Spelling mavo

Spelling mavo

Hoofdstuk 1

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

De persoonsvorm is een belangrijk werkwoord in de zin: je kunt er bijvoorbeeld aan zien in welke tijd de zin staat. De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (enkelvoud) schrijf je zo:

ik loop        (stam)
jij loopt       (stam+t)
hij/zij loopt  (stam+t)

Deze -t hoor je, dus die schrijf je altijd goed.

Als je het niet kunt horen
Nu een werkwoord waarvan de stam eindigt op een -d, zoals vinden. Hierbij hoor je de extra -t niet:

ik vind
jij vindt
hij/zij/het vindt

Hoe weet je of je -t schrijft of niet? 

  1. Zoek de ik-vorm van het werkwoord: bijvoorbeeld vind- of herhaal-
  2. Check bij een controlewoord (een werkwoord waarbij je het kunt horen): ik loop, jij loopt, hij loopt, loop jij?
  3. Voeg alleen een -t toe als je die ook hoort bij het controlewoord.

Let op de instinker!
Hiermee gaat het vaak mis:

Staat er ‘je’ of ‘jij’ achter de persoonsvorm? Dan komt er geen -t achter.
Vul ook hier je controlewoord in om te horen wat er ingevuld moet worden.
je loopt, dus je vindt
loop je, dus vind je

Tips:

  • De ik-vorm krijgt nooit -dt, want dat is altijd alleen de stam: ik werk, ik loop. Dus ook: ik word, ik vermeld.
  • De jij/hij/het-vorm eindigt nooit op een -d, want die krijgt altijd een -t: jij werkt, hij loopt. Dus ook: jij vermeldt, hij vindt, het gebeurt, zij herhaalt, meneer Van Rijn trakteert.

Oefening 1: CambiumNed

Persoonsvorm verleden tijd

In de verleden tijd krijgt de persoonsvorm -de(n) of -te(n) achter de stam van het werkwoord.

ik/jij/hij/zij      maakte   (stam +te)
wij                 maakten  (stam +ten)

ik/jij/hij/zij      leerde       (stam +de)
wij                 leerden    (stam +den)

Wanneer krijg je +te en wanneer +de?
Hoe weet je nu of je +te(n) of +de(n) moet schrijven? Kijk dan naar kofschiptaxi. Staat de laatste letter van de werkwoordsstam in kofschiptaxi? Dan krijgt je +te(n). Zo niet, dan schrijf je +de(n).

En hoe zit het dan met -tte en -dde
Eindigt de stam van het werkwoord op een -t? Dan komt er in de verleden tijd -te achter. Opgeteld krijg je dan -tte.

  • rotten: Het fruit rotte op de fruitschaal.
  • belasten: Daarmee belastte ik mijn rug te veel.

Als de stam van het werkwoord op een -d eindigt, dan krijgt het in de verleden tijd -de. Samen wordt dat -dde:

  • baden: Ze baadde elke maandag in ezelinnenmelk.
  • broeden: De meeuw broedde weken op het strand van Katwijk.

Oefening 2: CambiumNed

Oefening 3: Werkwoordspelling: Welk referentieniveau behaal jij?

Gespeld.nl

Oefen iedere dag op gespeld.nl

Hoofdstuk 2

Infinitief

Wat is de infinitief?

In het woordenboek vind je alleen de hele werkwoorden. Daarom noemen ze het hele werkwoord ook wel de woordenboekvorm. De infinitief is een ander woord voor 'heel werkwoord'.
De infinitieven staan in de tegenwoordige tijd in het meervoud.

Voorbeelden van infinitieven:

schaatsen, schrijven, lezen, kopen, doen, gaan,...

Zo kom je het infinitief tegen in de zin:

Ik kan schaatsen.                           schaatsen is hier het infinitief.
Ik ga schrijven.                               schrijven is hier infinitief.
Ik zou een taart kunnen bakken.    kunnen, bakken zijn hier beide infinitief.
Ik zit hier te wachten.                     te wachten is hier infinitief.                                                                                                       

Nu gaan jullie zelf oefenen met het vinden van de infinitief in de zin:

Oefening 1 (makkelijk)
Oefening 2 Klik op de infinitief

Uitleg door BREN

Voltooid deelwoord

Wat is een voltooid deelwoord?

