Thema: Schule hv2

Thema: Schule hv2

Start

Einleitung

Lieber Schüler, liebe Schülerin,

Deutsch lernen kann man am besten in Deutschland - das ist klar! Aber einfach mal ein Jahr in Deutschland leben oder gleich ganz auswandern, geht natürlich nicht.
Zum Glück gibt es auch noch andere Möglichkeiten, z.B. einen Schüleraustausch.
Man hat dann Kontakt mit Jugendlichen in Deutschland. Zuerst über Mail, Skype, Chat usw., aber letztendlich besucht man einander auch wirklich. Meistens verbringt man zwei Wochen miteinander: eine in den Niederlanden und eine in Deutschland.
So ein Austausch macht Spaß und man lernt auch noch etwas dabei!

Duits leer je het beste als je een tijdje in Duitsland woont, dat is zeker! Maar niet iedereen heeft de mogelijkheid om tijdelijk te emigreren.
Gelukkig zijn er ook andere mogelijkheden, bijvoorbeeld een uitwisselingsprogramma voor middelbare scholieren. Je hebt dan contact met jongeren in Duitsland. Eerst via e-mail, Skype, chat, enzovoorts, maar uiteindelijk bezoek je elkaar echt. Meestal breng je twee weken met elkaar door: één week in Nederland en één week in Duitsland.
Een dergelijke uitwisseling is leuk en je leert er ook nog van!

Inhalt

Inhalt - Inhoud
Het thema Schule bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Start
  • Werkzeugkasten 1
  • Hören
  • Lesen
  • Werkzeugkasten 2
  • Sprechen
  • Schreiben
  • Landeskunde
  • Sprachaufgaben

 

Viel Spaß - Veel plezier!

Was kannst du schon?

Wat kan je al?
Ik ben benieuwd of je al wat woorden/zinnen die met 'Schule' te maken hebben, kent. Doe de volgende oefeningen om er in te komen.

1
Hieronder zie je vijf Nederlandse en vijf Duitse woorden.
Zoek bij ieder Nederlands woord het juiste Duitse woord.

 

Oefening:Wat kan je al?

Hoe ging het?
Wist je van de meeste Nederlandse woorden de Duitse vertaling te vinden?

Was wirst du lernen?

Ziele - Doelstellingen

Aan het einde van dit thema zou je mee kunnen doen aan een uitwisselingsprogramma voor middelbare scholieren.

Aan het einde van dit thema:

  • kun je eenvoudige luister- en leesteksten over het leven op school en het schoolsysteem begrijpen;
  • kun je een eenvoudig gesprek over naar school gaan voeren;
  • kun je een tekstje schrijven over het leven op school;
  • kun je beschrijven hoe jouw schoolweek eruit ziet;
  • heb je veel nieuwe woorden geleerd.

 

Opdrachten

Alle opdrachten staan in het teken van een uitwisseling van scholieren.
In 'Sprachaufgaben' vind je realistische situaties waarin je kunt toepassen wat je hebt geleerd.

Kijk in de 'Werkzeugkasten' voor de:

  • uitspraak
  • spelling
  • woordjes en zinnen
  • de grammatica

Raak niet in paniek als je het nog niet kunt!
Je leert het allemaal in dit thema.

Daar gaan we! Van je leraar krijg je te horen wat je eerste taak is.

Viel Erfolg! - Veel succes!

Arbeitsplan

Arbeitsplan

Ieder thema bestaat uit een groot aantal opdrachten.
Het is belangrijk dat je goed bijhoudt welke opdrachten je gedaan hebt.
Om je te helpen, hebben we een werkplan gemaakt.
Op dat werkplan kun je bijhouden welke onderdelen je al gedaan hebt.

Download hier het Arbeitsplan Schule

Werkzeugkasten 1

Einleitung

Dieser Werkzeugkasten ist eine Schatztruhe, in der du allerlei Informationen findest die zum Thema Schule gehören:
Het onderdeel Werkzeugkasten is een soort gereedschapskist. In dit deel van de Werkzeugkasten vind je informatie bij het thema Schule:

  • Wortschatz
  • Wortschatz: Schulsachen
  • Wortschatz: Schulfächer
  • Wortschatz: mehr Wörter
  • Spiele

 

Viel Erfolg! - Veel Succes!

Wortschatz - 1

Wozzol - Schule
Hier wirst du die Wörter zum Thema üben.
Für jedes Thema stehen in StudioWozzol fertige Wörterlisten, die du sofort zum üben benutzen kannst.

 Woordenlijst Wortschatz A

 Woordenlijst Wortschatz B

 Woordenlijst Wortschatz C

 

 Woordenlijst Aussagen A

 Woordenlijst Aussagen B

 Woordenlijst Aussagen C


Du hast die Wörterlisten geübt mit StudioWozzol.
Mit diesem Programm kannst du einfach und effizient Wörter lernen.
Klick auf die Taste StudioWozzol; hier gibt es noch viele andere Wörter um deinen Wortschatz zu vergrößern!

StudioWozzol

Wortschatz - 2

Weet jij wat een pen, een schrift, een lineaal in het Duits is?
Bekijk de onderstaande woorden en maak de bijbehorende oefeningen.

de rugzak
de schooltas                
het boek
de leraar
het bureau
de lijm
de liniaal
de schaar
het notitieblok
de globe
de balpen
der Rucksack
die Schultasche
das Buch
der Lehrer
der Schreibtisch                      
der Kleber
das Lineal
die Schere
der Notizblock
der Globus
der Kugelschreiber
de leerling
de gum
het potlood
het schrift
de ringband
de kleurpotloden                
de inkt
de puntenslijper
de marker
de agenda
het etui
der Schüler
der Radiergummi
der Bleistift
das Heft
der Ringbuch
der Wachsmalstift
die Tinte
der Spitzer
der Markierstift
der Terminkalender
das Federmäppchen

 

 Oefening 1 - Invuloefening Duits-Nederlands

 

Oefening 2:Invuloefening Nederlands-Duits

 

  Oefening 3 - Invuloefening
 

Kann ich deine Schere ausleihen?
Kan ik je schaar lenen?

 

Tut mir leid, ich habe keine Schere.
Het spijt me, ik heb geen schaar.

 

Kann ich deinen Spitzer ausleihen?
Kan ik je puntenslijper lenen?

 

Tut mir leid, ich habe keinen Spitzer.
Het spijt me, ik heb geen puntenslijper.

 

Kann ich deinen Radiergummi ausleihen?
Kan ik je gum lenen?

 

Tut mir leid, ich habe keinen Radiergummi.
Het spijt me, ik heb geen gum.

 

Kann ich dein Lineal ausleihen?
Kan ik je liniaal lenen?

 

Tut mir leid, ich habe kein Lineal.
Het spijt me, ik heb geen liniaal.

 

Mini gesprek
Vraag aan drie andere klasgenoten of je iets mag lenen van hun schoolspullen.
In de voorbeelden was het antwoord altijd negatief.
Hoe kun je een positief antwoord formuleren?

Wortschatz - 3

Wiskunde, geschiedenis, Engels...
Zur Schule gehören natürlich Schulfächer. In einigen hast du sicher gute Noten, bei anderen Fächern stehst du vielleicht nicht so gut.
Wiskunde, geschiedenis, Engels... Op school heb je natuurlijk schoolvakken.
Voor sommige vakken heb je goede cijfers, voor andere misschien wat minder.


Mit deinem Austauschpartner wirst du auf jeden Fall über Fächer und den Stundenplan reden. Darum lernst du in den folgenden Übungen die wichtigsten Wörter zu diesem Thema.
Met je uitwisselingspartner zul je zeker spreken over schoolvakken en je lesrooster. In de volgende oefeningen leer je de belangrijkste woorden die je nodig hebt voor dit gesprek.

 

 Oefening 1 - Invuloefening

 

Oefening 2:Was machen wir in der Schule

Stundenplan
Schreibe deinen eigenen Stundenplan auf Deutsch auf.
Schrijf je eigen rooster op in het Duits.

Minigesprek
Partnerarbeit: Einer von euch stellt Fragen zum Stundenplan, der andere beantwortet sie.
Werk samen: Eén van jullie stelt vragen over het rooster, de ander geeft antwoord.

Mögliche Fragen - Mogelijke vragen:

  • Wat heb je maandag het vierde uur?
  • Wanneer heb je Wiskunde?
  • Hoe laat begin je op vrijdag?
  • Hoe laat ben je op dinsdag uit?
  • Hoe lang duurt de lunchpauze en hoe laat is die?

Denkt euch selbst noch andere Fragen aus. Tauscht die Rollen.
Bedenk zelf nog andere vragen. Wissel van rol.

