Thema: Jakobskruiskruid vmbo-kgt34

Thema: Jakobskruiskruid vmbo-kgt34

Thema: Jakobskruiskruid

Intro

Jakobskruiskruid is een zaadplant met gele bloemen. De plant komt op veel plekken voor in Nederland.
Het is een zeer giftige plant voor paarden en andere dieren.
Bij het eten van veel Jakobskruiskruid kan het dier zelfs sterven. Paarden zullen de plant in de wei niet snel eten.
Maar wanneer het gedroogd in het hooi voorkomt, herkennen ze Jakobskruiskruid niet meer.
Alle delen van de plant bevatten gifstoffen.
Wanneer een paard van Jakobskruiskruid eet, wordt het gif opgenomen in de darmen.
Het gif komt vervolgens in de lever terecht. Daar kan een leverontsteking ontstaan.
Zebrarupsen eten veel Jakobskruiskruid en worden daar niet ziek van.
De rupsen van de Sint Jakobsvlinder zijn aangepast aan het eten van Jakobskruiskruid.
Bekijk de video over Jakobskruiskruid.

In dit thema kijk je naar de bouw en voortplanting van planten.
Ook bestudeer je de bouw en werking van het spijsverteringskanaal en de relaties tussen planten en dieren.
Je sluit het thema af met het maken van een aantal examenvragen. 

Wat kan ik straks?

Kennis

Aan het eind van dit thema kan ik:

K4 Levenskenmerken

  • De levenskenmerken herkennen bij organismen.
  • Het verschil tussen dood, levenloos en levend uitleggen.

K4 Bouw van cellen

  • Plantaardige en dierlijke cellen herkennen aan hun kenmerken.

K6 Verschillende eters

  • Herbivoren, carnivoren en omnivoren herkennen aan hun gebit.
  • Uitleggen wat het verschil in lengte is tussen het spijsverteringskanaal van een herbivoor en een carnivoor.
  • Aan een snavel van een vogel herkennen welk voedsel de soort eet.

K6 Bouw van zaadplanten

  • De organen van een zaadplant noemen.
  • Uitleggen wat de functies zijn van de organen van en zaadplant.
  • Uitleggen hoe fotosynthese werkt.

K6 Relaties tussen organismen

  • Drie symbiotische relaties herkennen tussen organismen.
  • Een predator-prooi relatie beschrijven.

K9 Spijsverteringsstelsel

  • De belangrijkste organen van het spijsverteringskanaal herkennen.
  • Uitleggen wat de functies zijn van de organen.
  • De werking van gal en de verteringssappen beschrijven.

K9 Geslachtelijke voortplanting bij planten

  • Uitleggen wat bestuiving is en de manieren van bestuiving beschrijven.
  • Uitleggen wat bevruchting is en de manieren van vruchtverspreiding beschrijven.

Vaardigheden

Aan het eind van dit thema kan ik:

  • Een schematische tekening maken.
  • Een preparaat maken (met kleuring).
  • Een onderzoek uitvoeren.
  • Flashcards maken en gebruiken bij het leren.

Wat ga je doen?

Het thema Jakobskruiskruid bestaat uit de volgende onderdelen.
In de tabel staat per activiteit hoeveel lessen je ongeveer nodig hebt.

Activiteit

Aantal lessen

Inleiding

Wat kan ik straks?

0,5

Wat ga ik doen?

0,5

Modules

Module: Levenskenmerken

2

Module: Bouw van een cel

2 à 3

Module: Verschillende eters

2

Module: Bouw van zaadplanten

2 à 3

Module: Relaties tussen organismen

1

Module: Spijsverteringsstelsel

2

Module: Voortplanting bij dieren

2

Afsluiting

Samenvattend

0,5

Examenvragen

0,5

Terugkijken

0,5

Totaal:

16 à 17

 

 

 

Modules

Levenskenmerken

Levenskenmerken

Intro

Weet je uit de onderbouw nog wat levenskenmerken zijn?

In de volgende video wordt je geheugen over organismen en hun levenskenmerken even opgefrist.
Ga na het kijken aan de slag met de rest van deze module.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • de verschillende levenskenmerken noemen.
  • de levenskenmerken bij organismen herkennen.
  • het verschil tussen dood, levenloos en levend uitleggen.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert ahet Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Je leest de info over gordeldieren en doe de oefening.

Stap 3

Doe het practicum Pekelkreeftjes.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt een aantal examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Biologie betekent: leer van het leven.
Je noemt iets levend als het alle levenskenmerken of levensverschijnselen vertoont.
Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel 'Levenskenmerken'.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Gordeldieren

Stap 3: Practicum Pekelkreeftjes

    © Hans Hillewaert​

Pekelkreeftjes kun je gebruiken als vissenvoer. Je kunt in de dierenwinkel eitjes van pekelkreeftjes kopen. Die eitjes zien eruit als donkere korreltjes. Binnen de eitjes ontwikkelen de larven zich tot volwassen dieren.
Bekijk de video:

Bekijk de levenscyclus van een pekelkreeftje.

Levenscyclus pekelkreeftjes


Werk in tweetallen.
Pekelkreeftjes zijn levende organismen en vertonen dus levenskenmerken.
Zij kunnen waarnemen.
Zij nemen onder andere licht waar en reageren hierop.

Je gaat in een practicum onderzoeken hoe pekelkreeftjes reageren op licht.

Practicum Pekelkreeftjes

  • Download het practicum Pekelkreeftjes.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
    of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees het practicum een keer helemaal door.
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Voer het practicum uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Maak een onderzoeksverslag, zoals beschreven in de gereedschapskist.
  • Beoordeel eerst samen het onderzoeksverslag.
  • Laat het verslag vervolgens beoordelen door jullie docent.


Maak gebruik van de informatie in de Gereedschapskist.

Natuurwetenschappelijk verslag maken

Schrijf je een verslag van een onderzoek voor biologie of NaSk, dan wordt dit een natuurwetenschappelijk verslag genoemd. Het is hierbij vooral belangrijk dat het doel van je onderzoek en de manier waarop je het uitvoert zo duidelijk mogelijk wordt weergegeven. Het schrijven van zo’n verslag gebeurt in verschillende stappen.

