Module: Van DNA naar eiwit - v456

Module: Van DNA naar eiwit - v456

Van DNA naar eiwit

Intro

In de vorige module heb je gezien dat eiwitten onmisbaar zijn voor het functioneren van cellen. Je weet ook dat alle cellen van een organisme in principe dezelfde set chromosomen bevatten, ook al verschillen hun functies. Afhankelijk van het celtype en de activiteit van de cel, wordt een bepaald deel van de informatie in de chromosomen gebruikt en verschillende eiwitten gemaakt.

Heel lang is gedacht dat elk gen verantwoordelijk is voor de vorming van één bepaald eiwit en dat het gen ‘aangezet’ wordt op het moment dat de cel het betreffende eiwit nodig heeft. Recent onderzoek laat zien dat het niet zo eenvoudig is.

Genen kunnen blijkbaar ‘aan’ of ‘uit’ staan en het patroon van in- en uitgeschakelde genen kan ook worden doorgegeven aan de nakomelingen.
Het overerven van dit patroon wordt onderzocht bij een snel groeiend vakgebied, de epigenetica. Daarover gaat de volgende video. Overleg met je docent of je de hele video moet bekijken.

Hoe wordt een gen aangezet? En wat gebeurt er als aan gen aan staat? Daarover gaat deze module.

Eindproduct
Je rondt de module af met het maken van een informatieve poster over de oorzaak en de behandeling van de aandoening Cystic Fibrose (CF).
Je werkt hierbij in viertallen.

Wat ga ik leren?

DNA
Leerdoelen

Aan het eind van deze module
Kan ik:

  • de bouw van DNA en RNA beschrijven en de verschillen toelichten;
  • de functies van DNA en van mRNA, tRNA en rRNA benoemen en het verband beschrijven met de bouw ervan;
  • uitleggen op welke manieren de basenvolgorde in het DNA bepaald kan worden.

Deelconcepten
Nucleïnezuren, helixstructuur, basenparing, nucleotide, enkelstrengs en dubbelstrengs DNA, chromosomen, nucleosomen, histonen, kernDNA, mtDNA, RNA, genetische code, primer.

Eiwitsynthese
Leerdoelen

Aan het eind van deze module
Kan ik:

  • op basis van de relatie tussen tripletcode en aminozuur toelichten hoe eiwitten gevormd worden;
  • het proces van transcriptie en translatie beschrijven;
  • uitleggen hoe de aminozuurvolgorde (primaire structuur) van een eiwit de bouw en werking van het eiwit bepaalt;
  • uitleggen hoe eiwitten de bouw en werking van biologische eenheden bepalen.

Deelconcepten
Aminozuur, primaire, secundaire, tertiaire en quaternaire structuur, proteïne, peptidebinding, transcriptie, translatie, mRNA, tRNA, rRNA, cytoplasma, ribosoom, golgi-systeem, (ruw) endoplasmatisch reticulum, tripletcode, codon, anticodon, coderende streng, afleesrichting, template/matrijsstreng, DNA-polymerase, startcodon, stopcodon, plasmide.

Genexpressie
Leerdoelen

Aan het eind van deze module
Kan ik: 

  • weergeven dat DNA bij eukaryoten voor het grootste deel niet coderend is en dat genen voor een groot gedeelte uit introns bestaan;
  • het proces van genexpressie tot en met eiwitsynthese omschrijven;
  • beschrijven dat genen afhankelijk van de omstandigheden tot expressie komen;
  • uitleggen dat in verschillende typen cellen verschillende eiwitten gemaakt worden;
  • verklaren hoe genexpressie en het functioneren van een organisme samenhangen.

Deelconcepten
Chromosoom, gen, DNA, RNA, eiwit, fenotype, genetische code, startcodon, stopcodon, transcriptiefactor, activator, RNA-polymerase, splicing, introns, exons, nucleosomen, niet-coderend DNA, knock-out-gen.

Genregulatie en interactie met (a)biotische factoren
Leerdoelen

Aan het eind van deze module
Kan ik:

  • mechanismen voor genregulatie noemen en het belang ervan toelichten;
  • uitleggen dat cellen voor hun functioneren gebruik maken van eiwitten;
  • uitleggen dat (a)biotische factoren de variatie aan eiwitten beïnvloeden;
  • uitleggen dat genexpressie een dynamisch proces is dat geregeld wordt door verschillende factoren, waaronder epigenetische;
  • uitleggen dat mutagene factoren de genregulatie verstoren.