Wortschatz - 4

In den folgenden Übungen lernst du mehr Wörter, zum Thema Schule.
In de volgende oefeningen leer je meer woorden bij het thema Schule.

Wie sagt man...
Schreibe die folgenden Sätze in dein Heft.

Öffne die

 Woordenlijst Aussagen A

Übe die Sätze mit StudioWozzol und lerne sie.
Leer de zinnen en woordjes.

Schreibe die folgenden Sätze in dein Heft. Wie sagst du auf Deutsch:
Schrijf de volgende zinnen in je schrift. Hoe zeg je in het Duits:

  1. Ik zit in klas 3.
  2. Ik heb goede cijfers voor wiskunde en Frans.
  3. Ik heb slechte cijfers voor Duits.
  4. Ik hoop dat ik overga.
  5. Ik ben nog nooit blijven zitten.

Kontrolliere und verbessere eventuell.
Controleer en verbeter eventueel je tekst.

Voer nu samen met je klasgenoot een minigesprek, waarin je de woorden en zinnen van StudioWozzol-lijst Aussagen A gebruikt. Pas de vragen en antwoorden aan aan jouw situatie.

Reagieren
Öffne die

 Woordenlijst Aussagen B

Übe die Sätze mit StudioWozzol und lerne sie.
Oefen de woordjes en zinnen.

Schreibe diese Sätze auf Deutsch in dein Heft.
Vertaal de volgende zinnen in het Duits in je schrift.

  1. Ik heb een toets gemaakt en vond de vragen heel moeilijk.
  2. Ik ben net klaar met deze opdracht.
  3. Meneer Schwarze, kunt u mij dat uitleggen?
  4. Ik ben mijn schrift vergeten, sorry.
  5. Ik heb een 10 voor Natuurkunde gehaald.

Vergelijk je zinnen met de zinnen van een klasgenoot.

Wortschatz - 5

Hier vind je nog een aantal oefeningen over Wortschatz en Aussagen om je woordenschat te vergroten.

Oefening:Wortschatz A

Oefening:Wortschatz C

Oefening:Aussagen C

Spiele

Los geht's
Mit diesen Spielen lernst du bestimmt noch besser Deutsch!
Met de volgende spelletjes leer je de Duitse taal nog beter.

Viel Spaß! - Veel plezier!

- Memoryspel Spel 1
- Memoryspel Spel 2
- Tetris - Flash
- Kasse - Im Schreibwarenladen - Flash
- Der, die oder das? - Flash
- Drei gewinnt! - Flash
- Schlag die Maschine! - Flash

Hören

Einleitung

Hier übst du das Hören. Dafür machst du verschiedene Hörübungen. Alles, was du hier lernst, hilft dir dein eventuellen Austauschpartner zu verstehen.
In dit onderdeel staat je luistervaardigheid centraal.
Alles wat je in dit onderdeel leert, kun je gebruiken als er ooit een echte uitwisselingspartner komt, te verstaan.
In de luisteroefeningen hoor je:

  • etwas über Fächer und Stundenpläne.
    iets over vakken en roosters.
  • wie ein Schultag in Deutschland aussieht.
    hoe een schooldag in Duitsland eruitziet.
  • etwas über Noten und Zeugnisse.
    iets over cijfers en diploma's.
  • ein Lied über die Schule.
    een lied over de school.

 

Viel Erfolg! - Veel succes!

Lerntipp Hören

Vor dem Hören - Voordat je gaat luisteren:

  • Lies die Fragen durch. So kannst du dich besser auf die gesuchten Informationen konzentrieren.
    Lees de vragen. Dat helpt bij het concentreren op de informatie die je zoekt.

 

Beim Hören - Terwijl je luistert:

  • Von Anfang an gut aufpassen! - Konzentriere dich.
    Let vanaf het begin goed op! - Concentreer je.
  • Schreibe die Antwort auf und lies gleich die nächste Frage.
    Schrijf het antwoord op en lees dan meteen de volgende vraag.
  • Es ging zu schnell? Wiederhole die Übung, wenn das geht.
    Ging het te snel? Luister nog een keer, als dat kan.
  • Du verstehst nicht alles? Kein Problem! Nicht alle Wörter sind nötig, um den Text zu verstehen.
    Je kunt niet alles begrijpen? Het is niet nodig alle Duitse woorden te begrijpen om te weten waar de tekst over gaat!

Fächer1

Schulfächer - Schoolvakken

Mache die Übnung.

Fächer1: Marions Stundenplan

Marions Stundenplan

Übung 1:

Sieh Marions Stundenplan an und höre dir danach den Beitrag an.
Schreibe bei 1 - 9 die richtigen Fächer.
Bekijk het rooster van Marion en luister naar haar verhaal.
Schrijf bij 1-9 de juiste vakken.

 

Übung 2:

Höre dir den Beitrag an. Wähle unten das Fach, das Marlou an dem Tag nicht hat.
(Beluister het fragment. Kies het vak dat ze die dag niet heeft).

Fächer2: Lieblingsfächer

Lieblingsfächer
Höre dir den Beitrag von Marion an. Was sind Marions Lieblingsfächer?
Luister naar het verhaal van Marion. Wat zijn Marions lievelingsvakken?


Wähle Marions Lieblingsfächer.
Kies Marions lievelingsvakken.

  1. Biologie
  2. Mathe
  3. Deutsch
  4. Musik
  5. Französisch
  6. Kunst
  7. Sport
  8. Physik
  9. Englisch

Heb jij dezelfde vakken gekozen als je buurman/buurvrouw?

 

Fächer2: Hassfächer

Hassfächer
Höre dir den Beitrag von Marion noch mal an.
Luister nogmaals naar Marion.

Welche Fächer mag Marion nicht besonders?
Welke drie vakken vindt Marion niet zo leuk?

  1. Deutsch, Englisch, Französisch
  2. Französisch, Kunst, Deutsch
  3. Englisch, Französisch, Latein

Vergleiche deine Antwort mit einem Mitschüler.
Vergelijk je antwoord met het antwoord van een klasgenoot.

Fächer2: Und du?

Und du?
Übersetze und vervollständige die Sätze.
Vertaal en vul de volgende zinnen aan.

  • Mijn lievelingsvak is ...
  • Mijn lievelingsvakken zijn ...
  • Een vak waar ik een hekel aan heb, is ...
  • Vakken waar ik een hekel aan heb, zijn ...

Vergleiche deine Sätze mit sechs Mitschülern. Frage sie nach ihren Lieblings- und Hassfächern. Notiere die Antworten.
Vergelijk je antwoorden met zes klasgenoten. Vraag hen over hun favoriete vakken en hun minder favoriete vakken. Noteer hun antwoorden.

Welche Gemeinsamkeiten/Unterschiede gibt es?
Wat zijn de overeenkomsten/verschillen?

Schulalltag: Ann-Kathrins Schultag

Ann-Kathrins Schultag
Ann-Kathrin erzählt wie ein normaler Schultag aussieht.


Dabei spricht sie auch über AG's. Eine AG ist eine ArbeitsGemeinschaft. In den meisten Schulen in Deutschland gibt es solche AGs. Das sind Aktivitäten, die nach dem Unterricht in der Schule angeboten werden. Es gibt eine Theater-AG, verschiedene Sport-AG's, einen Schachclub, eine Tanz-AG, den Chor usw.
Beantworte die folgenden Fragen auf Niederländisch in deinem Heft:
Ann-Kathrin vertelt hoe haar schooldag eruitziet.
Ann-Kathrin praat ook over AG. AG is de afkorting voor Arbeits gemeinschaft.
Dat zijn naschoolse activiteiten die op de meeste scholen in Duitsland worden aangeboden.
Leerlingen kunnen bijvoorbeeld sporten, dansen, schaken, koor enzovoorts.
Beantwoord de volgende vragen in het Nederlands in je schrift.
Vergelijk aan het eind jouw antwoorden met de antwoorden.

Vragen Ann-Kathrins Schultag:

  1. Hoe laat beginnen de lessen?
  2. Hoe laat eindigen de lessen meestal?
  3. Welk vak vindt Ann-Kathrin niet zo leuk?
  4. Waarom doet Ann-Kathrin niet mee met de AG's op school?
  5. Hoe lang werkt Ann-Kathrin dagelijks aan haar huiswerk?
  6. Wanneer leert Ann-Kathrin voor de repetities?

 

Schulalltag: Henrike's Schultag

Henrike's Schultag
Im folgenden Beitrag erzählt Henrike über ihren Schultag.
In het volgende fragment hoor je hoe Henrike's schooldag eruitziet.

