Spelling vmbo bk

Spelling vmbo bk

Hoofdstuk 1

Werkwoordspelling

Persoonsvorm in de tegenwoordige en de verleden tijd

Ken je de regels nog? Oefen iedere dag een paar zinnen op Gespeld.nl.


Ik drink nooit thee, jij drinkt soms thee en hij drinkt altijd thee.

 

 

Oefen nu met oefeningen op de volgende sites:

Oefensite 1

Oefensite 2

Oefensite 3

Gebiedende wijs

In een zin waar geen onderwerp, maar wel een bevel of opdracht staat, staat in de gebiedende wijs. De zin begint met een persoonsvorm, dit is de stam van het werkwoord.

Schop weg die bal!
Doe je jas uit!
Pak je tas!
Lees deze tekst!

Voltooid deelwoord

Om een voltooid deelwoord goed te spellen, moet je net als bij een persoonsvorm in de verleden tijd onderscheid maken tussen sterke en zwakke werkwoorden.
Weet je nog het verschil:
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd (loop - liep).
Zwakke werkwoorden blijven gelijk in klank in de verleden tijd (maak - maakte).

De regel voor het spellen van een zwak voltooid deelwoord is als volgt:

1. Je neemt het hele werkwoord, bijvoorbeeld raken

2. Je haalt er -en vanaf, rak

3. staat de laatste letter in kofschiptaxi? -k, JA
    dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -t op het eind. geraakt

Nog een keer met het werkwoord keren

1. keren
2. ker
3.
staat de laatste letter in kofschiptaxi? r, NEE
   
dan schrijf je het voltooid deelwoord met een -d op het eind. gekeerd

 

kofschiptaxi is een ezelsbruggetje. De medeklinkers in het woord geven aan of er een -t of een -d achter het voltooid deelwoord komt te staan. Let op: de klinkers tellen niet mee! Eindigt je woord op een klinker (roeien- roei) dan krijg je altijd een -d!

Bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Een voltooid deelwoord wordt ook wel eens gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Het is dan geen werkwoord meer, maar vergelijkbaar met woorden als 'lang', 'groen' en 'sterk': het zegt iets over het woord dat erna komt.

Stap voor stap gaan we een bijvoeglijk naamwoord van een werkwoord maken.

Stap 1: begin met het werkwoord dat je wil gaan gebruiken. Bijvoorbeeld verven; ik  verf de deur, de deur is nu geverfd.
Stap 2: neem het voltooid deelwoord van het werkwoord dat je hebt gekozen; verven - geverfd.
Stap 3: eindigt je voltooid deelwoord op een d of t, dan plaats je er een -e achter.
            eindigt je voltooid deelwoord op -en, dan laat je het zo staan.
           Bijvoorbeeld: gekerfd  ⇒ gekerfde: de gekerfde boom
           Bijvoorbeeld: geraakt ⇒ geraakte: de geraakte appel
           Bijvoorbeeld: gelopen ⇒ gelopen: de gelopen race

Nog een keer:

Als het voltooid deelwoord eindigt op d of t

  • Ik  leerde voor mijn repetitie.
  • Ik heb mijn repetitie geleerd.
  • De geleerde repetitie heb ik goed gemaakt. (bijvoeglijk gebruikt)
  • Ik maakte mijn fiets.
  • Ik heb mijn fiets gemaakt.
  • De gemaakte fiets rijdt weer als een zonnetje. (bijvoeglijk gebruikt)

In bepaalde gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een korte klank + d of + t:

  • Ik redde het dier.
  • Het dier is gered.
  • Het geredde dier loopt weer in het bos. (bijvoeglijk gebruikt)
  • De vloer verrotte helemaal.
  • De vloer is helemaal verrot.
  • De verrotte vloer kraakt gevaarlijk. (bijvoeglijk gebruikt)

In bovenstaande voorbeelden wordt de eindletter verdubbeld, omdat je het anders verkeerd uitspreekt.

 

  Schrijf een bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk. Dus als de uitspraak het toestaat, schrijf je maar
één -d of -t !

 

Oefening 7: Vul het bijvoeglijk naamwoord in
Oefening 8: Vul het bijvoeglijk naamwoord in
Oefening 9: Alles door elkaar

Als het voltooid deelwoord eindigt op 'en'

Sommige sterke werkwoorden hebben een voltooid deelwoord op 'en'.