 

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Levenskenmerken/Levensverschijnselen
De kenmerken die levende organismen vertonen, zoals; bewegen, waarnemen, reageren, voortplanten, groeien, ontwikkelen, eten/voeden, ademhalen en uitscheiden.

Organisme
Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levensverschijnselen/levenskenmerken

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kijk of je van de genoemde begrippen een omschrijving kunt geven?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat? Met welke stap ben je het langst bezig geweest?
  • Inhoud
    In de onderbouw heb je ook een opdracht Levenskenmerken gemaakt.
    Wist je het meeste nog? Schrijf één ding op wat nieuw voor je was.
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?

Bouw van een cel

Bouw van een cel

Intro

Als introductie van deze module frissen we je geheugen even op.
Kijk naar de volgende twee video's over de bouw van dierlijke en plantaardige cellen.

Ga nu aan de slag met de rest van deze module.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • de belangrijkste onderdelen van een plantaardige cel benoemen.
  • de belangrijkste onderdelen van een dierlijke cel benoemen.
  • een plantaardige cel en een dierlijke cel met elkaar vergelijken.
  • een preparaat maken.
  • een plantaardige en een dierlijke cel tekenen.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Doe de oefening over een amoebe.

Stap 3

Doe het practicum Waterpest.

Stap 4

Doe het practicum Wangslijmvlies.

Stap 5

Doe het practicum Chromoplasten.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt een aantal examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 à 3 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Alle planten en dieren bestaan uit cellen.
Bestudeer uit de Kennisbank het onderdeel 'Bouw van een cel'.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Amoebe

Stap 3: Practicum Waterpest

Waterpest is een plantje dat veel in sloten voorkomt.
In de bladcellen bevinden zich bladgroenkorrels (of chloroplasten).
Je hebt de cellen van waterpest in het eerste leerjaar misschien ook al bekeken.
Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.

Je gaat met de microscoop een plantaardige cel bekijken.
Je maakt hiervan een schematisch tekening met bijschriften.
Weet je niet meer hoe je een schematische tekening maakt?
Kijk naar het filmpje van Leo Karper en lees de Gereedschapskist.


Voer het practicum uit:

Practicum Waterpest

  • Download nu het practicum Waterpest.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
    of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees het practicum een keer helemaal door.
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Maak gebruik van de informatie in de Gereedschapskist.
  • Voer het practicum uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Beoordeel eerst zelf (eventueel samen met een klasgenoot) de schematische tekening.
  • Laat de tekening vervolgens beoordelen door je docent.

Schematische tekening maken

Met een schematische tekening kun je iets duidelijk weergeven. In tegenstelling tot natuurgetrouwe tekeningen bevat een schematische tekening weinig details.

 

Stap 4: Practicum Wangslijmvlies

Overleg met je docent of je dit practicum gaat doen.
Bekijk de video hoe je een preparaat van het wangslijmvlies maakt.

Dierlijke cellen worden gebruikt bij forensisch onderzoek.
Bijvoorbeeld bloedcellen en cellen van het wangslijmvlies.
Met de chromosomen in de kern kan onderzoek worden gedaan. Dit noem je forensisch onderzoek.
Bekijk ook het volgende filmpje.

Voer het practicum uit:

Practicum Wangslijmvlies

  • Download nu het practicum Wangslijmvlies.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...) of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees het practicum een keer helemaal door.
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Maak gebruik van de informatie in de Gereedschapskist.  
  • Voer het practicum uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Beoordeel eerst zelf (eventueel samen met een klasgenoot) de schematische tekening.
  • Laat de tekening vervolgens beoordelen door je docent.

 

Schematische tekening maken

Met een schematische tekening kun je iets duidelijk weergeven. In tegenstelling tot natuurgetrouwe tekeningen bevat een schematische tekening weinig details.

 

Stap 5: Practicum Chromoplasten

Overleg met je docent of je dit practicum gaat uitvoeren.
Zo niet? Bekijk dan deze video.

Chromoplasten geven kleur aan veel plantendelen, zoals de rode kleur van tomaat, de rijpe rozenbottel of de rode en gele paprika.
Bekijk van één van deze planten enkele cellen met de microscoop. Maak hiervan een schematische tekening.

Practicum Chromoplasten

  • Download nu het practicum Chromoplasten.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...) of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees het practicum een keer helemaal door.
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Voer het practicum uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Beoordeel eerst zelf de schematische tekening.
  • Laat de tekening vervolgens beoordelen door je docent.

Succes!

 

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Cel
Kleinste organisatie-eenheid (bouwsteen) van een organisme.

Protoplasma
De inhoud van een cel, bestaande uit het cytoplasma en de kern.

Cytoplasma
Vloeistof waarin alle celonderdelen liggen.

Celkern
Het deel van een cel dat erfelijke informatie (chromosomen) bevat.

Organel
Onderdeel van een cel met een bepaalde functie.

Celmembraan
Buitenste deel van een cel dat de cel vorm geeft en zorgt dat het celplasma in de cel blijft.

Kernmembraan
De buitenste laag van het kernplasma.

Celwand
Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose. Komt voor bij bacteriën, schimmels en planten.

Vacuole
Ruimte in een cel gevuld met vocht. Een plantencel heeft een grote centrale vacuole, dierlijke cellen hooguit enkele kleine.

Plastiden
Verzamelnaam voor verschillende soorten korrels; chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten. Komen voor in het cytoplasma van plantencellen.

Planten
Organismen waarvan de cellen een celkern hebben en een celwand, meestal met bladgroenkorrels. Er bestaan zowel eencellige (eencellige algen) als meercellige planten. Door bladgroenkorrels doen planten aan fotosynthese. Planten zijn producenten (ze maken voedsel).