Lies die folgenden Sätze: sind sie richtig oder falsch?
Lees de volgende zinnen: zijn deze goed of fout?

  1. Henrike staat 6.30 uur op.
  2. Ze gaat altijd met de auto naar school.
  3. De eerste les begint om 7.40 uur.
  4. Een lesuur duurt 45 minuten.
  5. Na twee lesuren volgt een pauze.
  6. Meestal is Henrike om 13.10 uur uit.
  7. Henrike drumt in de schoolband.
  8. Na het huiswerk heeft Henrike geen tijd meer voor hobby's.

Vergleiche deine Sätze mit einem Mitschüler. Welche Gemeinsamkeiten/Unterschiede gibt es?
Vergelijk jouw antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot. Wat zijn de overenkomsten/verschillen?

Zeugnisse

Zeugnis - Rapport
Download de volgende afbeelding: Jahreszeugnis der Schule .

Sieh dir erst das Zeugnis von Hans Munsterman.
Suche danach die niederländische Übersetzung von:
Jahreszeugnis - Mitarbeit - Ordnung - Einschätzung - Leistungsübersicht - Notenstufen - Versetzungsvermerk.
Je ziet het rapport van Hans Musterman.
Zoek de betekenis van:
Jahreszeugnis - Mitarbeit - Ordnung - Einschätzung - Leistungsübersicht - Notenstufen - Versetzungsvermerk.


Hans heeft alleen maar 2-en op zijn rapport.
Gaat Hans met dit rapport over? Leg je antwoord uit.

 

Zeugnisse
In Deutschland gibt es zweimal pro Schuljahr ein Zeugnis: nach ungefähr der Hälfte des Schuljahres im Februar (Halbjahreszeugnis) und natürlich am Ende des Schuljahres.
Auf dem Zeugnis stehen die Noten 1 bis 6 (1=gut, 6=schlecht), eine Beurteilung und am Ende des Jahres auch, ob der Schüler in die nächste Klasse versetzt wird oder sitzenbleibt.
In Duitsland krijg je twee keer per schooljaar een rapport: één na ongeveer de helft van het schooljaar in februari (halfjaarbericht) en natuurlijk één op het einde van het schooljaar.
Op het rapport staan cijfers van 1 t/m 6 (1 = goed, 6 = slecht) en een toelichting van de docent. Aan het einde van het schooljaar wordt er beslist of je over mag naar de volgende klas of dat je blijft zitten.


Besprich mit einem anderen Schüler:
Bespreek met een klasgenoot de volgende vragen.
- Gaat het in het filmpje over het halfjaarbericht of over het eindrapport?
- Hoe zijn ze in Duitsland aan het beoordelingssysteem gekomen?
- Is Tamara een goede leerling?

Lied

Wozu Schule?
Keine Lust auf Schule?
Lieber raus gehen statt lernen?
Geen zin in school?
Vind je ook dat uitgaan beter is dan leren?
Rapperboy Andy hat über seinen Schulfrust einen Rap gemacht.
Rapperboy Andy maakte een rap over zijn schoolfrustraties.

Lees de liedtekst:

Ich sitze in meinem Klassenzimmer.
Es ist so langweilig. Ich hoffe, es wird nicht schlimmer.
Doch dann meint der Lehrer: Morgen kommt die Schularbeit.
Oh, mein Gott, ich bin für die Schularbeit noch gar nicht bereit.
Zu Hause angekommen, lauf ich rauf in mein Zimmer.
Und siehe da: ich lerne.
Man sieht es mir nicht an, doch ich mach das nicht gerne.
Der Schweiß tropft mir von meinem Gesicht.
Das, was die Schule da macht, ist doch nicht dicht.
Es ist ein heißer Tag, ich sitze in meinem Zimmer
und muss das tun, was keiner mag.

Nie mehr Schule, das ist mein Traum.
Einfach nichts tun unter einem Baum.
Einfach das Leben genießen.
Doch die Schule kommt und muss alles vermiesen.
Nie mehr Schule, das will jeder.
Draußen relaxen ganz ohne Lehrer.
Einfach die frische Luft genießen.
Doch die Schule kommt und muss alles vermiesen.

 

Maak de volgende oefening in groepjes van drie of vier leerlingen.

Besprecht in Kleingruppen oder in der Klasse den Text.
Wie findest du Andys Rap?
Bespreek de inhoud van de rap in een groepje of in de klas.
Wat vinden jullie van de rap?

Lesen

Einleitung

In dit onderdeel oefen en verbeter je je leesvaardigheid.
Du liest etwas über:

  • das deutsche Schulsystem - het Duitse schoolsysteem.
  • Sitzenbleiben - zittenblijven.
  • einen Austausch - een uitwisseling van leerlingen.
  • eine Schule in Südost-Frankreich - een school in het zuidoosten van Frankrijk.
  • Ausreden - smoesjes.

 

Na, dann mal los!

 

Lerntipp Lesen

Vor dem Lesen - Voordat je gaat lezen:

  • Sieh dir Titel, Abbildungen und hervorgehobene Textstellen gut an.
    Vielleicht weißt du dann schon, worum es in dem Text geht.
    Bekijk eerst de titel, de plaatjes en de apart gedrukte woorden.
  • Lies die Einleitung. Bestimme die Textsorte (z.B. Brief, Märchen, Gebrauchsanleitung).
    Lees de inleiding. Kijk wat voor soort tekst het is (advertentie, gebruiksaanwijzing enz.).
  • Lies die Aufgaben. Bestimme die Lesestrategie.
    Lees de opdrachten. Bepaal de manier van lezen:
    • skimmen (global lesen, um den Hauptgedanken des Textes zu erfassen)
      skimmen (globaal lezen om er achter te komen waar de tekst over gaat)
    • scannen (nach konkreten Informationen suchen, z.B. Namen oder Zahlen)
      scannen (zoeken naar bepaalde woorden of getallen)
    • intensiv lesen (Satz für Satz; Details verstehen)
      intensief lezen (zin voor zin)
  • Sieh dir bei Multiple-Choice-Fragen die Antworten gut an und achte auf die Unterschiede.
    Als er meerkeuzevragen staan, bekijk dan alle antwoorden en kijk wat de verschillen zijn.

 

Beim Lesen - Terwijl je leest:

  • Du verstehst nicht alles? Kein Problem! Nicht alle Wörter sind nötig, um den Text zu verstehen.
    Kun je niet alles begrijpen? Het is niet nodig alle Duitse woorden te begrijpen om te weten waar de tekst over gaat!
  • Rate die Bedeutung von Wörtern. Achte dabei auf den Kontext. Vergleiche mit anderen Sprachen (z.B. Englisch, Französisch, Russisch).
    Vaak kun je de betekenis wel ongeveer raden door de rest van de zin te bekijken of door te kijken op welk Nederlands (Engels, Frans, Russisch enz.) woord het lijkt.

Schulsystem

In welche Schule gehst du?
Wie erklärst du auf Deutsch, in welche Schule du gehst? Deutsche Schüler wissen bestimmt nicht, was du meinst, wenn du erzählst, dass du in eine havo- oder vwo-Schule gehst. Damit du deutschen Schülern einfach erklären kannst, in welche Schule du gehst, brauchst du einige Kenntnisse vom deutschen Schulsystem. Schau dir dazu das Schema an und lies den Text unter dem Schema.
Das Schulsystem in Deutschland

Hoe leg je in het Duits uit naar welke school je gaat? Duitse leerlingen weten niet wat je bedoelt als je hen vertelt dat je havo of vwo doet. Om dat uit te kunnen leggen, moet je eerst weten hoe het Duitse schoolsysteem werkt.
Bekijk het schema en lees de tekst onder het schema.

Das Schulsystem in Deutschland

Wat betekenen de volgende woorden/begrippen?
- Pflicht für alle Schüler
- aufgrund der Noten
- weiterführende Schule
- nicht endgültig festgelegt
- manchmal sogar
- trennt
- sondern

 

Schule in Deutschland und in den Niederlanden
Schreibe so viel wie möglich Unterschiede zwischen dem niederländischen und dem deutschen Schulsystem.

Schrijf zoveel mogelijk verschillen op tussen het Duitse schoolsysteem met het Nederlandse schoolsysteem.


Mache die folgende Übung.