  • Ik braad het gehakt.
  • Ik heb het gehakt gebraden.
  • Het gebraden gehakt smaakt heerlijk.
  • Ik begrijp de uitleg.
  • De uitleg is begrepen.
  • De begrepen uitleg hoef ik niet meer op te zoeken. (bijvoeglijk gebruikt)
  • Ik stoot mijn hoofd.
  • Ik heb mijn hoofd gestoten.
  • Het gestoten hoofd doet flink pijn. (bijvoeglijk gebruikt)

In de bovenstaande voorbeelden zie je dat het voltooid deelwoord zijn eindletter n behoudt.

 

Werkwoordschema

Werkwoordschema

Kijk een van de volgende filmpjes voor een herhaling van de uitleg werkwoordspelling.

 

Hoofdstuk 2

Samenstellingen

Samenstellingen worden in het Nederlands zo veel mogelijk aaneengeschreven.
rodewijnglas, eerstehulppost, schoolgebouw, eenrichtingsweg, donkerrood, reuzegroot, langeafstandsloper.

 

Oefeningen:

1. Maak een samenstelling

2. Schrijf je dit aan elkaar?

3. Wat is de juiste spelling?

4. Schrijf de woorden aan elkaar

5. Maak samenstellingen

 

6. Deze oefening maak je in je schrift:

SCHRIJF AL OF NIET AANEEN

Voor oplossingen klik op volgende.

  1. Die Rode Kruis post zorgt voor de eerste hulp verlening
  2. Heb je al eens deel genomen aan het snel wandelen
  3. Ik had heel wat materiaal over; ik heb er over gedacht er aan mijn vriend te geven, maar wat heeft die er aan?
  4. Ik breng er mee voor jou, jij kunt er mee werken.
  5. We hebben hem ten minste vijf maal ontmoet, maar hij is ons telkens voorbij gelopen; zo’n voor de gek houderij kun je toch alles behalve beleefd noemen.
  6. Zo ten minste denken wij er over.
  7. Zij reisden in een eerste klas coupé.
  8. Hij wil er eens een dagje tussen uit.
  9. Die gummi slang ligt bij het aluminium raam.
  10. Er is wat met zijn rechter arm: zijn rechter voorarm zit in het gips.
  11. Is dat de Streuvels laan?
  12. Op die advertentie kregen ze 2632 (voluit) sollicitaties.
  13. Hij weet altijd alles behalve wat hem gevraagd wordt.
  14. Na het auto ongeval was hij verlamd.
  15. Kun je dat proces verbaal nog te niet doen?
  16. Te laat komen past niet, te laat komers zijn onbeleefd.
  17. De in bedrijf stelling moet wachten tot volgend jaar.
  18. Het KMI voorspelt voor morgen een hoge druk gebied en matige noord oosten wind.
  19. Wat is de maximum snelheid op de Franse autowegen?
  20. Hij heeft een standje gekregen van zijn oud leraar, van daar zijn hoog rode kleur.
  21. Eerst naar het post gebouw en van daar rijden we naar huis.
  22. Kun jij zo iets goed keuren?
  23. Ze kwamen te gelijker tijd aan.
  24. Er waren 4.356.532 (voluit) ingeschreven kiezers, waarvan slechts 2/3 hun stem
  25. uitbrachten.
  26. De inbreker werd op heter daad betrapt.
  27. Het atoom tijdperk is al lang bezig.
  28. Is hij al weer gevallen?
  29. Ik weet niet of dat hen zal tevreden stellen.
  30. Kent u een negentiende eeuwse schrijver?
  31. Hij ontsnapte ter nauwernood aan de verdrinkingsdood.
  32. Voor de eerste klassers is het geen voetbal training vandaag.
  33. Waarom toch altijd er om heen draaien?
  34. Ze keerden in aller ijl terug.
  35. Die firma zal 693 (voluit) mensen te werk stellen.