 

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2,5 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopte dat ongeveer?
  • Inhoud
    Hebben jullie de drie practica gedaan? Welk practicum vond je het leukst?
    En welke het minst leuk? Schrijf op waarom.
  • Inhoud
    Hebben jullie de drie practica gedaan? Welk practicum vond je het leukst?
    En welke het minst leuk? Schrijf op waarom.
  • Begrippenlijst
    Check de begrippenlijst. Staan alle begrippen in de lijst?

Verschillende eters

Verschillende eters

Intro

Aan het begin van deze module weer een opfrisser van je geheugen!

Herbivoren, carnivoren, omnivoren...weet jij het nog?
Kijk naar de volgende video. Ga daarna aan de slag met deze module.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • omschrijven wat herbivoren, carnivoren en omnivoren eten.
  • herbivoren, carnivoren en omnivoren herkennen aan hun gebit.
  • uitleggen wat het verschil in lengte is tussen het spijsverteringskanaal van een herbivoor en een carnivoor.
  • aan een snavel van een vogel herkennen welk voedsel de soort eet.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Je leest de informatie over een civetkat en probeert te achterhalen wat voor soort eter een civetkat is.

Stap 3

Lees de informatie en maak de oefening.

Stap 4

Bekijk de twee video's en beantwoord de vragen.

Stap 5

Download het werkblad Snavelstaren en onderzoek hoe je aan een snavel kunt zien met wat voor eter je te maken hebt.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt enkele examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Elk dier moet eten om in leven te blijven.
Door te eten krijgt een dier energie en kan zo bewegen, waarnemen, enzovoort.
Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel 'Verschillende eters'.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Civetkat

Lees de volgende informatie over de Civetkat

In Azië en Afrika weten ze wel raad met de civetkat. Ze gebruiken hem daar als huisdier, als muizenvanger en als voedsel, want een gebraden civet is een culinair hoogstandje in enkele Aziatische landen. En er is een koffiespecialiteit, gemaakt van bonen die de civet uitpoept na het eten van vruchten van de koffieplant. De geurklieren van de civetkat produceren een olie-achtige substantie met een sterke musk-geur, die wordt gebruikt in de parfumindustrie.

Stap 3: Vleermuizen

Doe de oefening.

Stap 4: Vertering koe

Bekijk de twee video's over het verteren van plantencellen door een koe op SchoolTV.

Maak de oefening.

Stap 5: Snavelstaren

Sommige vogels eten insecten, andere vogels eten muizen, er zijn vogels die vruchten en zaden eten en er zijn vogels die zowel vlees als plantaardig materiaal eten. Welke voorkeur een vogel heeft, kun je vaak wel bedenken als je naar de snavel van de vogel kijkt.

Het volgende werkblad komt van de site www.verrijkingsstof.nl en bevat twee opdrachten over snavelstaren.

Werkblad Snavelstaren

  • Download het werkblad Snavelstaren
  • Maak eerst opdracht 1.
  • Bespreek de antwoorden klassikaal.
  • Maak daarna samen met een klasgenoot opdracht 2.

Bedenk dat bij deze opdracht vaak meerdere antwoorden goed kunnen zijn.
Het belangrijkste is dat je goed naar de verschillende snavels leert kijken.
Je moet je realiseren dat er een relatie is tussen het soort voedsel dat een vogel eet en de snavel van de vogel.

 

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Vorm snavel
De bek van een vogel is aangepast (geadapteerd) aan het voedsel dat de vogels eten. Bijvoorbeeld: haakvormige snavel bij roofvogels en kegelvormige snavel bij zaadetende vogels.

Vorm poten
De poten van een vogel zijn aangepast (adaptatie) aan hun leefomgeving. Bijvoorbeeld: reiger met lange poten om door ondiep water te waden en eend met zwemvliezen om goed te kunnen zwemmen.

Vorm lichaam
Vorm van het lichaam is aangepast (adaptatie) aan de functie. Bijvoorbeeld: een gestroomlijnd lichaam van dieren die in het water leven en/of jagen, zoals de dolfijn en pinguïn, om goed te kunnen zwemmen

Vorm kiezen
Kiezen zijn aangepast (adaptatie) aan het voedsel dat de dieren eten: herbivoren hebben plooikiezen, carnivoren hebben knipkiezen en omnivoren hebben knobbelkiezen.

Spijsverteringsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die samen zorgen voor de spijsvertering. Spijsverteringsorganen zijn o.a. de maag, alvleesklier, dunne darm en dikke darm.

Herbivoren
Planteneters; eten alleen plantaardig voedsel. Bijvoorbeeld: konijn, koe, gans, bladluis.

Carnivoren
Vleeseters; eten alleen dierlijk voedsel (o.a. vlees, vis en insecten). Bijvoorbeeld: kat, wolf, mol, egel, haai, spin.

Omnivoren
Alleseters of allesetend; benaming voor organisme dat zowel plantaardig als dierlijk voedsel eet. Bijvoorbeeld: varken, mens, kakkerlak.

De lengte van het spijsverteringsstelsel
Lengte van darmkanaal, ook wel spijsverteringsstelsel, is aangepast (adaptatie) aan voedsel dat de dieren eten: herbivoren hebben een lang darmkanaal om planten te kunnen verteren en carnivoren hebben aan een korter darmkanaal voldoende.

Verteren
Het omzetten van voedsel naar voedingsstoffen. Voedingsstoffen kunnen door het lichaam worden opgenomen.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Bedenk bij ieder leerdoel een vraag en zorg dat je ook antwoord kunt geven op die vraag.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Met welke stap ben je het langste bezig geweest?
  • Inhoud
    De verschillende eters was je al eens eerder tegengekomen. Wist je het nog?
    Heb je de opdracht Snavelstaren gedaan? Ging het goed?
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?

Bouw van zaadplanten

Bouw van zaadplanten

Intro

Heb je er ooit bij stilgestaan dat er meer dan één soort planten is? In deze module kijken we naar de zaadplanten.

In de volgende video hoor je wat zaadplanten zijn en wat zaadverspreiding is.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • de organen van een zaadplant noemen: wortels, stengels, bladeren en bloemen.
  • uitleggen wat de functies zijn van de organen van en zaadplant.

