Fictie vind je overal: In boeken, in strips, in gedichten, maar ook op de televisie. Met fictie bedoelen we dat het verhaal verzonnen is. Alles wat niet verzonnen is, noemen we non-fictie. Kranten, woordenboeken, het journaal op de tv en studieboeken zijn voorbeelden van non-fictie.
Fictie = verzonnen, fantasie, uit je duim gezogen Non-fictie = waar gebeurd
Soms lijkt fictie echt gebeurd. Denk maar aan een soap. Het lijkt echt, het zou kunnen, maar het is verzonnen. Als fictie 'net echt' is, noemen we die realistisch. Harry Potter is natuurlijk niet-realistisch.
fictie
non-fictie
verzonnen
niet verzonnen
realistisch of niet-realistisch
leesboeken, gedichten, musicals
nieuwsberichten, reisgidsen, schoolboeken
We verdelen fictie in 3 delen:
Geschreven verhalen, bijvoorbeeld proza, korte verhalen, romans en poëzie, gedichten
Getekende verhalen, bijvoorbeeld strips, tekenfilms, computergames
Gespeelde verhalen, bijvoorbeeld films, toneel, soapseries, musicals
De verhalen in romans, jeugdboeken en films zijn meestal verzonnen. Het komt ook voor dat fantasie en werkelijkheid door elkaar lopen. In een verzonnen verhaal vind je dan gedeeltes die echt gebeurd zijn.
Verhalen die echt gebeurd zijn kom je in biografieën, autobiografieën, documentaires, het journaal en de artikelen in de krant. We noemen dit non-fictie.
Lees nu het tekstfragment Aan de bal van Lieneke Dijkzeul. (Klik op de titel om naar het fragment te gaan.)
Vragen:
1. Geef met enkele zinnen aan waarover de tekst gaat.
2. Waar zou dit verhaal zich afspelen? Geef aan waarom je dat denkt.
3. Is dit nu fictie of non-fictie?
4. Zou je het boek willen lezen? Waarom (niet)?
Vragen:
1. Wanneer is Lieneke Dijkzeul geboren?
2. Welke studie heeft ze gedaan?
3. Wat is meestal het thema van haar jeugdboeken?
4. Wanneer verscheen haar eerste boek?
Slotopdracht:
Je gaat dit jaar boeken lezen voor je fictiedossier. Wil je alvast een boek uitkiezen voor je leeslijst? Volg de link naar de pagina van startpagina. Kies in het startmenu voor jeugdboeken (12+).
Verhalen, gedichten, strips, computerspellen, films en t.v. series zijn er voor je plezier, ze zijn ontspannend.
Je kunt ook zeggen dat fictie wordt geschreven om je te vermaken. Het is bijna altijd een amuserende tekst.
Maar ze kunnen ook iets met je doen: je aan het denken zetten, je diep raken, je iets leren of je helpen bij het vormen van een mening
Door iets te lezen kun je anders over bepaalde dingen gaan denken:
Je leert de gedachten, gevoelens, meningen en ideeën van andere mensen kennen.
Je maakt kennis met het leven in andere landen en met andere culturen, in andere tijden en andere omstandigheden.
Je maakt mee hoe problemen ontstaan en opgelost kunnen worden.
Je leert je in een ander verplaatsen, dus te denken hoe een ander denkt. Je kruipt als het ware in zijn hoofd.
Blok 2: Verhaalsoorten
Verhaalsoorten
Er zijn veel soorten verhalen. Sciencefictionverhalen, liefdesverhalen, detectiveverhalen en griezelverhalen. Een ander woord voor verhaalsoort is genre. Vaak horen verhalen bij meer dan één genre. Een liefdesverhaal kan heel humoristisch zijn en een griezelverhaal kan ook over school gaan.
Verhaalsoorten:
Avonturenverhaal
De hoofpersoon beleeft het ene avontuur na het andere.
Griezelverhaal
Gaat over griezelige gebeurtenissen.
Liefdesverhaal
Gaat over verliefd worden/zijn.
Oorlogsverhaal
Speelt in de oorlog.
Humoristisch verhaal
Grappig, lachwekkend verhaal.
Historisch verhaal
Speelt in het verleden.
Eigentijdsverhaal
Speelt in deze tijd.