Oplossing oefening 7

  1. Die Rode-Kruispost zorgt voor de eerstehulpverlening
  2. Heb je al eens deelgenomen aan het snelwandelen
  3. Ik had heel wat materiaal over; ik heb erover gedacht er aan mijn vriend te geven, maar wat heeft die er aan?
  4. Ik breng er mee voor jou, jij kunt ermee werken.
  5. We hebben hem tenminste vijfmaal ontmoet, maar hij is ons telkens voorbijgelopen; zo’n voordegek- houderij kun je toch allesbehalve beleefd noemen.
  6. Zo tenminste denken wij erover.
  7. Zij reisden in een eersteklascoupé.
  8. Hij wil er eens een dagje tussenuit.
  9. Die gummislang ligt bij het aluminium raam.
  10. Er is wat met zijn rechterarm: zijn rechter voorarm zit in het gips.
  11. Is dat de Streuvelslaan?
  12. Op die advertentie kregen ze 2632 (voluit) tweeduizend zeshonderd tweeëndertig
  13. sollicitaties.
  14. Hij weet altijd alles behalve wat hem gevraagd wordt.
  15. Na het auto-ongeval was hij verlamd.
  16. Kun je dat proces-verbaal nog tenietdoen?
  17. Te laat komen past niet, telaatkomers zijn onbeleefd.
  18. De inbedrijfstelling moet wachten tot volgend jaar.
  19. Het KMI voorspelt voor morgen een hogedrukgebied en matige noordoostenwind.
  20. Wat is de maximumsnelheid op de Franse autowegen?
  21. Hij heeft een standje gekregen van zijn oud-leraar, vandaar zijn hoogrode kleur.
  22. Eerst naar het postgebouw en van daar rijden we naar huis.
  23. Kun jij zo iets goedkeuren?
  24. Ze kwamen tegelijkertijd aan.
  25. Er waren 4.356.532 7 woorden (voluit) ingeschreven kiezers, waarvan slechts 2/3 2 woorden hun stem uitbrachten.
  26. De inbreker werd op heterdaad betrapt.
  27. Het atoomtijdperk is al lang bezig.
  28. Is hij alweer gevallen?
  29. Ik weet niet of dat hen zal tevredenstellen.
  30. Kent u een negentiende-eeuwse schrijver?
  31. Hij ontsnapte ternauwernood aan de verdrinkingsdood.
  32. Voor de eersteklassers is het geen voetbaltraining vandaag.
  33. Waarom toch altijd eromheen draaien?
  34. Ze keerden in allerijl terug.
  35. Die firma zal 693 2 woorden (voluit) mensen tewerkstellen.

Hoofdstuk 3

Tussenletters

Woorden aaneenschrijven

Een samenstelling is een woord dat uit twee of drie woorden bestaat. Deze woorden moet je in het Nederlands gewoon aan elkaar vast schrijven.

Bijvoorbeeld:

  • bovenbouw + leerling = bovenbouwleerling
  • rode wijn + glazen = rodewijnglazen (niet: rode wijnglazen)
  • lange afstand + loper = langeafstandloper (niet: lange afstandloper)
  • water + leiding = waterleiding
  • leiding + water = leidingwater

De tussen -s
In samenstellingen wordt een -s geschreven, wanneer deze ook wordt uitgesproken. Dus: moederskindje en scheepskok. Als het tweede gedeelte van de samenstelling met een -s begint, dan kun je het niet horen. Plaats dan een ander woord waarbij je het wel kan horen. Hoor je nu een -s, dan krijgt je samenstelling een tussen -s.

Bijvoorbeeld: Stationsstraat. In het woord stationsplein hoor je een tussen -s. Daarom worden alle samenstellingen met station- geschreven met een tussen -s. Stationsplein, stationsstraat, stationschef, etc.

De tussen -e of -en
De tussen -en wordt geschreven wanneer het eerste woord van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en.
Het is dus: kippenei, want het meervoud van kip is alleen kippen.

Als het meervoud eindigt op -s of kan eindigt op zowel -s als -en, dan schrijven we alleen de tussenletter -e. Het is dus aspergeteler en groentesoep, want het meervoud van asperge is asperges en het meervoud van groente kan zowel groenten als groentes zijn.

Uitzonderingen
Sommige woorden houden een -e als tussenletter:

1. Woorden die verwijzen naar een unieke persoon of zaak: zonneklep of maneschijn

2. In bijvoeglijke naamwoorden waarvan het eerste deel alleen maar wordt gebruikt als versterking van het bijvoeglijke tweede deel: boordevol, apetrots en beregoed.

3. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig naamwoord zonder meervoud: rijstepap en roggebrood.

4. Woorden die historisch gezien wel een samenstelling zijn, maar die niet meer als zodanig worden herkend (we noemen dit versteende samenstellingen: kattebelletje en elleboog).