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Schrijf in een tabel de functie van de vier organen op. Bespreek je tabel met een klasgenoot.

Stap 3

Bekijk de video Levenscyclus van een erwt en maak de sleepoefening.

Stap 4

Bekijk de video Levenscyclus van een tomaat en zet de stappen in de juiste volgorde.

Stap 5

Doe het practicum 'Lelie': maak een schematische tekening.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt enkele examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 à 3 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

De theorie bij dit onderdeel vind je in de volgende onderdeel van de Kennisbank.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Functies organen

Een zaadplant is een organisme en bestaat uit meerdere organen.
In de tabel hieronder zie je vier van die organen.
Neem de tabel over en vul achter ieder orgaan de functie in.

Orgaan

Functie

Wortels

 

Stengel

 

Bladeren

 

Bloemen

 


Klaar?
Laat je tabel beoordelen door een klasgenoot. Jij beoordeelt zijn/haar tabel.
Geef elkaar op een goede manier feedback.

Stap 3: Levenscyclus erwt

Bekijk de video over de erwt op SchoolTV.

Doe de sleepoefening.

Stap 4: Levenscyclus tomaat

Bekijk nu ook de video over de levensloop van een tomatenplant.

Doe de oefening.

Stap 5: Practicum Lelie

Je onderzoekt de bouw van een lelie en maakt van de onderdelen verschillende schematische tekeningen.
Je maakt ook een dwarsdoorsnede en een lengtedoorsnede.
Benoem alle onderdelen die je herkent.

Practicum Lelie

  • Download nu het practicum Lelie.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
    of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees het practicum een keer helemaal door.
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Maak gebruik van de informatie in de Gereedschapskist.
  • Voer het practicum uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Beoordeel eerst zelf de schematische tekeningen.
  • Laat de tekeningen vervolgens beoordelen door je docent.

Schematische tekening maken

Met een schematische tekening kun je iets duidelijk weergeven. In tegenstelling tot natuurgetrouwe tekeningen bevat een schematische tekening weinig details.

 

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Zaadplanten
Planten die zich voortplanten met behulp van zaden. Zaadplanten hebben wortels, stengels, vaatbundels en bladeren.

Zaden
Bevruchte en gerijpte eicel, waaruit een nieuwe plant kan groeien. Ontwikkelt zich in het zaadbeginsel.

Naaktzadige planten
Zaadplanten waarbij de zaden onbedekt op de schub van een kegel liggen; bijvoorbeeld naaldbomen zoals een den (de dennenappel is een kegelvrucht).

Bedektzadige planten
Zaadplanten waarbij de zaden zich bedekt in een vrucht ontwikkelen, bijvoorbeeld appelbomen (de appel is een vrucht).

Wortels
Ondergronds deel van een plant met de functies: water en mineralen uit de bodem opnemen, reservestoffen opslaan en de plant vastzetten in de grond.

Penwortel
Een dikke hoofdwortel.

Wortelharen
Uitgegroeide opperhuidcellen, die water en mineralen opnemen uit de bodem.

Zetmeel
Zetmeel, een koolhydraat, is de vorm waarin glucose wordt opgeslagen in bladeren.

Knopvorming
Planten vormen knoppen (eindknoppen, zijknoppen, bladknoppen en bloemknoppen) die als ze uitlopen nieuwe bloemen en/of scheuten (= nieuwe stengel met bladeren of met bladeren en bloemen) geven.

Vaten
Kleine buisjes die zorgen voor het transport van stoffen in planten.

Opperhuid
De opperhuid is de buitenste laag cellen van een plant.

Huidmondjes
Opening in bladeren waardoor gassen (zuurstof, koolstofdioxide, waterdamp) in en uit de plant kunnen gaan.

Voortplanting
Het proces waarbij organismen zorgen voor nakomelingen.

Stamper
Vrouwelijk geslachtsorgaan in een bloem, bestaande uit een stempel, stijl en vruchtbeginsel.

Stempel
Bovenste deel van de stamper; hierop komen stuifmeelkorrels terecht bij bestuiving.

Stijl
Stuk van de stamper tussen de stempel en het vruchtbeginsel.

Vruchtbeginsel
Onderste deel van de stamper dat eicellen (vrouwelijke geslachtscellen van de plant) bevat. Uit het vruchtbeginsel kan na bevruchting een vrucht ontstaan.

Zaadbeginsels
Onderste deel van de stamper dat eicellen (vrouwelijke geslachtscellen van de plant) bevat. Uit het vruchtbeginsel kan na bevruchting een vrucht ontstaan.

Meeldraad
Mannelijk geslachtsorgaan in een bloem dat stuifmeelkorrels (mannelijke geslachtscellen van de plant) bevat.

Helmknop
De helmknop is onderdeel van de meeldraad en bestaat uit enkele helmhokjes.

Stuifmeelkorrels
Mannelijke voortplantingscellen van zaadplanten.

Voortplantingscellen
Bij planten: stuifmeelkorrels (man) en eicellen (vrouw).

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer  2,5 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopte dat of had je meer tijd nodig? Welke stap kostte vooral veel tijd?
  • Inhoud
    Ook in klas 1 en/of 2 heb je de bouw van zaadplanten bestudeerd? Wist je alles nog?
    Schrijf twee dingen op die je niet meer wist.
  • Inhoud
    Heb je het practicum 'Lelie' gedaan? Ben je tevreden over de tekening die je hebt gemaakt?
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?

Relaties tussen organismen

Relaties tussen organismen

Intro

Voor mensen is het fijn als je samen kunt leven zonder dat je last hebt van een ander.

Datzelfde geldt ook voor dieren en planten. Dieren en planten kunnen samenleven zonder last te hebben van elkaar, ze kunnen samenleven en op die manier elkaar versterken, maar het kan ook zijn dat de één een negatieve invloed heeft op de ander.

Wist je trouwens dat er op ons mensen heel veel bacteriën leven waar we voordeel van hebben? Er leven zelfs tien keer meer bacteriën in ons lichaam dan dat we lichaamscellen hebben! En dankzij deze bacteriën kunnen wij ons voedsel verteren of onze huid beschermen. Een goede manier van samenleven dus!