Sciencefictionverhaal
Speelt in de toekomst.
Multicultureel verhaal
Over mensen uit verschillende culturen.
Ridderverhaal
Speelt in de middeleeuwen en de hoofdpersonen zijn ridders.
Verhaal over verre landen
Speelt in een ander land met een andere cultuur.
Fantasieverhaal
Speelt in een gefantaseerde wereld, in het verleden of in de toekomst.
Sprookje
Gaat over reuzen, dwergen en andere bijzondere figuren.
Detectiveverhaal
Gaat over het oplossen van een misdaad.
Dierenverhaal
De hoofpersonen zijn dieren.
Indianenverhaal
Gaat over indianen.
Mythe
Verhaal over goden dat speelt in vroeger tijden.
Pictogrammen
Als je in de bibliotheek een boek zoekt van een bepaald genre, wil je dat boek snel
kunnen vinden. Daar hebben ze in de bibliotheek iets op bedacht. Voor elk genre is er
een pictogram (= een plaatje) bedacht. Het juiste pictogram wordt met een etiket op de
rug van een boek geplakt. Zo zie je meteen waar dat boek over gaat.
Zoek je bijvoorbeeld een boek over voetbal of over een andere sport? Dan zoek je naar een pictogram met een basketbal. Er zijn in totaal meer dan twintig verschillende pictogrammen.
We gaan twee fragmenten lezen uit het boek Slavenhaler van Rob Ruggenberg:
Vragen:
1. Is het boek Slavenhaler fictie of non-fictie?
2. Onder welk genre valt het boek Slavenhaler?
3. Wie is de hoofdpersoon in dit verhaal?
4. Wat weet je over de hoofdpersoon?
Op de site vind je meer informatie over het boek, over de schrijver en achtergrondinformatie bij het verhaal. Je kan zelfs je vragen per e-mail aan de schrijver stellen.
Vragen over de schrijver:
1. Wanneer en waar is de schrijver geboren?
2. Welke opleiding heeft de schrijver gedaan?
3. Vind je in het boek iets terug wat te maken heeft met de opleiding van de schrijver?
4. Noem nog een aantal boeken dat deze schrijver geschreven heeft.
5. Hoe kwam de schrijver op het idee om het boek Slavenhaler te schrijven?
6. Zou je een boek van deze schrijver willen lezen voor je lijst? Waarom wel/niet?
Blok 3
Hoofdpersonen
De hoofdpersoon is de belangrijkste figuur in het boek. Sommige boeken hebben één hoofdpersoon, andere boeken hebben meerdere hoofdpersonen. Vaak draait een verhaal om die hoofdpersoon en zijn/haar problemen. Hij wil bijvoorbeeld zijn vriendin terug krijgen of een moord oplossen of uit handen van de vijand blijven.
In het verhaal maakt de hoofdpersoon vaak dingen mee, er zijn hindernissen, gevaren of moeilijkheden. Soms zijn er andere personen die hem dwarszitten.
De hoofdpersoon wil altijd iets, maar hoeft niet steeds een moedige, zelfverzekerde figuur te zijn. Hij kan ook onzeker zijn, net zoals mensen in de werkelijkheid. Soms zijn hoofdpersonen het slachtoffer van een situatie; ze zijn bijvoorbeeld in de steek gelaten door hun ouders of hun vrienden.
Je kunt de hoofdpersoon in een verhaal op twee manieren bekijken;
Hoe/wie is de hoofdpersoon?
Hoe verandert de hoofdpersoon door de gebeurtenissen in het verhaal?
Hoe/Wie is de hoofdpersoon?
In bijna geen enkel boek lees je de eerste vijf bladzijden uitgebreid wie/hoe de hoofdpersoon is. Meestal leer je de hoofdpersoon beter kennen naarmate je verder bent in het verhaal. In het verhaal lees je van alles over de hoofdpersoon. Soms wordt er letterlijk iets gezegd, maar meestal moet je ‘tussen de regels doorlezen’ om te weten te komen hoe de hoofdpersoon is. Alles wat je leert over de hoofdpersoon is van belang om de hoofdpersoon goed te kunnen beschrijven.