Als je wilt vertellen dat iets al gebeurd is, dan gebruik je een voltooid deelwoord in een zin. Voltooid betekent dat iets af is. Er gebeurt daarna niets meer.

Ik heb gelachen

Ik lach.
Ik heb gelachen

Ik ben aan het lachen.
Ik ben niet meer aan het lachen.
 

 

 

 

Een voltooid deelwoord eindigt op -en, -t of -d


Bij sterke werkwoorden eindigt een voltooid deelwoord meestal op -en.
Bij zwakke werkwoorden eindigt een voltooid deelwoord eindigt altijd op een -t of -d.

-en, -t of -d?

Sterke werkwoorden
helpen
zingen
bevriezen
verzinnen
ontwerpen
geholpen
gezongen
bevroren
verzonnen
ontworpen
 
Zwakke werkwoorden
werken
bedanken
vertellen
ontwikkelen
herkauwen
gewerkt
bedankt
verteld
ontwikkeld
herkauwd

 

Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd).
Dus: gemaakt, want in de verleden tijd is het: maakten.

Je kunt natuurlijk ook 't kofschip gebruiken.

1. Je neemt het hele werkwoord, bijvoorbeeld maken
2. Je haalt er -en vanaf, mak
3. staat de laatste letter in kofschiptaxi? -k, JA
    dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -t op het eind. gemaakt

Nog een keer met het werkwoord leren
1. leren
2. ler
3.
staat de laatste letter in kofschiptaxi? r, NEE
   
dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -d op het eind. geleerd

kofschiptaxi is een ezelsbruggetje. De medeklinkers in het woord geven aan of er een -t of een -d achter het voltooid deelwoord komt te staan. Let op: de klinkers tellen niet mee! Eindigt je woord op een klinker (roeien- roei) dan krijg je altijd een -d!

 

 

 

Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord


Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord in de zin.
Het hulpwerkwoord is het woord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet.
De persoonsvorm dus! De meeste voorkomende hulpwerkwoorden zijn: zijn, hebben en worden.

Voorbeeldzinnen

Tom wordt door zijn klasgenoten gezocht.
Het vliegtuig is veilig geland.
De leerlingen hebben erg hard gewerkt op school.
In ben van de trampoline gevallen.

volt.dw. gezocht
volt. dw. geland
volt.dw. gewerkt
volt.dw. gevallen    

 

Oefeningen:

Oefening A: Vul het voltooid deelwoord in
Oefening B: Vul het voltooid deelwoord in
Oefening C: Vul het voltooid deelwoord in
Oefening D: Op deze site vind je de uitleg met nog 6 oefeningen.

Op deze site vind je nog meer oefeningen.

 

Onvoltooid deelwoord

Het onvoltooid deelwoord gebruik je voor handelingen die nog bezig zijn.
Het onvoltooid deelwoord is heel makkelijk te vormen: het is altijd de infinitief + d.

Gillend renden de meisjes het spookhuis uit.
Kees gaat rennend naar school.
Hij bereikte al schoppend het doel van de tegenstander.

Oefening: vul de zinnen aan met een onvoltooid deelwoord.

Oefeningen:

Oefening 1: Citotrainer

Oefening 2: tegenwoordige tijd

Oefening 3: verleden tijd

Oefening 4: voltooid deelwoord

Oefening 5: gemengde oefening

Hoofdstuk 3

Leestekens

Komma

► Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
► Tussen twee persoonsvormen zet je een komma. Voorbeeld: Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.
► Delen van opsommingen zet je tussen komma's. Voorbeeld: Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een CD.

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3: Alles door elkaar

Dubbele punt

► de dubbele punt gebruik je voor een opsomming te introduceren
►de dubbele punt schrijf je als iemand iets zegt, bijvoorbeeld:
   Jan zei: "Alle meisjes zijn goed in appeltaart bakken."

Praktijktips

1. Gebruik niet tweemaal in dezelfde zin een dubbele punt.
2. Na een dubbele punt volgt alleen een hoofdletter als iemand iets zegt.

