Nederlands 3 Mavo

Nederlands 3 Mavo

Nederlands Mavo 3 Devices

Inleiding

Het komende schooljaar gaan jullie als Device-klas met dit programma aan het vak Nederlands werken. Dit programma is een mix van verschillende digitale leermiddelen. Zo zul je bijvoorbeeld opdrachten van VO-content, cambiumned en vakbegrip tegenkomen. De inhoud komt in grote lijnen overeen met wat de andere derdejaars mavo-klas doet in het boek, alleen richten jullie je meer op de digitale omgeving. Per periode wordt er minimaal een thema behandeld met de onderdelen die ook in het boek van Nieuw Nederlands voorkomen zodat jullie de theorie krijgen die jullie nodig hebben voor de toetsen en examens.

Al het huiswerk leveren jullie in Google Classroom in. Hiervoor krijgen jullie een mailtje in jullie schoolmail. Het op tijd inleveren van je huiswerk wordt meegenomen. Draag hier dus zorg voor!

Dit programma is samengesteld op basis van de Syllabus Nederlands, het vernieuwde PTA, VO-content KGT/Havo, en de eindtermen voor niveau 2F.

Linkjes

Hierbij wat informatie over de verschillende programma's die we dit jaar bij Nederlands gebruiken, inclusief linkjes:

 

1. Wikiwijs Nederlands mavo 3

Hier ben je nu, dit is de basis waarin je alle opdrachten en uitleg kunt vinden. Moet je dus huiswerk maken, kijk je als eerste hier. Zorg ervoor dat je deze link bij je favorieten toevoegd in je tabblad, zodat je niet meer hoeft te zoeken.

Link: http://maken.wikiwijs.nl/82015/Nederlands_4_Mavo

 

2. Google Classroom

Dit is je huiswerksite. Wanneer de docent een nieuwe huiswerkopdracht aanmaakt, krijg jij een mailtje in je schoolmail (Google) van waaruit je direct de opdracht kan inleveren in Google Classroom. Wanneer er in SOM huiswerk wordt opgegeven, moet je dit ALTIJD in Google Classroom inleveren. Let op! Er is een tijdslimiet aan verbonden, je kunt dus maar tot een bepaald tijdstip de opdrachten inleveren!

Link: https://classroom.google.com

 

3. Cambiumned 

Cambiumned is een site waar veel opdrachten en theorie op staan zodat je kunt oefenen voor de toetsen. Wanneer er in Wikiwijs staat dat je opdrachten moet maken in Cambiumned, dan moet je naar www.cambiumned.nl

 

4. vakbegrip

Dit is een website waar je leesvaardigheid en woordenschat kan oefenen. Deze opdrachten zijn bij elkaar geplaatst in de vorm van 'lessen'. Deze lessen staan als opdrachten (bestanden) in dit Wikiwijsprogramma. Deze kom je dus vanzelf tegen.

 

Wanneer je opdrachten in vo-content moet maken, staat er bij de opdracht zelf een linkje waar je naartoe moet.

Thema 1 Informatie

We leven tegenwoordig in het informatietijdperk. Overal is informatie te vinden: in boeken, kranten, tijdschriften, internet, televisie, enzovoort. Met name op internet vinden we steeds meer informatie terug. Miljoenen mensen, honderdduizenden bedrijven en talloze applicaties koppelen data en delen deze met elkaar. Door die gegevens te koppelen kunnen bedrijven allerlei social media-toepassingen maken. Voorbeelden hiervan zijn: internet dat snapt dat ik op een veilige manier mijn gegevens wil delen met mijn beste vrienden, maar niet met de hele wereld, een zoekmachine die beter begrijpt wat ik wil vinden en een site van een museum die weet wat ik wil zien.

Wanneer je op zoek gaat naar informatiebronnen voor bijvoorbeeld een verslag, is het waarschijnlijk dat je meer vindt dan je in korte tijd kunt lezen en verwerken. De volgende stap is dan ook dat je de gevonden informatie beoordeelt op bruikbaarheid. Welke informatie is bruikbaar voor jou op dat moment en welke niet? Welke bronnen zijn voor mij het best bruikbaar? Welke keuzes maak ik dan? Wat is de belangrijkste informatie die ik uit deze bron kan halen? Wat kan ik vervolgens met al deze informatie doen? Hoe ga ik het ordenen en verwerken? Informatie verzamelen en verwerken is een kunst op zich zoals je ziet. Het is erg belangrijk dat je een plan maakt, zodat je een goed besluit kunt nemen.

 

Bekijk hieronder het ideaalbeeld van het toekomstige informatiegebruik.

 

 

Lezen

Voordat we beginnen met het onderdeel 'Lezen' van dit thema, het volgende:

- je rondt dit schooljaar je fictiedossier af, zodat je daar in je daar in je examenjaar niets meer aan hoeft te doen;

- dit doe je door dit jaar 2 boeken te lezen en 1 film te kijken;

- de boeken lees je in je eigen tijd, je krijgt van je docent tijdig de opdracht die bij het boek hoort;

- jij kiest ZELF je boek uit, maar gebruik hierbij de leeslijst die onder deze opsomming te vinden is;

- de film kijken we klassikaal, ook hierbij krijg je de opdracht van je docent.

- Kijk bij de verschillende toetsmomenten (hier in Wikiwijs) per periode wanneer je wat in moet leveren;

- Je docent spreekt een definitieve datum af wanneer je wat in dient te leveren.

Open bestand Literatuurlijst mavo 3 2017/2018

 

 

Leesstrategieën

Een tekst lezen kan je op verschillende manieren, met verschillende strategieën. Welke strategie je kiest, hangt af van het doel waarmee je de tekst wil lezen. Bepaal dus altijd eerst je doel en kies daarna de juiste leesstrategie. In onderstaand schema vind je de verschillende strategieën, de mogelijke doelen en de aanpak die je het beste kan gebruiken.

Strategie Leesdoel Aanpak
Oriënterend Snel vaststellen of een tekst bruikbaar is. Kijk naar:

 

– Titel

– Flaptekst

– Lead

– Eerste alinea

– Inhoudsopgave

– Tussenkoppen

– Schrijver

Globaal Vinden van hoofdzaken

 

Lees:

– Eerste en laatste alinea

– Eerste en slotzinnen van alinea’s (kernzinnen)

Intensief De tekst goed begrijpen

– Tekst helemaal lezen. Zoek de betekenis van moeilijke woorden op.- Zoek de signaalwoorden en de verbanden. Bepaal onderwerp. Bepaal hoofdgedachte.

Zoekend/scannend Het vinden van bruikbare informatie – Let op opvallende lay- out (cursief, vet, op-somming e.d.).
Kritisch Beoordelen of de informatie juist/betrouwbaar is – Is de informatie juist?- Deugt de argumentatie?- Hoe deskundig/partijdig is de auteur?- Zijn de bronnen actueel /betrouwbaar?
Studerend De belangrijkste informatie onthouden -Lees de tekst oriënterend, globaal en intensief.- Maak een uittreksel of samenvatting en lees die een aantal maal door.

 

 

Hoofd- en bijzaken

Het is vaak niet zo dat alle informatie in een tekst even belangrijk is. In veel teksten kun je hoofd- en bijzaken onderscheiden. De belangrijkste informatie in de tekst noem je de hoofdzaak. Wat niet zo belangrijk is, is een bijzaak. Kun je voorbeelden noemen?

Om de hoofdzaak van een tekst te vinden, kijk je op zogenaamde voorkeursplaatsen. Voorkeursplaatsen voor de hoofdzaak zijn bijvoorbeeld het begin of eind van een tekst. In het begin van de tekst vind je het onderwerp en de hoofdgedachte van de tekst. De hoofdgedachte is het onderwerp van de tekst + wat daarover verteld wordt. Aan het eind van de tekst staat vaak de conclusie of een samenvatting. Het onderwerp, de hoofdgedachte, de conclusie en een samenvatting geven veel informatie over de hoofdzaak van de tekst. Al deze hoofdzaken kunnen je helpen om de tekst goed samen te vatten.

Hieronder vind je enkele punten die je kunnen helpen de hoofdgedachte te kunnen vinden:

Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp?

  • De hoofdgedachte is altijd één complete zin. 
  • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
  • Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

 

Opdracht 1. Lees onderstaande tekst en vat hem samen (zie samenvattingsopdracht). De tekst gaat over een computerprogramma dat data analyseert. Het is wellicht gemakkelijk om jezelf tijdens het lezen wat vragen te stellen: wat zijn hoofdzaken in deze tekst? Als je het lastig vind om dit te onthouden, kun je tijdens het lezen aantekeningen maken in Word.

Samenvattingsopdracht Vat de tekst ‘Big brother? Big data!’ samen in maximaal 150 woorden. Besteed daarbij alleen aandacht aan de volgende punten:

1 het probleem dat geschetst wordt;

2 het doel van big data voor bedrijven;

3 het doel van big data voor de wetenschap;

4 twee voordelen van bigdatabestanden voor wetenschappelijk onderzoek;

5 een kritische opmerking over de nieuwe onderzoeksmethode;

6 de toekomst van deze onderzoeksmethode.

Maak er een samenhangend geheel van. 

 

Opdracht 2. Je hebt op internet een eigen artikel gezocht dat je leuk vindt. Wat is de hoofdgedachte van de tekst? 

Van de vorige jaren weten we nog, dat een stukje tekst de volgende zaken kan bevatten :

  1. Titel
  2. Kopjes
  3. Alinea’s
  4. Illustraties
  5. Schrijver

--> Zet de nummers 1 tot en met 6 uit de opsomming in je eigen artikel. Komt alles erin voor?

 

Tekstsoorten

Je denkt wellicht, dat een verhaal altijd verhalend is, maar dat is dus niet zo. Vaak zijn verhalen geschreven ter ontspanning, maar een verhaal kan ook geschreven zijn om je te overreden. Dan ga je na het verhaal er nog eens goed over nadenken en misschien wijzig je je mening dan wel.

Na een zielig verhaal over een zeehondje, waarvan de ouders zijn vermoord, ga je je inzetten tegen de zeehondenmoord. Of na een indrukwekkend verhaal over iemand die is doodgegaan aan longkanker, besluit jij dat je nooit gaat roken.

--> welke tekstsoorten kennen we in het Nederlands?

--> Klik nu op het bestand hieronder. Lees alle theorie goed door en maak de bijbehorende opdracht. Let goed op, want in dit bestand staan veel tips die je kunnen helpen bij het maken van een samenvatting of het begrijpen van een tekst. 

Open bestand Opdrachten - opbouw van de tekst

 

 

Opdracht 3. Lees onderstaande tekst. Deze tekst gaat over vriendschappen via social media. Maak na het lezen een samenvatting van de tekst (zie samenvattingsopdracht). Maak tijdens het lezen aantekeningen als je dat prettig vindt.

Samenvattingsopdracht Vat de tekst samen in maximaal 200 woorden. Besteed daarbij alleen aandacht aan de volgende punten:

1 de hoofdvraag;

2 de definitie van vriendschap;

3 welke drie vormen van vriendschap genoemd worden en wat die inhouden;

4 de verschuiving die er de laatste jaren heeft plaatsgevonden bij gemeenschappen en sociale contacten;

5 de positieve waarde van nieuwe media voor sociale contacten;

6 twee oorzaken voor die waarde;

7 de kanttekening bij de waarde van de sociale netwerken;

8 de rol van sociale netwerken bij vriendschap.

Maak er een samenhangend geheel van.

 

Opdracht 4. Kijk of je samen met een klasgenoot antwoord kunt geven op de volgende vragen. Je mag internet gebruiken om deze vragen te beantwoorden.

  1. Wat wordt bedoeld met het onderwerp van een tekst?
  2. Leg met een voorbeeld uit dat twee teksten die over hetzelfde onderwerp gaan, toch een heel verschillende inhoud kunnen hebben.
  3. Wat is het verschil tussen het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?
  4. Welke vier tekstdoelen kun je onderscheiden? 
  5. Hieronder zie je een aantal voorbeelden van teksten. Geef per tekst aan welk tekstdoel het best bij de tekst past.
cartoon advertentie affiche ingezonden brief
columns recept roman kort verhaal
uitnodiging geboortekaartje studieboek gebruiksaanwijzing

 

Opdracht 5.