Je leert de personen in verhalen op de volgende manier kennen:
1. door wat ze doen en zeggen,
2. door hun reacties in moeilijke situaties en op anderen,
3. door wat ze denken, voelen, willen, moeilijk vinden,
4. door wat andere personen over hen denken of zeggen,
5. door wat de verteller over hen zegt,
Eigenlijk is het beschrijven van de hoofdpersoon heel makkelijk, het hele boek draait immers om hem/haar. Maar dat betekent wel dat je aandachtig moet lezen en dat je tijdens het lezen aantekeningen moet maken. Doe je dit, dan schrijf je met gemak vijf bladzijden vol over de hoofdpersoon. Maak je geen aantekeningen en denk je niet goed na, dan krijg je niet meer dan een paar zinnen op papier over de hoofdpersoon.
Hoofdpersoon beschrijven
Als je de hoofdpersoon in je boek moet beschrijven moet je in ieder geval de volgende punten behandelen:
Het innerlijk van je hoofdpersoon
Het uiterlijk van je hoofdpersoon
Leeftijd, familie, school, hobby’s, andere opvallende, belangrijke zaken
De ontwikkeling van de hoofdpersoon in het verhaal
Is de hoofdpersoon realistisch en kon je je inleven?
Maak bij het beschrijven van je hoofdpersoon altijd gebruik van voorbeelden, zodat degene die je verslag leest, zich ook kan inleven in de hoofdpersoon.
De hongerspelen - Suzanne Collins
Als je op het plaatje klikt, kom je op de site van Bol.com. Als je vervolgens op Inkijkexemplaar klikt, kom je in hoofdstuk 1 van de Hongerspelen.
Lees eerst het hoofdstuk en beantwoord dan de volgende vragen.
Vragen:
1. Wie is de hoofdpersoon in dit boek?
2. Wat weet je al over de hoofdpersoon? Denk aan uiterlijk, karakter,
woonplaats, vrienden, gezinssamenstelling, enz.
3. Zou je dit boek nu wilen lezen?
4. Dit boek is verfilmd. Op YouTube kun je de trailer van de film vinden. Lees jij liever een boek dat verfilmd is, of maakt dat voor jou niet uit?
Bijfiguren
De bijpersonen of bijfiguren zijn alle andere mensen uit het boek, die geen hoofdpersoon zijn.
De bijfiguren hebben vaak één opvallende eigenschap, ze reageren bijna steeds op dezelfde manier en ze zijn behoorlijk voorspelbaar. Van de bijfiguren weet je erg weinig. Je weet niet altijd waar ze zijn, wat ze denken of wat ze doen.
In je boekverslag noem je alleen de belangrijkste bijfiguren.
Een verhaal is spannend als je steeds verder wilt lezen. Spanning ontstaat doordat het verhaal vragen bij je oproept over de afloop van een gebeurtenis, of over de afloop van het hele verhaal. Zulke vragen noemen we spanningsvragen. Als je een antwoord wilt op die vragen, móét je wel doorlezen.
Voorbeelden van spanningsvragen zijn:
• Mag de hoofdpersoon meespelen in Jong Oranje?
• Lukt het de hoofdpersoon om achter het geheim van haar beste vriendin te komen?
• Zal het wel goed aflopen met de hoofdpersoon nu hij in zo’n gevaarlijke situatie zit?
Belangrijke woorden die je moet kennen:
Spanning: het gevolg van een onbeantwoorde vraag. Hoe langer het antwoord uitblijft, hoe groter de spanning. Het achterhouden van informatie: iets pas later vertellen. Cliffhanger: Als de schrijver het verhaal op een spannend moment afbreekt en overgaat op een andere verhaallijn. Onverwachte wending: Er gebeurt iets wat je als lezer niet had verwacht.
Bekijk samen met je docent de Prezi.
Voorleeswedstrijd
Read2Me! is dé voorleeswedstrijd voor brugklassers. De wedstrijd wordt georganiseerd in vier rondes:
1. Op school niveau (januari)
2. Op lokaal niveau in het werkgebied van de bibliotheek met de vo-scholen (februari)
3. Op provinciaal niveau met alle deelnemende bibliotheken (maart/april)
4. Op landelijk niveau met (bijna) alle provincies (mei)
Voor de voorleeswedstrijd kies je het best een boek van de Jonge Jury.
