Thema: Vleermuizen vmbo-kgt34

Thema: Vleermuizen vmbo-kgt34

Thema: Vleermuizen

Intro

Ongeveer een kwart van alle soorten zoogdieren zijn vleermuizen, er zijn wel duizend verschillende soorten.
Ze komen bijna overal ter wereld voor. Ook in Nederland.
Overdag rusten ze in groepen, ’s avonds jagen ze op insecten.
Sommige vleermuissoorten die in de tropen leven eten vruchten, nectar of stuifmeel.
Er zijn ook soorten die vissen of kikkers eten.
Drie soorten vleermuizen voeden zich met bloed van zoogdieren. Dat zijn vampiers.

Bekijk de SchoolTV clip over vleermuizen. Lees daarna de rest van de informatie.


Vleermuizen die op insecten jagen maken gebruik van echolocatie om hun prooi te vinden.
Ze maken zeer hoge geluiden die door voorwerpen en organismen in de omgeving worden weerkaatst.
De oren van vleermuizen zijn zo aangepast dat ze de teruggekaatste geluiden kunnen opvangen.
Zo kunnen ze bepalen waar hun prooi is.

In dit thema leer je meer over de zintuigen. Ook het zenuwstelsel en de hersenen komen aan bod.
Vleermuizen hebben een paar zeer bijzondere eigenschappen, zo hebben ze een heel groot hart en houden ze een winterslaap.

In dit thema gaan je ook naar het hart en bloed kijken en naar andere overlevingsstrategieën van andere dieren.
Tenslotte bekijk je hoe het skelet in elkaar zit.

Je sluit het thema af met het maken van examenvragen die aansluiten bij de leerdoelen.
Aan de slag.

 

 

Wat kan ik straks?

Kennis
Aan het eind van dit thema kan ik:

K6: Overlevingsstrategieën

  • Voorbeelden noemen hoe dieren zich kunnen beschermen tegen de omgeving.
  • Uitleggen waarom giftige dieren vaak fel gekleurd zijn.
  • Omschrijven hoe camouflage werkt en wat mimicry is.
  • Het verschil tussen de winterslaap en winterrust uitleggen en wat hiervan het voordeel van het dier is.
  • Omschrijven wat een wintervacht is.

K9: Bloed en lymfe

  • De samenstelling van het bloed omschrijven door de verschillende bestanddelen te noemen.
  • De functie(s) van de verschillende bestanddelen van bloed omschrijven.
  • De ligging en functies van de lymfevaten omschrijven.

K9: Hart- en vaatziekten

  • In een afbeelding de verschillende onderdelen van het hart aanwijzen.
  • Van de verschillende onderdelen van het hart de functie omschrijven.
  • Aangeven wat de relatie is tussen de dikte van de wanden van de hartkamers en hun functie.
  • Omschrijven wat bloeddruk is en hoe dit tot stand komt.
  • Minimaal twee hart- en vaatziekten omschrijven en aangeven wat er gedaan kan worden om die ziekten te voorkomen of te genezen.

K11: Prikkels en impulsen

  • Met behulp van voorbeelden duidelijk maken hoe ik prikkels kan waarnemen en met welke zintuigen ik prikkels kan waarnemen.
  • De begrippen adequate prikkel, prikkeldrempel en gewenning omschrijven.
  • Het verschil omschrijven tussen een bewuste reactie en een onbewuste reactie.

K11: Horen

  • De onderdelen van het oor benoemen en de functie(s) van de onderdelen beschrijven.
  • De werking van het oor omschrijven.
  • Omschrijven hoe geluidssterkte wordt gemeten en aangeven wat wordt bedoeld met geluidshinder.

K11: Kijken

  • De onderdelen van het oog benoemen en van dei onderdelen de functie(s) beschrijven.
  • De werking van het oog omschrijven; ik gebruik daarbij de term accommoderen.
  • Het verschil tussen bijziend en verziend uitleggen en aangeven hoe ik bijziendheid en verziendheid kan verhelpen.

K11: Zenuwstelsel

  • De verschillende onderdelen van het zenuwstelsel omschrijven.
  • De functie van de drie type zenuwcellen omschrijven.
  • Omschrijven wat een reflex is.
  • De weg van de impulsen bij een onbewuste en bewuste reactie beschrijven.

K11: Ruiken en proeven

  • Aangeven welke organen een rol spelen bij het proeven.
  • De onderdelen van het reukzintuig benoemen en de functie van ieder onderdeel beschrijven.
  • De werking van de neus omschrijven.
  • De onderdelen van het smaakzintuig benoemen en van ieder onderdeel de functie beschrijven.
  • De werking van het smaakzintuig omschrijven.
  • Aangeven welke smaken de tong kan waarnemen.

K11: Hersenen

  • De onderdelen van de hersenen benoemen en van die onderdelen de functie(s) beschrijven.
  • Benoemen dat de grote hersenen specifieke gebieden heeft die horen bij de verschillende zintuigen.

K6: Skelet

  • De functies van het skelet beschrijven.
  • Omschrijven hoe dieren zonder skelet aan hun stevigheid komen.
  • Omschrijven wat gewrichten zijn.
  • Omschrijven hoe spieren beweging mogelijk maken.
  • Met behulp van een voorbeeld duidelijk maken hoe spieren vastzitten aan het skelet.
  • Met behulp van voorbeelden duidelijk maken wat het is tussen zoolgangers, teengangers en hoefgangers (topteengangers).

Vaardigheden:
Aan het eind van dit thema kan ik: 

  • De resultaten van een onderzoek presenteren op een poster.
  • Met behulp van biologische begrippen een (kruiswoord)puzzel maken.
  • Informatie opzoeken op internet.
  • Een natuurgetrouwe tekening maken.
  • Een onderzoek opzetten en uitvoeren en van het onderzoek een verslag maken.

Wat kan ik al?

Weet je het nog?
Het thema Vleermuizen is het derde thema in leerjaar 3.
De theorie uit enkele die je in de eerste twee thema's bent tegengekomen, heb je ook nodig bij de afsluiting van dit thema.
Als je twijfelt of je het nog weet, klik de modules hieronder dan nog eens door.

Klik op de links om de modules te openen.

Van cel tot orgaanstelsel

De huid

Levenskenmerken

Verschillende eters

Voortplanting bij zaadplanten

 

 

Wat ga ik doen?

Het thema Vleermuizen bestaat uit de volgende onderdelen.
In de tabel staat per activiteit hoeveel lessen je ongeveer nodig hebt.

Activiteit

Aantal lessen

Inleiding

 

Wat kan ik straks?

0,5

Wat kan ik al?

1 à 2

Wat ga ik doen?

0,5

Modules

 

Module: Overlevingsstrategieën

2

Module: Bloed en lymfe

2

Module: Hart- en vaatziekten

2

Module: Prikkels en impulsen

2

Module: Zenuwstelsel

2

Module: Horen

2

Module: Kijken

2

Module: Ruiken en proeven

2

Module: Hersenen

2

Module: Skelet en bewegen

2

Afsluiting

 

Samenvattend

0,5

Examenvragen

0,5

Terugkijken

0,5

Totaal:

24 à 25

 

 

 

Modules

Overlevingsstrategieën

Overlevingsstrategieën

Intro

De natuur heeft verschillende manieren bedacht om dieren te laten overleven.
Slimme manieren om te overleven noem je overlevingsstrategieën. Er zijn verschillende overlevingsstrategieën.

In deze video zie je een voorbeeld. Bespreek na het kijken met een klasgenoot op welke manier de dieren in deze video slim proberen te overleven. Kennen jullie ook nog meer voorbeelden van overlevingsstrategieën?

Ga nu verder met de rest van deze module.

Wat kan ik straks?

Na deze module kan ik:

  • voorbeelden noemen hoe dieren zich kunnen beschermen tegen de omgeving.
  • uitleggen waarom giftige dieren vaak fel gekleurd zijn.
  • omschrijven hoe camouflage werkt en wat mimicry is.
  • het verschil tussen de winterslaap en winterrust uitleggen en wat hiervan het voordeel van het dier is.
  • omschrijven wat een wintervacht is.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Bekijk de video over de wintervacht bij schapen en maak de sleepoefening.

Stap 3

Maak een collage over camouflage.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt één examenopgave die past bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

In de module 'Overlevingsstrategieën' staan verschillende eigenschappen die dieren hebben om zich te beschermen tegen vijanden centraal.
Ook kijk naar eigenschappen van dieren om moeilijke perioden, zoals de winter, door te komen.