Sitzenbleiben abschaffen

Jan Möller geht auf das Friedrich-Flick-Gymnasium in Kreuztal.
Er schreibt in seinem Weblog folgendes:
Jan Möller gaat naar de Friedrich Flick School in Kreuztal.
Hij schrijft het volgende in zijn blog:

... .. Mein Bruder ist 9 Jahre alt und er geht noch in die Grundschule, in die vierte Klasse. Meine Schwester ist 10 Jahre alt und sie geht in eine Realschule, in die fünfte Klasse. Ich bin 13 Jahre alt, und gehe in die achte Klasse. Zum Glück sind wir (noch) nicht sitzengeblieben, aber in meiner Klasse ist auch Franz. Er ist letztes Schuljahr sitzengeblieben. Er hat zur Zeit wirklich keinen Bock auf Schule. Ich frage mich jetzt ob Sitzenbleiben eigentlich was bringt. Was glaubst du? ...

 

 

  • Wie findest du Sitzenbleiben? Sitzenbleiben abschaffen oder nicht?
    Wat vind jij van zittenblijven? Zittenblijven afschaffen of niet?
  • Bist du jemals sitzengeblieben?
    Ben jezelf wel eens blijven zitten?
  • Welche Argumente sprechen gegen Sitzenbleiben?
    Bedenk argumenten vóór zittenblijven.
  • Welche Argumente sprechen dafür?
    Bedenk ook argumenten tegen zittenblijven.
  • Besprich deine Meinung mit einem anderen Schüler.
    Bespreek je mening met een klasgenoot.

Regensburg

Regensburg: ein besonderes Erlebnis.
Regensburg: een bijzondere ervaring.

Lies den Text: Regensburg ein besonderes Erlebnis

Mache die folgende Übung:

Oefening:Regensburg

Regensburg2

Wo liegt Regensburg?
Finde heraus und beantworte in deinem Heft:
Zoek en beantwoord in je schrift.

Benutze folgenden Link: maps.adac.de
Gebruik de volgende website: maps.adac.de

  • In welchem Teil von Deutschland liegt Regensburg?
    In welk deel van Duitsland ligt Regensburg?
  • Wie weit ist Regensburg von deinem Wohnort entfernt?
    Hoever ligt Regensburg van je woonplaats?
  • Wie lange dauert eine Reise nach Regensburg?
    Hoe lang duurt een reis naar Regensburg?

Lies den Text nochmal genau durch. Regensburg ein besonderes Erlebnis.
Lees de tekst nogmaals goed door. Regensburg ein besonderes Erlebnis.

 

Regensburg?
Die Verfasserin versucht mit ihrem Artikel euch für ein Sprachprogramm zu interessieren. Sie hat das Sprachprogramm selbst miterlebt, und sie ist sehr begeistert. Warum ist sie so begeistert?
De auteur probeert je te interesseren met een artikel voor een taalprogramma.
Ze heeft ervaring met het taalprogramma en ze is zeer enthousiast.
Waarom is ze zo enthousiast?


Das Programm bei diesem Austausch war sehr abwechslungsreich.
Die Verfasserin erzählt in ihrem Artikel, was sie in den Wochen in Deutschland alles gemacht hat. Schreibe in dein Heft, was sie erlebt hat.
Het programma in deze uitwisseling was zeer gevarieerd.
De auteur vertelt in haar artikel wat zij zoal gedaan heeft.
Schrijf in je schrift wat zij heeft beleefd.

Südost-Frankreich

Deutsch in Süd-Ost-Frankreich...
Mélanie Decourteix kommt aus Frankreich und hat in der Schule Deutsch gelernt.
In einem Interview erzählt sie von ihrer Schule und erklärt sie, warum sie Deutsch als Fremdsprache gewählt hat.
Lies den Text : Deutsch in Süd-Ost Frankreich
Welche Aussage stimmt nicht mit dem Text überein?
Mélanie Decourteix komt uit Frankrijk. Ze heeft Duits op school geleerd.
In een interview vertelt ze over haar school en vertelt ze waarom ze Duits koos als vreemde taal.
Lees de tekst:
Deutsch in Süd-Ost Frankreich
Welke bewering klopt niet met de tekst?

  1. In Frankrijk gaat iedereen tussen 11-16 naar 'le collège'.
  2. Na het 'collège' gaan de beste leerlingen naar 'le lycée'.
  3. Op de eerste school van Mèlanie zaten in het totaal ongeveer 800 leerlingen.
  4. De klas waarmee Mèlanie Duits had, bestond uit 15 leerlingen.
  5. In Frankrijk kiezen alle leerlingen op hun 11de twee vreemde talen.
  6. De ouders van Mèlanie hebben Mèlanie afgeraden om Duits te kiezen.
  7. Mèlanie heeft maar vier jaar Duitse les gehad.
  8. Op 'collège' en op 'lycée' was er vooral aandacht voor de Duitse grammatica.
  9. Tijdens haar schooltijd is Mèlanie in Lübeck en Berlijn geweest.
  10. Mèlanie vindt het belangrijk dat iedere jongere twee vreemde talen leert.

Besprich deine Antworten mit einem anderen Schüler.
Bespreek jouw antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.

 

Südost-Frankreich: Übung

Deutsch in Süd-Ost-Frankreich...
Om vragen over een tekst goed te kunnen beantwoorden, hoef je niet alle woorden te kennen. Het is wel handig om de belangrijke worden te weten.
Weet je de betekenis van de volgende woorden?

Maak de volgende oefening.

Oefening:Deutsch in Süd-Ost-Frankreich

Zum Schluss
Wat vind jij?
Vind je het belangrijk om Duits als vreemde taal te leren?
Of vind je Engels en/of Frans belangrijker?
Vind je dat jongeren in Nederland één, twee of drie vreemde talen op school moeten leren?

Bespreek je mening met één of enkele klasgenoten.
Probeer je klasgenoten te overtuigen van jouw mening.

Ausreden

Brauchst du Ausreden..?
Was sagst du deinen Lehrern, wenn du deine Hausaufgaben nicht gemacht hast, oder wenn du zu spät in der Schule bist? Hier findest du die besten Ausreden!
Wat zeg jij tegen je leraar wanneer je een goede reden waarom je je huiswerk niet hebt gedaan?
Hier vind je de beste smoesjes.


Bitte diesen Text herunterladen:
(deze tekst downloaden)
Ausreden für nichtgemachte Hausaufgaben.

Lies den Text durch.
Verstehst du die Wörter? Mache die Übung?
Lees de tekst.
Weet je de betekenis van de woorden? Maak deze oefening.

Oefening:Brauchst du Ausreden?

 

Die besten Ausreden!
Lies den Text nochmal genau.
Lees de tekst nogmaals goed.

Ausreden für nichtgemachte Hausaufgaben .

  • Benutze ein (Online)Wörterbuch, wenn du ein Wort / Wörter nicht verstehst.
    Zoek woorden die je niet begrijpt op in een (online) woordenboek.
  • Erstelle eine persönliche Top-5-Liste von Ausreden für nichtgemachte Hausaufgaben. Erzähle warum die Ausreden zu dir passen.
    Maak een top-5-lijst van smoesjes die jij zou gebruiken als je je huiswerk niet hebt gemaakt. Leg uit waarom die smoejes bij jou passen.
  • Vergleiche deine Liste mit der Liste eines anderen Schülers.
    Vergelijk jouw lijst met de lijst van een klasgenoot.

Ausreden: Zuspätkommen

Zuspätkommen?
Warum bist du zu spät in der Schule? Zu spät aufgestanden? Aber das sagst du nicht dem Hausmeister...
Waarom ben je te laat op school? Te laat opgestaan? Maar dat zeg je niet tegen de conciërge...

Bitte diesen Text herunterladen:
(download deze tekst)
Ausreden für Zuspätkommen .

Mache diese Übung:

Oefening:Zuspätkommen?

 

Die besten Ausreden!
Lies den Text nochmal: Ausreden für Zuspätkommen .

  • Benutze ein (Online)Wörterbuch, wenn du ein Wort / Wörter nicht verstehst.
    Gebruik een (online) woordenboek als er nog woorden zijn die je niet begrijpt.
  • Erstelle eine persönliche Top-5-Liste von Ausreden für Zuspätkommen.
    Maak een top-5-lijst van smoesjes die jij zou gebruiken als jij te laat komt.
  • Erzähle warum die Ausreden zu dir passen.
    Leg uit waarom die smoejes bij jou passen.
  • Besprich deine Liste mit einer Mitschüler.
    Bespreek jouw lijst met een klasgenoot.

Werkzeugkasten 2

Einleitung

Dieser Werkzeugkasten ist eine Schatzruhe mit Wörter, Sätze und Grammatik, um die Sprachaufgaben zum Thema Schule erfolgreich machen zu können.
Werkzeugkasten is een soort gereedschapskist. Je vindt er de grammatica, woorden en zinnen die je nodig hebt bij het maken van de 'Sprachaufgaben' bij dit thema.