Klik op onderstaande link en maak de volgende oefingen:

http://www.cambiumned.nl/oefenen/lezen-schrijven-en-spreken/

- opdracht 1 + 2 leesstrategieën

- opdracht 3 Schrijfdoelen en tekstsoorten

- opdracht 5 + 6 tekstopbouw

Kijken en luisteren

Één van de grootste en bekendste informatiebronnen is het landelijk nieuws dat onder andere via de tv onze huiskamers binnenkomt. Wanneer je dagelijks het nieuws volgt, blijf je op een simpele manier op de hoogte van wat er in de wereld gebeurt. Beelden zeggen veel meer dan woorden, daarnaast kun jij wat je ziet en wat je hoort anders interpreteren dan je buurman of buurvrouw. Daarom is het van belang dat je weet wat beeldtaal is en hoe je het herkent.

Ook uit het nieuws kun jij de informatie selecteren die voor jou op dat moment van belang is, of die je leuk vindt. Bekijk onderstaande video's. Vertel daarna aan de docent/een klasgenootje wat jij hiervan onthouden hebt en waarom.

 

Aantekeningen maken

Soms is het belangrijk om tijdens het kijken naar een flim of een presentatie aantekeningen te maken.
Ook als je naar je leraar luistert, is soms handig om de belangrijkste informatie op te schrijven.


Hoe maak je duidelijke en overzichtelijke aantekeningen?
Natuurlijk schrijf je het onderwerp van de presentatie op.
Verder beperk je je tot de hoofdzaken.
Opsommingstekens kunnen je helpen bij ordenen van je aantekeningen. 
Pijlen kunnen handig zijn om verbanden aan te geven.
Met het vet maken van woorden of het gebruik van kleuren kun je delen van een tekst extra laten opvallen. Als je een woord een kleur geeft, weet je dat dit belangrijk is. 

Zorg er wel voor dat je tijdens het opschrijven van de aantekeningen blijft luisteren. Anders mis je misschien belangrijke informatie. Let ook goed op beelden of uitdrukkingen. Naast wat je hoort, kan ook wat je ziet belangrijke informatie bevatten.

 

Opdracht 1. Werk samen met een klasgenoot. Je wilt een antwoord op de vier onderstaande vragen maar je weet ze zelf niet. Vraag daarom het antwoord aan je klasgenoot. Deze mag het internet gebruiken om het antwoord op te zoeken.

Let bij het informatie vragen op de volgende punten:

- Je wilt de informatie goed kunnen begrijpen, vraag dus door wanneer de informatie te onduidelijk voor je is. Durf kritisch te zijn!

- Je wilt niet dat de ander informatie achterhoudt, vraag dus door en stel een vervolgvraag wanneer dat nodig is.

- Blijf vriendelijk en beleefd, ook als je geen duidelijk antwoord krijgt.

- LSD: luisteren, samenvatten, doorvragen.

 

  1. Wat is beeldtaal?
  2. Wat is GEEN voorbeeld van beeldtaal?
    1. Het decor van een TV-programma.
    2. Een logo van een merk.
    3. Een stuk tekst in de krant.
  3. Waarom gebruiken reclamemakers beeldtaal?
  4. Welke andere vormen van communicatie naast 'beeldtaal' zijn er nog meer in het Nederlands?

 

Opdracht 2. Reclamemakers proberen op verschillende manieren ervoor te zorgen dat jij het product gaat kopen.
Dit doen ze onder andere door het gebruik van slogans, kleuren, herkenbare muziek, verrassingseffecten, humor en vaak door het gebruik van beeldtaal. 

Bekijk het reclamefilmpje.

 

Wat doet de reclamemaker om jou ervan te overtuigen het product te kopen?
Beantwoord deze vraag samen met een klasgenoot.
Vertel in je antwoord in ieder geval iets over de beeldtaal die wordt gebruikt.

 

Opdracht 3. Bekijk onderstaand filmpje. Dit filmpje informeert de mensen over de mogelijkheden om meer energie te besparen. Alle tips worden uitgedrukt in beelden, er wordt dus niet gesproken.

Schrijf alle tips op die je ziet. Vergelijk ze daarna met een klasgenoot.

 

 

Opdracht 4. Bekijk onderstaande uitzending van 'Ik ben vmbo'.

 

1. Hierover maak je een kort opstel. Na afloop van de uitzending beschrijf je wat volgens jou de hoofdzaken zijn. Je tekst mag maximaal een half A4’tje zijn. 

2. Vergelijk jouw werk met het werk van een medeleerling. 
Hebben jullie ongeveer dezelfde hoofdzaken benoemd? Probeer elkaar goede feedback te geven.
Denk bij het geven van feedback aan de volgende onderdelen:

  • Staan alle hoofdzaken in de tekst?
  • Worden er goede argumenten gegeven waarom iets een hoofdzaak is?
  • Is het opstel netjes verzorgd?
  • Is er gelet op spelling en zinsopbouw?

 

Opdracht 5. Bekijk de afbeelding. De tekst is weggelaten.

1. Schrijf zo precies mogelijk op wat je op de foto ziet.

2. Deze foto is een advertentie van het Wereld Natuur Fonds. Welke informatie zou deze organisatie willen geven met deze foto en waarom?

3. Bespreek met je klasgenoten waarom deze foto op jou wel of geen effect heeft.

 

 

Opdracht 6. Net zoals bij een informatieve tekst en reclamecampagnes kun je uit een gesprek ook veel informatie halen. 

1. Hoe verloopt een goed gesprek volgens jou? Gebruik je eigen ervaring en internet. Noteer minstens vijf dingen.

2. Noem minstens drie verschillende vormen van gespreksvoering. Weet je er meer, mag je die natuurlijk ook noteren.

3. Bekijk onderstaand filmpje. Wat gaat in de gesprekken die je hoort goed, en wat gaat niet goed? Beschrijf ook waarom dit volgens jou wel/niet goed gaat.

 

Grammatica

Zinsdelen

Wanneer je goed bent in zinsontleding, schrijf je minder vaak kromme zinnen. Maar een garantie op succes is het niet. Bekijk onderstaand filmpje over het koningslied.

 

Bij het maken van correcte zinnen komt veel kijken zoals je ziet. Ook het vinden en het juist gebruiken van informatie. Je gebruikt tenslotte de theorie, uitleg en eventuele aantekeningen om oefeningen te maken. Vervolgens heeft het maken van correcte zinnen het doel om anderen juiste en duidelijke informatie te geven. Wanneer een zin niet klopt of een woord verkeerd gespeld is, kan dit onduidelijkheid opleveren.

Bij zinnen ontleden is het belangrijk dat je de onafhankelijke zinsdelen gaat zien. Het oefenen hierin draagt bij aan een goede volgorde van deze zinsdelen. Je zult ook ontdekken dat je met de volgorde van de zinsdelen kunt variëren.

Je hebt de afgelopen jaren al veel geleerd over zinsdelen. Bekijk onderstaand bestand om deze kennis weer even op te halen.

Open bestand Stappenplan zinsdelen

 

Meewerkend voorwerp

Binnen dit thema gaan we wat dieper in op het meewerkend voorwerp.

Het meewerkend voorwerp vind je door te vragen: ‘Aan wie(voor wie) + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?’ Het antwoord is het meewerkend voorwerp.

Het meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin een boodschap of voorwerp van de één naar de ander gaat. Je vindt in dat soort zinnen werkwoorden als ‘geven, verkopen, brengen, vragen, e-mailen, schrijven, vertellen’.

Bijvoorbeeld: Sandra schreef Petra een brief.

Een meewerkend voorwerp kan met het voorzetsel ‘aan’ of ‘voor’ beginnen, maar dat hoeft niet. Als het voorzetsel (aan of voor) niet weggelaten kan worden, is het zinsdeel géén meewerkend voorwerp.

Bijvoorbeeld: Die jas moet je aan de kapstok hangen. Het voorzetsel ‘aan’ kun je niet weglaten in het zinsdeel ‘aan de kapstok’. Het is dus geen meewerkend voorwerp maar een bijwoordelijke bepaling.

(Let op: als er geen lijdend voorwerp in de zin staat, kan er nog wel een meewerkend voorwerp in de zin staan. Vervang in de bovenstaande zin ‘lijdend voorwerp’ dan door ‘iets’. Een zin waarin géén lijdend voorwerp staat, maar wel een meewerkend voorwerp, is bijvoorbeeld: Carlo heeft opa al ge-e-maild. (opa is het meewerkend voorwerp). Een ander voorbeeld is: Dat komt mij vreemd voor. (mij is het meewerkend voorwerp))

 

Opdracht 1. Maak twee opdrachten over het meewerkend voorwerp. Zie onderstaande linkjes.

Meewerkend voorwerp - opdr. 1

Meewerkend voorwerp - opdr. 2

 

Opdracht 2. Maak via onderstaande link stap 2 t/m 4 van zinsontleding. Deze stappen vind je in het linkermenu op je scherm.

Zinsontleding - stap 2 t/m 4 VO-content

 

Opdracht 3.

Ga naar www.cambiumned en maak bij 'grammatica (zinsdelen)' de volgende opdrachten:

- zinsdelen maken

- Lijdend voorwerp

- Meewerkend voorwerp

Spelling

't Kofschip - werkwoordspelling verleden tijd

d, t of dt? Werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd

Je hebt de afgelopen jaren al veel geleerd over hoofdlettergebruik en leestekens plaatsen in de zin. Kijk nog eens goed naar onderstaand filmpje om je kennis weer op te halen. Mocht je liever de theorie lezen, kun je ook nog het bestand onder de film bekijken.

 

Open bestand Wanneer schrijf je een hoofdletter?

 

Opdracht 1. Lees onderstaande tekst. Het gaat over de krant Trouw. Er valt geen dag een krant op de mat zonder taalfouten, en daar krijgt Trouw uiteraard lezersreacties op. Kan dit volgens jou? Tenslotte is de krant, naast tv, internet en radio, nog steeds een belangrijk medium dat informatie verspreidt. 

- Heb je moeilijke woorden in de tekst gezien? Schrijf ze op! 

- Leg aan je buurman/buurvrouw uit waar de tekst over gaat. deze uitleg mag niet langer duren dan 1 minuut. Je klasgenoot houdt de tijd bij. Zijn alle hoofdzaken toch benoemd?

- Wat is jouw mening over het artikel? Discussiëer met je klasgenoot en bedenk argumenten voor je mening.

Open bestand Sorry lezer, weer geen foutloze krant

 

Opdracht 2. Om je te laten oefenen met hoofdletters en leestekens, maak je stap 1 t/m 5 van VO-content.

Stap 1 t/m 5 - hoofdletters en leestekens

 

Opdracht 3. De volgende drie opdrachten gaan eveneens over hoofdlettergebruik en hebben een wat hoger niveau. Oefenen maar!

Hoofdletters - opdr. 1

Hoofdletters - opdr. 2

Hoofdletters - opdr. 3

 

Opdracht 4. Nu nog een opdracht voor het gebruiken van leestekens.

Opdracht leestekens

 

Opdracht 5. Hoe zat het ook alweer met werkwoordspelling in de tt en vt?

Klik op onderstaande link en maak ten minste 5 opdrachten.

Oefeningen werkwoordspelling tt/vt

Woordenschat

Woordenschat verwijst naar de woorden die we moeten kennen om effectief met anderen te kunnen communiceren. Iemands woordenschat is verbonden met schoolsucces, begrijpend lezen en het kunnen leren van teksten. Woordenschat heeft alles te maken met kunnen spreken, luisteren en lezen. Kijk naar onderstaande afbeelding. Hierin is te zien waarom een goede woordenschatontwikkeling belangrijk is. Zoals je kunt zien, draagt het bij aan allerlei (schoolse) vaardigheden.