In een dagboek schrijf je iedere dag op wat je hebt meegemaakt. Maar ook
waar je aan denkt en wat je voelt. Dit kunnen leuke dingen zijn, maar ook
verdrietige. Een dagboek is dus heel persoonlijk. Ook kun je geheimen in het
dagboek schrijven. Het kan namelijk fijn zijn om je hart te luchten. Meestal wil
je niet dat iemand anders het leest. Daarom zit er vaak een slotje op het
dagboek. Vind je het juist wél leuk dat anderen jouw verhalen kunnen lezen?
Dan kun je een dagboek op internet bijhouden. Dat heet een weblog. Andere
kinderen kunnen dan ook reageren. Je kunt hier beter geen geheimen
vertellen.
Kenmerken van een Dagboek:
is geschreven in de ik-vorm
is op chonologische volgorde geschreven
er wordt iedere dag in geschreven
er staan veel persoonlijk dingen in, zoals gevoelens en gedachten.
Weblog
Kort gezegd is een weblog de digitale opvolger van het traditionele dagboek. De weblogger gebruikt zijn internetpagina voor het publiceren van persoonlijke gedachtes, nieuwtjes, links en commentaar. Sommige weblogs zijn puur persoonlijk; anderen richten zich op een specifiek thema. Weblogs kunnen door één persoon gemaakt worden, of door een heel team.
Kenmerken van een weblog:
wordt voor andere mensen geschreven
is op chronologische volgorde geschreven
er wordt iedere week een stukje geschreven
wordt 'leuk' gemaakt met plaatjes of filmpjes
Vlog
(een afkorting voor video weblog) is de benaming van een dagboek (Engels: log) op internet, waarbij het grootste deel van het dagboek bestaat uit videobeelden of foto's. De vlog is een variant op het blog (afkorting voor weblog), waarbij de inhoud voornamelijk tekst is.
Het bekendste dagboek is dat van Anne Frank.
Bekijk het volgende filmpje over haar dagboek.
Tijdens haar verblijf in het Achterhuis houdt Anne een dagboek bij. Wat is haar grootste wens?
Het dagboek van Anne Frank is wereldberoemd geworden. Hoe komt dat, denk je?
Het woord ‘strip’ (komt uit het Engels) betekent ‘strook’, een strook plaatjes dus.
Een strip is een verzameling tekeningen die samen een verhaal vertellen. De meeste strips hebben ook woorden.
Kenmerken van stripverhalen:
Wat iemand denkt of zegt wordt in een tekstballon geschreven.
Emoties van de stripfiguren worden in zijn gezicht en ook rondom de stripfiguur getekend.
Geluiden worden soms in knalballonnen uitgedrukt, of ze zijn in de tekening te lezen [pang].
De tekst is vaak minder belangrijk en wordt alleen gebruikt om duidelijk te maken wat je echt niet kunt tekenen.
Soorten stripverhalen:
Stripverhalen kun je op verschillende manieren indelen, als je kijkt naar:
Lengte
Tekenstijl
Inhoud, realistisch of onrealistisch – wat is het onderwerp van de strip
Doelgroep: jongens of meisjes
Lengte
In één stripplaatje staat een mop: een cartoon. Meestal heeft een cartoon geen tekst.
In drie of vier plaatjes achter elkaar wordt het verhaal verteld. [in de krant, een tijdschrift]
Langere getekende verhalen van één bladzijde: Guust Flater, Jan, Jans en de kinderen.
Een heel stripboek met één lang verhaal: Suske en Wiske, Kuifje, Donald Duck.
Deze getekende verhalen vormen samen vaak een serie. Aan de buitenkant lijken de boeken op elkaar, maar elk album is een nieuw avontuur met dezelfde hoofdpersonen.
Tekenstijl:
Kleurboekfiguren: eenvoudig getekend, hebben gekke kenmerken: te korte beentjes, te grote neuzen e.d.
Realistische figuren prachtig getekend, het lijken wel foto’s.
Inhoud:
Niet realistische getekende verhalen met monsters, pratende dieren, draken, kabouters.
Realistische getekende verhalen over dingen die in het echt óók kunnen gebeuren, vaak realistisch getekend.
