Een voltooid deelwoord wordt ook wel eens gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Het is dan geen werkwoord meer, maar vergelijkbaar met woorden als 'lang', 'groen' en 'sterk': het zegt iets over het woord dat erna komt.
Stap voor stap gaan we een bijvoeglijk naamwoord van een werkwoord maken.
Stap 1: begin met het werkwoord dat je wil gaan gebruiken. Bijvoorbeeld verven; ik verf de deur, de deur is nu geverfd.
Stap 2: neem het voltooid deelwoord van het werkwoord dat je hebt gekozen; verven - geverfd.
Stap 3: eindigt je voltooid deelwoord op een d of t, dan plaats je er een -e achter.
eindigt je voltooid deelwoord op -en, dan laat je het zo staan.
Bijvoorbeeld: gekerfd ⇒ gekerfde: de gekerfde boom
Bijvoorbeeld: geraakt ⇒ geraakte: de geraakte appel
Bijvoorbeeld: gelopen ⇒ gelopen: de gelopen race
Nog een keer:
Als het voltooid deelwoord eindigt op d of t
In bepaalde gevallen eindigt het voltooid deelwoord op een korte klank + d of + t:
In bovenstaande voorbeelden wordt de eindletter verdubbeld, omdat je het anders verkeerd uitspreekt.
Schrijf een bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk. Dus als de uitspraak het toestaat, schrijf je maar
één -d of -t !
Oefening 7: Vul het bijvoeglijk naamwoord in
Oefening 8: Vul het bijvoeglijk naamwoord in
Oefening 9: Alles door elkaar
Als het voltooid deelwoord eindigt op 'en'
Sommige sterke werkwoorden hebben een voltooid deelwoord op 'en'.
In de bovenstaande voorbeelden zie je dat het voltooid deelwoord zijn eindletter n behoudt.