Aanhalingstekens

Dubbele aanhalingstekens schrijf je voor en na iets dat door iemand gezegd wordt, bijvoorbeeld:
Els zegt: "Alle jongens kunnen vogelhuisjes van hout bouwen."

Praktijktip:

Je gebruikt de aanhalingstekens niet, bij het gebruik van het woordje dat, zoals bij:
Jan zei, dat alle meisjes goed appeltaart kunnen bakken.

Oefeningen:

Oefening C: Typ de zin over met leestekens.
Oefening D: Typ de zin over met leestekens.
Oefening E: CambiumNed

Oefening: Alles door elkaar

Hoofdstuk 4

Meervoudsvormen

Het gebruik van een trema

Bij meervoudsvormen plaats je een trema bij woorden die eindigen op -ie of -ee, als de klemtoon op de laatste lettergreep valt of als het woord uit één lettergreep bestaat:

* genie - genieën                     * fee - feeën
* industrie - industrieën           * slee - sleeën

In de andere gevallen schrijf je de uitgang -n. Je schrijft een trema om een verkeerde uitspraak te voorkomen.
* bacterie - bateriën                * porie - poriën

Ook plaats je een trema als je twee klinkers verkeerd kunt uitspreken.
Voorbeeld:
officiële, maar : officieel
diëtiste,
maar: dieet

Bij beantwoorden schrijf je dus geen trema, want dit kun je maar op één manier uitspreken.
Uitzonderingen:
museum, petroleum, elektricien, enz. Deze woorden hebben we uit vreemde talen overgenomen en krijgen dus geen trema.

Het gebruik van een apostrof

 


Woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u, en -y, krijgen in het meervoud ’s

auto - auto's                         ► oma - oma's
► taxi  taxi's                             ► menu - menu's
► baby - baby's                         ► lama - lama's

Als het woord eindigt op a, i, o, u dan komt er 's. Let op: de y hoort erbij, maar de e doet niet mee. Dus     na een y krijg je ook 's, maar eindigt je woord op een e, dan komt de s eraan vast!

 

Als het woord eindigt op twee of meer klinkers, dan schrijf je de s eraan vast.

 

► cowboy - cowboys                 ► cadeau - cadeaus

Oefening E
Makkelijke oefening

Oefening F
Welke vorm is goed?

Oefening G
Kies de juiste vorm

Nu nog oefeningen met -en en -s door elkaar.

Oefening H
Alles door elkaar.

 

 

Hoofdstuk 5

Los of aan elkaar

Samenstellingen worden in het Nederlands zo veel mogelijk aaneengeschreven.
pennenzak, eerstehulppost, schoolgebouw, eenrichtingsweg, donkerrood, reuzegroot, Antwerpsesteenweg.

Getallen beneden de 100 worden aaneengeschreven

  Drieëndertig, vijfentwintig

Veelvouden van 100 en duizend aan elkaar

  Driehonderd, Vierduizend zevenhonderd

 

Oefeningen:

1. CambiumNed

2. Schrijf je dit aan elkaar?

3. Wat is de juiste spelling?

4. Gatentekst

5. Maak samenstellingen

6. Schrijf de getallen voluit.

 

7. Deze oefening maak je in je schrift:

SCHRIJF AL OF NIET AANEEN

Voor oplossingen klik op volgende.

