Geld en banken
Inleiding
Geld en banken
Dat geld en economie met elkaar te maken hebben, heb je ook al in het eerste thema gezien.
Ik dit thema wordt dat nog veel duidelijker.
- Geld kom je in verschillende vormen tegen: je hebt bijvoorbeeld munten en bankbiljetten en je hebt geld op je bankrekening.
- Veel van dat geld wordt gebruikt om producten te kopen, maar met geld kun je ook sparen en geld is gemakkelijk om de waarde van iets aan te geven.
- Wat je van je geld kunt kopen, hangt af van de prijs van producten. Producten zijn nu duurder dan twintig jaar geleden, maar mensen verdienen nu ook meer dan twintig jaar terug.
De eindopdracht van dit thema heeft als titel 'Duurder of goedkoper'.
Je onderzoekt waarom de prijzen van sommige producten stijgen en waarom de prijzen van andere producten juist dalen.
Je onderzoek sluit je af met het schrijven van een kort artikel over redenen van prijsveranderingen.
Naast de eindopdracht vind je in de afsluiting een begrippenlijst, een diagnostische toets, examenvragen en reflectievragen.
Genoeg te doen. Aan de slag.
Wat kan ik straks?
Aan het eind van het thema kun je:
- uitleggen wat chartaal geld en wat giraal geld is, en kan je voorbeelden van beide soorten geld noemen.
- de begrippen koopkracht en inflatie omschrijven en aangeven wat beide begrippen met elkaar te maken hebben.
- de begrippen prijscompensatie en reële loonsverhoging omschrijven.
- het verschil noemen tussen gebonden koopkracht en vrije koopkracht.
- de drie functies van geld onderscheiden.
- omschrijven wat wordt bedoeld met specialiseren en arbeidsverdeling.
- een aantal activiteiten van een bank noemen.
Wat ga ik doen?
Het thema Geld en banken bestaat uit de volgende onderdelen:
Activiteit
|
Aantal lessen
|
Inleiding
|
0,5
|
Wat kan ik straks?
|
|
Wat ga ik doen?
|
|
Opdracht: Geld
|
2
|
Opdracht: Wat is het geld waard?
|
2
|
Opdracht: Geld als smeermiddel
|
2
|
Opdracht: Banken
|
2
|
Opdracht: Geef het uit als geld*
|
1
|
Afsluiting
|
|
Samenvattend
|
0,5
|
Eindopdracht
|
2
|
D-toets
|
0,5
|
Examenvragen
|
1
|
Terugkijken
|
0,5
|
Totaal:
|
14
|
*Extra opdracht
Opdrachten
Hieronder vind je de opdrachten die horen bij dit thema.
Maak je keuze.
Afsluiting
Samenvattend
Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.
chartaal geld
munten en bankbiljetten.
|
giraal geld
geld op een bankrekening, waarmee je kunt betalen.
|
koopkracht
de hoeveelheid producten die je kunt kopen.
|
inflatie
het duurder worden van producten.
|
bestedingsinflatie
inflatie door een grote vraag naar het product.
|
kosteninflatie
inflatie door hogere 'maakkosten' van het product.
|
prijscompensatie
het loon neemt toe met het inflatiepercentage.
|
reële loonsverhoging
het loon neemt meer toe dan het inflatiepercentage.
|
arbeidsverdeling
het verdelen van het werk over verschillende mensen of bedrijven.
|
bank
financiële instelling.
|
gebonden koopkracht
uitgaven die je moet doen.
|
vrije koopkracht
je kunt je geld besteden zoals je zelf wilt.
|
directe ruil
ruil van producten tegen producten.
|
indirecte ruil
ruil van geld tegen producten.
|
geld als ruil- of betaalmiddel
je gebruikt geld om iets te kopen.
|
geld als spaarmiddel
je geeft een deel van je geld niet uit.
|
geld als rekenmiddel
je gebruikt geld om de waarde van iets weer te geven.
|
specialisatie
toeleggen op het maken van één soort producten.
|
De Nederlandsche Bank
overheidsbank die toezicht houdt op het bankwezen.
|
Europese Centrale Bank
bank die toezicht houdt op Eurolanden.
|
Eindopdracht
Duurder of goedkoper?
Inge Groen overweegt een nieuwe computer te kopen: het moet het nieuwste model van Apple worden. Volgens haar vader kan ze beter nog even wachten. Hij zegt dat de computer over een half jaar een stuk goedkoper zal zijn. Inge denkt dat haar vader geen gelijk heeft, bijna alle producten zijn de afgelopen jaren toch juist steeds duurder geworden.
Wat denk jij?
Worden alle producten duurder? Of is dat niet zo?
De eindopdracht van het thema 'Geld en banken' is een onderzoek naar het veranderen van prijzen van producten.
Bekijk de onderstaande bron 'Computers goedkoper en beter'.
Computers beter en goedkoper
DEN HAAG - Goederen en diensten voor consumenten waren in 2018 gemiddeld 30 procent duurder dan in 2013.