Bestudeer in de Kennisbank het onderdeel 'Overlevingsstrategieën'.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Wintervacht bij schapen

Mensen gebruiken wol als grondstof.
Wol bestaat uit zachte dunne haren en wordt daarom gebruikt om kleding en dekens van te maken. Wol is vaak afkomstig van schapen, maar ook wol van een kasjmiergeit, angorakonijn en alpaca (kleine lama) is goed te gebruiken. Hiervoor moet eerst een dier geschoren worden.
Daarna volgen andere bewerkingen zoals reinigen, spinnen en verven.

Bekijk de video en maak daarna de sleepoefening.

 

Stap 3: Collage over camouflage

Veel dieren maken gebruik van camouflage om zich te beschermen tegen andere dieren.
Ze maken gebruik van bepaalde kleuren of vormen waardoor ze tegen een bepaalde achtergrond bijna helemaal wegvallen.
Bij camouflage is dus eigenlijk sprake van gezichtsbedrog.

Je doet deze stap samen met een klasgenoot.
Ga samen op zoek naar de mooiste voorbeelden van camouflage bij dieren en maak hiervan een (online) collage.

Kies minstens vijf dieren uit de volgende lijst:

Wandelende tak

Spitskopslang

Peper-en-zoutvlinder

Moerassneeuwhoen

Reuzennachtzwaluw

Kikkers

Bidsprinkhaan

Sneeuwuil

Stone flounder (Engelse naam)

Spinnen

Fazant

Zeepaard

Sneeuwpanter

Bladstaartgekko

Wandelend blad


Verzamel van de dieren van jullie keuze foto's waarin duidelijk te zien is hoe het dier gebruik maakt van camouflage.
Verzamel bij elke foto de volgende informatie:

  • De naam van het dier.
  • Waar komt het dier voor? In welk land of werelddeel?
  • Wat is het leefgebied van het dier? Leeft het in het water of op het land?
    Welke achtergrond heeft het dier nodig zodat het niet opvalt?

Maak de collage.
Kijk in de Gereedschapskist hoe je dit doet!

Klaar?
Deel je collage of laat de gemaakte poster zien aan je medeleerlingen.

Beoordeling:
Kijk voor beoordelingseisen in de rubrix in de Gereedschapskist.

 

Collage maken

Een collage bestaat uit knipsels die op een ander papier geplakt zijn en samen een nieuwe afbeelding vormen.

 

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Wintergasten
Vogels die in de winter in Nederland verblijven.

Broedgebied
Het gebied waar vogels naartoe trekken om hun eieren te leggen.

Snelheid
Snelheid van een organisme kan belangrijk zijn om aan predators te ontsnappen. Bijvoorbeeld: haas.

Schutkleur
Een vorm van camouflage: de kleur (of vorm) valt weg tegen de achtergrond of het landschap. Vorm van adaptatie om het organisme te beschermen tegen predatie of vraat. Bijvoorbeeld: wandelende tak.

Wintervacht
Een aanpassing van vogels of zoogdieren waarbij zij veren of de vacht vervangen. Veel vogels hebben een zomerkleed en een winterkleed. Door het winterkleed zijn de vogels klaar voor een trektocht en/of om de winter te overleven. Vogels ruien ook om een opvallend verenkleed te krijgen voor de balts en de voortplanting. Zoogdieren hebben een zomer- en een wintervacht als aanpassing aan wisselende temperaturen.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je een aantal verschillende overlevingsstrategieën noemen.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat? Heb je binnen die 2 uur ook de collage kunnen maken?
  • Inhoud
    Welke vijf dieren heb je gekozen voor de collage?
    Waarom heb je juist die dieren gekozen?
    Stonden er in het lijstje ook dieren die je helemaal niet kende?.
  • Examenopgaven
    Maar één examenopgave bij deze opdracht.
    Heb je die gemaakt? Ging het goed?

Bloed en lymfe

Bloed en lymfe

Intro

Natuurlijk weten we allemaal wat bloed is. Maar weet je ook waar je bloed uit bestaat?

In de volgende video maak je alvast kennis met de samenstelling van bloed. Let goed op. De informatie uit de video kun je goed gebruiken in de rest van deze module.

Wat kan ik straks?

Na deze module kan ik:

  • de samenstelling van het bloed omschrijven door de verschillende bestanddelen te noemen.
  • de functie(s) van de verschillende bestanddelen van bloed omschrijven.
  • de ligging en functies van de lymfevaten omschrijven.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Bekijk de video over een bloedtransfusie en beantwoord de vragen.

Stap 3

Weet je wat bloedarmoede is? Bekijk de video.

Stap 4

In een video laat een fysiotherapeut zien wat lymfeoedeem is. Bekijk de video en beantwoord de vragen.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt een aantal examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 1 à 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Weet jij welke drie typen bloedcellen er zijn?
Weet jij de functie van deze cellen?
Weet je wat de functie van de lymfevaten is?

Bestudeer het onderdeel 'Bloed en lymfe' in de Kennisbank biologie.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Bloeddonor

Bloed wordt gebruikt bij bloedtransfusies en bij het maken van medicijnen.
Als je 18 jaar bent, mag je bloeddonor zijn. In het filmpje zie je Saskia Kramer.
Ze is net 18 jaar geworden en laat bloed afnemen.
Bekijk de video. Lees voor het kijken eerst de vragen. De antwoorden vind je in de video. 

 

Bloed toedienen
Bloed dat is afgenomen wordt in een centrifuge geplaatst.
Tijdens het ronddraaien worden de drie bestandsdelen (de rode bloedcellen, de bloedplaatjes en het bloedplasma) van het bloed gescheiden van elkaar.

Stap 3: Bloedarmoede

Bekijk de video van Gezondheidsplein TV.
In de video wordt uitgelegd wat bloedarmoede is. Lees voor het kijken de vragen door. De antwoorden vind je in de video. 

 

Stap 4: Lymfe

Bekijk het filmpje om de website van de NTR. Een oedeemfysiotherapeut laat zien wat lymfoedeem inhoudt, wat de oorzaken zijn en hoe het behandeld kan worden. Het lymfestelsel zorgt ervoor dat je gezond bent en vormt een onderdeel van je immuunsysteem. Bij oedeem functioneert het systeem niet goed. Het gevolg is dat zich vocht ophoopt en afvalstoffen niet goed afgevoerd worden.

Lees voor het kijken eerst de vragen onder de video. De vragen gaan over de informatie die je in de video hoort. 

 

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Bloedcellen
Bloedcellen vorm samen met het bloedplasma het bloed. Er zijn drie typen bloedcellen: rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.

Bloedplasma
Bloedplasma vormt samen met bloedcellen het bloed en bestaat uit water met plasma-eiwitten en een aantal opgeloste stoffen.

Rode bloedcellen
Rode bloedlichaampjes, die hemoglobine bevatten en een functie hebben bij het vervoeren van zuurstof in het bloed.

Witte bloedcellen
Kleurloze bloedcellen met kern. Ze spelen een belangrijke rol in het afweersysteem.

Bloedplaatjes
Bloedplaatjes zijn stukjes van cellen. Ze zorgen voor het ontstaan van stolsel als ze beschadigd worden. Zo kan er uiteindelijk een korst worden gevormd.

Cellulaire afweer
Tweede afweer: witte bloedlichaampjes (witte bloedcellen) kunnen ziekteverwekkers insluiten en uitschakelen.

Lymfe
Lymfe is de vloeistof die door het lymfevatenstelsel stroomt.

Lymfevatenstelsel
Orgaanstelsel dat ervoor zorgt dat weefselvloeistof van overal in het lichaam via lymfevaten wordt teruggevoerd en uiteindelijk weer wordt opgenomen in het bloedvatenstelsel. Daarnaast speelt het lymfevatenstelsel een belangrijke rol bij de afweer tegen ziekteverwekkers.

Lymfeklieren
In de lymfeklieren wordt de lymfe gefilterd op ziekteverwekkers en andere schadelijke stoffen.Ook wel lymfeknopen genoemd.

Milt
Orgaan dat is betrokken bij het afweersysteem.

Zwezerik
Ook wel thymus genoemd; orgaan dat betrokken is bij het afweersysteem.

Hemoglobine
Kleurstof in rode bloedcellen, bindt en vervoert zuurstof en koolstofdioxide (koolzuurgas).

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je de ligging en de functie(s) van de lymfevaten omschrijven?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je 1 à 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat? Heb je binnen die tijd alle video's bekeken?
  • Inhoud
    In de opdracht bijna in iedere stap een video.
    Vind je het fijn om iets nieuws te leren door naar een video te kijken? Waarom wel/niet?
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?