Kijk maar eens naar de volgende video. Ga daarna aan de slag met de rest van deze module.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • drie symbiotische relaties tussen organismen beschrijven.
  • een predator-prooi relatie beschrijven.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Je bekijkt de video over het samenleven van een zeeanemoon en een heremietkreeft en doet de oefening.

Stap 3

Je bestudeert info over biologische gewasbescherming en doet de oefening.

Stap 4

Beantwoord de vragen over samenlevingsvormen bij landbouwhuisdieren.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt een aantal examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 1 lesuur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Dat er verschillende relaties tussen organismen mogelijk zijn, lees je in het onderdeel 'Relaties tussen organismen' in de Kennisbank biologie.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Heremietkreeft en zeeanemoon

Een heremietkreeft verbergt zijn weke achterlijf in een leeg slakkenhuis.
Op het slakkenhuis leeft vaak een zeeanemoon. Met zijn netelcellen jaagt de zeeanemoon de vijanden van de heremietkreeft weg. De zeeanemoon en de kreeft leven in symbiose.

Bekijk de video van SchoolTV.

Doe de oefening.

Stap 3: Biologische bestrijding

Sluipwesp
Lieveheersbeestje
Roofmijt
Aaltjes

Veel insecten en andere dieren houden net zo van groente en fruit als wij.
Het gevaar bestaat dat de planten al zijn opgevreten voor ze geoogst kunnen worden.
Plantentelers gebruiken daarom gewasbeschermingsmiddelen.
Vroeger waren dat meestal chemische middelen.
Tegenwoordig maakt men in kassen ook gebruik van biologische middelen.

Bekijk de afbeeldingen hiernaast.
Je ziet een sluipwesp, een lieveheersbeestje, een roofmijt en aaltjes. 
Alle vier deze dieren worden in kassen gebruikt als biologisch bestrijdingsmiddel tegen plaagdieren. 

Hieronder zie je vier plaagdieren: rupsen, slakken, bladluizen en spint.

Rupsen
Slakken
Bladluizen
Spint

Doe de oefening.

Stap 4: Samenlevingsvormen

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Competitie
Concurrentie (strijd) tussen organismen om bijvoorbeeld water, licht of voedsel. De concurrerende organismen kunnen van dezelfde soort zijn of van verschillende soorten.

Symbiose
Langdurig samenleven van twee organismen van verschillende soorten, waarbij de samenleving minstens één van de organismen voordeel biedt. Bijvoorbeeld: parasitisme.

Zaadverspreiding

Verspreiding van zaden over een groter gebied, met kans op een gunstigere standplaats om uit te groeien tot (kiem)plant.

Kan op verschillende manieren: door wind, water, dieren of mensen of door de plant zelf.

Insecten
Groep van geleedpotigen met zes poten, met duidelijk kop, borst en achterlijf. Bijvoorbeeld: libellen, wandelende takken en vliegen.

Predator
Roofvijand, dier dat actief op zoek gaat naar een prooi. Bijvoorbeeld: tijger, haai, spin.

Parasitisme
Het leven van het ene organisme op een  organisme van een andere soort leeft. Het ene organisme houdt zich in stand ten koste van dat andere organisme. De soort die nadeel ondervindt is de gastheer. Bijvoorbeeld: hoofdluis, lintworm.

Mutualisme
Als beide organismen voordeel van hun onderlinge relatie hebben.

Commensalisme
Eén van de twee soorten die samenleeft, heeft een voordeel van de relatie. De andere soort heeft geen voordeel, maar ook geen nadeel.

Saprofyt
Organisme dat zich voedt met dode (delen van) andere organismen. Bijvoorbeeld: bepaalde soorten bacteriën en schimmels.

Epifyten
Zijn organismen die op levende planten groeien zonder hieraan voedsel te onttrekken.

Mycorrhiza
Een samenlevingsvorm van schimmel en wortel.

Kwal
Voorbeeld van een holtedier.

Koraal
Voorbeeld van een holtedier.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 1 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopte dat?
  • Inhoud
    Wat vond je van het filmpje over de zeeanemoon en heremietkreeft?
    Wist je dat dit soort samenlevingsvormen bestonden?
  • Examenopgaven
    Heb je de twee examenopgaven gemaakt? Ging het goed?

Spijsverteringsstelsel

Spijsverteringsstelsel

Intro

In deze module ga je aan de slag met de spijsvertering. Als we iets eten of drinken gaat het van boven naar onder door je lichaam. Via je mond naar binnen en dan via je slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm en endeldarm weer naar buiten.

Je lichaam regelt dit proces helemaal zelf. Je hebt natuurlijk wel invloed op wat je eet, hoe goed je kauwt en of je op tijd naar de wc gaat!
Je lichaam geeft ook duidelijk aan wanneer je weer voedsel nodig hebt. Dit gebeurt alleen niet door, zoals veel mensen denken, een knorrende maag. Hoe dat precies zit zie je in de volgende Clipphanger van SchoolTV. Ga na het kijken aan de slag met deze module.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • de belangrijkste organen van het spijsverteringskanaal herkennen.
  • van ieder orgaan aangeven wat de functie van het orgaan is.
  • de werking van gal en de verteringssappen beschrijven.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert twee Kennisbankitems die passen bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Je maakt flip cards of flash cards om de functies van de organen te leren.

Stap 3

Je doe het practicum 'Werking van speeksel'.

Stap 4

Bekijk het filmpje over de dunne darm en doe de sleepoefening.

Stap 5

Bekijk de video over de mest van een koe en beantwoord de vraag.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt een aantal examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Voordat je lichaam voedingsstoffen uit je eten kan opnemen, moet het eerst bewerkt worden.
Dit noem je verteren en vindt plaats in het spijsverteringsstelsel.
Bestudeer in het Kennisbankitem 'Spijsvertering' uit welke onderdelen het Spijsverteringsstelsel bestaat.
En lees in het onderdeel 'Verteren en verbranden' wat het verschil tussen deze twee begrippen is.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Functies organen

In tweetallen.
'Flip cards' of 'flash cards' zijn kaartjes die gebruikt kunnen worden als hulpmiddel bij het leren.
Op de voorkant van de kaartjes komt een vraag en op de achterkant het antwoord.
Lees voor tips eerst even de Gereedschapskist door. 