Onderwerp:
Net als boeken kun je stripverhalen indelen in soorten wat betreft het onderwerp:
humor, geschiedenis, western, detective, liefde etc. Het is meestal een combinatie van onderwerpen. Bijv. Asterix is humor en geschiedenis, Suske en Wiske is humor en avontuur.
Humorstrips zijn niet ingewikkeld, herhaling van het domme gedrag van de stripfiguur maakt het leuk. Gaan vaak over nietszeggende figuren.
Avonturenstrips of detectivestrips zijn ingewikkelder, het verhaal is dan belangrijker, ze moeten ook spannend getekend en verteld worden. Ze gaan over schurken en helden.
Wat kun je me vertellen over de lengte van Amoras?
Wat kun je me vertellen over de tekenstijl van Amoras?
Is het verhaal realistisch of niet realistisch? Leg uit waarom je dat vindt.
Bij welk onderwerp (genre) zou je dit stripverhaal indelen?
Voor welke leeftijd zal deze strip getekend zijn? Waarom denk je dat?
Is dit verhaal voor jongens of voor meisjes getekend?
Huiswerk
* Fictiedossier
Verwerkingsopdrachten
In klas 1 en 2 maak je een fictiedossier. Dit leesdossier bestaat uit een snelhechter, waarin alle verwerkingsopdrachten van je gelezen boeken zitten. Ook de film-, poëzie- en cabaretopdrachten gaan in dit dossier.
Opbouw van je fictiedossier:
Een voorblad. Hierop staat jouw naam, klas en docent.
De aftekenkaart. Je docent zal je na het inleveren van je eerste opdracht een aftekenkaart meegeven. De docent vult de gegevens van je opdracht in en tekent deze af. Ben je de kaart kwijt, dan moet je alle opdrachten opnieuw inleveren. Het is dus handig om de gemaakte opdrachten op je computer te bewaren.
Je opdrachten. Je plaatst al je opdrachten in één snelhechter. Let op: de laatstgemaakte opdracht zit bovenop.
Boekverwerkingsopdrachten
Vier verwerkingsopdrachten
In klas 1 lees je twee boeken voor de lijst. In klas 2 lees je ook twee boeken. De vier boeken moeten aan de volgende eisen voldoen:
- Je leest Oorlogswinter/Boy 7
- Je leest één historisch boek spelend voor 1950 (Minimaal C)
- Je leest twee zelfgekozen C boeken of hoger.
Boekendoos
Fictieopdracht 2 De boekendoos klas 1 periode 3
Je kiest een boek en maakt bij dit boek de opdracht van de boekendoos. Deze opdracht telt 4 keer mee voor rapport 3.
Stappenplan:
1. Zoek een schoenendoos met deksel.
2. Versier de doos functioneel:
- Plak op de deksel een kopie van de voorkant van het leesboek
- Plak op de zijkanten afbeeldingen en/of teksten die volgens jou iets over het boek zeggen.
3. Schrijf op de onderkant je volledige naam en klas.
4. Typ een korte samenvatting van de inhoud. De samenvatting bevat de volgende onderdelen:
een beschrijving van de hoofdpersonen in het boek
de belangrijkste gebeurtenis in het boek
de afloop van het verhaal.
5. Onder de samenvatting typ je jouw mening over het boek in 40 á 50 woorden.
Dat doe je in begrijpelijke tekst. De mening bevat
twee beoordelingswoorden (kijk bij boekverslag voor een paar voorbeelden van beoordelingswoorden).
argumenten (uitleg met voorbeelden uit het boek) waarom je juist deze beoordelingswoorden gekozen hebt.
6. Plak zowel de samenvatting als de mening in de deksel van de schoenendoos. Zorg dus dat de samenvatting en mening niet langer zijn dan 1 A4.
7. In de schoenendoos verzamel je nu tien voorwerpen of afbeeldingen van voorwerpen waarvan jij vindt dat ze een belangrijke rol in het boek spelen.
- Aan elk voorwerp bind je een kaartje waarop je op de voorkant uitlegt hoe dit voorwerp een belangrijke rol speelt in het boek.
- Op de achterkant van het kaartje komt een letterlijk stukje tekst uit het boek (citaat) waarin het voorwerp ook genoemd wordt. Zet het nummer van de bladzijde erbij.