In dieser Werkzeugkasten findest du:

  • Grammatik: schwach oder stark
    Wanneer is een werkwoord zwak of sterk?
  • Grammatik: Perfekt
    De voltooid tegenwoordig tijd.
  • Grammatik: haben oder sein?
    Welk hulpwerkwoord gebruik je?

Grammatik Verben

Schwache und starke Verben - Zwakke en sterke werkwoorden
Je hebt nu best vaak geoefend met zwakke en sterke werkwoorden. Maar hoe kun je weten of een werkwoord sterk of zwak is?

Je kunt hulpmiddelen gebruiken zoals een woordenboek.
Je kunt ook het Duitse werkwoord vergelijken met het Nederlandse werkwoord. Werkwoorden die in het Nederlands sterk zijn, zijn dat ook vaak in het Duits.

Bijvoorbeeld:
fliegen - flog - geflogen
vliegen - vloog - gevlogen

Ga op internet op zoek naar een lijst met 'starke Verben'.
Kijk de lijst vluchtig door.

Mache die Übung:

Oefening:Schwach oder stark

Grammatik Perfekt

Perfekt
De onvoltooid verleden tijd (ovt) beschrijft een afgesloten handeling in de verleden tijd.
De voltooid tegenwoordige tijd bestaat uit twee delen: het hulpwerkwoord haben of sein plus het voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord wordt vervoegd. Welke vorm van haben of sein je gebruikt, hangt af van het onderwerp. Het voltooid deelwoord verandert niet en staat achteraan de zin.

Je leer hier meer over het voltooid deelwoord.

KB: Voltooid deelwoord

 

De enige manier om
a) zeker te weten of een werkwoord zwak of sterk is en
b) te weten hoe de stam verandert,
is: leer die werkwoorden gewoon uit het hoofd.

Het beste doe je dat door de drie vormen van een werkwoord (de infinitief, de stam van de ovt en het voltooid deelwoord) in één keer te leren.

Hier vind je een vrij uitgebreide lijst met sterke werkwoorden.
www.duits.de
Bekijk de lijst. Leer de stam van de werkwoorden die je vaak gebruikt.

Tip:
- Maak gebruik van StudioWozzol.
- Ook in het woordenboek vind je de stammen van sterke werkwoorden.

 

Grammatik Perfekt: Schwache Verben

Oefenen - zwakke werkwoorden
Aan het eind van het thema Schule ga je mondeling en schriftelijk vertellen over jouw ervaringen tijdens de schooluitwisseling. Daarom leer je hier hoe je het voltooid deelwoord gebruikt.
Maak alle oefeningen (zwakke werkwoorden):

Oefening 1:Schwache Verben

Oefening 2:Schwache Verben

Oefening 3:Schwache Verben

Oefening 4:Schwache Verben

Oefening 5:Schwache Verben

Grammatik Perfekt: Starke Verben

Oefenen - sterke werkwoorden
De regels voor het vervoegen van het voltooid deelwoord van sterke of onregelmatige werkwoorden zijn niet zo moeilijk. Alleen hoe de stam van het sterke werkwoord verandert oefen je hier:

Oefening 1:Voltooid deelwoord - Starke Verben

Oefening 2:Voltooid deelwoord - Starke Verben

Oefening 3:Voltooid deelwoord - Starke Verben

Oefening 4:Voltooid deelwoord - Starke Verben

Grammatik Haben und Sein

Haben of sein?
De voltooid tegenwoordige tijd bestaat uit twee delen:
- Hilffsverbe (hulpwerkwoord) haben of sein und
- Partizip II (het voltooid deelwoord)

Welke vorm van haben of sein je gebruikt, hangt af van het onderwerp.
Je weet inmiddels hoe je deze twee hulpwerkwoorden vervoegt.
In de meeste gevallen gebruik je in het Duits hetzelfde hulpwerkwoord als in het Nederlands.

Voorbeeld:
Ich habe eine Pizza gegessen. - Ik heb een pizza gegeten.
Ich bin in der Schule gewesen. - Ik ben op school geweest.

Zoals altijd zijn er uitzonderingen: www.duits.de

Mache die Übungen:

Oefening 1:Haben oder sein - Invulvraag

Oefening 2:Haben oder sein - Invulvraag

Grammatik Haben und Sein: Präteritumsform

Präteritum: haben und sein
In het Duits gebruik je vaak de voltooid tegenwoordige tijd om te vertellen dat iets in het verleden gebeurd is. Maar de werkwoorden 'hebben' en 'zijn' gebruikt men ook vaak in de onvoltooid verleden tijd.

Lerne die Präteritumsformen (ovt) von haben und sein:

ich habe - ich hatte

ich bin - ich war

du hast - du hattest

du bist - du warst

er/sie/es hat - er/sie/es hatte                  

er/sie/es ist - er/sie/es war

wir haben - wir hatten

wir sind - wir waren

ihr habt - ihr hattet

ihr seid - ihr wart

sie/Sie haben - sie/Sie hatten

sie/Sie sind - sie/Sie waren


Wähle die richtige Präteritumsform.
Juiste vorm onvoltooid verleden tijd.

Oefening:Haben en sein - verleden tijd

Extra: LvoorL

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.

Voltooid deelwoord

Let op:
Als je een video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de pop-up weg.

Sprechen

Einleitung

Als er op de school waar je zit een uitwisseling met een school in Duitsland wordt georganiseerd, is het natuurlijk fijn als je een gesprek met je Duitse leeftijdsgenoten kunt voeren. Alles wat je in dit onderdeel leert, kun je daar goed bij gebruiken.

Bei einem Austausch gibt es natürlich sehr viel zu erzählen:

  • Du redest mit deinem Austauschpartner über Fächer, Noten, den Stundenplan usw.
  • Du erklärst deinem Partner, welche Regeln es an deiner Schule gibt.
  • Du reagierst in typischen Schulsituationen.
  • Du benutzt Ausreden, wenn du zu spät bist oder keine Hausaufgaben gemacht hast.

 

All das lernst du hier - Viel Spaß!

Lerntipp Sprechen

Vor dem Sprechen - Voordat je gaat spreken:

  • Lies die Aufgabe gut durch.
    Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
  • Überlege, welche Wörter du wissen musst.
    Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.
  • Schreibe nicht das ganze Gespräch auf. Es klingt viel natürlicher, wenn du nur Stichwörter notierst.
    Schrijf NIET het hele gesprek op. Als je met trefwoorden werkt, klinkt het gesprek veel natuurlijker.

 

Beim Sprechen - Terwijl je spreekt:

  • Sieh deinen Partner bzw. das Publikum an.
    Kijk naar je partner of het publiek.
  • Sprich deutlich, ruhig und nicht zu leise.
    Spreek duidelijk, rustig en niet te zacht.
  • Umschreibe Wörter, die du nicht kennst.
    Omschrijf wat je bedoelt als je een woord niet weet.
  • Bitte um Wiederholung oder Erklärung, wenn du deinen Partner nicht verstehst.
    Vraag om uitleg of herhaling als je je partner niet begrijpt.
  • Hab keine Angst, Fehler zu machen. (Die meisten Leute finden es toll, dass du ihre Sprache sprichst.)
    Wees niet bang om fouten te maken. (De meeste mensen zullen het erg waarderen dat je hun taal spreekt.)

Rollenkarten

Je gaat praten over een schooldag, maar eerst even kijken of je de volgende oefening kunt maken.

 

Unser Schultag
Je zit met je uitwisselingspartner aan de ontbijttafel.
Bij het ontbijt bespreek je de schooldag.

  • Open de Rollenkarte: Rollenkarte A en Rollenkarte B
  • Schrijf het gesprek in het Duits in je schrift. Maak gebruik van de StudioWozzol-lijsten Schule, Werkzeugkasten en/of een (online) woordenboek.
  • Oefen het gesprek totdat je het kan onthouden.
  • Besteed aandacht aan het gesprek.
  • Wissel ook eens van rol.
  • Laat het gesprek beoordelen door je leraar.

Schulregeln

In jeder Schule gibt es Regeln, an die man sich halten muss. Wenn dein Austauschpartner in deine Schule kommt, muss er wissen, was er darf und was nicht. Du bereitest dich in den folgenden Übungen darauf vor, deinem Gast etwas über die Regeln an deiner Schule zu erzählen.
In elke school zijn er regels die je moet naleven. Als iemand vanuit Duitsland jouw school bezoekt, moet hij/zij wel weten wat wel en niet mag. Deze opdrachten bereiden je voor , zodat je jouw gast kunt vertellen over de schoolregels.

Mache die Übnung.

 

Schulregeln
Besprich die Schulregeln mit einem anderen Schüler.
Bespreek met een klasgenoot de schoolregels.