Je gaat nu samen met een klasgenoot digitale flip cards maken.
Dat kan bijvoorbeeld op www.cram.com/flashcards/create.

  1. Schrijf op de voorkant alle organen van het spijsverteringsstelsel.
    Schrijf op de achterkant de bijbehorende functie(s).
  2. Noteer de verteringssappen en gal bij de juiste beschrijving van de organen.
  3. Oefen met de verschillende flash cards.

Flashcards maken

Flashcards zijn eigenlijk geheugenkaartjes, die gebruikt kunnen worden bij het ophalen van kennis.

 

Stap 3: Practicum: Speeksel

Practicum: Werking van speeksel

In dit practicum onderzoek je de invloed van speeksel op zetmeel.
Zetmeel in voeding kun je aantonen door er een beetje jodiumoplossing aan toe te voegen.
Jodium is een indicator. Het zetmeel wordt dan paars-zwart.
Als zetmeel verteerd wordt, verdwijnt de paars-zwarte kleur.

Practicum Werking van speeksel

  • Download nu het practicum Werking van speeksel.
    Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...)
    of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).
  • Lees het practicum een keer helemaal door.
  • Zoek de benodigdheden bij elkaar.
  • Maak gebruik van de informatie in de Gereedschapskist.
  • Voer het practicum uit zoals beschreven onder de werkwijze.
  • Maak een onderzoeksverslag zoals beschreven in de gereedschapskist.
  • Beoordeel eerst samen het onderzoeksverslag.
  • Laat het verslag vervolgens beoordelen door de docent.

Natuurwetenschappelijk verslag maken

Schrijf je een verslag van een onderzoek voor biologie of NaSk, dan wordt dit een natuurwetenschappelijk verslag genoemd. Het is hierbij vooral belangrijk dat het doel van je onderzoek en de manier waarop je het uitvoert zo duidelijk mogelijk wordt weergegeven. Het schrijven van zo’n verslag gebeurt in verschillende stappen.

 

Stap 4: De darmen

Bekijk de video van de website van SchoolTV over de werking van de darmen. Maak daarna de oefening. 

Doe de oefening.

Stap 5: Mest van een koe

Veehouders kunnen aan de mest vaak zien of een koe gezond is of niet.
Ze doen daarvoor een mestonderzoek.
Daarbij wordt gekeken of de mest niet te dik of te dun is en of er niet teveel voedselresten in zitten.
Als dat wel zo is, kan dat een teken zijn dat er iets mis met de spijsvertering van de koe.

Bekijk de video.

 

Beantwoord de vraag.

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Vertering
Het afbreken van voedsel tot kleine door het lichaam opneembare deeltjes.

Verbranding
Chemisch proces waarbij energie vrijkomt uit glucose en zuurstof.

Mechanische vertering
Kauwen en kneden, kleiner maken van voeding door o.a. het gebit en bewegingen in maag en darmen (maag- en darmperistaltiek.

Darmperistaltiek
Afwisselende samentrekking van spieren in o.a. slokdarm en darmen; zorgt voor transport van de voedselbrij door het spijsverteringskanaal.

Maagportier
Een kringspier die de maag kan dichthouden en zo gedoseerd de voedselbrij door kan laten naar de darmen.

Chemische vertering
Omzetten van voedingsstoffen in kleinere delen door verteringssappen met enzymen (bijvoorbeeld maagsap) en zonder enzymen (gal).

Enzymatische vertering
Omzetten van voedingsstoffen in kleinere delen door enzymen in verteringssappen.

Enzym
Helpt met het omzetten van stof A in stof B.

Verteringssappen
De sappen die een rol spelen bij de spijsvertering, zoals speeksel, maagsap/maazuur, galsap, alvleessap en darmsap.

Spijsverteringsstelsel
Orgaanstelsel bestaande uit organen die samen zorgen voor de spijsvertering. Spijsverteringsorganen zijn o.a. de maag, alvleesklier, dunne darm en dikke darm.

Huig
De huig sluit de neusholte af van de mondholte tijdens het slikken.

Strottenklepje
Het strottenklepje sluit de luchtpijp af tijdens het slikken.

Galblaas
Slaat gal (afkomstig van de lever) tijdelijk op.

Alvleesklier
Orgaan dat alvleessap maakt voor de spijsvertering; maakt ook hormonen aan (insuline en glucagon), die de hoeveelheid glucose in het bloed regelen.

Dunne darm
Deel van de darm waar verdere vertering plaatsvindt en de meeste voedingsstoffen in het bloed worden opgenomen.

Twaalfvingerige darm
Eerste deel van de dunne darm dat direct na de maag komt.

Darmplooien
Plooien in de darmwand (vooral dunne darm) om het oppervlak te vergroten.

Darmvlokken
Uitstulpingen van de darmwand (vooral dunne darm) om het oppervlak te vergroten.

Dikke darm
Deel van de darm waar nog enkele voedingsstoffen en veel water in het bloed worden opgenomen; onverteerbare resten gaan naar de endeldarm.

Blinde darm
Stukje van de dikke darm zonder functie; bevat wormvormig aanhangsel, dat kan gaan ontsteken (dit heet een blinde darmontsteking).

Appendix
Wormvormig aanhangsel van de blinde darm. Als dit deel ontsteekt, spreek je van een blindedarmontsteking.

Endeldarm
Laatste deel van de dikke darm waar ontlasting (onverteerbare resten) tijdelijk wordt opgeslagen.

Anus
Uitmonding van de endeldarm waardoor ontlasting het lichaam verlaat.

Maag
Orgaan van het spijsverteringsstelsel dat aansluit op de slokdarm. Dient om voedsel te kneden, een deel van het voedsel te verteren en om met behulp van maagzuur schadelijke organismen uit te schakelen (o.a. bacteriën).