Deelconcepten
Genoom, structuurgenen, regulatorgenen, recombinant DNA, proto-oncogenen, enzymen, virus, iRNA, promotor, operator, repressor, suppressor, epigenetisch.

 

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Inhoud

Stap 1

Je voert een practicum uit over de bouw van DNA

Stap 2

De structuur van DNA is ontdekt in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Je bekijkt de eerste onderzoeken.

Stap 3

In een cel verlopen duizenden chemische reacties. Al die reacties worden gekatalyseerd door enzymen. Soms gaat dit niet goed. Daarover gaat deze stap.

Stap 4

Met behulp van bioplek.org bestudeer je de transcriptie en de bewerking van mRNA.

Stap 5

Met behulp van bioplek.org bestudeer je de translatie in detail.

Stap 6

Je geeft aan op welke plaatsen genexpressie kan worden gereguleerd.

Afronding

Onderdeel

 

Kennisbank

Alle Kennisbankitems uit deze module.

Eindopdracht

Je maakt een poster over Cystic Fibrosis

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 10 SLU nodig.

 

 

Aan de slag

Stap 1: Bouw van DNA

DNA molecuul
Druk het werkblad Bouw van DNA af.
Knip de 12 nucleotiden stuk voor stuk uit. Kijk goed waar je moet knippen.
Knip bij elke nucleotide het gearceerde vakje weg. Leg de stukjes zo tegen elkaar op je tafel dat er een DNA molecuul ontstaat. Wat valt je op? Bespreek het met een klasgenoot.

Samenvatting
Herhaal uit de module Hetzelfde en toch verschillend, stap 3 DNA, stap 4 DNA replicatie en lees kennisbank:

Algemene bouw van nucleïnezuren

Maak een samenvatting van alle kennis die je nu hebt over de bouw van nucleïnezuren. Maak het schema zo dat je aan het eind van deze module ook de functies kunt toevoegen en de plaats in de cel waar ze actief zijn.
Maak je samenvatting in een document en vul het waar nodig tijdens deze module aan. De samenvatting bewaar je daarna in je portfolio.

Practicum
Je kunt DNA vrij gemakkelijk isoleren uit plantenweefsel, bv uit een ui of uit een kiwi.
Download het werkblad en voer het practicum uit. Overleg met je docent of je hiervan een verslag maakt.

Stap 2: De eerste experimenten

Hershey

De structuur van DNA is ontdekt in de jaren vijftig van de vorige eeuw.
Deze ontdekking is het begin van veel onderzoek.
In deze opdracht leer je iets over de eerste experimenten.

Experiment van Hershey en Chase
In 1952, dus nog voordat de structuur van DNA helemaal was opgehelderd, was konden Hershey en Chase en antwoord geven op de vraag of eiwitten dan wel DNA de drager van de erfelijke eigenschappen zou zijn.
Ze werkten daarvoor met speciale virussen, die bacteriën aanvallen en hun eigen erfelijk materiaal in de bacterie spuiten. Deze bacteriën worden bacteriofagen genoemd.
De bacteriën maken dan in een aantal gevallen zelf nieuwe bacteriofagen.
De onderzoekers werkten met radioactief zwavel en fosfor.

Bespreek met een klasgenoot waarom er, gelet op de bouw van eiwitten en DNA gekozen is voor radioactief fosfor en zwavel. Het antwoord wordt klassikaal besproken.

Experiment van Chargaff

De onderzoeker Chargaff was de eerste die met papierchromotografie DNA analyseerde om de verhoudingen van de stikstofbasen te bepalen.
Hiernaast zie je een deel van zijn resultaten.

  1. Bekijk de verhouding van de verschillende basen. Wat valt je op?
    Welke conclusie kun je daaruit trekken?
  2. Zoek uit waardoor de binding tussen A en C erg moeilijk is.
    Gebruik eventueel Binas.

 

J.D. Watson en F. Crick publiceerden hun model van het DNA in 1953.
In de laatste alinea merkten ze op, dat ze een idee hadden hoe het DNA voorafgaande aan elke celdeling zou kunnen worden verdubbeld.
Arthur Kornberg toonde in 1956 aan, dat DNA zelf de matrijs is voor de eigen verdubbeling van het molecuul. Er waren echter drie mogelijke manieren waarop een DNA-molecuul zichzelf zou kunnen verdubbelen:

  • J.D. Watson
    conservatief: in het nieuwe molecuul vind je niets van het oude molecuul;
  • semi-conservatief: in het nieuwe molecuul vind je de helft van het oude molecuul;
  • dispersief: het oude en nieuwe molecuul zitten willekeurig door elkaar.

