vraag 6: Ga naar de link van het HVC-weerstation.
Noteer: datum + tijd, luchtdruk, windrichting en -snelheid, temperatuur, luchtvochtigheid en neerslag. 

Vraag 7: Vergelijk de antwoorden op vraag 5 en 6.
Zijn er tegenstrijdigheden? Zo ja, welke?

Thuisopdracht

Opdracht: Beschrijf het weer van dit moment.
Ga naar buiten en maak een foto van het weer.
Beschrijf het weer bij jou 'voor de deur', maar gebruik ook de gegevens van het HVC-weerstation.

Lever de foto via Shobie in, met onderstaande informatie:

Plaats:
Datum en tijd:  

Temperatuur:
Wind - snelheid:
         - richting:
Luchtdruk:
Neerslag - hoeveelheid:
                - soort:
Luchtvochtigheid:
Bewolking - 'hoeveelheid': onbewolkt / licht - / half - / zwaar bewolkt 
                 - hoogte: lage - / middelhoge - / hoge wolken
                 - wolkensoort:

Samenvatting

Ben je op zoek naar een heel beknopte samenvatting? Bekijk dan het filmpje van SchoolTV.
Als je het onderwerp 'weer' goed onder de knie hebt, begrijp je alles wat hierin aan de orde komt en kun je ook alle onderwerpen uit de video uitleggen.

SchoolTV: Het weer / weersverwachting

 

Eindopdracht: maak een weerbericht

Inleiding

Eindopdracht: maak een weerbericht
(Deze eindopdracht is gebaseerd op: KNMI WOWNL_HAVOVWO_Lessenserie.pdf)

In de voorgaande lessen heb je veel geleerd over temperatuur, neerslag, wind en luchtdruk.  
Nu is het tijd om je kennis in de praktijk te brengen door zelf een weersverwachting op te stellen.

Ter inspiratie kun je hier bekijken hoe echte weervrouwen en –mannen te werk gaan:

Het weerbericht laat meer zien dan alleen de weersverwachting. Het toont ook hoe het weer zich ontwikkelt, geeft uitleg over de actuele weerssituatie en geeft inzicht in de mate van onzekerheid in de verwachting. Het weerbericht wordt altijd gevisualiseerd met afbeeldingen zoals hieronder.

(Klik op de afbeeldingen voor meer informatie).

 

 

De opdracht

Presenteer samen met een medeleerling het weerbericht voor de volgende dag en geef een verwachting van het weer voor de komende drie dagen.
Je moet daarvoor in ieder geval het volgende doen: 
.    Beschrijf en laat zien hoe het weer de afgelopen dag was (was er een bijzondere weersituatie als storm, onweer, sneeuw, extreme neerslag, hoge of juist lage temperaturen voor de tijd van het jaar?). Gebruik hiervoor de WOW-gegevens!
.    Beschrijf en laat zien welke ontwikkelingen er in de atmosfeer plaatsvinden. Hoe zullen luchtdrukgebieden zich naar verwachting verplaatsen? Uit welke hoek zal de wind gaan waaien? Zal de bewolking toe- of afnemen? Hoe is het weer op de Britse eilanden en komt dat weer onze kant op? Hoe is het weer in andere delen van Europa?
.    Maak op basis van de ontwikkelingen in de atmosfeer een gedetailleerde verwachting voor de volgende dag en een vooruitblik voor de komende drie dagen.
.    Maak gebruik van visuele middelen als weerkaarten, neerslagradar enzovoorts.
.    Presenteer je weerbericht zo duidelijk mogelijk en zorg ervoor dat je de lezer of luisteraar prikkelt en boeit.

Hoe presenteer je het weerbericht? 


Je mag zelf een keuze maken voor de presentatievorm.
Je kunt er bijvoorbeeld voor kiezen om een weerbericht voor een (digitale) krant te schrijven. Omdat je in een papieren krant niet zoveel ruimte hebt om weerkaarten, foto’s of een neerslagradar te tonen, moet je veel aandacht besteden aan een goede beschrijving van het weer.
Een digitale krant biedt wel mogelijkheden om meer beeldmateriaal toe te voegen. Let wel op dat het dan geen losse verzameling wordt van beelden, een weerbericht moet echt één geheel zijn.
Je kunt er voor kiezen om een weerbericht te maken in de vorm van een Prezi of Powerpoint of in de vorm van een interactieve kaart (die je bijvoorbeeld kunt maken in ArcGis online of Thinglink). 

Een andere optie is natuurlijk een weerbericht zelf presenteren, zoals dat ook op televisie wordt gedaan. Je bent dan echt zelf weervrouw of –man! Kijk ter voorbereiding eens een aantal dagen naar het weerbericht dat wordt uitgezonden op RTL-4. Daar wordt het weer echt uitgelegd!

Vind je een presentatie voor een publiek toch wat eng? Neem dan een filmpje op en verwerk het bijvoorbeeld in een Prezi-presentatie.
Tot slot kun je ook een weerbericht opnemen voor de radio. Je kunt dan geen foto’s of weerkaarten laten zien. Des te belangrijker is in dat geval je beschrijving van het weerpatroon! 


Waar moet je weerbericht aan voldoen?

Je weerbericht moet goed te volgen zijn voor iedereen.
Je moet vooral goed uitleggen hoe bepaalde weersituaties ontstaan.
Je moet dus niet alleen aangeven hoe hoog de temperatuur zal zijn en hoeveel neerslag er zal vallen, maar juist ook uitleggen hoe die temperatuur en die hoeveelheid neerslag tot stand komen. 
Daarnaast moet je bij het schrijven van een weerbericht natuurlijk goedlopende zinnen maken.
Houd je een presentatie? Zorg er dan voor dat je het publiek aankijkt en niet opleest van het scherm. 
Veel succes! 

PS: Lever jullie presentatie in via Showbie.

Rubric: weerbericht

Handige bronnen

Afsluiting

Bronnen

Deze lessenserie bestaat uit eigen materiaal, maar is deels ook een bewerking van de Wikiwijs leerarrangementen Weer en klimaat HV 2 en Weer en klimaat HV 3 en van de lessenserie van WOW-NL voor voortgezet onderwijs.

  • Het arrangement Het weer is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteurs
    Romano de Bock Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2018-02-05 08:17:28
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit leerarrangement bestaat uit eigen materiaal, maar is ook deels gebaseerd op de VO-content Stercollecties Weer en klimaat en het WOW-project van het KNMI.
    Leerniveau
    VWO 2; HAVO 1; VWO 1; HAVO 3; VWO 3; HAVO 2;
    Leerinhoud en doelen
    Weer; Werking van de atmosfeer [vervallen na 2014]; Invloed van het weer op de samenleving; Systeem aarde; Aardrijkskunde;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    20 uur en 0 minuten