5. Het eerste deel van het woord is een zelfstandig woord met een meervoud eindigend op -s: aspergekweker, etagewoning.

6. Het eerste deel van het woord is een bijvoeglijk naamwoord: hogeschool, blindedarm.

 

Oefening 1: samenstellingen
Oefening 2: CambiumNed (moeilijke opdracht)
Oefening 3: juist of niet (moeilijke opdracht)

 

Hoofdstuk 4

Meervoud -en

Meervoud met -en

De meeste zelfstandige naamwoorden hebben in het meervoud -en

stoel - stoelen       ► boek - boeken
► bord - borden        ► schrift - schriften

Als een woord een korte klank heeft en eindigt op één medeklinker, krijgt het in het meervoud twee medeklinkers

tas - tassen           ► pen - pennen
► les - lessen            ► zus - zussen

 

Als het woord eindigt op twee medeklinkers, komt er alleen -en achter, verder verandert er niets

 

► wond – wonden      ► bank – banken


Er zijn enkele uitzonderingen

► dag - dagen                  ► dak - daken
► weg - wegen                 ► slot - sloten

 

Als een woord een lange klank heeft (twee dezelfde klinkers) en eindigt op één medeklinker, krijgt het in het meervoud één klinker, en één medeklinker

 

naam - namen              ► been - benen
► potlood - potloden          ►baan - banen

Woorden die in het enkelvoud op een f eindigen, krijgen in het meervoud meestal een v, woorden die op een s eindigen krijgen meestal een z

 

► brief – brieven               ► muis – muizen

Oefening A
Om te beginnen

Oefening B
Met de regels

Meervoud -s

Meervoud -s

Veel zelfstandige naamwoorden hebben in het meervoud –s

Woorden die eindigen op, -e, -em, -el, -er, -en en -ie, krijgen in het meervoud –s

►meisje - meisjes                     ► productie - producties
► meter - meters                     ► kabel - kabels
► computer - computers          ► jongen - jongens

Het gebruik van een apostrof

Woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u, en -y, krijgen in het meervoud ’s

auto - auto's                         ► oma - oma's
► taxi  taxi's                             ► menu - menu's
► baby - baby's                         ► lama - lama's

Als het woord eindigt op a, i, o, u dan komt er 's. Let op: de y hoort erbij, maar de e doet niet mee. Dus na een y krijg je ook 's, maar eindigt je woord op een e, dan komt de s eraan vast!

 

Als het woord eindigt op twee of meer klinkers, dan schrijf je de s eraan vast.

 

► cowboy - cowboys                 ► cadeau - cadeaus

Oefening C
Meerkeuze

Oefening D
Makkelijke oefening (werkt niet op de iPad)

Oefening E
Nog een makkelijke oefening

Oefening F
Welke vorm is goed?

Oefening G
Kies de juiste vorm

Nu nog oefeningen met -en en -s door elkaar.

Oefening H
Alles door elkaar.

 

 

Hoofdstuk 5

Engelse werkwoorden

Het vervoegen van Engelse werkwoorden in het Nederlands

Werkwoorden die geleend zijn uit het Engels, worden vervoegd volgens de Nederlandse regels.

Dus; is het de persoonsvorm? Dan gebruik je het volgende schema:

  tt vt
ik stam stam +te/de
hij stam+t stam +te/de
wij hele werkwoord stam +ten/den

 

Bijvoorbeeld: racen

  tt vt
ik race racete
hij racet racete
wij racen raceten

 

Denk niet: "Maar dat staat raar", werkwoordspelling is makkelijk als je de regels toepast. Let vooral op je stam! Want die komt steeds terug. De stam van racen is niet rac, want dat spreek je anders uit. Het is dus race.

Om erachter te komen of er nu -te of -de achter komt in de verleden tijd, gebruik je het 't kofschipx

Racen -en = rac; de c zit in het 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -te. stam+ te: racete
Bloggen - en = blog; de g zit niet in 't kofschipx, dus gebruik je de uitgang -de. stam+ de: blogde

 

Oefeningen:

Oefening 1: Citotrainer

Oefening 2: extra oefeningen

Hoofdstuk 6

Leestekens

Welke leestekens hebben we ook alweer?

H ? ! . , : ""

Hoofdletter
Je gebruikt een hoofdletter aan het begin van elke zin. Ook gebruik je een hoofdletter bij namen, plaatsen en landen.

Komma
Je gebruikt een komma bij een opsomming.? Je gebruikt een komma al je zin te lang wordt.