Meselson en Stahl voerden in 1957 een experiment uit om te achterhalen welk van deze hypotheses juist is.
Zoals je weet, zit er in het DNA-molecuul vrij veel stikstof.
Dat element komt in een lichte vorm 14N en in een zware vorm 15N voor.
Ze kweekten bacteriën van E.coli in een medium met de zware isotoop net zolang tot alle gewone stikstof was vervangen door zware.
Daarna brachten ze de bacteriën weer in een medium met gewone stikstof.
Met een ultracentrifuge is het mogelijk om DNA-spiralen waar 14N of 15N in zit, van elkaar te scheiden.

Sleep de woorden op de juiste plaats.

zwart 15N , wit 14N

1                  
2                  
3                  
semi-conservatief dispertief conservatief
 
Experiment van Meselson en Stahl

  1. In de afbeelding zie je het resultaat van de experimenten van Meselson en Stahl.

    Voor welk van de drie bij 1 genoemde mogelijkheden pleit dit resultaat?
    Licht je antwoord toe.
  2. Leg uit of het uitmaakt, welke van de twee strengen van een DNA-spiraal voor de replicatie wordt gebruikt.

 

Stap 3: Van DNA naar eiwit

Sikkelcelanemie

In een cel verlopen duizenden chemische reacties. Al die reacties worden gekatalyseerd door enzymen.
Daarbij gaat er natuurlijk wel eens iets mis, en de gevolgen daarvan kunnen groot zijn.
Zo komt het voor dat mensen een bepaald enzym niet kunnen maken, waardoor een bepaalde reactie niet kan verlopen.
Dat kan gevolgen hebben voor een hele reactieketen.

Wat gaat er mis?
Werk in viertallen.
Verdeel de volgende aandoeningen over de groep. Zoek informatie over de symptomen. Noteer ze in een (gedeeld) document.
Noteer ook wat er mis gaat op het niveau van het DNA.
Wissel de gegevens uit. Je kunt ze gebruiken voor je eindopdracht.

  1. Sikkelcelanemie
  2. Familiaire hypercholesterolemie
  3. Spierdystrofie van Duchenne
  4. Hemofilie
Algemene structuur van
α-aminozuren. De R staat
voor residu-groep

Nucleotiden en aminozuren
De vier ziekten die jullie hierboven hebben uitgezocht, zijn het gevolg van een genmutatie in het DNA.
Blijkbaar is er een verband tussen het DNA en het eiwit dat ontstaat. Een logische veronderstelling is dat de volgorde van de nucleotiden de code bevat voor het maken van de eiwitten.
De duizenden eiwitten die een cel nodig heeft, bestaan uit ongeveer twintig verschillende aminozuren.
In een DNA-molecuul zitten vier verschillende nucleotiden.
Beantwoorden de volgende vragen.

Coderen van aminozuren - I

Hoeveel aminozuren kun je coderen als elke nucleotide de plaats van één aminozuur bepaalt

 

 
Coderen van aminozuren - II

Hoeveel aminozuren kun je coderen wanneer je per code twee nucleotiden gebruikt?

 

De logische volgende stap is naar een code van drie nucleotiden te gaan kijken.
Theoretisch kun je 64 codes maken en dat is meer dan voldoende.
In 1965 deed de Japanner Khorana het onderzoek waarmee de juistheid van de veronderstelling, om drie nucleotides als code te gebruiken, werd bewezen. In een eerste experiment gebruikte hij een m-RNA-keten van Uracil en Cysteine aan elkaar. We noemen dat een poly-UC-keten (UCUCUCUCUCUC). Waarom hij mRNA gebruikte en geen DNA zal je in de volgende stap duidelijk worden.

 

 

 

Aminozuren - III

  1. Beredeneer uit hoeveel verschillende aminozuren het eiwit zal bestaan als uitgaat van een code van 1,2 of 3 letters.
    Maak de eerste vraag van oefening "Aminozuren" onderaan deze pagina.
  2. Uit de experimenten bleek dat er een reeks van twee verschillende aminozuren aan elkaar werden gekoppeld (serine en leucine).
    Welke conclusie trek je uit het experiment?
  3. Om zeker te zijn van zijn zaak deed Khorana vervolgens een proef met een poly-AAG-keten (AAGAAGAAG etc).
    Welk resultaat verwacht je van dit experiment om aan te tonen dat er inderdaad een triplettencode gebruikt wordt?
    Leg uit dat het vinden van een polypeptide met 1 soort aminozuur de mogelijkheid van het gebruik van een vierletterige code uitsluit.