Hier einige Beispiele für Schulregeln.

- Schulregeln 1
- Schulregeln 2

Sieh dir diese Regeln an.
Bekijk deze regels.

Lees (een deel van) Schulregeln 1 voor aan je klasgenoot.
Je klasgenoot leest (een deel van) Schulregeln 2 aan jou voor.

Besprich (auf Deutsch) mit einem anderen Schüler die Schulregeln deiner Schule.
Praat nu samen (in het Duits) over de schoolregels die bij jullie op school gelden.

 

Veel Erfolg! - Veel succes!

Schulsprache

Spiel
An einem Schultag hörst und benutzt du oft Sätze, wie z.B.:
Op school hoor je vaak zinnen als:

  • Schreibt das in eure Hefte!
    Schrijf dat in je schrift!
  • Das ist die Hausaufgabe für morgen.
    Dit is het huiswerk voor morgen.
  • Habt ihr das verstanden?
    Heb je het begrepen?
  • Was müssen wir machen?
    Wat moeten we maken?

 

Samenwerken

  • Bildet zu dritt oder zu viert eine Gruppe.
    Maak een groep van drie of vier personen.
  • Schreibe noch vier Sätze, die du an einem Schultag hörst.
    Verzin zelf nog vier zinnen die je ook regelmatig op school hoort.
    Schreibe die Sätze untereinander auf ein Blatt Papier oder auf dem Computer.
    Schrijf de zinnen onder elkaar op papier op de computer.
  • Schreibe die Sätze auf Deutsch. Benutze eventuell ein (Online) Wörterbuch.
    Schrijf de zinnen in het Duits. Gebruik eventueel een online woordenboek.

 

Reageren op zinnen
Spielt das Reaktionsspiel:
Ein Schüler der Gruppe zieht ein Los und liest den Satz vor.
Die anderen Gruppenmitglieder reagieren mit einer passenden Antwort oder Bemerkung.
Dann zieht der nächste Schüler ein Los usw.
Speel een rollenspel.
Een van de leden van jullie groepje leest een van de zinnen voor.
De andere groepsleden reageren in het Duits met een passend antwoord of geven commentaar.

 

Zinnen

  • Zijn jullie klaar?
  • Ik ben mijn etui vergeten.
  • Meneer/mevrouw ..., kunt u dat uitleggen?
  • Vandaag valt Nederlands uit.
  • Kun je me met het huiswerk helpen?
  • Heb je al voor het proefwerk geleerd?
  • Op welke pagina staat dat?
  • Is dat een spiekbriefje?
  • Mag ik naar de wc?
  • Wat hebben we het volgende uur?
  • Waar is jouw boek?
  • Mag ik je pen lenen?
  • Morgen hebben we een so.
  • Snap jij dat?
  • Schrijf dat in je schrift.

Ausreden

Ausredensammlung
Bist du schon mal zu spät gekommen? Oder hast du deine Hausaufgaben nicht gemacht? Ein Buch oder Heft hast du sicher schon mal vergessen!
Ben je wel eens te laat? Of heb je je huiswerk wel eens niet gemaakt?
Je hebt vast wel eens een boek of schrift vergeten!

Wähle mit einem anderen Schüler ein Thema:
Kies samen met een klasgenoot één onderwerp:

  1. Keine Hausaufgaben
    Geen huiswerk
  2. Zu spät
    Te laat
  3. Keine Schulsachen
    Geen schoolspullen


Bedenkt so viel wie möglich passende Ausreden zu eurem Thema und schreibt diese auf Deutsch auf.
Bedenk zo veel mogelijk smoesjes die je kunt gebruiken bij het onderwerp dat jullie hebben gekozen.

Schreibe zu jedem Thema die drei Ausreden (auf Deutsch), die dir am besten gefallen, in dein Heft.
Schrijf bij ieder onderwerp de drie smoesjes die je het beste vindt in het Duits in je schrift.

 

Schreiben

Einleitung

In het onderdeel Schreiben - Schrijven ga je aan de slag om je schrijfvaardigheid te verbeteren.

  • Du schreibst einen Dialog über Fächer und Noten, den du in einem Trickfilm verarbeitest.
  • Du schreibst deinem Partner eine E-Mail über Schulsachen.
  • Du beschreibst auf der Schulwebsite einen Schultag.

 


Viel Vergnügen! - Veel plezier!

Lerntipp Schreiben

Vor dem Schreiben - Voordat je gaat schrijven:

  • Lies zuerst die Hinweise gut durch.
    Kijk eerst goed naar de aanwijzingen.
  • Überlege dir, welche Wörter und Ausdrücke du brauchst.
    Bedenk welke woorden en uitdrukkingen je nodig hebt.

 

Beim Schreiben - Terwijl je schrijft:

  • Gebrauche ein Wörterbuch.
    Gebruik een woordenboek.
  • Wende die Grammatik an, die du gelernt hast.
    Pas de grammatica, die je geleerd hebt, toe.
  • Lies am Ende alles nochmal gut durch.
    Lees aan het einde alles nog een keer goed door.

Fächer

Schulfächer - Schoolvakken
Um über Schulfächer schreiben zu können, musst du natürlich wissen, wie sie auf Deutsch heißen. Kannst du schon alle Fächer?
Om over schoolvakken te schrijven moet je natuurlijk weten hoe ze in het Duits heten. Ken jij alle schoolvakken?

Oefening:Schoolvakken

 

'Schoolzinnen'
Übersetze die Sätze. Benutze eventuell den Werkzeugkasten und/oder die StudioWozzol-Listen. Achte auf die Rechtschreibung.
Vertaal de zinnen. Gebruik bij de volgende opdracht de Werkzeugkasten en/of de StudioWozzol-lijsten. Besteed aandacht aan je spelling.

  • Mijn lievelingsvak is geschiedenis.
  • Ik haat Frans.
  • Muziek en CKV vind ik leuk.
  • Engels is makkelijk.
  • Natuurkunde is moeilijk.
  • Voor biologie heb ik een tien.

 

Schoolvakken en cijfers
Schreibe einen kurzen Text über Schulfächer und Noten. Verarbeite z.B. folgende Informationen.
Schrijf een kort tekstje over schoolvakken en cijfers.
Verwerk in het tekstje de volgende informatie:

  • Lieblingsfach/Lieblingsfächer + warum
    Favoriete vak(ken) + waarom
  • Hassfach/Hassfächer + warum
    Haatvak(ken) + waarom
  • schwierige/leichte/blöde/interessante usw. Fächer + warum
    Moeilijk/makkelijk/stom/interessante vakken + waarom
  • Noten in verschiedenen Fächern
    Cijfers voor verschillende vakken

Achte auf die Rechtschreibung und einen guten Aufbau (Einleitung, logische Reihenfolge, Absätze, Verbindungswörter, Schluss). Vergleiche deinen Text mit den Texten anderer Schüler. Gib den Text deinem Lehrer zur Kontrolle.
Besteed aandacht aan je spelling en structuur (inleiding, logische volgorde, alinea's, verbindingswoorden, conclusie). Wissel je tekst uit met een klasgenoot. Vraag om commentaar. Geef zelf op een goede manier feedback op het tekstje van je klasgenoot. Pas je tekstje eventueel nog aan. Laat je tekst controleren door je leraar.

Schulsachen

Wat zit in je schooltas?
In zwei Wochen kommt dein Austauschpartner. Er will sich gut auf den Besuch vorbereiten und hat dich darum gefragt, welche Schulsachen er für verschiedene Fächer braucht. Du antwortest ihm in einer E-Mail. Bevor du die Mail schreibst, wiederholst du erst die Wörter, die du dafür brauchst.
Over twee weken komt je uitwisselingspartner. Hij wil zich goed voorbereiden op het bezoek en vraagt welke schoolspullen hij voor verschillende vakken nodig heeft.
Jij gaat zo een e-mail schrijven met het antwoord op deze vraag, maar voordat je de e-mail schrijft, herhaal je eerst de woorden die je nodig hebt.

Oefening:Wat zit in je schooltas?

Schulsachen: Eine E-Mail

Eine E-Mail
Schreibe jetzt die E-Mail. Vergiss nicht die Anrede und einen passenden Schluss.
Verarbeite die folgenden Informationen.
Schrijf nu de e-mail. Vergeet niet de aanhef en een passend slot.

Verwerk de volgende informatie:

  • Voor elk vak is er een schrift nodig.
  • Boeken hoeft hij/zij niet mee te nemen, die zijn op school.
  • Voor Wiskunde moet hij/zij een rekenmachine, potlood en passer meenemen.
    De leraar wordt altijd heel boos als je je spullen niet bij je hebt.
  • Voor Engels is een woordenboek nodig.
  • Gymspullen, anders mag je de zaal niet in.
  • Bedenk zelf nog iets...