Hart en vaatziekten

Hart en vaatziekten

Intro

Je hart is de motor van je lichaam. Hij pompt bloed met onder andere zuurstof en voedingsstoffen rond.
Kijk voor je begint aan deze module de volgende video.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • in een afbeelding de verschillende onderdelen van het hart aanwijzen.
  • van de verschillende onderdelen van het hart de functie omschrijven.
  • aangeven wat de relatie is tussen de dikte van de wanden van de hartkamers en hun functie.
  • omschrijven wat bloeddruk is en hoe dit tot stand komt.
  • minimaal twee hart- en vaatziekten omschrijven en aangeven wat er gedaan kan worden om die ziekten te voorkomen of te genezen.

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Bekijk de video en beantwoord de vragen over je bloeddruk.

Stap 3

Wat is een hartinfarct. Bekijk de video en zoek nieuwsartikelen over hart- en vaatziekten op.

Stap 4

Bedenk hoe je je bloedsomloop zichtbaar kunt maken.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt enkele examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 1 à 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Je hart klopt een leven lang onafgebroken.
Gelukkig maar want zonder hart geen bloed door je bloedvaten en geen voedingsstoffen naar de organen.
Maar soms kan er toch wat mis gaan.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Bloeddruk

De bloeddruk is de druk die in de bloedvaten heerst.
Het is de druk die het bloed uitoefent op de wand van de bloedvaten.
Als bloed door een slagader stroomt, rekt het bloedvat op.

Misschien is je bloeddruk wel eens opgemeten, bijvoorbeeld bij de huisarts.
Je kunt een boven- en onderdruk onderscheiden.
Die boven- en onderdruk moet tussen bepaalde waarden liggen.

Beantwoord de volgende vragen.
Maak daarbij gebruik van de brochure van de hartstichting en het filmpje over een te hoge bloeddruk.


Wanneer bloeddrukmeters op school aanwezig zijn kun je je eigen bloeddruk meten.
Wat is jouw onder- en bovendruk?

Stap 3: Hartinfarct

Een hartinfarct is een ander woord voor hartaanval.
Een hartinfarct komt door een bloedstolsel die de kransslagader afsluit.
Hierdoor krijgt een deel van de hartspier te weinig zuurstof en sterft het af.
Veel mensen sterven jaarlijks aan hart en-vaatziekten. Bekijk nu de video.
Hierin zie je meer informatie over het krijgen van een hartinfarct.

 

Zoek op internet drie nieuwsartikelen op over hart- en vaatziekten.
Wat het onderwerp verder precies is mag je zelf uitkiezen.
Maak zelf bij elk artikel een korte samenvatting.

a Waar gaat het artikel over?
b Als het over een onderzoek gaat, wat voor onderzoek is er gedaan?
c Staat er in het artikel hoe je hart- en vaatziekten kunt voorkomen?
d Welke moeilijke woorden staan er in en wat betekenen deze?

Verwerk je informatie in een document. Dit document lever je in bij je docent. 
Overleg met je docent welke beoordelingseisen hij/zij heeft. 

Stap 4: Bloedsomloop zichtbaar maken

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Bloeddruk
De bloeddruk is de druk die op het bloed in de bloedvaten staat en wordt onder meer veroorzaakt door de slagkracht van het hart, de totale hoeveelheid bloed in het lichaam en de elasticiteit van de bloedvaten.

Bovendruk - onderdruk
De systolische bloeddruk of bovendruk is de druk die ontstaat wanneer het hart het bloed in de slagaders pompt. De diastolische bloeddruk of onderdruk in de slagaders wordt bereikt wanneer de linkerkamer zich ontspant na een hartslag.

Hersenbloeding
Een gescheurd bloedvat in je hersenen noem je een hersenbloeding.

Slagaderverkalking
Bij slagaderverkalking worden vetachtige stoffen in de wand van de slagaders afgezet.

Hartinfarct of herseninfarct
Een hartinfarct of herseninfarct ontstaat als in het bloedvatenstelsel een verstopping (embolie) is ontstaan.

Dotteren en bypassoperatie
Manieren om slagaderverkalking te behandelen.
Bij dotteren wordt een ballonnetje in een bloedvat met een opstopping opgeblazen.
Bij een bypassoperatie wordt een omleiding om de verstopping gemaakt.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Probeer bij ieder leerdoel een vraag te stellen en probeer die vraag ook te beantwoorden.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je 1 à 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Ken je iemand met een te hoge bloeddruk?
    Wat is voor hem/haar lastig aan het hebben van die te hoge bloeddruk?
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?

Prikkels en impulsen

Prikkels en impulsen

Intro

Om ergens op te reageren heb je een prikkel nodig. Maar op welke manier wordt deze prikkel dan verwerkt door je lichaam?
Daarover gaat deze module.
Kijk voor je verder gaat met deze module eerst de volgende video.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken hoe ik prikkels kan waarnemen en met welke zintuigen ik prikkels kan waarnemen.
  • de begrippen adequate prikkel, prikkeldrempel en gewenning omschrijven.
  • het verschil omschrijven tussen een bewuste reactie en een onbewuste reactie.

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Maak een opdracht over zintuigen bij dieren.

Stap 3

Maak een kruiswoordraadsel met daarin de begrippen bij deze opdracht.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt enkele examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Met je oren, tong, neus en huid kun je prikkels waarnemen.
Deze waarnemingen worden doorgegeven aan de hersenen en dat maakt het mogelijk dat je kan reageren op de waarnemingen.

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel 'Prikkels en impulsen'.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Andere zintuigen

Stap 3: Puzzelen

Je gaat een eigen kruiswoordpuzzel maken met begrippen die te maken hebben met prikkels en impulsen. Als titel gebruik je: “Prikkels en impulsen.”

Gebruik de volgende woorden.

zintuigen

tong

geur

prikkeldrempel

adequate

zintuigcellen

impulsen

zenuwen

hersenen

reflex

bewust

gewenning


Kijk in de Gereedsschapskist voor tips bij het maken van een kruiswoordpuzzel.


Klaar?
Laat jouw puzzel maken door je klasgenoten en beoordelen door je docent.

Kruiswoordpuzzel maken

Bij een kruiswoordpuzzel vul je de letters van woorden in vakjes in.  

 

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Prikkel
Vanuit een intern of extern milieu afkomstige informatie.

Zintuig
Orgaan dat een verandering in de omgeving kan waarnemen en signalen doorgeeft aan delen van het zenuwstelsel (zenuwcellen).

Adequate prikkel
De bepaalde prikkel waar een bepaald zintuig gevoelig voor is, noem je de adequate prikkel.

Gezichtszintuig
Orgaan met zintuigcellen die licht registreren/waarnemen, waardoor je kunt zien. Ook wel ogen genoemd.

Gehoorzintuig
Orgaan met zintuigcellen die geluidstrillingen registreren/waarnemen, waardoor je kunt horen. Ook wel oren genoemd.

Reukzintuig
Orgaan met reukzintuigcellen die geuren kunnen waarnemen, waardoor je kunt ruiken. Ook wel neus genoemd.

Smaakzintuig
Orgaan met smaakzintuigcellen die smaken kunnen waarnemen, waardoor je kunt proeven.

Gevoelszintuig
Tastzintuigen, drukzintuigen, warmtezintuigen en koudezintuigen, o.a. in de huid, geven informatie door aan het zenuwstelsel over gevoel.

Zintuigcellen
Zintuigen bestaan uit zintuigcellen. In deze cellen worden prikkels omgezet in impulsen.

Impulsen
Elektrische stroompjes die door zintuigcellen worden doorgegeven aan zenuwcellen.

Reflex
Een zeer snelle reactie van het zenuwstelsel, waarbij het signaal in eerste instantie niet via de hersenen verloopt, maar alleen via het ruggenmerg.

Prikkeldrempel
De waarde van een prikkel die nog net omgezet wordt in een impuls en dus waargenomen wordt.

Gewenning
Het hoger worden van de prikkeldrempel voor een bepaalde drempel door een constante aanvoer ervan.

Centrale zenuwstelsel
Bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.

Perifere zenuwstelsel
Bestaat uit alle zenuwen behalve de hersenen en het ruggenmerg.

Zenuwcellen
Specifieke cellen van het zenuwstelsel, die bestaan uit een cellichaam en heel lange uitlopers. Ze ontvangen signalen en informatie en geven die door.