Dikwijls wordt dat gedacht dat woordenschat alleen bij het lezen aan de orde is, maar woordenschat is echter op diverse taalaspecten van invloed, zoals:

 luisteren

 praten/spreken

 lezen

 schrijven

Het is daarom van belang om met vier ‘typen’ woordenschat rekening te houden, n.l.:

 woordenschat om goed te kunnen luisteren; het gaat dan om de woorden die we begrijpen als we luisteren;

 woordenschat voor het spreken, waarbij het gaat om de woorden die we tijdens het spreken gebruiken;

 de leeswoordenschat, waarbij het gaat om de woorden die we tijdens het lezen begrijpen;

 de schrijfwoordenschat, waarbij het gaat om de woorden die we tijdens het schrijven/stellen gebruiken.

De komende twee jaar heb je alle vier de typen hard nodig. Binnen dit thema focussen we ons op het achterhalen van de betekenis van moeilijke woorden, bijvoorbeeld in een leestekst. Bekijk daarvoor als eerste onderstaande Prezi.

Prezi - uitleg woordraadstrategieën

 

Opdracht 1. Onderstaande tekst is een oud havo/vwo examen. Het niveau is dus een stuk hoger dan je gewend bent. Daarom gaan we ons bij deze tekst vooral focussen op de woordenschatontwikkeling. Je doelen hierbij zijn dus:

- Ik snap in grote lijnen waar de tekst over gaat.

- Ik kan de geleerde woordraadstrategieën toepassen wanneer ik moeilijke woorden tegenkom.

- Ik kan zelfstandig de betekenissen van de meeste moeilijke woorden achterhalen.

Markeer tijdens het lezen alle moeilijke woorden die je tegenkomt.

 

Als je de tekst gelezen hebt (hierbij kun je eventueel het stappenplan gebruiken onder 'Extra hulp'), bekijk je de video hieronder. In deze video wordt aandacht besteed aan moeilijke woorden uit deze tekst en hoe je zelf je woordenschat kan vergroten.

 

 

Opdracht 2.  Klik op onderstaande link en bekijk het filmpje. Klik daarna op 'Oefeningen' en maak 8 oefeningen van de categorie 'Moeilijke woorden', jij mag zelf kiezen welke dat zijn. 

Moeilijke woorden oefenen

 

Opdracht 3. Je hebt binnen dit thema al wat artikelen gelezen. Daarbij heb je wellicht aantekeningen gemaakt en/of moeilijke woorden genoteerd. De opdrachten die je nu gaat maken, gaan daar dieper op in. Klik op de link hieronder, hierdoor kom je bij VO-content KGT. Maak stap 1 t/m 5.

Moeilijke woorden in kranten - stap 1 t/m 5

 

Opdracht 4.

Maak in Cambiumned de volgende opdrachten bij 'woordenschat (moeilijke woorden)':

- Woordbetekenis 1 (2F)

- Woordbetekenis 2

 

Kijk ter afsluiting naar deze video van Theo Maassen. Hier is met humor duidelijk gemaakt wat een onderontwikkelde woordenschat is.

 

Schrijven

Zakelijke brief

toen en nu

Vroeger verliep alle zakelijke post per brief; tegenwoordig wordt er ook veel via e-mail gecorrespondeerd. De rol van de zakelijke brief is daarmee echter niet uitgespeeld: nog steeds versturen veel bedrijven dagelijks grote aantallen brieven per post. De hoeveelheid informatie die tegenwoordig op ons afkomt is immens groot. Het is van belang je dit als brievenschrijver te realiseren; wil je dat de ontvanger jouw boodschap tot zich neemt, dan zul je die helder en concreet moeten verwoorden. Dit kun je doen door niet meteen te gaan schrijven, maar je goed voor te bereiden en een aantal punten in acht te nemen op het gebied van inhoud, taalgebruik en lay-out van een zakelijke brief.

waarom een brief?

Brieven zijn met name handig voor vertrouwelijke informatie of het maken van formele afspraken. Door een brief te ondertekenen krijgt die rechtsgeldigheid. Ook bezwaarschriften en klachten kunnen meestal beter per brief worden ingediend. Solliciteren gebeurt tegenwoordig vaak per e-mail, maar een brief is nog steeds goed mogelijk. Ook een combinatie van die twee (een met een tekstverwerker geschreven en opgemaakte brief, die als bijlage bij een e-mail wordt verzonden) komt veel voor.

Het is aan te raden om een aantal praktische regels in aanmerking te nemen. Zakelijke brieven en e-mails bestaan grotendeels uit dezelfde basiselementen: afzender en geadresseerde, onderwerp, aanhef, eigenlijke inhoud, afsluiting, slotgroet en afzendergegevens. Brieven zijn vaak wat langer en gedetailleerder dan e-mails.

Belangrijk

Het onderdeel schrijven is binnen dit thema extra belangrijk omdat je deze theorie en oefeningen gaat gebruiken voor een toets. Je gaat namelijk een zakelijke brief schrijven. Hiervoor is het belangrijk dat je precies weet wat je moet doen. Lees daarom eerst onderstaand bestand goed door!

Open bestand Theorie zakelijke brief

 

Opdracht 1. Bekijk onderstaande video waarin duidelijk wordt uitgelegd hoe je een zakelijke brief moet schrijven. Maak aantekeningen tijdens het kijken en luisteren. Let tijdens het bekijken van het filmpje op:

-. moeilijke woorden die je niet begrijpt;

-. welke onderdelen van het schrijven van een zakelijke brief je lastig vindt;

 

 

Opdracht 2. Klik op onderstaande link, lees de theorie en maak de oefening.

 

Oefening zakelijke brief - Cambiumned

 

Opdracht 3. Open het onderstaande bestand en maak de opdracht. Je gaat hierbij een klachtenbrief schrijven. Lees de opdracht goed!

 

Open bestand Zakelijke brief - Klacht

 

Opdracht 4.

Maak op www.cambiumned.nl de opdracht: 'oefening brief schrijven'. 

Thema 2 Zenden en ontvangen

Binnen dit thema ga je aan de slag met het onderwerp 'Zenden en ontvangen'. Je hebt waarschijnlijk al wel eens van deze twee begrippen gehoord. Bij een zakelijke brief - die je de vorige periode hebt geschreven - heb je bijvoorbeeld een zender en een ontvanger. Zo heb je ook binnen een gesprek een zender en een ontvanger. Er is steeds iemand die communicatie 'zendt' naar de ontvanger. Als je dus goed hebt opgelet, weet je nu dat dit thema veel met communicatie te maken heeft!

 

Bekijk onderstaand filmpje.

 

 

Wat is communicatie?

Lezen

Communicatie is meer dan praten

Hoe werkt het?

Bij communicatie denk je waarschijnlijk aan mensen die met elkaar praten. Je kunt communicatie echter ook opvatten als beïnvloeding. Mensen beïnvloeden elkaar voortdurend. Binnen dit proces van wederzijdse beïnvloeding gaat er nogal eens wat mis. Vaak beseffen we dat niet eens. Dit komt vooral door ‘non-verbale signalen’ die we onbewust opvangen. Deze kleuren de communicatie.

Kijk even goed naar het plaatje hieronder.

Afbeeldingsresultaat voor communicatie

Je ziet dat de persoon links iets denkt. Wat die persoon links precies denkt kan de persoon rechts niet weten, want die kan natuurlijk niet in de gedachten van de ander kijken.

Als je iets zegt, dan doe je dat op een manier die onder andere bepaald wordt door wat je denkt en voelt, maar ook door de manier waarop je bent opgevoed. Al deze dingen zorgen ervoor dat je iets met bepaalde woorden, en op een bepaalde manier zegt.

Degene tegen wie je praat hoort jou, en zal een directe ‘vertaling’ maken van wat je zegt en hoe je iets zegt. Dat bepaalt weer wat die ander denkt, voelt, etc. Op die manier ben je dus steeds bezig met het beïnvloeden van de gedachten en gevoelens van een ander.

Wat in de gedachtenwolkjes staat noemen we ook wel de ‘binnenkant’. Wat de ander van je kan zien en horen noemen dan de ‘buitenkant’. Dit betekent:

  • De ander ziet jouw buitenkant, en niet jouw binnenkant.
  • Jij ziet andermans buitenkant en niet zijn binnenkant.
  • De buitenkant van de ander doet jouw binnenkant iets: wat hij zegt en/of doet beïnvloedt jouw gevoel.
  • Het effect dat je op een ander hebt hangt niet van jouw bedoelingen (binnenkant) af. Hoe jouw buitenkant door de ander wordt gezien heeft wél invloed op het gevoel (de binnenkant) van de ander.
  • Het effect van de buitenkant van de ander klopt niet altijd met wat die ander eigenlijk bedoelde te zeggen. Iemand kan iets heel lief bedoelen, maar het heel onhandig zeggen…

In welke situatie komt het voor?

Altijd en overal. Je kunt niet niet communiceren. Stel, je bent boos op iemand en  je loopt weg. Ook dan communiceer je je gedachten en gevoelens!

Hoe kan ik het gebruiken?

Je weet nu dat mensen elkaar nogal eens niet goed begrijpen. Dit komt omdat iemand met wie je praat eigen gedachten en gevoelens heeft bij wat jij zegt, ook al heb je een andere bedoeling. Zorg er dus voor dat je elkaar zo goed mogelijk begrijpt! Daarvoor kun je onderstaande tips gebruiken.

 

Opdracht 1. Klik op onderstaande link en maak de opdracht op Cambiumned. Deze opdracht gaat over Tekstdoel en publiek. Zoals je in thema 1 hebt geleerd, zijn er verschillende tekstdoelen. Daarnaast zit er een groot verschil tussen een tekst die voor 8-jarigen, en een tekst die voor 88-jarigen bedoeld is. 

Oefening tekstdoel en publiek

 

Opdracht 2. Zoek zelf een tekst die jou aanspreekt. Hij moet aan de volgende eisen voldoen:

- de tekst moet te maken hebben met enige vorm van communicatie. Jij mag zelf kiezen welke vorm van communicatie dit is.

- De tekst moet op niveau zijn, dus niet te gemakkelijk maar ook niet te moeilijk.

- De tekst moet niet te kort zijn! In Word geplakt ongeveer één A4.

 

Als je deze tekst hebt gevonden ga je hierbij zelf minimaal 10 vragen maken. Je hebt de afgelopen jaren - en de afgelopen maanden van dit schooljaar - al redelijk veel teksten met vragen gezien en gemaakt. 

 

Als je deze opdracht af hebt, mail je hem naar dkluijtmans@stedelijkcollege.nl. De docent beoordeelt dan jouw tekst met vragen. Als je dit goed gedaan hebt komt jouw tekst misschien wel in de hoofdstuktoets...

 

Opdracht 3. Communiceren gebeurt ook steeds meer online. Denk aan Whatsapp, Facebook, Twitter, Instagram, enzovoort. Aan deze manier van communiceren zitten zowel voordelen als nadelen. 

1. Bedenkt samen met je groepje 3 voordelen en 3 nadelen van online communicatie. Je mag hierbij internet gebruiken.

2. Communiceer jij veel online? Waarom kies je hier wel/niet voor? Bespreek dit met je klasgenoten en met de docent.

3. Lees onderstaande tekst. Deze tekst gaat over online pesten en wat Facebook daarmee doet. Beantwoord daarna de vragen die onder de tekst staan.

Tekst: stop online pesten

 

Vragen Facebooktekst:

1) Wat is het onderwerp van de tekst?

2) Wat is de hoofdgedachte van de tekst?

3) Wat is de bron van deze tekst, is deze betrouwbaar?

4) Wat is de tekstsoort?

5) 1) Boven welke alinea past het tussenkopje Pestweb?
    2) Boven welke alinea past het tussen kopje Pestkop?
    3) Boven welke alinea past het tussenkopje Voor de ouders?
    4) Boven welke alinea past het tussenkopje Als je gepest wordt?
    5) Boven welke alinea past het tussenkopje Lastig?
    6) Boven welke alinea past het tussenkopje Voor de pestkop?