Achte auf die Rechtschreibung, Grammatik und einen guten Aufbau (Einleitung, logischer Aufbau, Absätze, Verbindungswörter, Schluss).
Besprecht eure Texte in der Klasse.
Let op je spelling, grammatica en een goede structuur (inleiding, logische volgorde, alinea's, verbindingswoorden, conclusie).
Bespreek je tekst eerst met een klasgenoot.

Ein Schultag

Ein Schultag - Een schooldag
Damit sich dein Austauschpartner schon ein bisschen auf seinen Besuch in den Niederlanden einstellen kann, beschreibst du einen Schultag.
Om hem een beetje op het bezoek in Nederland voor te bereiden vertel je wat je op school gedaan hebt.

Neem de onderstaande zinnen over en vul de open plaatsen in.

  • Ich ... um acht Uhr in die Schule ... . (gehen)
  • Der Unterricht ... Viertel nach acht ... . (anfangen)
  • Heute ... sogar meine Freundin pünktlich ... . (sein)
  • Die Mathelehrerin ... viel Hausaufgaben ... . (aufgeben)
  • ... ihr das denn schon ...? (lernen)
  • In Chemie ... wir ein Experiment ... . (machen).

Kontrolliere deine Antworten mit einem anderen Schuler. Besprich die Unterschiede.
Controleer je antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Bespreek eventuele verschillen.

 

Ein Schultag: In der Schule

In der Schule - Op school

Bald kommen die Austauschschüler aus Deutschland zu euch. Ihr habt abgesprochen, dass ihr als Gastgeber jeden Tag einen kurzen Bericht für die Schulwebsite schreibt, damit eure Gäste einen Eindruck kriegen.
Binnenkort komen de leerlingen uit Duitsland bij jullie. Hieronder zie je nog een aantal zinnen die iets vertellen over het leven op school, zodat zij een beeld krijgen.

Übersetze die Sätze. Schreibe den Bericht im Perfekt in dein Heft.
Vertaal de zinnen. Gebruik de voltooid tegenwoordige tijd.

  • De lessen zijn om tien voor acht begonnen.
  • Wiskunde is niet zo makkelijk geweest.
  • De lerares Duits heeft te veel huiswerk gegeven.
  • Wij hebben veel geleerd.
  • In de namiddag heb ik huiswerk gemaakt.
  • Later zijn alle leerlingen naar huis gegaan.

Tip: Benutze eventuell die vorigen Übungen.
Kontrolliere deine Übersetzung mit deinem Lehrer.
Maak gebruik van de vorige oefeningen.
Laat je vertaling controleren door je leraar.

 

Ein Schultag: Und du?

Und du?
Du schreibst in Deutschland einen kurzen Bericht über einen Schultag für die Schulwebsite.
Je schrijft een kort bericht over een schooldag op een school in Duitsland.

Beantworte diese Fragen:
Geef in je verslag antwoord op de volgende vragen:

  • Hoe laat ben je naar school gegaan?
  • Hoe laat begon de eerste les?
  • Met hoeveel leerlingen zat je in de klas?
  • Welke vakken heb je gehad?
  • Wat heb je tijdens wiskunde/gymnastiek/biologie gedaan? Beschrijf heel kort twee lessen.
  • Wat heb je tijdens de pauze gedaan?
  • Hoe laat was de laatste les afgelopen?

Let op de spelling, grammatica en een logische zinsopbouw.
Laat je leraar de tekst beoordelen.

Landeskunde

Einleitung

In diesem Punkt Landeskunde lernst du mehr über 'Der Tag der Erstklässler'.
In het onderdeel Landeskunde gaat het vooral over de eerste schooldag.

  • Du siehst dir den Videoclip 'der Tag der Erstklässler' an.
    Je bekijkt een video over de eerste schooldag.
  • Du liest den Text über 'Bräuche zur Einschulung'.
    Je leest een tekst over tradities op de eerste schooldag.
  • Du hörst dir das Audiofragment von Ann-Kathrin an.
    Je luistert naar het verhaal van Ann-Kathrin.

 

Viel Spaß! - Veel plezier!

Einschulung1

Der Tag der Erstklässler
In Deutschland kommen die meisten Kinder mit 6 Jahren in die Schule.
Das passiert für alle Kinder einer Schule am 1. Tag des neuen Schuljahres.
Diesen Tag nennt man die Einschulung, die Kinder werden eingeschult.
Im Videoclip siehst du ein Beispiel und beantworte die Fragen auf Deutsch.
In Duitsland gaan de meeste kinderen op de leeftijd van 6 jaar naar school. Hoe dat gaat? Bekijk de videoclip en beantwoord de vragen in het Duits.

Einschulung2

Bräuche zur Einschulung
Lies den Text "Bräuche zur Einschulung".

Tekst Bräuche zur Einschulung:
Zur Einschulung gibt es verschiedene Bräuche.
Es gibt Familien, in denen die Einschulung gar nicht gefeiert wird. Andere Familien wiederum machen ein großes Fest aus diesem Tag.
Die eigentliche Einschulung findet immer vormittags statt. So hat man dann den Mittag und den Nachmittag, um etwas ganz Besonderes zu machen.

Bei den meisten Familien ist es üblich, dass die Familie zusammenkommt. Eltern, Großeltern und Tanten finden zusammen und verbringen den Tag miteinander. Entweder geht man gemeinsam Essen und feiert die Einschulung in einem Restaurant oder man macht es sich Zuhause gemütlich.

Werden Kinder aus dem Bekanntenkreis ebenfalls eingeschult, bietet es sich an eine Räumlichkeit anzumieten und zusammen zu feiern. Aber auch dass das Kind entscheiden darf, was an dem Tag gemacht wird, ist inzwischen kein seltener Brauch mehr.

In der Schule findet meist eine Veranstaltung, entweder in der Sporthalle oder in der Mensa statt. Die bereits eingeschulten Schulkinder führen eine kleine Vorführung auf, Lehrer und Schuldirektoren stellen sich den Eltern und den Kindern vor.
Die Schulanfänger werden dann in ihre zukünftigen Klassenräume gebracht, wo sie alles ein wenig kennen lernen dürfen.

Ein ganz typischer Brauch zur Einschulung ist jedoch die Schultüte. Diese ist bei jeder Einschulung dabei. Die Kinder bekommen ihre Schultüten von den Eltern und anderen Verwandten. Ein weiterer Brauch ist es, das man am tag der Einschulung seinen ersten Schulranzen erhält. Um Erinnerungen an den besonderen Tag zu behalten, werden auch häufig Fotoalben oder so genannte Erinnerungsbücher angelegt. Ein weiterer Brauch ist, dass das erste Klassenfoto am Tag der Einschulung gemacht wird.


Welche Aussage stimmt nicht?
Welke uitspraak is onjuist?

  1. De eerste schooldag is voor de meeste gezinnen een groot feest.
  2. Het officiële programma op school vindt altijd in de ochtend plaats.
  3. De familie komt vaak in een restaurant bij elkaar.
  4. Op school begroeten leerlingen uit hogere klassen de nieuwe leerlingen met een optreden.
  5. De rector en de docenten stellen zich aan de kinderen voor.
  6. De nieuwe leerlingen leren hun klaslokaal kennen.
  7. De kinderen krijgen van de mentrix een 'Schultüte'.
  8. De kinderen krijgen op deze dag hun eerste schooltas.
  9. Vaak wordt er een foto van de nieuwe klas genomen.

Vergelijk jouw antwoord met het antwoord van een klasgenoot.

 

Was ist drin?
Bist du neugierig, was in der Schultüte drin ist?
Ben je nieuwsgierig wat er in die 'Schultüte' zit?

Was ist meistens in der Schultüte?
Wat zit er meestal in een 'Schultüte' ?

  1. Klassenfoto und Stundenplan
  2. Schulsachen und Stundenplan
  3. Schulsachen und Süßigkeiten
  4. Klassenfoto und Süßigkeiten

Heb je hetzelfde antwoord als je buurman/buurvrouw?

Einschulung3

Der erste Schultag
Wie Ann-Kathrin ihren ersten Schultag erlebt hat, hörst du im folgenden Audiofragment.
Luister hoe ze haar eerste schooldag heeft beleefd.

Sprachaufgaben

Einleitung

Ihr werdet euch im Teil Sprachaufgaben auf einen Austausch vorbereiten.
Die Aufgaben braucht ihr nicht unbedingt in der angegebenen Reihenfolge zu machen.
In Sprachaufgaben vind je een aantal taaltaken, waarmee je je kunt voorbereiden op een uitwisseling. Je mag zelf kiezen in welke volgorde je deze opdrachten maakt.