Ruggenmerg
Deel van het zenuwstelsel dat binnen in de wervelkolom ligt, speelt een rol bij het doorgeven van signalen in het zenuwstelsel.

Gevoelszenuwcellen
Zenuwcellen die impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel brengen.

Schakelcellen
Zenuwcellen die impulsen van de ene naar de andere zenuwcel brengen.

Bewegingszenuwcellen
Zenuwcellen die impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en/of klieren brengen.

Hersenen
Een buitengewoon ontwikkeld orgaan, dat alle gevoelens, het bewustzijn en alle mogelijkheden om iets te doen bevat.

Grote hersenen
Orgaan van het zenuwstelsel; grootste deel van de hersenen, waar signalen van zenuwen worden verwerkt en de beweging van je lichaam wordt geregeld. Is ook het regelcentrum voor o.a. plannen, redeneren, emotie en het geheugen.

Kleine hersenen
Orgaan van het zenuwstelsel, zorgt o.a. voor coördinatie van bewegingen.

Hersenstam
De hersenstam is het oudste hersendeel, ligt in het verlengde van het ruggenmerg en regelt de basale functies.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kijk of je een omschrijving kunt geven van de in de leerdoelen genoemde begrippen.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat? Heb je in die tijd ook de kruiswoordpuzzel kunnen maken.
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.
  • Begrippenlijst
    Heb je de begrippenlijst gebruikt bij het maken van de kruiswoordpuzzel?
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed? Vond je dat de eindexamenvragen goed aansloten bij de module? Waarom wel of niet?

Zenuwstelsel

Zenuwstelsel

Intro

Weet jij waarom je je hand wegtrekt als je je vinger brandt? Dat heeft alles te maken met reflexen en prikkels.

Kijk maar eens naar de volgende video van SchoolTV. Maak daarna deze module.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • de verschillende onderdelen van het zenuwstelsel omschrijven.
  • de functie van de drie type zenuwcellen omschrijven.
  • omschrijven wat een reflex is.
  • de weg van de impulsen bij een onbewuste en bewuste reactie beschrijven.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Bekijk de video 'Zenuwen' op SchoolTV en maak de oefening.

Stap 3

Zoek uit hoe de kniepeesreflex werkt.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt een aantal examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.


Tijd
Voor deze opdracht heb je 1 à 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

In de module 'Zenuwstelsel' leer je welke zenuwcellen er zijn en hoe die cellen prikkels waarnemen, doorgeven aan de hersenen en hoe ze je spieren aan het werk zetten.

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het volgende onderdeel:

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Bewuste reactie

Bekijk de video van SchoolTV over je hersenen.
Zet daarna de zinnen uit de oefening in de juiste volgorde. 

 

Maak nu van stap 1 t/m stap 6 een stripverhaaltje.
Het stripverhaal is maximaal 1 A4 lang. 
Laat op elk plaatje zien wat er met welke zenuwen gebeurt.

Je docent let bij de beoordeling op het volgende:

  • Elke afbeelding laat zien wat er met de zenuwen gebeurt. 
  • De strip is zorgvuldig gemaakt en ziet er netjes en overzichtelijk uit. 
  • De strip bevat weinig tot geen taalfouten. 

 

Stripverhaal maken

Met een stripverhaal kun je een kort verhaal in beeld brengen. Je maakt een combinatie van tekst en beeld door je verhaal uit te werken in tekeningen met tekstballonnen.        

 

Stap 3: Kniepeesreflex

Als iemand met een hamertje op je kniepees slaat, gaat je onderbeen
vanzelf omhoog. Dit is bekend als de kniepeesreflex.
In de volgende toepassing ga je uitzoeken hoe de kniepeesreflex werkt.

Werkblad Kniepeesreflex

  • Download het werkblad Kniepeesreflex.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
    of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees het werkblad een keer helemaal door.
  • Maak de opdracht op het werkblad.
  • Overleg met je docent over de beoordeling.


Maak nu ook de volgende oefening.

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Prikkel
Vanuit een intern of extern milieu afkomstige informatie.

Zintuig
Orgaan dat een verandering in de omgeving kan waarnemen en signalen doorgeeft aan delen van het zenuwstelsel (zenuwcellen).

Adequate prikkel
De bepaalde prikkel waar een bepaald zintuig gevoelig voor is, noem je de adequate prikkel.

Gezichtszintuig
Orgaan met zintuigcellen die licht registreren/waarnemen, waardoor je kunt zien. Ook wel ogen genoemd.

Gehoorzintuig
Orgaan met zintuigcellen die geluidstrillingen registreren/waarnemen, waardoor je kunt horen. Ook wel oren genoemd.

Reukzintuig
Orgaan met reukzintuigcellen die geuren kunnen waarnemen, waardoor je kunt ruiken. Ook wel neus genoemd.

Smaakzintuig
Orgaan met smaakzintuigcellen die smaken kunnen waarnemen, waardoor je kunt proeven.

Gevoelszintuig
Tastzintuigen, drukzintuigen, warmtezintuigen en koudezintuigen, o.a. in de huid, geven informatie door aan het zenuwstelsel over gevoel.

Zintuigcellen
Zintuigen bestaan uit zintuigcellen. In deze cellen worden prikkels omgezet in impulsen.

Impulsen
Elektrische stroompjes die door zintuigcellen worden doorgegeven aan zenuwcellen.

Reflex
Een zeer snelle reactie van het zenuwstelsel, waarbij het signaal in eerste instantie niet via de hersenen verloopt, maar alleen via het ruggenmerg.

Prikkeldrempel
De waarde van een prikkel die nog net omgezet wordt in een impuls en dus waargenomen wordt.

Gewenning
Het hoger worden van de prikkeldrempel voor een bepaalde drempel door een constante aanvoer ervan.

Centrale zenuwstelsel
Bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.

Perifere zenuwstelsel
Bestaat uit alle zenuwen behalve de hersenen en het ruggenmerg.

Zenuwcellen
Specifieke cellen van het zenuwstelsel, die bestaan uit een cellichaam en heel lange uitlopers. Ze ontvangen signalen en informatie en geven die door.

Ruggenmerg
Deel van het zenuwstelsel dat binnen in de wervelkolom ligt, speelt een rol bij het doorgeven van signalen in het zenuwstelsel.

Gevoelszenuwcellen
Zenuwcellen die impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel brengen.

Schakelcellen
Zenuwcellen die impulsen van de ene naar de andere zenuwcel brengen.

Bewegingszenuwcellen
Zenuwcellen die impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en/of klieren brengen.

Hersenen
Een buitengewoon ontwikkeld orgaan dat alle gevoelens, het bewustzijn en alle mogelijkheden om iets te doen bevat.

Grote hersenen
Orgaan van het zenuwstelsel; grootste deel van de hersenen, waar signalen van zenuwen worden verwerkt en de beweging van je lichaam wordt geregeld. Is ook het regelcentrum voor o.a. plannen, redeneren, emotie en het geheugen.

Kleine hersenen
Orgaan van het zenuwstelsel, zorgt o.a. voor coördinatie van bewegingen.

Hersenstam
De hersenstam is het oudste hersendeel, ligt in het verlengde van het ruggenmerg en regelt de basale functies.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je omschrijven wat een reflex is?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je 1 à 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat? Heb je de opdracht op het werkblad 'Kniepeesreflex' gemaakt.
  • Inhoud
    Schrijf twee dingen op die je in de onderbouw ook al had geleerd.
    Schrijf ook twee dingen op die nieuw voor je waren.
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?
    Pasten alle vragen goed bij de opdracht?

Horen

Horen

Intro

Je oren heb je om te horen. Dat klinkt simpel, maar zo is het toch echt! Je gehoor zorgt ervoor dat je kunt communiceren met de mensen om je heen, maar ook dat je je bijvoorbeeld veilig door het verkeer kunt bewegen.

In de video van SchoolTV hoor je hoe het gehoor werkt.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • de onderdelen van het oor benoemen en de functie(s) van de onderdelen beschrijven.
  • de werking van het oor omschrijven.
  • omschrijven hoe geluidssterkte wordt gemeten en aangeven wat wordt bedoeld met geluidshinder.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Kijk of je weet hoe het oor in elkaar zit.

Stap 3

Maak de opdracht over de weg van het geluid en oefening over geluidsterkte.

Stap 4

Bekijk de video over 'Klaren van oren' en beantwoord de vragen.

Stap 5

Bekijk de video's over gehoorbeschadiging en doe zelf een gehoortest.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt een aantal examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Uit welke onderdelen het gehoorzintuig bestaat en over de functie van die verschillende onderdelen gaat het item 'Horen' van de Kennisbank biologie.