6) Uit welke alinea('s) bestaat de inleiding? Hoe zie je dat?

7) Bedenk een tussenkopje bij alinea 3.

8) Noteer de betekenis van de volgende woorden: 

Rapporteren (al.3), tolereert (al.5), verantwoordelijk (al.5), strategieën (al.6), initiatief(al.8), toegankelijk (al.10).

9) Wat is het tekstdoel van deze tekst?

10) Wat is de kernzin van alinea 9?

 

Opdracht 4. Zoals in ieder thema gaan we ook nu weer goed oefenen met leesteksten. Deze leestekst gaat over liegen, ook een (foute) vorm van communicatie. Lees de tekst hieronder en maak daarna de vragen die eronder staan. 

Pagina 1
Pagina 1
Pagina 2
Pagina 2

Spreken/gesprekken/kijken

Inleiding

Als je samenwerkt, moet je ook weleens kritiek geven. Dat is lastig. Kritiek incasseren is misschien nog wel moeilijker!

In deze lessen krijg je tips voor allebei.
In deze Spreken/kijken/luisteren-opdracht staat Feedback centraal.

Aan het eind van deze lessen:

  • weet je dat er negatieve en positieve feedback bestaat;
  • ken je een aantal tips voor het geven van feedback;
  • begrijp je waarom feedback nodig en belangrijk is bij het samenwerken.

 

 

 

Opdracht 1. Bestudeer eerst onderstaand item uit de kennisbank Nederlands.

Theorie kennisbank --> Spreken: Feedback geven en krijgen

 

Beantwoord de vragen. Kies steeds het beste antwoord.

 

  1. Een ander woord voor feedback is ...
    • kritiek
    • protest
    • assistentie
  2. Het doel van feedback geven is ...
    • geruststellen
    • overtuigen
    • tips geven
  3. De juiste houding om feedback te geven is ...
    • rustig
    • agressief
    • verdedigend
  4. De juiste houding om feedback te krijgen is ...
    • verdedigend
    • gelaten
    • belangstellend

 

Opdracht 2. Zenuwachtig worden van feedback?

Bekijk de video:


Zenuwachtig voor feedback? Feedback moet niet te hard zijn maar ook niet te zacht zijn. Beantwoord de volgende vragen. Kies steeds het beste antwoord.

 

  1. Waarom is feedback ontvangen altijd lastig?
    • Het roept in je hersenen angst en verdediging op.
    • Het roept in je hersenen boosheid en verdriet op.
    • Het roept in je hersenen adrenaline op.
  2. Hoe kun je het beste reageren op die gevoelens?
    • Aan gevoelens moet je gewoon toegeven.
    • Je moet je gevoelens beheersen en erover nadenken.
    • Tegen zulke gevoelens moet je blijven vechten.
  3. Waarom moet je iemand bedanken voor feedback?
    • Dat is beleefd en beschaafd.
    • Aan goede feedback heb je veel, het is een cadeau.
    • Goede feedback is zeldzaam dus wees er zuinig op.

 

Opdracht 3. Welke feedback geven jullie?

Download het werkblad Feedback .

Lees de vijf situaties en vul op het werkblad in OF jullie feedback zouden geven in zo'n geval. Bedenk steeds een reden om WEL feedback te geven, maar ook een reden om dat NIET te doen. Op deze manier belicht je iedere situatie van beide kanten en kun je zelf overwegen wat het beste is om te doen.

Situatie 1
Je zit in de klas. De leerkracht legt iets uit wat je niet begrijpt. De uitleg gaat snel en een beetje rommelig. Het is nog steeds erg onduidelijk. Eigenlijk snap je er niets van.

Situatie 2
Je zusje draait de hele dag keihard muziek van K3 op haar slaapkamer. Je kan je slecht concentreren op je huiswerk.

 

Situatie 3
Je bent een toets aan het maken. Vraag 3 is moeilijk, oneerlijk zelfs. De vraag gaat over iets wat je niet moest leren.

Situatie 4
Je bent een uur te laat thuis. Je ouders zijn erg boos. Voor straf mag je morgenavond niet weg. Je bent het er niet mee eens want je hebt erg veel zin om morgenavond weg te gaan.

Situatie 5

Je vrienden willen dat je mee gaat naar het dorp. Jij hebt geen zin om te gaan omdat het vorige keer daar uit de hand liep. Je hebt al drie keer gezegd dat je niet mee wilt. Ze vragen het nog een keer.

 

Beantwoord vervolgens de vraag in onderstaande drie situaties. Vul dit ook in op je werkblad.

1. Feedback geven aan je leraar

Je leraar legt iets uit, veel te snel, en helemaal onduidelijk. Je snapt er niets van. Bekijk de afbeelding. Hoe zal de leraar reageren op deze feedback, denk jij?

 

2. Feedback geven aan je moeder

Je bent weer eens te laat thuisgekomen en je moeder gaat flippen. Bekijk de afbeelding. Hoe zal je moeder reageren op deze feedback, denk jij?

 

3. Feedback geven aan je vrienden

Je vrienden willen dat je mee gaat feesten, maar jij hebt geen zin. Bekijk de afbeelding.
Hoe zullen je vrienden reageren, denk jij?

 

Opdracht 4. ...en wat zou jij doen?

Vul nu op je werkblad in wat jij zou doen in deze drie gevallen.
Hoe zou jij feedback geven?

Een interactief verhaal

 

Op het werkblad vind je bij stap 5 een 'interactief' verhaal.
Lees de tekst in het bovenste blok door en kies hoe je zou reageren.
Maak het hele verhaal op deze manier af.
Hoeveel punten scoor jij?

Zelf een interactief verhaal maken
Bedenk nu samen met een klasgenoot een eigen interactief verhaal.
Laat het verhaal 'spelen' door een ander groepje, en... vraag feedback!

Vul ten slotte op je weekblad het laatste onderdeel (Terugkijken) in, want de makers van deze les hebben ook feedback nodig.

Klaar?
Lever je werkblad daarna in bij je docent.

 

Grammatica

Bij het maken van correcte zinnen komt veel kijken zoals je in thema 1 ook hebt gemerkt. Bekijk maar eens de afbeelding hieronder. Ook het vinden en het juist gebruiken van informatie is niet altijd gemakkelijk. Je gebruikt tenslotte de theorie, uitleg en eventuele aantekeningen om oefeningen te maken. Bij het communiceren eveneens, denk maar aan hoe moeilijk het is om in een taal die je niet kent te moeten communiceren! Vervolgens heeft het maken van correcte zinnen het doel om anderen juiste en duidelijke informatie te geven. Wanneer een zin niet klopt of een woord verkeerd gespeld is, kan dit onduidelijkheid opleveren.

Foto

 

In het vorige thema (Informatie) heb je de kennis van zinsontleden opgehaald, en heb je geleerd hoe je een meewerkend voorwerp kunt vinden in de zin. Wie weet nog wat de vraag is hoe je het meewerkend voorwerp kunt vinden???

 

In thema 2 ga je oefenen met de bijwoordelijke bepaling en de bijvoeglijke bepaling. Je moet eerst de bijwoordelijke bepaling begrijpen voordat je de bijvoeglijke bepaling snapt. 

 

1. Bijwoordelijke bepalingFoto

 

Bekijk het plaatje hiernaast. Klik daarna op de link daaronder en bekijk de volledige theorie over de bijwoordelijke bepaling. 

 

Uitleg bwb (bijwoordelijke bepaling)

 

Opdracht 1. Hoe ga je onthouden hoe je de bijwoordelijke bepaling kunt vinden? Bij deze opdracht ga je een geheugensteuntje maken. Je kunt dit keer kiezen uit twee verschillende dingen. 


1) schema
2) mindmap 

Je maakt je geheugensteun in Word. De mindmap mag je ook in Paint maken.

Opdracht 2. Bekijk het korte filmpje hieronder. Je hoort en ziet de tekst 'Hier aan de kust' van BLØF.

a) Noteer de zin die je ziet en hoort in Word.
b) Is dit een volledige zin? Hoe weet je dat?
c) Probeer in deze zin een bijwoordelijke bepaling te vinden. Wat is volgens jou een bijwoordelijke bepaling?
d) Welke vraag heb je gesteld?
e) Maak nu een volledige zin waarin het stukje 'Hier aan de kust' voorkomt.
f) Ontleed de zin helemaal. (pv, ond, wg of ng, lv, mv, bwb)
g)Wissel jouw zin uit met een klasgenoot.

Hier aan de kust - Blof

 

Opdracht 3. Maak alle oefeningen over de bijwoordelijke bepaling die hieronder staan.

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

Oefening 4 - alles oefenen

Opdracht 5 - toets bwb

 

2. Bijvoeglijke bepalingFoto

Een bijvoeglijke bepaling(bvb) lijkt op een bijwoordelijke bepaling, maar is iets makkelijker. Je moet wel een aantal dingen van te voren weten.

1) Wat zijn zelfstandig naamwoorden en hoe vind ik die?
2) Wat is het verschil met een bijwoordelijke bepaling
3) Is het een zinsdeel? 

Het antwoord op vraag 3 is 'nee'. Een bijvoeglijke bepaling is geen zinsdeel, maar een zinsdeelstuk. 


Alles op een rijtje:
Een bvb zegt altijd iets over het zelfstandig naamwoord. 
Een bvb kan uit een of meerdere woorden bestaan.
Een bvb kan zowel voor als achter een Znw staan.
In een bvb kunnen ook weer één of meerdere Bvb's staan.
Een veel voorkomende fout is het door elkaar halen van de bvb en de bwb. 

 

 

Bekijk voor een handige uitleg de prezi hieronder!

 

 

Opdracht 4. Nu ga jij zelf aan de slag! Zoek in onderstaande zinnen de bvb('s).

1. De rechter slaat de hamer hard op het bureau.
2. Als ik uit ga, ga ik vaak naar een gezellige kroeg.
3. Deze maand was fantastisch!
4. Mijn vriendje is mooi, lief, aardig en slim.
5. Op een klein eiland in de Atlantische Oceaan woont een Zweedse familie. 
6. De rivier is heel erg lang. 

 

Opdracht 5. Klik op de link hieronder, maak de opdrachten en zoek de bvb's.

Oefening 1

Spelling

Inleiding.

Volgend jaar wordt het schrijven van een zakelijke brief getoetst. In het vorige thema heb je hier al even mee kennis gemaakt. In de lessen is vaak benadrukt hoe belangrijk spelling is bij het schrijven van zo'n zakelijke brief. Nu we kijken naar dit thema: 'zenden en ontvangen', kunnen we zeggen dat een zakelijke brief ook bij dit thema zou passen. Kun jij aangeven waarom? En waarom is spelling dan dus belangrijk binnen dit thema?

 

Aan de slag!

In thema 1 heb je geoefend met hoofdletters en leestekens. In thema 2 gaan we daarop verder. Je gaat oefenen met de volgende leestekens: trema, apostrof en het koppelteken. Dit herken je wellicht nog uit de onderbouw, nu ga je je kennis wat opfrissen.

 

Opdracht 1. Klik op de link hieronder. Zo kom je bij VO-content. Doorloop alle stappen en sluit af met de toets die je vindt in VO-content.

Trema, apostrof en koppelteken

 

Naast deze leestekens gaan we verder binnen werkwoordspelling met de verschillende werkwoordstijden. Je weet nu hoe je 't Kofschip moet gebruiken en hoe je de werkwoorden spelt in de tt en de vt. Vind je dit nog lastig? Kijk dan nogmaals de twee filmpjes van Clipphanger bij Spelling, thema 1.

 

Opdracht 2. Klik op de link hieronder. Zo kom je wederom bij VO-content. Doorloop alle stappen en sluit af met de toets. Schrik niet van de uitleg bij stap 1, hier zie je acht verschillende werkwoordstijden. Op het vmbo hoef je daar nog weinig mee te doen. Op de havo, het mbo of het hbo moet je dit wel helemaal begrijpen. Nu gaat het erom dat je ermee kennis hebt gemaakt.