Dubbele punt
J
e gebruikt de dubbelepunt als je iets gaat zeggen.
Dit zijn een paar voorbeelden: Opa zegt: “ hallo”. Ik zeg: “hallo” terug.?

Uitroepteken
Het uitroepteken komt aan het eind van de zin als je iets roept of schreeuwt.Bijvoorbeeld: “Kijk uit erkomt een auto aan!”?

Punt
De punt komt aan het einde van de zin.

Aanhalingstekens
Aanhalingstekens komen als je gesproken tekst schrijft. Zoals: “Kijk uit!” riep de boze man.

Vraagteken
Het vraagteken komt aan het eind van de zin als je iets vraagt. Bijvoorbeeld: "Ben je moe?"

 

Oefenen

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

Oefening 4

Oefening 5

Oefening 6

Oefening 7

De laatste test
Maak deze test in de laatste les om te kijken of je alles nu weet!

Controleer je werk

Lees de zinnen.

  • Beginnen je zinnen met een hoofdletter?
  • Eindigen je zinnen met een punt?
  • Heb je alle namen/plaatsen/landen met een hoofdletter geschreven?
  • Staat gesproken tekst tussen aanhalingstekens?
  • Heb je een komma bij opsommingen of lange zinnen?
  • Heb je een vraagteken gebruikt als het een vraagzin is?
  • Heb je een uitroepteken gebruikt bij een roep/schreeuw of bevel?

Extra

Hoofdletters

Het gebruik van hoofdletters

In klas 1 hebben we al twee regels geleerd:

Regel 1: Een zin begint altijd met een hoofdletter.

Er zijn 2 uitzonderingen op deze regel:
1. Als het eerste woord van de zin afgekort wordt met een apostrof, zoals 't en 's.
   Dan schrijf je het eerstvolgende woord met een hoofdletter: 't Bleef regenen. 's Morgens ga ik hardlopen.
2. Als de zin met een cijfer of ander teken begint.
   Dan schrijf je helemaal geen hoofdletter: 49 procent van de leerlingen maakt graag huiswerk.

Regel 2: namen schrijf je met een hoofdletter.

Amy Schaap, Andreas College, Katwijk, Zuid-Holland, de Noordzee, de Rijn, Jupiter, restaurant Het Spinnewiel, de Alpen, de Blokker, de Efteling, enz.

Toevoeging: Bij persoonsnamen krijgt het tussenvoegsel (van, van der, in ‘t) een hoofdletter als er geen naam of voorletter aan voorafgaat.

Jan de Vries, de heer De Vries, Emma Jansen-de Vries


Nieuwe regels:

Regel 3: namen van officiële feestdagen en historische gebeurtenissen

Pasen, Kerstmis, Suikerfeest, Tweede Wereldoorlog, de Slag bij Heiligerlee

Uitzondering op de regel:
Als het woord in een samenstelling of afleiding wordt gebruikt: paasdagen, paaseieren, kerst, oudejaarsavond

Regel 4: personen en zaken die als heilig worden beschouwd

God, Allah, het Koninkrijk Gods, de Almachtige, de Bijbel, Mariabeeld
Als je God of Allah aanspreekt, is U ook met een hoofdletter.

Regel 5: namen van specifieke bevolkingsgroepen en hun samenstellingen en afleidingen

Nederlander, Amerikaan, Palestijn, Jood, Inca, Mayacultuur, Vikingschip

Let op: Een aanhanger van het joodse geloof is een jood. In de godsdienstige betekenis schrijf je jood dus met een kleine letter (net als o.a. christen, hindoe en moslim).
Goed gespeld is: Niet iedere Jood is een jood en niet iedere Arabier is een moslim.

Regel 6: namen van talen en dialecten en hun samenstellingen en afleidingen

Nederlands, Engels, Fries, Vlaams, Duitssprekend, Franstalig
Ook de bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een hoofdletter: een Engels woordenboek, een Gronings dialect.

 

Afkortingen:

Is het een afkorting van een woord dat je met kleine letters schrijft, dan is de afkorting ook met kleine letters.
cd, wc, s.v.p., vwo, horeca, cao, d.m.v., z.o.z., enz.

Is de afkorting van een woord of van woorden die je met hoofdletters schrijft of is het een naam, dan schrijf je hem met hoofdletters. Ook de namen van een wet schrijf je met hoofdletters.
Benelux, CDA, AZ, LUMC, HEMA,
AOW, WAO

Oefeningen