Horen

 

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Bouw van het oor

Weet je na het bestuderen van het Kennisbankitem hoe het oor in elkaar zit?
Doe de toepassing op het werkblad.

Toepassing Het oor

  • Download dan het werkblad Bouw oor.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...) of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Schrijf de namen van de onderdelen op de juiste plaats.
  • Gebruik de informatie in de Kennisbank om je antwoorden te checken.

 

Stap 3: De weg van geluid

Dankzij je oren kun je van alles horen.
Voordat je ook daadwerkelijk het geluid hoort, is er veel gebeurd met de geluidsgolf die het oor binnenkomt.
In het filmpje in het Kennisbankitem heb je gezien welke weg het geluid aflegt.

Doe nu de volgende toepassing op het werkblad.

Toepassing De weg van het geluid

  • Download dan het werkblad Weg van het geluid.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...) of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde.
  • Gebruik de informatie in de Kennisbank om je antwoorden te checken.


Geluidsterkte
Mensen hebben de afspraak gemaakt dat het zachtste geluid dat mensen nog kunnen horen 3 decibel is.
Het zachtste geluid dat mensen kunnen horen wordt wel de gehoordrempel genoemd.
De geluidssterkte kun je meten met een decibelmeter.

De geluidssterkte van een stofzuiger is ongeveer 70 decibel.
Als twee stofzuigers twee keer zo veel geluid maken, zou je verwachten dat de geluidssterkte 140 decibel is, maar dat is niet zo. Als geluid twee keer zo hard is, komen er 3 decibel bij.
Dus als één stofzuiger 70 decibel aan geluid produceert, produceren twee stofzuigers 73 decibel aan geluid.
Onthoud: Als de geluidssterkte verdubbeld komt er 3 decibel bij.

Maak de volgende sleepoefening.

Stap 4: Klaren van de oren

Stap 5: Gehoortest

Ronald Ligtenberg leidde lange tijd het snelle, hippe leven. Uiteindelijk bracht dat hem geen voldoening.
Ronald ging evenementen organiseren die alle zintuigen prikkelen.
Dansavonden voor doven en horenden.
Avonden waarbij iedereen uit z'n dak gaat.
Hoe dat er uitziet? Bekijk de video.

Te veel geluid kan gehoorbeschadiging tot gevolg hebben.
Bekijk de volgende videoclip.

Doe de Nationale hoortest en de MP3-test op de site van oorcheck.

Bespreek de resultaten met een klasgenoot.
Hebben jullie iets van de testjes geleerd?

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Geluid
Geluid is een trilling van de lucht.

Trommelvlies
Deel van het oor; het vlies gaat trillen door geluidstrillingen en geeft deze trillingen door aan de gehoorbeentjes.

Gehoorbeentjes
Drie kleine botjes in het middenoor, die geluidstrillingen doorgeven aan het slakkenhuis.

Hamer
Gehoorbeentje dat de trilling doorgeeft van trommelvlies naar aambeeld.

Aambeeld
Gehoorbeentje dat de trilling doorgeeft van hamer naar stijgbeugel.

Stijgbeugel
Gehoorbeentje dat de trilling doorgeeft van aambeeld naar vlies/venster.

Slakkenhuis
Deel van het binnenoor, gevuld met vloeistof. Het ontvangt geluidstrillingen van de gehoorbeentjes en zet deze om in elektrische signalen. Zintuigcellen in het slakkenhuis geven de signaaltjes door aan de gehoorzenuw.

Impulsen
Elektrische stroompjes die door zintuigcellen worden doorgegeven aan zenuwcellen.

Gehoorzenuw
Geeft impulsen van het oor door aan de grote hersenen.

Gehoorcentrum
Deel van de hersenen dat impulsen van de gehoorzenuw verwerkt.

Hersenen
Een buitengewoon ontwikkeld orgaan dat alle gevoelens, het bewustzijn en alle mogelijkheden om iets te doen bevat.

Decibel
De eenheid waarin geluidssterkte wordt uitgedrukt.

Buis van Eustachius
Buis die het binnenoor verbindt met de keelholte. Door slikken of geeuwen kun je je oren 'klaren': lucht wordt dan aan- of afgevoerd en daarbij wordt de luchtdruk aan beide kanten van het trommelvlies gelijk.

Evenwichtszintuig
Met vloeistof gevulde kanalen vlak bij het slakkenhuis; het verzamelt informatie over bewegingen van het lichaam en houdt het lichaam in evenwicht.

Trilharen
'Haartjes' op slijmvliescellen, o.a. neusslijmvlies, die ervoor zorgen dat vuil, slijm en ziekteverwekkers naar buiten worden gewerkt. Bijvoorbeeld in de luchtpijp: ziekteverwekkers komen via de trilharen in de mondholte, waar je ze inslikt. In de maag worden de ziekteverwekkers onschadelijk gemaakt.

Horen
Het waarnemen van geluid (hoog/laag, hard/zacht) met de oren (gehoorzintuig).

Trillingsfrequentie
Het aantal trillingen per seconde. Bijvoorbeeld: 10000 trillingen per seconde. Hoe hoger de toon, hoe hoger de trillingsfrequentie.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je de onderdelen van het oor benoemen?
    Kun je de weg van het geluid omschrijven?
    Kun je de maat van geluidsterkte noemen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat? Heb je in die tijd alle vijf de stappen kunnen nemen?
  • Inhoud
    Heb je de gehoortest gedaan? Ben je tevreden over het resultaat?
    Ga je in de toekomst maatregelen nemen om gehoorbeschadiging te voorkomen?
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?

Kijken

Kijken

Intro

Deze module gaat over de bouw en werking van je ogen. Wist jij dat de beelden die je ziet op de kop je ogen binnenkomen?

Kijk om te beginnen maar eens naar deze video en maak daarna de rest van de module.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • de onderdelen van het oog benoemen en van dei onderdelen de functie(s) beschrijven.
  • de werking van het oog omschrijven; ik gebruik daarbij de term accommoderen.
  • het verschil tussen bijziend en verziend uitleggen.
  • aangeven hoe ik bijziendheid en verziendheid kan verhelpen.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Kijk of je de onderdelen van het oog kunt benoemen.

Stap 3

Maak een natuurgetrouwe tekening van het oog van een klasgenoot.

Stap 4

Ga na of je (een beetje) kleurenblind bent.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt enkele examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

In de module 'Kijken' bestudeer je de bouw van het oog en leer je hoe het oog werkt.
In de module wordt ook uitgelegd wat bijziendheid en verziendheid is.

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het volgende onderdeel:

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Bouw van het oog

Weet je na het bestuderen van het Kennisbankitem hoe het oor in elkaar zit?
Maak de oefening.

Je kunt de oefening ook op een werkblad maken.

Toepassing Het oog

  • Download dan het werkblad Bouw oog.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...) of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Schrijf de namen van de onderdelen op de juiste plaats
  • Gebruik de informatie in de Kennisbank om je antwoorden te checken.

 

Stap 3: Kijk elkaar in de ogen

Doe deze opdracht in tweetallen.

Toepassing Oog tekenen

  • Download nu het practicum Oog tekenen..
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
    of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees het practicum een keer helemaal door.
  • Maak gebruik van de informatie in de Gereedschapskist hieronder.
  • Ga tegenover elkaar zitten en bekijk elkaars ogen goed.
  • Teken (en kleur) elkaars oog natuurgetrouw na, gebruik hiervoor het hele tekenvlak.
  • Houd je bij het tekenen aan de tekenregels.
  • Ben je klaar? Laat de tekening dan zien aan je klasgenoot.
    Bekijk ook zijn/haar tekening. Wie wist de meeste onderdelen te benoemen?
    Zijn er verder nog opvallende verschillen? Bespreek die verschillen.
  • Beoordeel eerst zelf de tekening.
  • Laat de tekening vervolgens beoordelen door je docent.

 

 

Natuurgetrouwe tekening maken

In een natuurgetrouwe tekening verwerp je veel meer details dan in een schematische tekening. Je zorgt ervoor dat je het object zo realistisch mogelijk weergeeft.

 

Stap 4: Kleurenblind?

Bekijk het volgende filmpje van GezondheidspleinTV.


Zoals in het filmpje te zien is en te horen is, weten veel mensen die kleurenblind zijn niet dat ze de kleuren anders waarnemen dan andere mensen.
Ze komen hier pas achter na het doen van een test.