  1. Die Rode Kruis post zorgt voor de eerste hulp verlening
  2. Heb je al eens deel genomen aan het snel wandelen
  3. Ik had heel wat materiaal over; ik heb er over gedacht er aan mijn vriend te geven, maar wat heeft die er aan?
  4. Ik breng er mee voor jou, jij kunt er mee werken.
  5. We hebben hem ten minste vijf maal ontmoet, maar hij is ons telkens voorbij gelopen; zo’n voor de gek houderij kun je toch alles behalve beleefd noemen.
  6. Zo ten minste denken wij er over.
  7. Zij reisden in een eerste klas coupé.
  8. Hij wil er eens een dagje tussen uit.
  9. Die gummi slang ligt bij het aluminium raam.
  10. Er is wat met zijn rechter arm: zijn rechter voorarm zit in het gips.
  11. Is dat de Streuvels laan?
  12. Op die advertentie kregen ze 2632 (voluit) sollicitaties.
  13. Hij weet altijd alles behalve wat hem gevraagd wordt.
  14. Na het auto ongeval was hij verlamd.
  15. Kun je dat proces verbaal nog te niet doen?
  16. Te laat komen past niet, te laat komers zijn onbeleefd.
  17. De in bedrijf stelling moet wachten tot volgend jaar.
  18. Het KMI voorspelt voor morgen een hoge druk gebied en matige noord oosten wind.
  19. Wat is de maximum snelheid op de Franse autowegen?
  20. Hij heeft een standje gekregen van zijn oud leraar, van daar zijn hoog rode kleur.
  21. Eerst naar het post gebouw en van daar rijden we naar huis.
  22. Kun jij zo iets goed keuren?
  23. Ze kwamen te gelijker tijd aan.
  24. Er waren 4.356.532 (voluit) ingeschreven kiezers, waarvan slechts 2/3 hun stem
  25. uitbrachten.
  26. De inbreker werd op heter daad betrapt.
  27. Het atoom tijdperk is al lang bezig.
  28. Is hij al weer gevallen?
  29. Ik weet niet of dat hen zal tevreden stellen.
  30. Kent u een negentiende eeuwse schrijver?
  31. Hij ontsnapte ter nauwernood aan de verdrinkingsdood.
  32. Voor de eerste klassers is het geen voetbal training vandaag.
  33. Waarom toch altijd er om heen draaien?
  34. Ze keerden in aller ijl terug.
  35. Die firma zal 693 (voluit) mensen te werk stellen.

Oplossing oefening 7

  1. Die Rode-Kruispost zorgt voor de eerstehulpverlening
  2. Heb je al eens deelgenomen aan het snelwandelen
  3. Ik had heel wat materiaal over; ik heb erover gedacht er aan mijn vriend te geven, maar wat heeft die er aan?
  4. Ik breng er mee voor jou, jij kunt ermee werken.
  5. We hebben hem tenminste vijfmaal ontmoet, maar hij is ons telkens voorbijgelopen; zo’n voordegek- houderij kun je toch allesbehalve beleefd noemen.
  6. Zo tenminste denken wij erover.
  7. Zij reisden in een eersteklascoupé.
  8. Hij wil er eens een dagje tussenuit.
  9. Die gummislang ligt bij het aluminium raam.
  10. Er is wat met zijn rechterarm: zijn rechter voorarm zit in het gips.
  11. Is dat de Streuvelslaan?
  12. Op die advertentie kregen ze 2632 (voluit) tweeduizend zeshonderd tweeëndertig
  13. sollicitaties.
  14. Hij weet altijd alles behalve wat hem gevraagd wordt.
  15. Na het auto-ongeval was hij verlamd.
  16. Kun je dat proces-verbaal nog tenietdoen?
  17. Te laat komen past niet, telaatkomers zijn onbeleefd.
  18. De inbedrijfstelling moet wachten tot volgend jaar.
  19. Het KMI voorspelt voor morgen een hogedrukgebied en matige noordoostenwind.
  20. Wat is de maximumsnelheid op de Franse autowegen?
  21. Hij heeft een standje gekregen van zijn oud-leraar, vandaar zijn hoogrode kleur.
  22. Eerst naar het postgebouw en van daar rijden we naar huis.
  23. Kun jij zo iets goedkeuren?
  24. Ze kwamen tegelijkertijd aan.
  25. Er waren 4.356.532 7 woorden (voluit) ingeschreven kiezers, waarvan slechts 2/3 2 woorden hun stem uitbrachten.
  26. De inbreker werd op heterdaad betrapt.
  27. Het atoomtijdperk is al lang bezig.
  28. Is hij alweer gevallen?
  29. Ik weet niet of dat hen zal tevredenstellen.
  30. Kent u een negentiende-eeuwse schrijver?
  31. Hij ontsnapte ternauwernood aan de verdrinkingsdood.
  32. Voor de eersteklassers is het geen voetbaltraining vandaag.
  33. Waarom toch altijd eromheen draaien?
  34. Ze keerden in allerijl terug.
  35. Die firma zal 693 2 woorden (voluit) mensen tewerkstellen.