 
Nucleotides - aminozuren

Maak de juiste combinaties.

aantal nucleotides per code aantal aminozuren dat gecodeerd wordt
1                  
2                  
3                  
1 (nl code UC) 2 (nl code UCU/CUC) 2 (nl code U/C)
 

Nucleotiden
Werk in tweetallen.

  • Verzin elk een stukje DNA van 12 nucleotiden.
    Geef aan wat de streng is die wordt afgelezen en wat het 3´en het 5´eind is.
  • Wissel je stukjes uit. Maak nu het bijbehorende mRNA van elkaars stukje DNA.
  • Zoek uit voor welke aminozuren het stukje zou coderen.
    Gebruik een tabel voor de genetische code (Binas).
  • Controleer samen de eiwitketens die zouden ontstaan.

Stap 4: Transcriptie in detail

Transcriptie in detail
Lees in de Kennisbank:

Transcriptie in detail

Transcriptie

  • Bekijk op Bioplek alleen de transcriptie en de bewerking van het mRNA voordat het de kern verlaat.
  • Vat het proces van translatie in eigen woorden samen. Gebruik daarin in ieder geval de begrippen DNA, gen, mRNA, RNA-polymerase, splicing, intron, exon. Bespreek dit met een klasgenoot.
Splicing

Ook bij splicing kunnen er dingen fout gaan.
In het volgende voorbeeld gebeurt splicing van een intron bij een volgorde GT…………………… AG.

Welk gevolg heeft de mutatie van A naar C?

 

Bèta- thalassemie
Een voorbeeld van een dergelijke mutatie is de bloedziekte bèta- thalassemie.
Zoek uit wat het gevolg is van deze mutatie en bespreek het met een klasgenoot. 
De mutatie wordt ook klassikaal besproken. 

Stap 5: Translatie in detail

Translatie in detail
Lees uit de Kennisbank:

Translatie in detail

Samenvatting
Vul je samenvatting van stap 1 aan met de functies van de verschillende nucleïnezuren en de plaats in de cel waar ze actief zijn.

Transcriptie en translatie
Bekijk de informatie van transcriptie en translatie in de volgende twee bronnen:

 

Transcriptie en translatie

Kies de juiste woorden bij de transcriptie en translatie

 

  transcriptie
matrijs DNA RNA
plaats in de cel kern cytoplasma
product DNA RNA Eiwit

 

  translatie
matrijs DNA RNA
plaats in de cel kern cytoplasma
product DNA RNA Eiwit

 

 

 
De genetische code

  • Bekijk de informatie over gencode op Bioplek.
  • Test daarna je kennis: gencode.
  1. Uit welke aminozuren bestaat dit ‘eiwit’?
  2. Leg uit wat er kan gebeuren als er een puntmutatie in het DNA optreedt.
    Gebruik daarvoor evt deze animatie mutaties.

 

Bewerking van het eiwit

Nadat het eiwit is gemaakt moet het nog worden bewerkt. Dat zie je in de volgende video. Voer na het kijken de volgende opdracht uit. Laat je tekening controleren door je docent.

  • Maak een schematische tekening van de cel met celorganellen.
    Geef daarin aan waar de processen translatie, transcriptie en eiwitbewerking plaats vinden.
  • Noteer onder je tekening de verschillende stappen van drie processen.
  • Laat je tekening controleren door je docent. Je docent let op de juistheid van de tekening en de juistheid van de verschillende stappen.

 

Oefening: Transcriptie en translatie

Introductie

Introductie

Algemene informatie
Titel
Transcriptie en translatie
Aantal vragen
5
Maximaal te behalen punten
5
Punten nodig om te slagen
4
Start

Drie stukjes eiwit (P, Q en R) worden met behulp van drie verschillende moleculen mRNA met de volgende basevolgorde gemaakt:
P AGAGAGAGAGAGAGAGAG
Q CAUCAUCAUCAUCAUCAU
R AAUGAAUGGAUGAAUGAAUGGAUG
De stukjes RNA worden van het eerste tot het laatste nucleotide getransleerd.
Welke van de volgende antwoorden toont het juiste aantal verschillende aminozuren waaruit het stukje eiwit is opgebouwd?