Werkwoordsvormen

 

Woordenschat

Inleiding. Beantwoord voor jezelf de volgende vragen:

- Wat heeft woordenschat te maken met het onderwerp van het thema: 'zenden en ontvangen'?

- Wat kan er misgaan als je woordenschat onderontwikkeld is?

- Ontwikkel je je woordenschat alleen op school?

- Bedenk hoe je de afgelopen 14/15 jaar al vooruit bent gegaan in je woordenschat. Wat heb je al bereikt?

 

Opdracht 1. Je gaat nu aan de slag met je woordenschatontwikkeling met betrekking tot het figuurlijk taalgebruik. Als je op de link hieronder klikt, kom je bij VO-content terecht. Je gaat hier wat leren over spreekwoorden en uitdrukkingen (figuurlijk taalgebruik dus!). Maak niet alle stappen. Overleg met de docent welke je niet hoeft te maken.

Uitdrukkingen

 

Naast uitdrukkingen die figuurlijk worden bedoeld, hebben we binnen de Nederlandse taal ook te maken met beeldspraak. Beeldspraak kom je overal tegen: in reclame op tv of langs de weg, in een leesboek, in iets wat iemand tegen je verteld, zelfs in zakelijke teksten. 

Bekijk het filmpje hieronder. Hierin wordt uigelegd wat beeldspraak is.

 
Theorie Beeldspraak
Deze theorie heb je nodig om verder te kunnen gaan met de volgende onderdelen:
- vergelijking
- metafoor
- personificatie
- metonymie


Wat komt altijd terug als je spreekt over beeldspraak?

- object
- beeld
 
Foto
 
Voorbeeld:
Die kamer van jou is net een zwijnenstal.

Object =die kamer van jou
Beeld = een zwijnenstal

Object is de werkelijkheid


Betekenis:
Wat is jouw kamer een troep. 

 

 

 

 

 

 

Binnen het onderwerp Beeldspraak maken we onderscheid tussen vijf verschillende soorten: vergelijking, metafoor, personificatie, synesthesie en metonymie (of metonymia). Je gaat iets leren en maken over alle vijf de soorten.

 

1. Vergelijking

We beginnen bij de gemakkelijkste, de vergelijking. Bekijk het korte filmpje hieronder en klik op het linkje eronder om de theorie te lezen.

Vergelijking - stop het filmpje bij 20 seconden

Theorie Vergelijking

 

2. Metafoor

In een vergelijking vergelijk je twee dingen met elkaar. Je zet twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, een object en het beeld. Je kunt het object ook helemaal vervangen door het beeld. Dit noemen we een metafoor. 

Foto

Voorbeeld:
Zaterdag moet je eindelijk die zwijnenstal eens opruimen. 


Beeld = die zwijnenstal
Object (de werkelijkheid) wordt hier niet benoemd. 


Het object is helemaal vervangen door het beeld. 

 

Meer voorbeelden:         
Dat schaap heeft zich laten beetnemen.
Wat zit jij mistig te kijken.
Die kleuter zit in 5vwo

 

 

 

 

Bekijk het filmpje hieronder. Dit filmpje is een mooi voorbeeld van een metafoor! Welk beeld wordt hier gecreëerd? Van welk 'object'?

 

 

3. Personificatie

Bij personificatie geef je iets wat géén mens is wél menselijke eigenschappen.

Voorbeeld 1

De rechttoe-rechtaan manier: Het stormt hard.
In een meer verhalende tekst kan die zin er na personificatie zo uitzien.

De storm geeft mij en mijn fiets een flinke duw in de rug.
De storm huilde om het huis alsof hem iets werd aangedaan.
In een oogwenk heeft de storm de straten schoongeveegd.

Voorbeeld 2

De rechttoe-rechtaan manier: De bal gaat de goal in.
Na personificatie kan zo’n zin er in een persbericht bijvoorbeeld zo uitzien.

De bal huppelde als bij toeval de goal in.
Na een snoeiharde trap van Van Persie vond de bal feilloos de rechterbovenhoek.
De doellijntechnologie bewijst het: de bal heeft de achterkant van de lijn gezien.

Voorbeeld 3

Ook in meer zakelijke teksten als offertes, rapporten en reclame kun je gebruik maken van personificatie.

Voelen uw zakelijke verzekeringen zich nog thuis bij uw zakelijke activiteiten?
Een robotmaaier gunt u gewoon dat vrije moment in de tuin.
Omdat de economie erg wispelturig blijft, laat ze ons wachten op definitief herstel.

Nog een laatste voorbeeld

Personificatie voorbeeld

 

4. Metonymie

Bij een metonymie worden twee dingen met elkaar vergeleken, die niet op elkaar lijken. De meest voorkomende voorbeelden van een Metonymie, zijn:

 

1. Men bedoelt een voorwerp, maar men noemt het materiaal waarvan het voorwerp gemaakt is.

    Voorbeeld: We hebben een paar dagen lekker kunnen schaatsen maar ik heb mijn ijzers nu maar weer ingevet.

2. Men bedoelt de inhoud, maar men noemt het voorwerp.

    Voorbeeld: Zullen we nog een glaasje drinken?

3. Men bedoelt een voorwerp, maar men noemt de maker.

    Voorbeeld: Hij bezat een echte Van Gogh, een oude Ford en een valse Stradivarius.

4. Men bedoelt het geheel, maar men noemt slechts een deel.

    Voorbeelden:  Even de neuzen tellen.

                              Die kale speelt goed vandaag.

5. Men bedoelt een deel, maar men noemt het geheel.

    Voorbeeld: Nederland won met 4 - 0 van België.   

6. Men bedoelt meervoud, maar men noemt enkelvoud.

    Voorbeeld: De Nederlander is zo gek nog niet.

7. Men bedoelt het bezit, maar men noemt de bezitter.

    Voorbeeld: Onze buurman is gisteren afgebrand.

8. Men bedoelt een groep, maar men noemt de leider.

    Hitler rukte razendsnel op naar de Russische grens.
 
Mocht je dit nog lastig vinden, bekijk dan de duidelijke uitleg die wordt gegeven in het filmpje!

 

Opdracht 2. Nu ga je aan de slag met de opdrachten. De eerste vier oefeningen gaan enkel over de vergelijking. Maak deze eerst, daarna kun je verder met de moeilijkere opdrachten. 

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

Oefening 4

Oefening 5. Bekijk het filmpje hieronder en schrijf alle metaforen op die je ziet!

 

Oefening 6. Wat is de personificatie in dit gedicht hieronder?

 

This Varkentje

‘There was this varkentje from Holland,
and this varkentje had a dream.
He wanted to be a turnkampioen,
but zijn voetbalvarkentjesteam
said: What? That is for whatjes!
You slingert alleen maar wat rond,
and then do you zeker een badpakje aan
and then everyone kijkt naar je kont.””
“Ha ha ha ha ha ha ha,”
ze lachten long en breed.
But people,
ze knorden wel different
toen varken zijn oefening deed.
Want hij won dus a golden medaille.
Zijn dream came hartstikke true.
So I say to you: Beste children,
if varken het kan,
why not you?
I say: Blijf in jezelf believen.
I say: The world will giggle misschien,
but I say: Just follow the varkentje,
let the world your kontje maar zien.
Let varkentje be your voorbeeld!
Let varkentje be your man!
Oh, I say to you,
heel mijn biggetjesland:
You
oinksolutely
can!’

Edward van de Vendel

Open bestand Oefening 7

Toetsen periode 1

De toetsen die afgenomen worden deze periode, zijn:

- Toets thema 1 (toets 1 in PTA)

- Toets thema 2 (toets 2 in PTA)

- Leesverslag 1

- Tentamen kijk- en luistervaardigheid (in de toetsweek)

Thema 3 Praktijk

Lezen

Verbanden en signaalwoorden
 
Een tekst bestaat uit verschillende alinea's. Die vormen samen een geheel, die staan dus niet zomaar achter elkaar. Het geheel wordt gevormd door verbanden. Die verbanden sluiten de alinea's op elkaar aan. Hiervoor heb je verschillende signaalwoorden voor nodig. Een signaalwoord is ook wel een verbindingswoord. 
Foto
 
Lees eerst de extra theorie door op de link hieronder te klikken. Bekijk daarna in de afbeeldingen hieronder de theorie over de volgende tekstverbanden: chronologisch, opsommend, tegenstellend en toelichtend(uitleggend). Heb je deze goed doorgenomen? Dan bekijk je de theorie over de andere tekstverbanden: oorzakelijk, redengevend, voorwaardelijk, concluderend, zie de afbeeldingen hieronder.

Extra theorie Verbanden en signaalwoorden

 

Opdracht. Klik op de link hieronder om de opdrachten in vo-content te maken.

Opdrachten vo-content

 

Maak tot slot onderstaande opdracht door op de link te klikken.

Oefening Cambiumned

Schrijven

Bij dit thema gaan we ons verder verdiepen in het 'invullen van formulieren' bij het onderdeel 'schrijven'. Bekijk eerst dit onderstaande filmpje.

 

 

Opdracht 1. Klik op onderstaand bestand. Maak de opdrachten en volg de uitleg. Na het maken van deze opdrachten weet je als het goed is hoe je verschillende soorten formulieren moet invullen en wat alles betekent. 

Open bestand Formulieren invullen

 

Nog wat extra tips:

 

Opdracht 2. Klik op onderstaand bestand en vul het klachtenformulier in. Lees goed de casus die erboven staat zodat je weet wat en hoe je het moet invullen!

Open bestand Klachtenformulier invullen

Grammatica

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Je weet uiteraard wat een zin is. Maar dat een zin ook een naam heeft? Dat wist je vast nog niet! Deze les ga je leren wat enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen zijn. We beginneFoton bij het begin, de enkelvoudige zin.


Voorkennis: 

Je moet weten hoe je de persoonsvorm vindt.

Je moet weten hoe je het onderwerp vindt. 

 

Opdracht 1

Hieronder staan vier zinnen. Bekijk ze goed. 

a) Welke manieren kun je gebruiken om de persoonsvorm te vinden?
b) Haal uit de vier zinnen de persoonsvorm.
c) Hoeveel persoonsvormen zitten er in elke zin?

1. Ik eet een boterham.

2. Ik zit de hele dag op twitter.

3. Ik retweet nooit.

4. In de avond moet ik mijn telefoon inleveren. 

 

De theorie

Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm. De vier bovenstaande zinnen bij opdracht 1 zijn dus enkelvoudige zinnen.

Nog wat voorbeelden. De persoonsvorm is steeds onderstreept:
Mijn telefoon gaat om de haverklap.
Ik ren me rot naar alle lokalen.
De vrijdag is echt te lang.
Morgen moet ik trainen voor voetbal.
Zaterdag heb ik een wedstrijd.

 

Opdracht 2. Bedenk nu zelf vijf enkelvoudige zinnen. Noteer de zinnen en onderstreep in elke zin de persoonsvorm. 

 

Foto

Opdracht 3. Bekijk onderstaande zinnen, zin 1 t/m 5, goed. Zoek de persoonsvormen  en noteer ze. Zoek en noteer vervolgens de onderwerpen per zin. 


1. De boer bewerkt het land, zodat daar weer bloemkool kan groeien.
2. Doordat het de hele week heeft geregend, is wandelen in het bos geen pretje.
3. In dat café kom ik graag, omdat daar altijd mooie herinneringen bovenkomen.
4.Je kunt mijn fiets voor één keer lenen, of je kunt zelf een nieuwe kopen.
5. Mieke bakt een taart en Petra helpt haar moeder.

 

Opdracht 4.

Geef aan of de zin een enkelvoudige zin of een samengestelde zin is. Noteer ook de persoonsvorm(en).

1. Vandaag ben ik vijfendertig geworden.
2. Morgen vier ik mijn verjaardag, want gisteren kon ik het niet vieren.
3. Omdat jij nooit geheimen verklapt, heeft Tim jou verteld dat hij gek is op Janneke.
4. Ik vertel jou een mooi verhaal over Tim. 
5. Mijn broertje heeft morgen een toets, maar hij heeft geen zin om te leren.
 