Bacteriële spijsvertering
Omzetten van voedingsstoffen in kleinere delen door bacteriën in de darmen.

Dissimilatie
Stofwisselingsproces; afbraak van organische stoffen, waarbij energie vrijkomt (verbranding). Alle organismen vertonen dissimilatie.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Lukte het om in die tijd ook het practicum te doen?
  • Inhoud
    Is het maken van de flash cards goed gelukt? Vond je het een leuke manier om de organen van het spijsverteringsstelsel te bestuderen?
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?

Voortplanting bij zaadplanten

Voortplanting bij zaadplanten

Intro

Het gezoem van bijen is niet altijd even fijn, bovendien is een bijensteek al helemaal geen feestje! Maar bijen zijn ontzettend belangrijk voor de voorplanting van zaadplanten.
Waarom? Dat zie je in de volgende video.

Ga na het kijken verder met de rest van deze module.

Wat ga ik leren?

Na deze module kan ik:

  • uitleggen wat bestuiving is en de manieren van bestuiving beschrijven.
  • uitleggen wat bevruchting is en de manieren van vrucht verspreiding beschrijven.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je bestudeert het Kennisbankitem dat past bij dit onderdeel en test je kennis.

Stap 2

Bekijk de video over Bijensterfte en beantwoord de vragen.

Stap 3

Benoem de onderdelen van een bloem/banaan.

Stap 4

Bekijk de video over de pindaplant en geef van de beweringen aan of ze waar of niet waar zijn.

Stap 5

Lees over de bestuiving door vleermuizen en doe de oefening.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst bij deze module.

Examenopgaven

Je maakt examenopgaven die passen bij dit onderwerp.

Terugkijken

Terugkijken op de module.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 1 à 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer uit de Kennisbank biologie de volgende twee onderdelen.

Test je kennis
Beantwoord de volgende vragen over de theorie in de Kennisbank.

Stap 2: Bijensterfte

In een strenge winter kunnen er veel bijen sterven en dat heeft vervelende gevolgen.
Bekijk de video en beantwoord daarna de vragen.

 

Doe de oefening.

Stap 3: Van bloem tot banaan

Stap 4: Olienoten ofwel pinda's

De meeste mensen houden van olienoten ofwel pinda’s. De pinda is een zaad dat veel lijkt op de bruine boon. De pinda zit, net als de bruine boon, in een peul. De peul heet bij de pinda een dop.
De dop is ontstaan uit een vruchtbeginsel. De dop is dus een vrucht. Als het vruchtbeginsel bevrucht is, groeit de bloeistengel de grond in. Daar ontwikkelt de vrucht zich tot dop met ‘aardnoten’.

Doe de oefening.

Stap 5: Bestuiving door vleermuizen

Vleermuizen kunnen een rol spelen bij de bestuiving van cactussen.
De Lesser Long-Nosed bat is een vleermuissoort die leeft in Amerikaanse Sonorawoestijn.
Deze vleermuis bestuift cactussen zoals de Saguaro, de Organ Pipe en de Cardon. De vleermuizen steken hun neus in de bloem om nectar te drinken. Dan komt er stuifmeel op hun neus.
Soms vliegen ze wel 60 km voordat ze hun neus weer in een volgende bloem steken.
Het stuifmeel op hun neus komt dan op de stempel van de stamper van een andere bloem.
Als het dezelfde cactussoort is, spreken we van bestuiving. De vleermuizen eten ook de vruchten en spugen de zaden uit.

Doe de oefening.

Afronding

Begrippenlijst

Hier vind je de begrippenlijst die hoort bij deze opdracht.

Stamper
Vrouwelijk geslachtsorgaan in een bloem, bestaande uit een stempel, stijl en vruchtbeginsel.

Stempel
Bovenste deel van de stamper; hierop komen stuifmeelkorrels terecht bij bestuiving.

Stijl
Stuk van de stamper tussen de stempel en het vruchtbeginsel.

Vruchtbeginsel
Onderste deel van de stamper dat eicellen (vrouwelijke geslachtscellen van de plant) bevat. Uit het vruchtbeginsel kan na bevruchting een vrucht ontstaan.

Zaadbeginsel
Deel van het vruchtbeginsel, waarin zich een eicel bevindt die kan worden bevrucht.
Uit het zaadbeginsel kan na bevruchting zaad ontstaan.

Meeldraad
Mannelijk geslachtsorgaan in een bloem dat stuifmeelkorrels (mannelijke geslachtscellen van de plant) bevat.

Helmknop
De helmknop is onderdeel van de meeldraad en bestaat uit enkele helmhokjes.

Helmdraad
De helmdraad is onderdeel van de meeldraad en draagt een helmknop.

Stuifmeelkorrels
Mannelijke voortplantingscellen van zaadplanten.

Vrucht
Deel van een plant dat ontstaat uit het vruchtbeginsel en een of meerdere zaden bevat. Speelt vaak een belangrijke rol bij de zaadverspreiding.

Ongeslachtelijke voortplanting
Voortplanting waarbij geen bevruchting plaatsvindt: uit (een deel van) één organisme ontstaat een nieuw organisme. De nakomelingen zijn genetisch hetzelfde als het ouderorganisme. Bijvoorbeeld: bollen, knollen, stekken, uitlopers, wortelstokken. Ander vormen: voortplanting door deling (bij bacteriën en eencellige planten en dieren) en maagdelijke voortplanting (vrouwtjes van bepaalde diersoorten kunnen nakomelingen krijgen zonder dat hier mannetjes aan te pas komen, bijvoorbeeld bladluizen).

Kiem
Deel van een plant dat een embryo (kiem) bevat en kan uitgroeien tot een nieuwe plant. Een zaad is ontstaan uit een zaadbeginsel na versmelting van de eicel en een stuifmeelkorrel. Zaad bevat reservevoedsel voor de kieming en de eerste groei van het kiemplantje, voordat de fotosynthese op gang komt.