Doe de zelftest op Hans Anders

Welke getallen zie je in de rondjes?
De test is zo gemaakt dat als de getallen in de rondjes ziet, je niet kleurenblind bent.
Zie je geen getal of ze je een heel ander getal, dan is er een kans dat je kleurenblind bent.

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Het oog
Een zintuig; orgaan met zintuigcellen die licht registreren/waarnemen, waardoor je kunt zien.

Pupil
Opening in het midden van de iris, waardoor licht het oog binnenkomt.

Hoornvlies
Voorste deel van het harde oogvlies. Het is stevig en doorzichtig.

Lens
Deel van het oog (achter de pupil) dat ervoor zorgt dat lichtstralen naar elkaar toe gebogen worden en op het netvlies terechtkomen.

Iris
Het gekleurde deel van het oog.

Straalvormig lichaam
Kringspier en lensbandjes die ervoor zorgen dat het oog kan accommoderen.

Oogspier
Draait oog in de gewenste kijkrichting.

Harde oogvlies
Heeft een vormgevende en beschermende functie en is wit van kleur. Het harde oogvlies zit om de hele oogbol heen.

Vaatvlies
Vlies dat veel bloedvaten bevat.

Netvlies
De binnenste laag van het oog dat bestaat uit zintuigcellen (staafjes en kegeltjes), die beelden omzetten in elektrische signalen. Deze signalen gaan via de oogzenuw naar de hersenen.

Glasachtig lichaam
Heldere, geleiachtige substantie in het midden van het oog.

Gele vlek
Deel van het netvlies waar het scherpste beeld gevormd wordt (veel kegeltjes).

Blinde vlek
Plaats van het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat en waar geen kegeltjes of staafjes voorkomen.

Oogzenuw
Zenuw die impulsen van het oog naar de hersenen doorgeeft.

Accommoderen
Het boller of holler maken van de ooglens met kleine spiertjes om scherp te kunnen zien.

Bijziend
Bij een bijziend oog ligt het brandpunt voor het netvlies.

Verziend
Bij een verziend oog ligt het brandpunt achter het netvlies.

Reflex
Een zeer snelle reactie van het zenuwstelsel, waarbij het signaal in eerste instantie niet via de hersenen verloopt, maar alleen via de hersenstam.

Staafjes
Zintuigcellen op het netvlies die zwart-grijs-wit en contrasten kunnen waarnemen; ze worden vooral gebruikt in schemer en donker en nemen geen kleuren en details waar.

Kegeltjes
Zintuigcellen op het netvlies die kleuren, licht en details kunnen waarnemen; ze liggen vooral in, maar ook rondom de gele vlek.

Brandpunt
Het punt waarop de lichtstralen gebundeld door de lens gaan.

Zien
Het waarnemen van licht (kleuren, diepte, licht/donker) met de ogen (gezichtszintuig).

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Ben je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig geweest?
    Met welke stap ben je het langst bezig geweest?
    En welke stap het kortst?
  • Inhoud
    En ben je (een beetje) kleurenblind of ken je iemand die kleurenblind is?
    Is het lastig om kleurenblind te zijn? Schrijf een paar nadelen op.
  • Begrippenlijst
    Check de begrippenlijst. Komen er in de begrippenlijst begrippen voor die je niet kent?
  • Examenopgaven
    Vijf examenopgaven bij deze opdracht.
    Heb je ze allemaal gemaakt? Ging het goed?

Ruiken en proeven

Ruiken en proeven

Intro

Ruiken en proeven doe je elke dag. Maar wist je dat je daarvoor ook je ogen gebruikt?
Kijk maar eens naar de erwtjes in de peul op de afbeelding.

Als je moest kiezen, kies je waarschijnlijk voor de groene.
Je hersenen koppelen een erwtje automatisch aan groen in plaats van de andere kleuren.
Eten heeft dus niet alleen met ruiken en proeven te maken, maar ook met je ogen en dus ook je hersenen!

In deze module gaan we het hebben over ruiken en proeven.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • aangeven welke organen een rol spelen bij het proeven.
  • de onderdelen van het reukzintuig benoemen en de functie van ieder onderdeel beschrijven.
  • de werking van de neus omschrijven.
  • de onderdelen van het smaakzintuig benoemen en van ieder onderdeel de functie beschrijven.
  • de werking van het smaakzintuig omschrijven.
  • aangeven welke smaken de tong kan waarnemen.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Bekijk de video over Speurhonden en beantwoord de vragen.

Stap 3

Je leert welke 5 smaken er zijn en doet het onderzoek 'Hoe goed kun je proeven' en maak van het onderzoek een verslag.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt een aantal examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 1 à 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Proeven doe je met je tong, maar niet alleen met je tong.
Ook je reukzintuig speelt daarbij een belangrijke rol.

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel 'Ruiken en proeven'.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Speurhond

Bij honden is de reuk het meest ontwikkelde zintuig.
Honden gebruiken de neus bij het volgen van een spoor of het opsporen van bepaalde voorwerpen.
Dit filmpje gaat over het werk van speurhonden van de politie.
Bekijk de video en beantwoord daarna de vragen.

 

 

Stap 3: Vijf smaken

De zintuigcellen in de smaakknopjes kunnen vijf soorten smaakstoffen waarnemen:

zoet, zuur, zout, bitter en umami.

Als je eet en drinkt lossen de smaakstoffen gedeeltelijk op in het speeksel. Ze komen in contact met de smaakknopjes. Via de zenuwen gaan er impulsen van de zintuigcellen naar de hersenen en zo wordt het mogelijk om een smaak te proeven.

Ga aan de slag in tweetallen.
Suiker is een zoete smaak die je waarneemt met de smaakzintuigen die in je tong zitten.
Je maakt zelf een verdunningsreeks van zes oplossingen met een afnemende concentratie suiker.

Je onderzoekt bij welke concentratie je geen suiker meer proeft.

Onderzoek: Hoe goed kun je proeven?

  • Download de onderzoeksopzet Hoe goed kun je proeven?.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...) of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees de onderzoeksopzet een keer helemaal door.
  • Maak gebruik van de informatie in de Gereedschapskist.
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Voer het onderzoek uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Maak het onderzoeksverslag.
  • Beoordeel eerst samen het onderzoeksverslag.
  • Laat het verslag vervolgens beoordelen door jullie docent.

Natuurwetenschappelijk verslag maken

Schrijf je een verslag van een onderzoek voor biologie of NaSk, dan wordt dit een natuurwetenschappelijk verslag genoemd. Het is hierbij vooral belangrijk dat het doel van je onderzoek en de manier waarop je het uitvoert zo duidelijk mogelijk wordt weergegeven. Het schrijven van zo’n verslag gebeurt in verschillende stappen.

 

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Reukzintuig
Een zintuig; orgaan met reukzintuigcellen die geuren kunnen waarnemen, waardoor je kunt ruiken'.

Neusholte
Onderdeel van het ademhalingsstelsel.

Neusslijmvlies
Laagje slijm dat de neusholte bedekt en waarin de geurstoffen oplossen die via het neusgat de holte binnenkomen.

Smaakzintuig
Een zintuig; orgaan met smaakzintuigcellen die smaken kunnen waarnemen, waardoor je kunt proeven. Er zijn vijf smaken: zout, zuur, zoet, bitter en unami.

Proeven
Het waarnemen van smaken met een tong (smaakzintuig).

Smaakstoffen
Er zijn vijf soorten smaakstoffen; zoet, zuur, zout, bitter en umami.

Speeksel
Verteringssap, aangemaakt in speekselklieren; bestaat uit water, slijm en enzymen voor de vertering.

Ruiken
Het waarnemen van geur met een neus (reukzintuig).

Reukharen
Kleine, dunne haartjes in de neus. Reukharen kunnen geurstoffen waarnemen die zijn opgelost in het reukslijmvlies.

Groef
Ruimte op de tong waarin de opgeloste vloeistof stroomt.

Smaakknopje
Kan prikkels omzetten in impulsen. De impulsen gaan via zenuwen naar het centrale zenuwstelsel.

Zenuw
Geeft impulsen door naar de hersenen.

Zintuigcel
Kan prikkels omzetten in impulsen. De impulsen gaan via zenuwen naar het centrale zenuwstelsel.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Maak bij ieder leerdoel een vraag en geef antwoord op die vraag.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Ben je ongeveer 1,5 uur met de opdracht bezig geweest?
    Heb je in die tijd ook het onderzoekje in stap 3 kunnen doen?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed? Controleer je, voor je begint aan de examenopgaven, of je de leerdoelen beheerst?