Door radioactieve straling kunnen in DNA genmutaties worden veroorzaakt. Over genmutaties worden de volgende beweringen gedaan.
Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?

  1. een genmutatie kan berusten op vervanging van een molecuul adenine door een molecuul guanine.
     
  2. een genmutatie kan berusten op vervanging van een molecuul desoxyribose door een molecuul ribose.
     
  3. een genmutatie kan berusten op de afsplitsing van een molecuul fosforzuur van het DNA.


     

Hieronder staan enkele gebeurtenissen die optreden tijdens de eiwitsynthese.
Zet ze in de juiste volgorde.

  • het ontstaan van een codon – anticodonbinding
  • de transcriptie.
  • het ontstaan van peptidebindingen

Een stukje mRNA ziet er als volgt uit:
5’ ACUGAGAUGGGGGUA 3’

Hoe zien de eerste twee anticodons eruit die aan dit stuk RNA worden gebonden? Neem als eerste het anticodon dat aan het start codon wordt gekoppeld.

Geef het 5’- en het 3’-uiteinde aan.

In een bacterieel in vitro eiwitsynthese systeem wordt het volgende kunstmatige mRNA gebruikt:
5'- A A G U C C G G U G G C U C U A G A U G A G U A A G U A -3'

De initiatie van de translatie verloopt in dit systeem slordig: de translatie kan bij willekeurige nucleotiden in het mRNA starten. De terminatie verloopt echter correct, zoals dat in vivo pleegt te gebeuren.

Wat is de aminozuurvolgorde van het langste polypeptide dat in dit eiwitsynthese systeem gesynthetiseerd kan worden? Gebruik voor de namen van de aminozuren de afkortingen die in de tabel van de genetische code wordt gebruikt.

De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Vraag 4

Een stukje mRNA ziet er als volgt uit:
5’ ACUGAGAUGGGGGUA 3’

Hoe zien de eerste twee anticodons eruit die aan dit stuk RNA worden gebonden? Neem als eerste het anticodon dat aan het start codon wordt gekoppeld.

Geef het 5’- en het 3’-uiteinde aan.

Juist antwoord / Uitleg

5’ CAU 3’ (en niet 5’ UAC 3’ , want de anticodons zijn weer complementaire met de codons) en CCC.

Gegeven antwoord
0% (0)
Vraag 5

In een bacterieel in vitro eiwitsynthese systeem wordt het volgende kunstmatige mRNA gebruikt:
5'- A A G U C C G G U G G C U C U A G A U G A G U A A G U A -3'

De initiatie van de translatie verloopt in dit systeem slordig: de translatie kan bij willekeurige nucleotiden in het mRNA starten. De terminatie verloopt echter correct, zoals dat in vivo pleegt te gebeuren.

Wat is de aminozuurvolgorde van het langste polypeptide dat in dit eiwitsynthese systeem gesynthetiseerd kan worden? Gebruik voor de namen van de aminozuren de afkortingen die in de tabel van de genetische code wordt gebruikt.

Juist antwoord / Uitleg

Ser Pro Val Ala Leu Asp Glu

Gegeven antwoord
0% (0)

Stap 6: Genexpressie

Lees uit de Kennisbank:

Reguleren van genexpressie

Genexpressie
Neem de figuur van uit het werkblad.
Geef in deze figuur aan op welke plaatsen genexpressie kan worden gereguleerd.
Noteer naast de figuur hoe dit gebeurt.
Vergelijk je tekening met die van een klasgenoot.

VHM

Lees onder inleiding de tekst over de ziekte Verdwijnende Witte Stof (Vanishing White Matter, VHM) .

  1. Leg uit wat de rol is van de enzymen elF2 en elF2B.
  2. Leg uit waarom het lichaam de eiwitproductie bij koorts op een laag pitje zet.
  3. Hoe regelt het lichaam de eiwitproductie wordt verminderd?
  4. Er komen mutaties voor in de genen voor de subeenheden van elF2B.
    Leg uit waarom er geen leven kan bestaan wanneer elf2B niet werkt.

 

Van genotype naar fenotype
In alle cellen van een organisme zit dezelfde genetische informatie. Dat betekent dat in de cellen die je teennagel vormen, ook alle informatie zit om een geslachtscel te worden. Slechts een deel van die informatie wordt gebruikt.
Inmiddels heb je verschillende factoren leren kennen die kunnen bepalen of een eiwit wel of niet gevormd wordt.
Welke stoffen kunnen een gen activeren en hoe doen ze dat?