Zet dus de volgende stappen:
Foto

Theorie 2. Nu gaan we nog een stapje verder...

Een samengestelde zin kan bestaan uit:

  • hoofdzinnen of
  • uit (een) hoofdzin(nen) en (een) bijzin(nen).

In een hoofdzin staat de persoonsvorm vooraan of na het eerste zinsdeel.

Voorbeelden:
Ga je mee tennissen?
Ik ga vanmiddag tennissen.

Hoofdzinnen kunnen met elkaar verbonden worden door de voegwoorden en, maar, want of of.

Voorbeelden:
Het is al laat en daarom kom ik vanavond.
Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Ik kom vanavond want het is al laat.
Kom je vanmiddag of kom je vanavond?

Opmerking:
In een hoofdzin kun je nooit het woordje ‘niet’ tussen de persoonsvorm en het onderwerp zetten.

In een bijzin staat de persoonsvorm (bijna) achteraan.

Voorbeelden:
Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.
Hij zei dat hij meer dan drie uur getennist had.

Een bijzin begint bijna altijd met een verbindingswoord.

 

Opdracht 5. Geef nu bij de zinnen van opdracht 4 aan wat de hoofdzinnen en bijzinnen zijn.

Spelling

Tussenletters in samengestelde woorden

Schrijf je nu stationsstraat of stationstraat? Voeg je een 's' toe of voeg je een andere letter toe? Hoe weet ik wat ik moet schrijven als ik het verschil niet duidelijk hoor of weet? Mevrouw Kluijtmans legt het voor je uit (klik op de bovenste 3 linkjes om alle uitleg te luisteren). Vind je dit verwarrend, kun je er ook voor kiezen om de theorie te lezen, of het filmpje te bekijken.

Tussenletters 1

Tussenletters 2

Tussenletters 3

Tweede mogelijkheid - theorie tussenletters

Derde mogelijkheid - het filmpje bekijken

 

 

Opdracht. Klik op onderstaande linkjes en maak de oefeningen.

 

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

Oefening 4

Oefening 5

Oefening 6

En de laatste... 7

Woordenschat

Uitdrukkingen

Bij woordenschat gaan jullie in dit thema iets leren over Nederlandse uitdrukkingen. Je leert wat ze betekenen, wanneer je ze verkeerd gebruikt en in welke context je ze goed kunt gebruiken. Om dit goed onder de knie te krijgen ga je theorie lezen en opdrachten maken hierover op VO-content. Je maakt stap 1 t/m stap 5, de laatste stap hoef je dus niet te maken.

Alle antwoorden die je invoert op VO-content, schrijf je op in je schrift of typ je in Word.

 

Tip: kijk eens op 'Make that the cat wise' op Facebook. Hier worden Nederlandse uitdrukkingen letterlijk vertaald naar het Engels, wat heel grappige zinnen oplevert!

Opdrachten VO-content - Uitdrukkingen

Thema 4 Verslag leggen

Informatie

Opdracht

Je gaat samen met een groep medeleerlingen een tijdschrift maken voor leerlingen van jullie school en/of voor andere jongeren (in je regio). Jullie kiezen zelf een onderwerp en naam voor jullie tijdschrift. Jullie gaan nadenken over de sfeer en de ‘look’, over artikelen en andere inhoud, over afbeeldingen en grafisch ontwerp, over advertenties, planning en publiciteit.

Centraal staat natuurlijk de vraag: wat is een goed tijdschrift? Jullie gaan voorbeelden verzamelen om de vraag te kunnen beantwoorden wat jij nou pakkend, mooi en interessant vindt. Met die kennis in je achterhoofd ga je vervolgens zelf aan de slag.

Jullie vormen vanaf de eerste bijeenkomst een tijdschriftredactie en om goed met elkaar te kunnen overleggen hebben jullie een goede samenwerking en taakverdeling nodig. Omdat iedereen andere interesses en sterke punten heeft, kunnen jullie kiezen voor vier redactierollen: na verloop van tijd besluit je of je je het liefst wilt bezighouden met:

• tekst

• beeld (fotografie en grafisch ontwerp)

• planning, productie en publiciteit

Natuurlijk maak je dit tijdschrift samen, dus het kan niet zo zijn dat één groepslid alles op het eind samenvoegt en verder niets. De taakverdeling moet gelijk zijn voor ieder groepslid qua belasting.

 

Fasen

Bij de ontwikkeling van een tijdschrift werk je altijd in stappen of fasen. Elke fase kent een deadline. En elke fase kent een moment waarop wordt besloten: ja, zo gaan we verder! Lees verder bij de verschillende fases waar je je de komende 4,5 week mee bezig gaat houden. Jullie docent spreekt met jullie een datum af waarop het tijdschrift in zijn geheel ingeleverd moet worden.

 

Eigen keuzes

Je mag een heleboel zelf bepalen bij het maken van dit tijdschrift. Althans, jij en je groepje. Samenwerking is erg belangrijk! Je beslist samen over:

- Welk programma je gebruikt;

- de lay-out;

- de titel en het onderwerp van je tijdschrift;

- de taakverdeling binnen je groepje;

- wat voor soort stukken je opneemt in je tijdschrift, bijvoorbeeld een interview.

 

Eisen

Je mag samen met je groepje een heleboel zelf bepalen, maar helaas niet alles. Er zijn enkele eisen waar jullie tijdschrift aan moet voldoen:

- Alle artikelen, columns, en andere teksten moeten door jullie zelf geschreven zijn. Met uitzondering van reclames.

- Er moet in ieder geval een voorpagina komen, een inhoudsopgave, een voorwoord en een achterkant. Ook stelt ieder groepslid zichzelf voor (zie stap 1).

- Er moet minstens één column in het tijdschrift staan.

- Er moet minstens één ingezonden brief in het tijdschrift staan.

- Het tijdschrift heeft minimaal 15 pagina's, dubbelzijdig (exclusief voor- en achterkant).

- In jullie tijdschrift moet ik terug kunnen zien dat jullie de volgende onderwerpen goed toe kunnen passen: voegwoorden, verbanden en signaalwoorden, correct taalgebruik passend bij je doelgroep, spelling, leestekens, samengestelde zinnen en samengestelde woorden en tot slot: het maken van correcte zinnen. Als je verdere uitleg over deze onderwerpen nodig hebt, is het de bedoeling dat je dit zelf vindt (bijvoorbeeld in je boek of op internet) en bespreekt met je groepsleden.

 

Houd iedere dag/week het logboek bij (het bestand vind je hieronder). Aan het einde van dit project moet je dit als groepje inleveren, samen met je tijdschrift.

Open bestand Logboek

Stap 1

Jullie eigen bladformule ontwikkelen

Vanaf vandaag vormen jullie samen een echte tijdschriftredactie. De komende week zetten jullie de eerste stappen. 

• Je leert elkaar, elkaars tijdschriftensmaak en elkaars talenten kennen.

• Je verzamelt allerlei ideeën voor jullie tijdschrift.

• Je ontwikkelt samen het basisidee voor jullie tijdschrift. Wat is het thema, wie is de doelgroep en welke rubrieken komen er in? Hoeveel pagina’s willen jullie vullen met tekst en hoeveel met beeld? Wat wordt de ‘look & feel’?

De antwoorden op dit soort basisvragen noemen ze in de tijdschriftenwereld ‘de bladformule’. Aan het einde van deze eerste week ligt jullie eigen bladformule klaar. Daarna ga je aan de slag om hem zo leuk mogelijk in te vullen!

 

Opdracht 1. Gouden regels

Wissel uit:

• Wat vind je belangrijk en fijn bij samenwerken?

• Wat vind je irritant bij samenwerken?

• Op welke manier communiceer je het liefst? (mail, telefoon, etc.)

--> Stel een kort lijstje op met ‘gouden regels voor een goede samenwerking’! 

 

Opdracht 2. Voorstelpagina maken

Dit is een zelfstandige opdracht voor ieder groepslid: maak je eigen voorstelpagina die vooraan in jullie tijdschrift komt. De totale pagina mag niet meer en niet minder zijn dan één A4’tje. Maak er iets moois van dat echt iets vertelt over wie jij bent!

Je tekst

De tekst maak je op de computer. Maak je tekst niet te lang. De kunst is om persoonlijk te zijn, jezelf te karakteriseren. Blijf niet te neutraal, dat is niet interessant om te lezen, maar schrijf ook geen onzin, je wilt wel serieus genomen worden. Als je de tekst af hebt, lees je deze kritisch door! En controleer je hele tekst even met de spellingcontrole.

Vragen die je jezelf kunt stellen:

• Hoe ga je jezelf voorstellen?

• Wat mogen anderen van je weten en wat houd je liever geheim?

• Waarom wil je een tijdschrift maken?

• Wat verwacht je te leren?

• Is er een relatie tussen jouw hobby(‘s) en dit project?

• Wat wil je gaan doen in de redactie? Waar denk je dat je goed in bent?

• Waar wil je over schrijven?

• Wil je hier later je beroep van maken?

Je lettertype(s) Het lettertype dat je kiest vertelt iets over jou. Vragen die je jezelf kunt stellen:

• Gebruik je één of meerdere lettertypes?

• Romantisch, zakelijk of vind je dat de lezer best een beetje mag puzzelen op een minder duidelijk lettertype?

• Hoe groot maak je de letters?

• Zet je de tekst recht onder elkaar of… ?  

 

Je vormgeving

Denk goed na over de vormgeving van je voorstelpagina. Natuurlijk mag een foto of andere afbeelding niet ontbreken! Vragen die je jezelf kunt stellen:

• Welke kleur(en) gebruik je? Vertellen die ook iets over jou?

• Welke afbeeldingen gebruik je?

• Neem je die saaie pasfoto van school of zijn er andere foto’s of tekeningen die bij jou horen of iets over jou vertellen?

• Doe je iets met de grafische opmaak van de pagina?

• Ga je tekst in kadertjes zetten?

• Waarom en waar doe je dat? Waar en hoe lever je de opdracht in? Als je tevreden bent, zorg dan dat je de pagina goed opslaat op je computer. Een professionele tijdschriftenmaker of je docent zal jullie voorstelpagina’s samen met jullie bespreken. 

 

Deze week inleveren in Google Classroom:

- Lijstje met Gouden regels per groepje

- Alle voorstelpagina's van ieder groepje in één document!

Stap 2

Brainstormen en presenteren!

En, heb je al inspiratie voor jullie eigen tijdschrift? Deze week krijg je zéker inspiratie tijdens het brainstormen. Voor wie gaan jullie het tijdschrift maken, wat wil je ermee bereiken en… wat wil je er allemaal in? We gaan creatief brainstormen en jullie verzamelen een berg ideeën over de artikelen, beelden en rubrieken in jullie eigen tijdschrift.

 

Opdracht 3. Basis verder ontwikkelen

Bij de vorige stap hebben jullie een persoonlijke voorstelpagina gemaakt. Nu gaan jullie verder nadenken over de basis van het tijdschrift: 

• Voor wie gaan jullie het tijdschrift maken? Bespreek dat in je groepje. Beschrijf je doelgroep in een aantal steekwoorden (leeftijd, interesses, waar wonen ze, man/vrouw?)

• Wat willen jullie met dit tijdschrift bereiken bij je doelgroep? Met andere woorden: wat is jullie doel? Bespreek het in je groepje. Beschrijf je doel in een aantal steekwoorden.

--> Na 10 minuten presenteert elk groepje voor welke doelgroep het tijdschrift is en welk doel ze willen bereiken. Dit doe je in ongeveer 3 minuten. De rest van de klas mag dan reageren op jullie presentatie. Geef elkaar feedback!

 

Opdracht 4. Essentiële onderdelen bepalen

Blader door een aantal tijdschriften. Welke onderdelen zie je in elk tijdschrift weer terug? Maak samen een lijst op een bord of flip-overvel. 

Na 15 minuten presenteert één groepje de lijst. De andere groepjes vullen aan wat nog niet op het bord of de flipover staat. Tot slot loopt ieder groepje de lijst nog eens langs: welke onderdelen willen jullie zeker in jullie blad terugzien? Schrijf ze op!