Hersenen

Hersenen

Intro

Je hersenen zijn van levensbelang. Zonder hersenen zou er helemaal niets in je lichaam functioneren.
Een goede reden om zuinig te zijn op je hoofd!

In de volgende video van de Hersenstichting wordt de werking van onze hersenen uitgelegd. Ook laten ze zien wat de gevolgen van hersenschade kunnen zijn.
Kijk de video en ga daarna verder met de rest van de module.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • de onderdelen van de hersenen benoemen en van die onderdelen de functie(s) beschrijven.
  • benoemen dat de grote hersenen specifieke gebieden heeft die horen bij de verschillende zintuigen.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Onderzoek hoe goed het gesteld is met je geheugen.

Stap 3

Doe de Stroop-test om te bekijken hoe goed de verschillende onderdelen van je hersenen samenwerken.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt een aantal examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 1 à 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

In de module 'Hersenen' leer je de functie van de grote hersenen, van de kleine hersenen, van de hersenstam en van het ruggenmerg.
Ook bestudeer je waar in de hersenen de specifieke gebieden liggen die horen bij de verschillend zintuigen.

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het volgende onderdeel:

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Geheugen

Je kijkt en vergelijkt. Nieuwe situaties worden voortdurend vergeleken met bestaande ervaringen.
De hersenen kunnen feilloos het verleden en heden scheiden. Zo kunnen ze van alles met elkaar vergelijken, samenvoegen, scheiden en uitzoeken. Daarvoor gebruik je je geheugen.
De informatie die binnenkomt, wordt doorgegeven aan de hippocampus (zie afbeelding).
Daar begint alles wat met onthouden te maken heeft.

Je gaat onderzoeken hoe het gesteld is met je geheugen.
Daarvoor doe je de onbekende gezichtentest op Quest
Wat is het resultaat van je test?

Nog een 'test' doen?
Speel 'Memory' op Digischool geheugenspellen
Hoever resterende seconden heb jij?? Minder dan je klasgenoten?

 

Stap 3: Stroop-test

Werk in tweetallen.
De Stroop-test (spreek uit als ‘stroep’) is een test die door onderzoekers wordt gebruikt om
te bekijken hoe verschillende delen van de hersenen samenwerken.

Je onderzoekt hoe goed je de naam van kleuren kunt uitspreken.

De Stroop-test

  • Download de onderzoeksopzet De Stroop-test.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
    of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees de onderzoeksopzet een keer helemaal door.
  • Maak gebruik van de informatie in de Gereedschapskist.
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Voer het onderzoek uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Maak het onderzoeksverslag.
  • Beoordeel eerst samen het onderzoeksverslag.
  • Laat het verslag vervolgens beoordelen door jullie docent.

 

Natuurwetenschappelijk verslag maken

Schrijf je een verslag van een onderzoek voor biologie of NaSk, dan wordt dit een natuurwetenschappelijk verslag genoemd. Het is hierbij vooral belangrijk dat het doel van je onderzoek en de manier waarop je het uitvoert zo duidelijk mogelijk wordt weergegeven. Het schrijven van zo’n verslag gebeurt in verschillende stappen.

 

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Hersenen
Een buitengewoon ontwikkeld orgaan, dat alle gevoelens, het bewustzijn en alle mogelijkheden om iets te doen bevat.

Grote hersenen
Orgaan van het zenuwstelsel; grootste deel van de hersenen, waar signalen van zenuwen worden verwerkt en de beweging van je lichaam wordt geregeld. Is ook het regelcentrum voor o.a. plannen, redeneren, emotie en het geheugen.

Kleine hersenen
Orgaan van het zenuwstelsel, zorgt o.a. voor coördinatie van bewegingen.

Hersenstam
De hersenstam is het oudste hersendeel, ligt in het verlengde van het ruggenmerg en regelt de basale functies.

Zintuigcellen
Zintuigen bestaan uit zintuigcellen. In deze cellen worden prikkels omgezet in impulsen.

Impulsen
Elektrische stroompjes die door zintuigcellen worden doorgegeven aan zenuwcellen.

Reflex
Een zeer snelle reactie van het zenuwstelsel, waarbij het signaal in eerste instantie niet via de hersenen verloopt, maar alleen via het ruggenmerg.

Gewenning
Het hoger worden van de prikkeldrempel voor een bepaalde drempel door een constante aanvoer ervan.

Centrale zenuwstelsel
Bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.

Perifere zenuwstelsel
Bestaat uit alle zenuwen behalve de hersenen en het ruggenmerg.

Zenuwcellen
Specifieke cellen van het zenuwstelsel, die bestaan uit een cellichaam en heel lange uitlopers. Ze ontvangen signalen en informatie en geven die door.

Ruggenmerg
Deel van het zenuwstelsel dat binnen in de wervelkolom ligt, speelt een rol bij het doorgeven van signalen in het zenuwstelsel.

Gevoelszenuwcellen
Zenuwcellen die impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel brengen.

Schakelcellen
Zenuwcellen die impulsen van de ene naar de andere zenuwcel brengen.

Bewegingszenuwcellen
Zenuwcellen die impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren en/of klieren brengen.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je de onderdelen van de hersenen benoemen en van die onderdelen de functie(s) beschrijven?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Hoelang ben je ongeveer met de opdracht bezig geweest?
    Heb je in die tijd alle stappen kunnen doorlopen?
  • Inhoud
    Wat vond je van de Stroop-test. Had je al eens eerder zoiets gezien?
    Hoe goed werken jouw hersenen samen?
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?

Skelet en bewegen

Skelet en bewegen

Intro

Open de interactieve schoolplaat van SchoolTV.
Deze schoolplaat gaat over je geraamte.

Start de videotour 'Reis door je skelet'.
Bespreek na het kijken van de tour met een klasgenoot welke functies ons skelet heeft.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • de functies van het skelet beschrijven.
  • omschrijven hoe dieren zonder skelet aan hun stevigheid komen.
  • omschrijven wat gewrichten zijn.
  • omschrijven hoe spieren beweging mogelijk maken.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken hoe spieren vastzitten aan het skelet.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat het is tussen zoolgangers, teengangers en hoefgangers (topteengangers).

 

Wat ga ik doen?

 

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Vergelijk het skelet van een mens met het skelet van een paard.

Stap 3

Benoem de onderdelen van het skelet van een vleermuis.

Stap 4

Bekijk de video over zoolgangers, teengangers en topgangers. Zoek bij iedere soort ganger vijf dieren op.

Stap 5

Zoek uit hoe regenwormen bewegen.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt een aantal examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Je hebt dieren met een skelet en dieren zonder skelet.
Dieren met een skelet kun je onderverdelen in dieren met een inwendig skelet en dieren met een uitwendig skelet.

Hoe dat precies in elkaar zit, bestudeer je in de onderstaande Kennisbankitems.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Mens en paard

Een mens is een zoolganger. Het paard is een hoefganger.
Een paard loopt letterlijk op de top van zijn tenen.
Het onderste deel van een paardenbeen bevat dan ook minder botten dan het onderste deel van een mensenbeen.

Stap 3: Vleermuis

Kun jij na het bestuderen van het Kennisbankitem de onderdelen van het skelet van een vleermuis benoemen?
Doe de toepassing.

Stap 4: Poten

Hoe zijn poten van dieren aangepast aan hun omgeving?
Bekijk de volgende video van SchoolTV:

Zoogdieren zijn of zoolgangers, of teengangers of hoefgangers.
Een voorbeeld van een zoolganger is een beer, een teenganger is een leeuw en een hoefganger is een zebra.

Beantwoord de onderstaande vraag.

Stap 5: Regenwormen

Regenwormen maken gangen in de grond en maken zo de grond luchtig.
Dat is goed voor plantenwortels, want die hebben zuurstof nodig.
Maar hoe bewegen regenwormen nu precies?
Een regenworm bestaat uit allemaal aparte ringen, die segmenten heten.
Aan elke ring zitten borstels. De segmenten kunnen van vorm veranderen door kringspieren en lengtespieren. Hierdoor kan de regenworm zich voortbewegen.
Bekijk de video. Beantwoord daarna de vragen onder de video. 

 

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Inwendig skelet
Het geraamte bij gewervelde dieren.

Uitwendig skelet
Het pantser bij geleedpotige dieren (bijvoorbeeld insecten).

Borstels
De lichaamssegmenten van regenwormen zijn steeds voorzien van kleine, verharde en borstelachtige uitsteeksel.