Samengestelde werkwoorden

Sommige samengestelde werkwoorden kun je splitsen. Ze zijn te scheiden in twee woorden.
Samengestelde werkwoorden kunnen scheidbaar of onscheidbaar zijn.

Scheidbare samengestelde werkwoorden

Scheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden als:
ingrijpen, opnemen, instappen, opschrijven, ...

Onscheidbare samengestelde werkwoorden

Onscheidbare samengestelde werkwoorden zijn werkwoorden als:
achtervolgen, ondervragen, mislukken, overleven, ...

Een splitsbaar werkwoord schrijf je aan elkaar als de delen van het werkwoord in dezelfde volgorde staan al het hele werkwoord.
Bijvoorbeeld: Mijn klok heeft nooit achtergelopen. Jouw klok liep achter.

Oefeningen

Oefening 5: scheidbaar werkwoord of niet
Oefening 6: Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

Lastige woorden

In het Nederlands kennen wij woorden die eindigen op ee en woorden die eindigen op é of è.
Maak de volgende oefening.

Opdracht 2: Schrijf de volgende woorden over leer ze voor de toets:

geobsedeerd, frequent, spenderen, situatie, verkwisting, cariës, succesvol, genre, efficiënt, uitverkoren, burgemeester, affiche, ijdel, cliënten, glazuur, frivool

Hoofdstuk 6

Hoofdletters

Het gebruik van hoofdletters

In klas 1 hebben we al twee regels geleerd:

Regel 1: Een zin begint altijd met een hoofdletter.

Er zijn 2 uitzonderingen op deze regel:
1. Als het eerste woord van de zin afgekort wordt met een apostrof, zoals 't en 's.
   Dan schrijf je het eerstvolgende woord met een hoofdletter: 't Bleef regenen. 's Morgens ga ik hardlopen.
2. Als de zin met een cijfer of ander teken begint.
   Dan schrijf je helemaal geen hoofdletter: 49 procent van de leerlingen maakt graag huiswerk.

Regel 2: namen schrijf je met een hoofdletter.

Amy Schaap, Andreas College, Katwijk, Zuid-Holland, de Noordzee, de Rijn, Jupiter, restaurant Het Spinnewiel, de Alpen, de Blokker, de Efteling, enz.

Toevoeging: Bij persoonsnamen krijgt het tussenvoegsel (van, van der, in ‘t) een hoofdletter als er geen naam of voorletter aan voorafgaat.

Jan de Vries, de heer De Vries, Emma Jansen-de Vries


Nieuwe regels:

Regel 3: namen van officiële feestdagen en historische gebeurtenissen

Pasen, Kerstmis, Suikerfeest, Tweede Wereldoorlog, de Slag bij Heiligerlee

Uitzondering op de regel:
Als het woord in een samenstelling of afleiding wordt gebruikt: paasdagen, paaseieren, kerst, oudejaarsavond

Regel 4: personen en zaken die als heilig worden beschouwd

God, Allah, het Koninkrijk Gods, de Almachtige, de Bijbel, Mariabeeld
Als je God of Allah aanspreekt, is U ook met een hoofdletter.

Regel 5: namen van specifieke bevolkingsgroepen en hun samenstellingen en afleidingen

Nederlander, Amerikaan, Palestijn, Jood, Inca, Mayacultuur, Vikingschip

Let op: Een aanhanger van het joodse geloof is een jood. In de godsdienstige betekenis schrijf je jood dus met een kleine letter (net als o.a. christen, hindoe en moslim).
Goed gespeld is: Niet iedere Jood is een jood en niet iedere Arabier is een moslim.

Regel 6: namen van talen en dialecten en hun samenstellingen en afleidingen

Nederlands, Engels, Fries, Vlaams, Duitssprekend, Franstalig
Ook de bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een hoofdletter: een Engels woordenboek, een Gronings dialect.

 

Afkortingen:

Is het een afkorting van een woord dat je met kleine letters schrijft, dan is de afkorting ook met kleine letters.
cd, wc, s.v.p., vwo, horeca, cao, d.m.v., z.o.z., enz.