 

Opdracht 5. Brainstormen!!!

Nu we ongeveer weten voor wie we het tijdschrift maken en met welk doel, wordt het tijd om alvast een berg eigen ideeën te verzinnen. Dit kunnen zowel tekst- als beeldideeën zijn. We gaan brainstormen!

Brainstorm 10 minuten in je redactiegroepje. Bij brainstormen gelden een aantal regels:

• ALLES is goed! NIET kritisch zijn!

• Het gaat om de HOEVEELHEID ideeën!

• Ga in deze fase nog niet ‘praktisch’ denken of details uitwerken: dat komt later pas.

• Bouw door op elkaars ideeën!

Een persoon noteert de ideeën op een groot vel. Na 10 minuten stop je met brainstormen. Je bekijkt alles wat jullie verzameld hebben. Nu word je iets kritischer. Selecteer samen de vijf beste ideeën.

Presenteer ze aan de groep. De groep geeft alvast wat tips voor ieder groepje zodat iedereen daarop verder kan gaan bouwen. Er wordt geen verdere feedback/kritiek gegeven. Ieder groepje noteert alle tips die ze hebben gekregen.

 

Voor extra informatie over het stylen van je tijdschrift, kijk je de uitzending van Klokhuis. Klik op onderstaande link!

http://www.hetklokhuis.nl/tv-uitzending/807/STYLIST

 

Deze week lever je je plan van aanpak in in Google Classroom. Daar zit in ieder geval in:

- Omschrijving van je doel en doelgroep

- Uit welke onderdelen jullie tijdschrift bestaat. Denk hierbij aan de genoemde eisen!

- Een lijst met ideeën voor de inhoud en artikelen.

- Een lijst met ideeën voor de beelden van jullie tijdschrift.

- Logboek aangevuld!

 

Stap 3

Werk jullie bladformule uit

Jullie hebben inmiddels heel veel ideeën verzameld, maar hoe ga je verder? Het is tijd om beslissingen te nemen! Vandaag en de komende week werken jullie de bladformule voor jullie eigen tijdschrift een stap verder uit. Jullie buigen je intensief over de vraag: wat vinden wij goed en mooi? En jullie zetten een eerste idee op: de voorlopige inhoud van jullie tijdschrift overzichtelijk op een rij. 

 

Opdracht 6. Overzicht maken

Je maakt in deze opdracht samen met de redactie een eerste overzicht van alle pagina’s van jullie tijdschrift. Wat komt er op elke pagina? In welke volgorde zetten we al die onderdelen? Je hebt tijdens de vorige stap al een boel goede ideeën op papier gezet in je plan van aanpak. Als het goed is, heb je ook ideeën voor rubrieken en beelden daarbij vermeld. Nu ga je die verder uitwerken:

1. Pak een stapel A4-papier, verschillende stiften, pennen en notitiebriefjes. Leg de A4'tjes op een aantal tafels gespreid neer. Elk A4’tje stelt een pagina van jullie tijdschrift voor. Nummer de pagina’s, beginnend bij nummer 1 voor de cover. Het eerste A4’tje is natuurlijk de voorkant en het laatste de achterkant. Maar welke (vaste) rubrieken komen in ieder geval nog meer in jullie tijdschrift en op welke pagina?

2. Je mag hierbij al schrijven (in steekwoorden of hele zinnen), maar je mag ook tekenen, kleuren, namen van groepsleden erbij zetten wie welk onderdeel gaat uitwerken, etc. 

3. Maak een foto van alle uitgewerkte blaadjes.

 

Opdracht 7. Moodboard

Je weet nu waar wat precies komt te staan en je hebt vast ook al nagedacht hoe je tijdschrift eruit moet komen te zien. Maar dat laatste ga je nu nog dieper uitwerken in je groepje; jullie gaan namelijk een moodboard maken. 

Wat ga je doen?

Met een moodboard maak je de sfeer of uitstraling voor iedereen zichtbaar.

Stap 1: Verzamelen en knippen: Neem de tijd om een groot aantal plaatjes of foto’s te verzamelen van lettertypes, voorwerpen en kleuren of kleurcombinaties die je aanspreken. In reclamefolders en tijdschriften vind je voldoende materiaal. Ook kun je geschikte afbeeldingen vinden in andere bladen, kranten en op het internet. Wees hierbij vooral niet kieskeurig, laat je in deze eerste stap niet verleiden tot het kiezen van een sfeer of stijl. Op de afbeeldingen kan van alles staan, van een detail tot een gehele sfeer. Tip Kijk voor bijzondere lettertypes ook eens op de sites www.dafont.com en www.fontsquirrel.com.

Stap 2: Ordenen: Daarna ga je ordenen. Rangschik de gevonden afbeeldingen op stapeltjes in verschillende stijlen. Welke stapeltje spreekt jullie het meest aan en klopt het beste met wat jullie besproken hebben? Kies er één uit. Kun je niet kiezen, maak dan gewoon twee stapeltjes en maak twee verschillende moodboards. Die kun je later aan de groep voorleggen.

Stap 3: Plakken: Selecteer uit de gekozen stijl foto’s, afbeeldingen en lettertypes die mooi bij elkaar passen. Let hierbij goed op uitstraling en kleur. Neem een groot wit vel papier en leg hier de plaatjes op. Schuif en varieer net zolang tot je een geheel hebt dat je bevalt. Plak de afbeeldingen vast, en daar is je moodboard!

Zoek voorbeelden van moodboards op internet wanneer je er samen niet uitkomt. Als je klaar bent, maak je een foto van jullie moodboard.

 

Opdracht 8. Presenteren

Als iedereen klaar is met het moodboard, gaan jullie dit presenteren aan de klas. Dit doe je in maximaal 5 minuten. De klas en docent geven feedback. 

 

Opdracht 9. Groepsplanning

Essentieel voor het maken van een tijdschrift is een goede planning. Die planning moet gemaakt en bijgehouden worden. Zodat iedereen van de redactie kan zien in welke week wat moet gebeuren en wanneer de deadlines zijn. Je kan in de planning vermelden wie per onderdeel voor welke taken en acties verantwoordelijk is, en wanneer die moeten zijn uitgevoerd. Bijvoorbeeld: Poster ontwerpen – Mehmet, Arianne en Robin – week 8/9. Of zelfs: Poster ontwerpen – Mehmet: grafisch ontwerp, Arianne: iconen en afbeeldingen verzamelen, Robin: fotografie – week 8/9. 

 

Deze week inleveren in Google Classroom:

- foto van alle A4'tjes.

- foto van het moodboard.

- Eventuele tips vanuit de presentatie van het moodboard.

- De groepsplanning. 

Stap 4

De inhoud van jullie tijdschrift uitwerken

Jullie hebben een vliegende start gemaakt! Jullie eigen tijdschrift staat ‘in de steigers’. De bladformule is zo goed als af: het thema, het doel en de doelgroep zijn bekend. Jullie weten welke rubrieken erin komen, hoeveel pagina’s tekst en beeld er zijn, wat de ‘look & feel’ wordt. Er is zelfs een eerste planning!

 

De komende weken (tussen stage door en in de meivakantie) gaan jullie je richten op de afronding van je tijdschrift. In deze fase van het project krijgt het tijdschrift dus daadwerkelijk vorm. Bij alles wat je nu gaat maken/schrijven, houdt je in je achterhoofd dat de look van het tijdschrift zo professioneel mogelijk moet zijn. Als je wat inspiratie op wilt doen, neem dan gerust een kijkje in het OLC in de tijdschriftenkast. Of ga naar een supermarkt om daar wat tijdschriften te kopen die lijken op het tijdschrift dat jullie willen maken. 

 

Opdracht

Tot de inleverdatum (woensdag 11 mei) is het belangrijk dat je aan onderstaande punten gaat werken:

- voor- + achterkant

- inhoudsopgave

- voorwoord (niet verwarren met een inleiding! Zoek de definitie hiervan op op internet!)

- verfijnen en aanpassen van de voorstelpagina's (spelfouten, zinsconstructiefouten, goede indeling die past bij het tijdschrift, etc.)

- welk stuk in ons tijdschrift gaat over homoniemen en/of synoniemen? Op welke plek komt dat? Wie gaat dit schrijven? Wat komt erin te staan?

- Hoe gaat ons column eruit zien? Wie schrijft dit? etc.

- Hoe gaat onze ingezonden brief eruit zien? Wie schrijft dit? etc. Zoek de definitie of een voorbeeld van een ingezonden brief op!

- Wie gaat alle overige artikelen schrijven?

- Bevat jullie tijdschrift minimaal 15, maximaal 20 pagina's (exclusief voor- en achterkant)?

- Alles samenvoegen tot één tijdschrift met één type lay-out. Let op: dit gaat meer tijd kosten dan je nu denkt.

- Het logboek netjes bijhouden.

Tot slot: in jullie tijdschrift moet ik terug kunnen zien dat jullie de volgende onderwerpen goed toe kunnen passen: voegwoorden, verbanden en signaalwoorden, correct taalgebruik passend bij je doelgroep, spelling, leestekens, samengestelde zinnen en samengestelde woorden en tot slot: het maken van correcte zinnen. Als je verdere uitleg over deze onderwerpen nodig hebt, is het de bedoeling dat je dit zelf vindt en bespreekt met je groepsleden. Deze onderdelen worden opgenomen in de beoordeling van jullie tijdschrift en wegen zwaar! Dit zijn namelijk de onderdelen van het thema van deze periode. Nu maak je er geen opdrachten over, maar pas je ze zelf toe!

 

Toetsen periode 2

Deze periode worden de volgende toetsen afgenomen:

- Toets thema 3 (toets 3 in PTA)

- Toets thema 4 (tijdschrift) (toets 4 in PTA)

- Leesverslag 2

- Toets leesvaardigheid (in de toetsweek)

Thema 5 Mening

Inleiding

In dit thema ga je je bezighouden met een mening. De mening van een schrijver, van jezelf of die van een ander. Hoe geef je je mening? In welke context wordt een mening gegeven? Kun je in elke situatie je mening geven? Waarom wel/niet? Nederland is een land waarin vrijheid van meningsuiting wordt gehanteerd en zijn we druk met allerlei meningen over allerlei onderwerpen. Denk maar aan: zwarte Piet, Geert Wilders, Pim Fortuyn, President Erdohan, MH17, Donald Trump, etc. Maar betekent dat dat je alles mag zeggen? 

Als afsluiter van dit thema mag je zelf je mening geven door met elkaar in discussie te gaan.

 

 

Om je met dit thema kennis te laten maken, ga je twee filmpjes bekijken. In filmpje 1 geeft zangers Anouk haar ongezouten mening over Melissa in The Voice Of Holland. Wat vind jij hiervan?

 

In filmpje 2 kijk en luister je naar de meningen van acteur Frank Lammers en muziekkenner Frits Spits die beide een andere mening hebben over een liedje van Clouseau.

 

Lezen

Lezen

In verschillende soorten teksten wordt een mening gegeven, of het fenomeen 'mening' betrokken. In het vorige thema heb je zelf een tijdschrift gemaakt, waarin ook een boel teksten stonden met een mening. Kun je er nog een paar noemen?

 

Opdracht 1.

1. Lees de eerste tekst in onderstaand bestand: 'Smaken verschillen niet'. Deze tekst zat in het examen van het schooljaar 2015/2016. - Waar denk je dat de tekst over gaat?

- Wat betekent het gezegde 'smaken verschillen'?

- Wat wil de schrijver duidelijk maken met de inleiding?

 

2. Ga nu de tekst lezen en beantwoord onderstaande vragen:

- wat is het onderwerp van de tekst?

- wat is de hoofdgedachte van de tekst?

- wat heeft deze tekst te maken met het onderwerp van dit thema (mening)?

- wordt er een mening genoemd in deze tekst?

- wat is het doel van deze tekst? Wat wil de schrijver ermee bereiken?

 

3. Lees nu de tweede tekst oriënterend: 'Last van verveling in de trein'.

- Wat is het doel van deze tekst?