Wil je de stappen tot het maken van een eigen boekdoos nog eens zien, kijk dan naar dit filmpje.
Werk netjes! Lever boekdoos op tijd in!
BEGIN OP TIJD MET HET MAKEN VAN DEZE OPDRACHT!
Veel plezier en succes!
Filmverslag
Je gaat de film Radeloos óf Spijt óf Boy 7 kijken. Dit zijn verfilmingen van Nederlandse boeken. (Het is ook mogelijk dat de docent een fim voor jullie uitzoekt en deze klassikaal met jullie kijkt.)Ga naar Zappbios via de link voor de juiste film:
Je kunt op de T onder het filmpje drukken voor ondertiteling.
Doe je oordopjes in als je de film gaat kijken, zodat je de andere leerlingen niet stoort.
Het filmverslag
Nu je de film hebt gekeken, ga je er een verslag van maken. Dit verslag komt in je fictiedossier.
Zo maak je je filmverslag:
Titelblad
Noteer je naam, de titel, datum, klas, naam docent, inleverdatum
Plaats een plaatje van de film op je titelblad.
Algemene Gegevens
Wat is de titel van de film?
Wat is de naam van de regisseur?
Wat is de naam van de scenarioschrijver?
In welk jaar is de film uitgebracht?
Wat is de titel van het boek waarop de film is gebaseerd?
Wie is de schrijver van dit boek?
Genre
Kies het genre bij de film. Er bestaan o.a. de volgende soorten films:
- Misdaadfilm, avonturenfilm, oorlogsfilm, detectivefilm (western)
- Het melodrama (de sentimentele film, gevoelens en emoties)
- De comedy
- Psychologische films (films die zich bezighouden met de menselijke problematiek)
Inhoud:
Gebeurtenissen
Maak een samenvatting van de inhoud (1 mavo: 150 woorden en 1 havo/vwo: 200 woorden). Je mag deze zelf maken, maar je mag ook een samenvatting aanpassen uit een uittrekselboek of van het internet (dan moet je wel de bron vermelden!).
Personages
Wie is de hoofdpersoon/hoofdpersonen?
Wie zijn de belangrijkste bijpersonen?
Geef een karakterbeschrijving van de hoofdpersoon/hoofdpersonen? (grappig, serieus, enzovoorts)
Hoe waren de hoofdpersonen gekleed? Denk hierbij aan de functie die de kleding heeft.
Maken de personen een ontwikkeling door? Zo ja, welke? Leg je antwoord uit.
Plaats
Beschrijf waar het verhaal zich afspeelt.
Tijd
Wanneer speelt het verhaal zich af?
Hoe weet je dat?
Begin
Hoe begint het verhaal? Er bestaan 3 verhaalopeningen: met een inleiding, bij het begin van de eigenlijke gebeurtenissen of ergens midden in de gebeurtenissen.
Probleem en afloop
Wat is het belangrijkste probleem van de hoofdpersoon?
Welke afloop heeft de film: een goede of een slechte afloop, of iets daartussenin? Leg uit waarom je dat vindt.
Heeft de film een open einde (het verhaal is uit, maar het is nog niet echt afgelopen), of gesloten einde (het probleem in het verhaal is opgelost, het is echt afgelopen)?
Muziek
Werd er gebruik gemaakt van muziek?
Had de muziek een opvallende rol in de film of diende deze alleen als achtergrond?
Was er sprake van speciale geluidseffecten?
Titel
Welke betekenis heeft de titel?
Beoordeling
Beschrijf wat je zelf vond. Gebruik beoordelingswoorden (moeilijk, spannend, gevoelig, boeiend, aangrijpend, humoristisch).
Welke persoon sprak jou het meeste aan en waarom?
Welk fragment vond jij het best en waarom?
Vond je alles voorspelbaar of was het origineel?
Was er iets herkenbaars?
Bronvermelding
Lijst met bronvermeldingen:
-Naam boek, jaar van uitgave en naam van de uitgever
-Naam film, jaar van “uitgave” , naam van de filmmaatschappij
Het arrangement Fictie is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Gwenda Braak
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2019-02-04 11:19:55
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Pictogrammen
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.