  1. Bespreek met een klasgenoot hoe het mogelijk is dat de erfelijke informatie in cellen verschillend gebruikt kan worden.
  2. Zoek zoveel mogelijk manieren waarop de genexpressie geregeld kan worden op verschillende organisatie niveaus:
  • cel,
  • chromosoom,
  • transcriptie,
  • splicing,
  • translatie,
  • bewerking van het eiwit.

Bestudeer daarvoor de bronnen hieronder.
Vat alles samen in een schematische tekening. Laat de tekening controleren door je docent.

Bronnen:

Afsluiting

Samenvattend

Eindopdracht

Taaislijmziekte
Je rondt deze module af door in groepjes (3-4 leerlingen) de oorzaken en gevolgen van de meest voorkomende erfelijke ziekte in ons land te bestuderen: Taaislijmziekte of Cystische fibrose (CF).
Eén op de 3600 kinderen die geboren worden, heeft deze aandoening.

Gezamenlijk zoek je antwoorden op de volgende vragen. Je presenteert de antwoorden in een informatieve poster. De doelgroep van de poster zijn ouders van een kind met CF.

  1. Wat betekent het om CF te hebben? Op welke leeftijd ontstaan de klachten?
    Wat is de prognose van de ziekte? Hoe wordt de ziekte vastgesteld?
  2. Waardoor worden die klachten veroorzaakt:
    • op orgaan niveau
    • op celniveau
    • op molecuulniveau
  3. Hoe komt het dat alleen bepaalde cellen en bepaalde organen afwijkingen vertonen?
  4. Welke chromosomen en genen zijn er bij betrokken? Hoe groot is/zijn die genen?
    Wat is de frequentie van die genen in de Nederlandse bevolking?
  5. Hoe zien het bijbehorende pre-mRNA, mRNA en eiwit eruit?
  6. Hoe komen bij gezonde mensen de juiste eiwitten in de membranen terecht?
    Hoe is dat bij iemand met CF?
  7. Welke behandelingen zijn er of zijn er in ontwikkeling? Wat kan een patiënt met CF doen om zo weinig mogelijk last te hebben van de ziekte?

​Ben je klaar? Kijk dan nog eens naar de leerdoelen van deze module.
Welke aspecten daarvan heb je in je poster verwerkt? Mogelijk kun je de poster nog aanvullen met relevante informatie.
Als je poster klaar zijn worden ze opgehangen en vergeleken.
Beoordeel de posters van je klasgenoten met het beoordelingsformulier .

Bronnen:

Poster maken

Op een informatieve poster kun je laten zien wat de belangrijkste delen van de lesstof zijn. Ook kun je weergeven hoe bepaalde delen zich tot elkaar verhouden.

 

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Ben je ongeveer 10 SLU met deze opdracht bezig geweest.
    Heb je in die tijd alle video's helemaal kunnen bekijken?
  • Inhoud
    Voor mensen die niet weten wat hun afkomst is, kan een DNA test heel interessant zijn. Wist je voor deze module van deze mogelijkheid? Ken je iemand die ook vragen heeft over zijn/haar achtergrond of misschien ben je dat wel zelf. Zou je zelf kiezen voor zo'n test? Misschien ook wel om iets te weten te komen over een eventuele erfelijke aandoening. 
  • Examenopgaven
    Heb je alle examenopgaven die in stap 5 stonden gemaakt? Ging het goed? Denk je dat je op deze manier op de juiste manier hebt kunnen controleren of je de leerdoelen beheerst?
  • Het arrangement Module: Van DNA naar eiwit - v456 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2025-01-07 20:41:03
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Deze les valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollectie voor biologie voor vwo leerjaar 4/5/6. Dit is thema ’Enzymen en eiwitsynthese'. Het onderwerp van deze les is: van DNA naar eiwit. Aan het eind van deze module Kun je: de bouw van DNA en RNA beschrijven en de verschillen toelichten; de functies van DNA en van mRNA, tRNA en rRNA benoemen en het verband beschrijven met de bouw ervan; uitleggen op welke manieren de basenvolgorde in het DNA bepaald kan worden.
    Leerniveau
    VWO 6; VWO 4; VWO 5;
    Leerinhoud en doelen
    Biologische eenheid; Biologie; Bouw eiwitten; DNA; DNA als universele drager van genetische informatie; Bepalen basenvolgorde;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    10 uur 0 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, basenvolgorde, biologie, dna, mrna, rna, rrna, stercollectie, trna, vwo4/5/6
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Transcriptie en translatie

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.