Is de afkorting van een woord of van woorden die je met hoofdletters schrijft of is het een naam, dan schrijf je hem met hoofdletters. Ook de namen van een wet schrijf je met hoofdletters.
Benelux, CDA, AZ, LUMC, HEMA,
AOW, WAO

Oefeningen

a. Hoofdletters
b. Typ de zin over.
c. Zet een hoofdletter waar nodig.
d. invuloefening
e. Typ de zin over.
f. moeilijke oefening

Trappen van vergelijking

In klas 1 heb je geleerd dat er drie trappen van vergelijking zijn, namelijk:

  • de stellende trap,
  • de vergrotende trap en
  • de overtreffende trap.

Drie trappen van vergelijking

1. De stellende trap heeft geen uitgang: lief, mooi, diep…
2. De vergrotende trap krijgt er -er bij: liever, mooier, dieper
3. De overtreffende trap krijgt er -st bij: liefst, mooist, diepst
 

Ook hebben we uitzonderingen geleerd:

Bijvoeglijke naamwoorden die op een r eindigen, krijgen in de vergrotende trap der:

raar - raarder - raarst

 

In enkele gevallen zijn er afwijkende vormen voor de vergrotende en de overtreffende trap:

goed
beter
best

graag
liever
liefst

kwaad
erger
ergst

weinig
minder
minst

 

Als de overtreffende trap een moeilijk uitspreekbaar woord zou opleveren, wordt meest voor het bijvoeglijk naamwoord geplaatst, zoals bij enthousiast: enthousiast - enthousiaster - meest enthousiast

Oefeningen

Oefening 1: makkelijk beginnen

Oefening 2: iets moeilijker

Oefening 3: HotPotatoes

Oefening 4: Cambiumned

 

stercollecties

Groter als/dan

Is het ‘Ik ben groter als jij’ of ‘Ik ben groter dan jij’?  En wanneer gebruik je ‘dan’ en wanneer ‘als’?

Dan

Je gebruikt ‘dan’ na:

  1. Een vergrotende trap zoals: groter dan, jonger dan, slimmer dan, beter dan, minder dan
  2. De woorden: ander, andere of anders

Een paar voorbeelden om het gebruik te verduidelijken:

  1. Joris zingt beter dan jij.
  2. Anders dan mijn moeder hou ik wel erg van wijntjes.
  3. Katten zijn andere dieren dan tijgers
  4. Mijn vriendje denkt dat hij beter kan dansen dan ik
  5. Die nieuwe cd is beter dan die oude.
Soms krijg je te maken met een ontkennende zin, bijvoorbeeld: “Zij is niet groter dan Daphne”. In dit geval blijft de regel van kracht, het woord “niet” maakt in dit geval geen verschil.
 

Als

Het woord ‘als’ gebruik je als je een vergelijking maakt. Er is een trucje als je het verschil tussen ‘als’ en ‘dan’ beter wilt begrijpen. Het verschil is dat je bij het woordje ‘dan’ een verschil aanduidt. Iets of iemand is ‘groter’ of ‘anders dan’. Bij het woord ‘als’ maak je een vergelijking en is er dus een overeenkomst.

Je gebruikt ‘als dan ook bij vergelijkingen met:

  1. (Net) zo
  2. Even

Voorbeelden:

  1. Geertje is anderhalf keer zo lang als Timo.
  2. Jij bent net zo oud als mijn zusje.
  3. Frankrijk is ongeveer even groot als Duitsland.
  4. Mijn docent Nederlands is net zo aardig als mijn docent geschiedenis.

 

Oefeningen:

Uitleg in een Clipphanger

Werkwoordspelling

Vorig jaar hebben we alle werkwoordspelling geleerd. Kijk nog eens terug.

Stap 1: Is het werkwoord een pv?

 

Stap 2: Is het geen pv dan kan het de volgende soort werkwoorden zijn:

a. infinitief
b. voltooid deelwoord
c. onvoltooid deelwoord
d. bijvoeglijk naamwoord (dus geen werkwoord)

Let op: soms staat het werkwoord in de gebiedende wijs. Er is dan geen onderwerp (dus geen ev of mv).

 

Oefeningen


Oefening 1: werkwoordspelling gemengd
Oefening 2: werkwoordspelling gemengd
Oefening 3: werkwoordspelling gemengd
Oefening 4: werkwoordspelling gemengd
Oefening 5: alles door elkaar