Viel Erfolg und viel Spaß! - Veel succes en veel plezier!

Lesen

Schoolregels
Strenger oder nicht? Du fragst dich, wie es in einer deutschen Schule sein wird. Welche Regeln gibt es? Einige Schüler in deiner Klasse behaupten, dass die Lehrer in Deutschland viel strenger sind und dass die Schüler weniger Freiheit haben als in niederländischen Schulen. Damit du dir eine Meinung bilden kannst, werden du und deine Mitschüler die Schulregeln von Otl-Aichler-Realschule mit den Schulregeln in deiner Schule vergleichen.
Regeln Otl-Aichler-Realschule: Schulregeln .
Je wilt meedoen aan een uitwisseling. Je vraagt je af hoe het op een Duitse school zal zijn. Wat zijn de regels? Je hebt gehoord dat Duitse leraren veel strenger zijn en dat je minder vrije tijd hebt dan op Nederlandse scholen. Om een mening te kunnen vormen ga je met een klasgenoot de regels van de Otl-Aichler-Realschule vergelijken met de regels van jouw school.

Lies die Schulregeln der Schule und besprich die Regeln mit einem Mitschuler.
Lees de schoolregels en bespreek het met een klasgenoot.

Vergleiche die Schulregeln der deutschen Schule mit den Schulregeln deiner eigenen Schule und beantworte die Frage:
Wo sind die Lehrer strenger: in Deutschland oder in den Niederlanden?
Vergelijk de regels van de schoolregels van de Duitse school met die van jullie school. Geef antwoord op de vraag: Waar zijn schoolregels strenger, in Duitsland of in Nederland?

Bedenk samen een manier om het antwoord op de vraag te delen met je klasgenoten.

Schreiben

Mein Schultag
Du möchtest Altersgenossen aus Deutschland deutlich machen, wie ein Schultag bei euch aussieht. Deshalb beschreibst du einen Schultag in eurem Weblog.
Die Schüler aus Deutschland können dann die Beiträge lesen und darauf reagieren.
Je wilt aan jouw leeftijdsgenoten uit Duitsland duidelijk maken hoe jouw schooldag eruitziet. Daarom beschrijf je een schooldag in je weblog. Leerlingen uit Duitsland kunnen de berichten lezen en reageren.

Mache diese Übung zusammen mit einem anderen Schüler.
Doe deze opdracht samen met een klasgenoot.

  • Kies een schooldag uit en bespreek wat jullie over de schooldag willen vertellen.
  • Schrijf op - allebei apart - hoe de schooldag eruitziet.
  • Vergelijk de beschrijvingen. Maak van de twee beschrijvingen één beschrijving.
  • Publiceer het verhaal op een weblog. Heb je nog geen weblog?
    Kijk hieronder.
  • Bestudeer ook één of twee weblogs van klasgenoten.

 

Ein weblog erstellen
Je weet vast wel wat een blog of weblog is. Op een blog kun je eenvoudig informatie uitwisselen met bijvoorbeeld klasgenoten of met leeftijdsgenoten in Duitsland.

Heb je nog geen blog, maak dan samen met een klasgenoot een blog aan op blogger.de .

De blog kun je gebruiken bij de opdracht.

Sprechen: Die Schule vorstellen

Die Schule vorstellen
Griechische Schüler zeigen ihre Schule. Findest du diesen Bericht gut oder könnt ihr es besser?
Griekse studenten laten hun school zien.
Vind je dit een leuk filmpje of kun jij dat beter?


Ihr werdet einen Videobericht aufzeichnen und publizieren. Benutzt ein Handy, eine Fotokamera oder eine Videokamera.
Je gaat samen met enkele klasgenoten een video opnemen en publiceren op je weblog. Maak gebruik van een mobiele telefoon, een camera of een videocamera.

  • De video moet ongeveer 2 à 3 minuten duren.
  • Bedenk wat je van de school wilt laten zien.
  • Bedenk wat je bij de beelden wilt vertellen.
  • Neem de beelden en het geluid op.
  • Bewerk de video en publiceer de video op de weblog.
  • Bekijk ook een aantal video's van klasgenoten. Geef eventueel commentaar op de video's van je klasgenoten.

Sprechen: Gespräche in der Pausenhalle

Gespräche in der Pausenhalle
In der Pause sprecht ihr bestimmt von der Schule. Welche Fächer habt ihr schon gehabt? Welches Fach habt ihr in der nächsten Stunde? Welche Note hat dein Freund / deine Freundin in Mathe bekommen? Usw. Bei einem Austausch werdet ihr wahrscheinlich solche Gespräche auch führen.
Tijdens de pauze praat je met vrienden en vriendinnen vast ook wel eens over schoolzaken. Wat heb je het volgende uur? Welk cijfer had je vriend/vriendin voor wiskunde? Enzovoorts.

Bereite dich mit einem Mitschuler auf das Gespräch vor.
Je bereidt samen met een klasgenoot een rollenspel voor.

  • Het rollenspel duurt ongeveer 2 minuten.
  • Jullie bespreken een aantal dingen die op school zijn gebeurd.
  • Jullie maken geluidsopnames van het rollenspel. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld een mobiele telefoon.
  • Het geluidsbestand plaatsen jullie op de weblog.
  • Jullie beluisteren ook een aantal geluidsbestanden van klasgenoten.

Evaluierung

Evaluatie - A1
Je hebt het goed gedaan als:

  • Je een klein aantal woorden en eenvoudige vaste uitdrukkingen over persoonlijke details en bepaalde concrete situaties hebt kunnen gebruiken.
  • Je een klein aantal eenvoudige grammaticale constructies en uit het hoofd geleerde uitdrukkingen hebt kunnen gebruiken.
  • Je vragen hebt kunnen stellen én beantwoorden over persoonlijke details.
  • Je korte uitingen hebt gebruikt, voornamelijk standaarduitdrukkingen, waarbij je veel pauzes hebt mogen gebruiken.
  • Je de woorden 'en' of 'dan' hebt kunnen gebruiken.
  • Je gesprekspartner jouw uitspraak heeft kunnen verstaan.

 

Evaluatie - A2
Je hebt het goed gedaan als:

  • Je met uit het hoofd geleerde zinnen en woorden beperkte informatie over hebt kunnen brengen.
  • Je eenvoudige zinnen hebt gebruikt, die nog een paar kleine fouten mogen bevatten.
  • Je korte zinnen hebt gebruikt, waarin nog veel pauzes, valse starts en herformuleringen mogen voorkomen.
  • Je voegwoorden zoals: 'en', 'maar' en 'omdat' hebt gebruikt.
  • Je uitspraak duidelijk genoeg is geweest om te kunnen volgen, ondanks een misschien hoorbaar accent.

Luisteraars hebben af en toe om herhaling mogen vragen.

Antworten

Antworten

Bekijk hier of je de opdrachten goed hebt gemaakt.

Werkzeugkasten 1
mehr Wörter

  1. Ich gehe in die neunte (9.) Klasse.
  2. Ich besuche die Realschule/das Gymnasium.
  3. Ich gehe auf die Hauptschule/auf die Realschule.
  4. Ich habe (nicht so) gute Noten.
  5. Ich hoffe, dass ich versetzt werde.
  6. Ich bin schon mal/noch nie sitzengeblieben.
  1. Ich habe einen Test gemacht. Die Fragen waren sehr schwer.
  2. Ich bin gerade fertig. / Ich habe alle Übungen gemacht.
  3. Herr Schwarzen, können Sie das erklären?
  4. Ich habe mein Heft vergessen. Tut mir leid.
  5. Ich habe eine Eins in Physik!

 

Hören
Schulalltag

  • 7.50 uur.
  • 13.15 uur, alleen op dinsdag tot 15.30 uur.
  • Geschiedenis.
  • Doet aan sport en speelt gitaar buiten school.
  • 1 à 1,5 uur.
  • In het weekend en op dagen dat ze er tijd voor heeft.

 

Schreiben
Fächer

  • Mein Lieblingsfach ist Geschichte.
  • Ich hasse Französisch.
  • Musik und Kunst finde ich toll.
  • Englisch ist einfach.
  • Physik ist schwer/schwierig.
  • In Biologie habe ich eine Eins.

 

Landeskunde
Einschulung1

  1. herzlich willkommen (hier im Haus)
  2. in die Klassenräume/zur 1. Stunde
  3. in die Klasse 1A
  4. Schreiben, Lesen, Rechnen
  5. das ist eine Zuckertüte oder Schultüte