- Welke centrale vraag wordt gesteld in de inleiding?

- Welke argumenten worden daarvoor genoemd verderop in de tekst?

- Uit de tekst blijkt dat er onderzoek gedaan is, waarbij ze de reizigers om hun mening hebben gevraagd. Kun je de uitslagen van dit onderzoek dan zien als feiten of meningen? Hoe weet je dat?

 

4. Lees nu tekst 3: 'De Hollandse wind als baas'. 

- Wat is het doel van deze tekst?

- Welke mening heeft de schrijver van deze tekst? Vat dit in één korte, krachtige zin samen.

 

5. Lees tot slot tekst 4: 'Waarom jongens geen meisjes zijn en meisjes geen jongens'. 

- In de inleiding wordt een mening geformuleerd. Schrijf hem op en ook wie het zegt.

- Wat is sekse-stereotypering (alinea 2)?

- Van wie is de mening die in alinea 4 wordt verwoord? 

- Wat is jouw mening over dit onderwerp?

 

Open bestand Leesteksten thema 5, stap 1

 

Opdracht 2.

De docent leest enkele teksten voor (zie onderstaande linkjes). Wat zijn de meningen van de schrijvers?

http://inaflowaroundtheworld.nl/2014/07/tips-tricks-voor-het-geven-van-je-mening/

http://www.metronieuws.nl/lezerscolumn/chantal47/actueel/2016/06/balhaar

http://www.metronieuws.nl/lezerscolumn/annedeboer14hotmailcom/mens-maatschappij/2016/06/wij-zijn-er-niet-bij-en-dat-is-prima

http://www.metronieuws.nl/lezerscolumn/sylvia-peters/actueel/2016/05/beste-sylvana-simons

Kijken en Luisteren

Je mening geven is actueler dan ooit. Denk aan de Zwarte Piet-discussie, Sylvana Simons die wordt uitgezwaaid, Ebru Umar die iets zegt over president Erdogan, Geert Wilders die iets vindt van Marokkanen, en niet te vergeten Donald Trump die zijn ongezouten mening geeft over wie hem ook maar enigszins dwarsboomt. Als je in de supermarkt rondloopt of op een verjaardagsfeest zit zal je ook vast wel wat horen over de vluchtelingencrisis. 

 

Wat denk jij?

Nederland is een land met vrijheid van meningsuiting. Maar wat betekent dit precies? Mag je dan alles zeggen, zolang het maar jouw mening is? Wat vind jij?

 

Opdracht 1.

Bekijk onderstaande filmpjes. Vat de mening van iedere persoon samen in één zin. Schrijf daarbij ook alle argumenten op die gegeven worden voor die mening.

Opdracht 2.

Je bekijkt de twee filmpjes waarvan hier links staan:

wachtwoord: fvdnr1

wachtwoord: fvdnr2

Je maakt een woordspin over wat je hebt gezien. In het midden van de woordspin schrijf je ‘debat’ en daaromheen de dingen die je hebt gezien die nodig zijn om een goed debat te voeren. Vergelijk dit met je buurman om te kijken wat je over het hoofd hebt gezien en vul je woordspin daarmee aan. Besteed aandacht aan de lichaamstaal die ze laten zien. Waaraan kan je zien dat Fortuyn aan het winnen is en waaraan kan je zien dat Van Dam aan het verliezen is?

 

Opdracht 3.

In de lessen ga je de film 'De Surprise' kijken. Het is een Nederlandse film en de hoofdrollen worden gespeeld door Jeroen van Koningsbrugge en Georgina Verbaan. Bij deze film hoort een uitgebreide opdracht. Klik op onderstaande link om te bekijken wat er allemaal bij komt kijken.

Afbeeldingsresultaat voor De surprise

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De volgende eisen zitten aan de opdracht verbonden:

- stop alle opdrachten in een snelhechter voordat je het inlevert;

- er moet een voorblad, inhoudsopgave en paginanummering aanwezig zijn (zet je naam, klas en datum op het voorblad);

- lever de opdracht op tijd in! De docent spreekt een datum met je af;

- De opdracht die je gaat maken, moet een scene zijn uit de film 'De Surprise' of moet erop lijken (je mag de scene ook zelf herschrijven!). 

https://filmsceneopdracht.wordpress.com/

 

Opdracht 4

Lees onderstaande documenten goed door als voorbereiding op de eindopdracht. Hierin staan enkele tips en trics in hoe een goed debat te houden.

Open bestand Tips debatteren

Spreken en gesprekken voeren

Eindopdracht.

Deelname aan het debat is verplicht om voor het totale onderdeel een beoordeling te kunnen krijgen. Als je deze les afwezig bent neem je zelf contact op met de docent om dit in te halen. Lees om te beginnen onderstaande inleiding en uitleg.

 

Inleiding

Iedereen heeft wel eens discussies met een ander. Het zal jou ongetwijfeld ook wel eens gebeuren dat je het niet eens bent met je vrienden, ouders of bijvoorbeeld je docent. Soms zul je de ander meteen gelijk geven, maar vaker zul je proberen uit te leggen waarom je het niet eens bent met hem of haar en waarom ze beter naar jou kunnen luisteren. Eigenlijk ben je dan al bezig met het overtuigen van een ander, misschien zelfs zonder dat je het zelf door hebt. Er zijn veel mensen die dagelijks iemand anders proberen te overtuigen in hun werk. Denk aan autoverkopers, marktkooplui maar ook aan advocaten en natuurlijk politici.

In het debat zoek je niet samen naar een oplossing, maar wil je dat jouw standpunt het meest overtuigend is. 

Als je in staat bent om iemand anders te overtuigen van jouw mening is dat niet alleen handig, maar ook nuttig. Je kunt vaker je gelijk halen en je leert ook meer begrip te hebben voor de mening van iemand anders. Heb je zelf een bijbaantje in bijvoorbeeld een café? Dan kan het wel eens gebeuren dat je van je baas niet achter de bar mag staan terwijl je dat wel het leukst vindt. Je kunt dan proberen je baas te overtuigen dat jij toch echt de beste barman van de hele kroeg bent!

Een debat komt neer op een botsing van meningen. Wanneer mensen het debat aangaan doen ze dat soms om te proberen elkaar te overtuigen, maar een debat kan ook een wedstrijd zijn. Dan bepalen niet de debaters maar het publiek of de jury wie het debat gewonnen heeft. Of je gelijk krijgt hangt vaak af van jouw argumenten. Dit is alles wat je in jouw voordeel kunt gebruiken om het publiek of diegene waar je het tegen hebt te overtuigen van jouw gelijk. Argumenten kunnen heel verschillend zijn. Vaak zorgt het geven van argumenten er ook voor dat diegene tegen wie je het hebt jou beter begrijpt. Als je een leraar kunt uitleggen waarom je denkt dat hij jouw proefwerk verkeerd heeft beoordeeld, zal hij veel sneller geneigd zijn om er nog eens naar te kijken. 

Argumenten zijn wel belangrijk, maar dat bepaalt niet alleen hoe overtuigend je bent. De overtuigingskracht zit ’m namelijk ook voor een groot deel in de presentatie. Het gaat er niet alleen om wat er gezegd wordt, maar ook hoe dat gebeurt. Verschillende onderzoeken hebben uitgewezen dat de presentatie voor meer dan de helft uitmaakt of een boodschap overkomt. Een overtuigende presentatie is erg belangrijk als je een debat wil winnen. 

Debatteren is een spel met woorden waarbij als je de regels goed kent, je niet alleen gelijk hebt, maar het ook krijgt! 

Je kunt prima met elkaar het debat aangaan zonder dat je het eens wordt. Als je debatteert tegen een andere partij zullen zij jou natuurlijk nooit gelijk geven. Zij willen namelijk ook het debat winnen. Een debat kan juist gaan om het zoeken van een tegenstelling. Dan komen namelijk zo veel mogelijk argumenten aan bod. Bij een discussie probeer je het vaak juist eens te worden, bij een debat hoeft dat dus niet.

 

Uitleg

Belangrijke rollen in een debat (naast de deelnemers) zijn:

1. Gespreksleider

De gespreksleider is de baas van het debat. Hij of zij introduceert de teams en de stelling. Een gespreksleider is onpartijdig, en zorgt er voor dat alle partijen voldoende aan het woord komen. Ook wordt het debat door de gespreksleider gestuurd. Wanneer er veel wordt afgeweken van de stelling is het de taak van de gespreksleider het debat terug te brengen naar het eigenlijke onderwerp. Een gespreksleider kan ook vragen stellen of nieuwe invalshoeken aandragen. 

2. Jury

Er kan gekozen worden om een debat te laten beoordelen door een jury. Zij kunnen bepalen wie het debat gewonnen heeft. Dit is wel belangrijk, want zo kun je steeds beter worden. De jury zegt vooraf vaak waar ze op gaan letten, dan kun je hier rekening mee houden. De jury beoordeelt op de argumentatie en de presentatie en let natuurlijk speciaal op wie het meest overtuigend was in het debat.

 

De regels van een debat zijn: 

1.Opzetfase

Dit is de eerste fase van een debat. Elk team heeft een leider en die leider geeft aan welke argumenten die het groepje heeft, voor of tegen de stelling.

 

2.Reactiefase

De teams gaan nu op elkaar reageren voor een periode van 5 minuten. Een van de juryleden is gespreksleider en zorgt er voor dat iedereen evenveel aan het woord komt. Iedere deelnemer wacht tot dat de teamleider hem het woord geeft.

 

Het is de bedoeling dat je de ene groep de argumenten van de andere groep van de tafel af blaast met weer andere argumenten. Je hoeft niet alleen de argumenten te gebruiken die je als groep besproken hebt; je mag ook nieuwe gebruiken. Maak gebruik van het feit fat je een groepje bent en dus elke keer kunt overleggen wat je terug moet zeggen.

 

3.Conclusiefase

Een van de leden van het team dat ‘tegen’ is vat samen waarom dat team gewonnen heeft: die moet dus een conclusie trekken uit alles wat er verteld is. De nadruk ligt niet alleen op praten, ook op luisteren terwijl en gesproken wordt. De docent wijst aan wie deze samenvatting geeft.

Terwijl dit gebeurd vullen de juryleden de scoreformulieren in en die worden ingeleverd bij de docent.


Opdracht

Je gaat op maandag 4 juli met elkaar in debat. Elke groep is:

  • 1x voor
  • 1x tegen
  • 1x jury

Dat betekent dat we iedere stelling rouleren. Per groep is er een lid steeds de gespreksleiderder. De jury vult bij iedere stelling een scoreformulier in. Daaruit wordt per stelling duidelijk welke groep er gewonnen heeft.

Toetsen periode 3

De toetsen die deze periode aan bod komen, zijn:

- Debat (toets 5 in PTA)

- filmopdracht (in snelhechter!)

- Tentamen spreekvaardigheid (mondeling n.a.v. fictiedossier)

Extra hulpmiddelen

Open bestand 3. Schema werkwoordspelling

Hier staan enkele handige schema's, afbeeldingen en stukjes theorie die je extra hulp kunnen bieden bij het maken van alle opdrachten en het leren voor de toetsen. Succes! 

1. Schema uitleg hoofd- en bijzaken

 

2. Stappenplan bij begrijpend lezen

Dit stappenplan focust op het écht begrijpen van de tekst in plaats van te focussen op de opdrachten.

1. Bekijk de tekst. Kijk naar wat je voor je hebt: zijn er plaatjes bijgevoegd? Wat is de titel? Wat zegt deze titel jou? Herken je iets in eventuele tussenkopjes? etc. 

2. Lees alleen de inleiding en het slot van de tekst. Zoals je hebt geleerd staan hier veel hoofdzaken in.

3. Lees nogmaals de inleiding, alle kernzinnen (eerste en laatste zin van iedere alinea --> markeren) en nogmaals het slot van de tekst.

4. Lees de hele tekst.

 

Dit stappenplan kan je een heleboek opleveren, als je consequent blijft oefenen hiermee, en je jezelf de tijd gunt om hiermee te leren werken.