Geslachtelijke voortplanting
Voortplanting waarbij bevruchting (= versmelting van geslachtscellen) plaatsvindt. Bij planten smelt een eicel samen met een stuifmeelkorrel. Bij dieren (en mensen) smelt een eicel samen met een zaadcel.

Zygote
Een zygote is wat ontstaat als een zaad- en eicel versmelten.

Verscheidenheid
Ook wel biodiversiteit genoemd; soortenrijkdom binnen een ecosysteem.

Voortplantingscellen
Geslachtscellen. Bij planten: stuifmeelkorrels (man) en eicellen (vrouw). Bij dieren en mensen: spermacellen/zaadcellen (man) en eicellen (vrouw).

Voortplanting
Het proces waarbij organismen zorgen voor nakomelingen.

Stekken
Vorm van ongeslachtelijke voortplanting bij planten waarbij een stukje blad of stengel van een plant uitgroeit tot een nieuwe plant. Bijvoorbeeld: wilgentakken.

Naaktzadige planten
Bij naaktzadige planten liggen de zaden open en bloot. Zaden kunnen zo uit de kegels vallen. Voorbeelden zijn de den en de lariks.

Bedektzadige planten
Bij bedektzadige planten zijn de zaden altijd omgeven (bedekt) door een vrucht. De vruchten kunnen groot en klein zijn.

Examenopgaven

Je hebt in deze module veel theorie bestudeerd en veel opdrachten gemaakt.
In de afsluiting ga je aan de slag met examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Tips

 

Van de examenvragen kan de voortgang worden bijgehouden op ExamenKracht.
Vraag verdere instructies aan je docent.

Binnenkort vind je hier examenvragen van ExamenKracht om mee te oefenen.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Ga na of je de leerdoelen hebt behaald.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je zo'n 1,5 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.
  • Begrippenlijst
    Er staan nogal wat begippen in de begrippenlijst. Kijk of je ze allemaal herkent.
  • Examenopgaven
    Heb je de examenopgaven gemaakt? Ging het goed?

Afsluiting

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems bij dit thema.

Examenvragen

Je hebt in de modules veel theorie bestudeerd en veel vragen beantwoord en opdrachten gemaakt.
Als het goed is, ben je nu klaar voor het beantwoorden van een aantal examenvragen over dit onderwerp. Lees eerst de tips.

Wil je meer oefenen? Kijk op Examenkracht.nl

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van dit thema nog eens door.
    Vind je het een goede intro om de opdracht mee te beginnen?
    Past de video goed bij het thema? Waarom wel of waarom niet?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je in het totaal ongeveer 16 uur met dit thema bezig zou zijn.
    Ben je meer of minder tijd met het thema bezig geweest?
    Met welke module ben je het langst bezig geweest? En met welke het kortst?
  • Inhoud
    Het thema bestaat uit zeven modules. Welke module vond je het leukst om te doen?
    En welke vond je het minst leuk? Schrijf op waarom je deze module niet zo leuk vond.
  • Examenvragen
    Je hebt de examenvragen Jakobskruiskruid gemaakt.
    Ging het goed? Had je de theorie uit de modules nodig om de vragen te kunnen maken?
  • Het arrangement Thema: Jakobskruiskruid vmbo-kgt34 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2025-10-22 09:37:31
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Het thema 'Jacobskruiskruid' is ontwikkeld door auteurs en medewerkers van StudioVO. Fair Use In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor biologie voor vmbo kgt leerjaar 3/4. Dit thema heet Jacobskruid en behandelt 7 onderwerpen. Het eerste onderwerp is levenskenmerken. Je leert de levenskenmerken herkennen bij organismen en kunt het verschil tussen dood, levenloos en levend uitleggen. Het tweede onderwerp is bouw van een cel. Je leert plantaardige en dierlijke cellen herkennen aan hun kenmerken. Het derde onderwerp is verschillende eters. Je leert herbivoren, carnivoren en omnivoren herkennen aan hun gebit. Uitleggen wat het verschil in lengte is tussen het spijsverteringskanaal van een herbivoor en een carnivoor. Aan een snavel van een vogel herkennen welk voedsel de soort eet. Het vierde onderwerp is bouw van zaadplanten. Je kunt de organen van een zaadplant noemen, uitleggen wat de functies zijn van de organen van en zaadplant en uitleggen hoe fotosynthese werkt. Het vijfde onderwerp is relaties tussen organismen. Je leert drie symbiotische relaties herkennen tussen organismen en een predator-prooi relatie beschrijven. Het zesde onderwerp is spijsverteringsstelsel. Je leert de belangrijkste organen van het spijsverteringskanaal herkennen, uitleggen wat de functies zijn van de organen en de werking van gal en de verteringssappen beschrijven. Het zevende onderwerp is voortplanting bij zaadplanten. Je kunt uitleggen wat bestuiving is en de manieren van bestuiving beschrijven en uitleggen wat bevruchting is en de manieren van vruchtverspreiding beschrijven.
    Leerniveau
    VMBO gemengde leerweg, 3; VMBO theoretische leerweg, 4; VMBO theoretische leerweg, 3; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO gemengde leerweg, 4; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 3;
    Leerinhoud en doelen
    Reproductie en evolutie; Biologie; Instandhouding en ontwikkeling;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    17 uur 0 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, biologie, celbouw, levenskenmerken, organismen, spijsverteringsstelsel, stercollectie, vmbo kgt3/4, voortplanting zaadplanten, zaadplanten

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Biologie. (2015).

    Bouw van een cel vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63309/Bouw_van_een_cel__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Bouw van zaadplanten vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63323/Bouw_van_zaadplanten__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Levenskenmerken vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63308/Levenskenmerken__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Relaties tussen organismen vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63327/Relaties_tussen_organismen__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Spijsverteringsstelsel vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63342/Spijsverteringsstelsel__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Verschillende eters vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63321/Verschillende_eters__vmbo_kgt34

    VO-content Biologie. (2015).

    Voortplanting bij zaadplanten vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/63368/Voortplanting_bij_zaadplanten__vmbo_kgt34

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Jakobskruiskruid

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.