Gewrichten
Beweeglijke verbinding tussen twee botten/beenderen.

Botten
Bot is een hard beenweefsel dat aanwezig is bij veel dieren en bij de mens.

Spieren
Een spier is een weefselstructuur van cellen die de eigenschap hebben te kunnen samentrekken waardoor beweging mogelijk is.

Zoolgangers
Zoolgangers hebben een vrij langzame gang. Voorbeelden van zoolgangers zijn mensen, beren en apen.

Teengangers
Maken alleen met de teenkootjes en middenvoetsbeentjes contact met de grond. Voorbeelden van teengangers zijn de katachtigen en honden.

Hoefgangers
Lopen op de toppen van hun vingers of tenen (teenkootjes). Voorbeelden van hoefgangers zijn paarden, koeien en olifanten.

Been
Been is keihard en stevig en ook datgene waar botten uit bestaan.

Kraakbeen
Kraakbeen is weefsel dat stevig is en toch ook buigzaam.

Schedel
De schedel staat boven op de wervelkolom en heeft een beschermende functie.

Romp
De romp bestaat uit de wervelkolom, de ribben, de schoudergordel en de bekkengordel. De romp heeft een beschermende functie.

Wervelkolom
De wervelkolom is veerkrachtig en heeft een beschermende een beschermende en vormgevende functie.

Beenmerg
Beenmerg weefsel in de beenderen van gewervelde dieren, o.a. in ruggenwervel en borstbeen. Speelt een rol bij het vormen van botweefsel en bloed.

Tussenwervelschijf
Een kraakbeenkussentje, gevuld met vocht, gelegen tussen elke wervel en de volgende.

Wervellichaam
De buikzijde van de tussenwervelschijf.

Uitsteeksels
De rugzijde van de tussenwervelschijf.

Bekkengordel
De bekkengordel wordt gevormd door de heupbeenderen en het heiligbeen.

Ledematen
Benaming voor armen en benen.

Kalk
Kalk is een stevige stof die je in je botten vindt en voorkomt dat je botten te soepel zijn.

Lijmstof
Lijmstof is een soepele stof die je in je botten vindt en voorkomt dat je botten te broos zijn.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Ga na of je de leerdoelen hebt gehaald.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Ben je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig geweest?
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Wist je dat het skelet van een paard zoveel overeenkomsten had met ons skelet?
    En wist je nog dat zoogdieren of zoolgangers, of teengangers of hoefgangers zijn?
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?

Afsluiting

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems bij dit thema.

Examenvragen

Je hebt in de modules veel theorie bestudeerd en veel vragen beantwoord en opdrachten gemaakt.
Als het goed is, ben je nu klaar voor het beantwoorden van een aantal examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Wil je meer oefenen? Kijk op Examenkracht.nl

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van dit thema nog eens door.
    Vind je het een goede intro om de opdracht mee te beginnen?
    Past de video goed bij het thema? Waarom wel of waarom niet?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je in het totaal ongeveer 25 uur met dit thema bezig zou zijn.
    Ben je meer of minder tijd met het thema bezig geweest?
    Met welke module ben je het langst bezig geweest? En met welke het kortst?
  • Herhaling
    Heb je voor je aan de modules begon de herhalingsmodules doorgeklikt?
    Wist je het meeste nog?
  • Inhoud
    Het thema bestaat uit tien modules. Welke module vond je het leukst om te doen?
    En welke vond je het minst leuk? Schrijf op waarom je deze opdracht niet zo leuk vond.
     
  • Examenvragen
    Je hebt de examenvragen Vleermuizen gemaakt.
    Ging het goed? Had je de theorie uit de modules nodig om de vragen te kunnen maken?
  • Het arrangement Thema: Vleermuizen vmbo-kgt34 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2025-10-22 09:54:55
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Het thema 'Vleermuizen' is ontwikkeld door auteurs en medewerkers van StudioVO. Fair Use In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor biologie voor vmbo kgt leerjaar 3/4. Dit thema heet vleermuizen en behandelt 10 onderwerpen. Het eerste onderwerp is overlevingsstrategieën. Je leert voorbeelden noemen hoe dieren zich kunnen beschermen tegen de omgeving, uitleggen waarom giftige dieren vaak fel gekleurd zijn, omschrijven hoe camouflage werkt en wat mimicry is. Je leert het verschil tussen de winterslaap en winterrust uitleggen en wat hiervan het voordeel van het dier is en je leert omschrijven wat een wintervacht is. Het tweede onderwerp is bloed en lymfe. Je kunt de samenstelling van het bloed omschrijven door de verschillende bestanddelen te noemen, de functie(s) van de verschillende bestanddelen van bloed omschrijven en de ligging en functies van de lymfevaten omschrijven. Het derde onderwerp is hart en vaatziekten. Je leert in een afbeelding de verschillende onderdelen van het hart aanwijzen, van de verschillende onderdelen van het hart de functie omschrijven, aangeven wat de relatie is tussen de dikte van de wanden van de hartkamers en hun functie. Ook leer je omschrijven wat bloeddruk is en hoe dit tot stand komt, kun je minimaal twee hart- en vaatziekten omschrijven en aangeven wat er gedaan kan worden om die ziekten te voorkomen of te genezen. Het vierde onderwerp is prikkels en impulsen. Met behulp van voorbeelden kun je duidelijk maken hoe je prikkels kunt waarnemen en met welke zintuigen je prikkels kunt waarnemen. De begrippen adequate prikkel, prikkeldrempel en gewenning leer je omschrijven en je kunt het verschil omschrijven tussen een bewuste reactie en een onbewuste reactie. Het vijfde onderwerp is zenuwstelsel. Je kunt de verschillende onderdelen van het zenuwstelsel omschrijven, de functie van de drie type zenuwcellen omschrijven, omschrijven wat een reflex is en de weg van de impulsen bij een onbewuste en bewuste reactie beschrijven. Het zesde onderwerp is horen. Je leert de onderdelen van het oor benoemen en de functie(s) van de onderdelen beschrijven, de werking van het oor omschrijven, omschrijven hoe geluidssterkte wordt gemeten en aangeven wat wordt bedoeld met geluidshinder. Het zevende onderwerp is kijken. Je kunt de onderdelen van het oog benoemen en van die onderdelen de functie(s) beschrijven, de werking van het oog omschrijven; je gebruikt daarbij de term accommoderen. Ook kun je het verschil tussen bijziend en verziend uitleggen en aangeven hoe je bijziendheid en verziendheid kunt verhelpen. Het achtste onderwerp is ruiken en proeven. Het negende onderwerp is hersenen. Je leert aangeven welke organen een rol spelen bij het proeven, de onderdelen van het reukzintuig benoemen en de functie van ieder onderdeel beschrijven, de werking van de neus omschrijven, de onderdelen van het smaakzintuig benoemen en van ieder onderdeel de functie beschrijven. Ook leer je de werking van het smaakzintuig omschrijven en aangeven welke smaken de tong kan waarnemen. Het tiende onderwerp is skelet en bewegen. Je kunt de functies van het skelet beschrijven, omschrijven hoe dieren zonder skelet aan hun stevigheid komen, omschrijven wat gewrichten zijn, omschrijven hoe spieren beweging mogelijk maken. Met behulp van een voorbeeld kun je duidelijk maken hoe spieren vastzitten aan het skelet, met behulp van voorbeelden duidelijk maken wat het is tussen zoolgangers, teengangers en hoefgangers (topteengangers).
    Leerniveau
    VMBO gemengde leerweg, 3; VMBO theoretische leerweg, 4; VMBO theoretische leerweg, 3; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO gemengde leerweg, 4; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 3;
    Leerinhoud en doelen
    Biologie; Instandhouding en ontwikkeling;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    23 uur 0 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, biologie, hersenen, horen, kijken, prikkels, ruiken, skelet, stercollectie, vmbo kgt3

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Biologie. (2015).

    Bloed en lymfe vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63345/Bloed_en_lymfe__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Hart en vaatziekten vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63348/Hart_en_vaatziekten__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Hersenen vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63359/Hersenen__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Horen vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63355/Horen__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Kijken vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63356/Kijken__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Overlevingsstrategieën vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63522/Overlevingsstrategie_n__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Prikkels en impulsen vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63354/Prikkels_en_impulsen__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Ruiken en proeven vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63357/Ruiken_en_proeven__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Skelet en bewegen vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63319/Skelet_en_bewegen__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Zenuwstelsel vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63358/Zenuwstelsel__vmbo_kgt34

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Vleermuizen

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.