Niet alle producten zijn echter in die twaalf jaar in prijs gestegen. Computerapparatuur was in 2018 maar liefst 92 procent goedkoper dan in 2013. Computers kosten nu nog geen 10 procent van wat ze in 2013 kostten. Televisie’s, dvd-spelers en recorders, telefoons, fototoestellen en videocamera’s daalden in deze periode met meer dan 70 procent in prijs. Geluidsapparatuur werd 41 procent goedkoper.
Computers en andere consumentenelektronica worden technisch steeds geavanceerder. De computer kan dus meer voor hetzelfde geld. Hierdoor is geen directe prijsvergelijking te maken. Bij het bepalen van de prijsontwikkeling gaat het CBS uit van een gelijkblijvende kwaliteit van de producten. Een kwaliteitsverbetering wordt gezien als een prijsdaling. |
- Wat voor soort artikelen zijn de afgelopen jaren goedkoper geworden?
- Bedenk samen een reden waarom deze artikelen goedkoper zijn geworden.
Lees nu de bron 'Consumentenprijsindex' door.
Consumentenprijsindex
De consumentenprijsindex (CPI) is de gemiddelde prijs van een standaardpakket goederen en diensten die door huishoudens uit een bepaald land aangeschaft kunnen worden voor consumptie.
De inflatie is de procentuele stijging van de CPI in een bepaalde periode ten opzichte van dezelfde periode van het voorgaande jaar.
De CPI wordt gezien als een belangrijke indicator voor de prijsontwikkeling.
Sinds 1961 is op één jaar na de CPI steeds groter dan 0 is geweest. Dat betekent dat de prijzen ieder jaar gestegen zijn. |
- Zoek op internet op welke goederen en diensten deel uitmaken van het standaardpakket op basis waarvan de CPI wordt berekend.
- Zijn alle goederen en diensten die deel uitmaken van het standaardpakket steeds duurder geworden?
- Een stijging van de prijzen van primaire goederen heeft meer effect op de CPI dan een stijging van de prijzen van secundaire goederen. Leg uit waarom.
- Leg uit wat het effect op de koopkracht is als de CPI groter dan 0 is.
- Wat is het verband tussen een CPI groter dan 0 en prijscompensatie?
Eindproduct
Werk samen met een klasgenoot.
Jullie gaan aan de slag met het schrijven van een artikel over redenen van prijsveranderingen.
In jullie artikel hebben jullie aandacht voor verschillende soorten van inflatie.
Jullie leggen ook uit waarom sommige producten juist goedkoper worden.
Werkwijze:
- Bepaal wat de doelgroep van jullie artikel is. Voor wie schrijven jullie het artikel?
- Bepaal welke informatie jullie wel en welke informatie jullie niet vertellen.
- Verdeel de informatie over verschillende alinea's.
- Bedenk een duidelijke inleiding.
- Werk de verschillende alinea's uit.
- Zorg voor een logische afsluiting/conclusie.
- Bedenk een goede titel voor boven jullie artikel.
Beoordeling
Het artikel wordt beoordeeld door de docent. De docent let op:
- de inhoud: bevat het artikel voorbeelden van goederen/diensten die in de loop van de tijd goedkoper/duurder zijn geworden?
- de inhoud: legt het artikel uit waarom de goederen/diensten goedkoper/duurder zijn geworden?
- de indeling: heeft het artikel een duidelijke indeling?
- de vorm: zijn beeld en tekst goed gecombineerd? Is het artikel verzorgd vormgegeven?
- taalfouten: is het artikel in correct Nederlands?
|
Een artikel is een goede manier om informatie te presenteren of een gebeurtenis te beschrijven.
|
|
Diagnostische toets
Test je kennis. Maak de diagnostische toets.
Examenvragen
Examenvragen
Op deze pagina vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt. Het zal echter ook wel voorkomen dat je kennis nodig hebt die niet in het thema behandeld is. Gebruik dan je gezonde verstand.
VMBO-KGT34 2017-TV2
VMBO-KGT34 2018-TV1
VMBO-KGT34 2018-TV2
VMBO-KGT34 2019-TV1
VMBO-KGT34 2021-TV1
Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.
Terugkijken
Intro
- Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
Had je na het lezen van de intro een goed beeld over waar dit thema over zou gaan?
Kan ik wat ik moet kunnen?
- Lees de leerdoelen van dit thema nog eens door.
Staan er leerdoelen tussen waar je niets over weet?
Hoe ging het?
- Tijd
Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 14 uur met dit thema bezig zou zijn. Klopt dat ongeveer?
- Inhoud
Het thema bestaat uit vier opdrachten en een extra opdracht.
Van welke opdracht heb je, denk je, het meest geleerd?
En in welke opdracht heb je niets nieuws geleerd? Wist je alles al?
- Eindopdracht
Heb je de eindopdracht gemaakt? Wat vond je van de opdracht?
Past de opdracht goed bij het thema?
- D-toets
Wat was je score voor de D-toets? Ben je tevreden met die score?
Heb je geleerd van de fouten die je hebt gemaakt?
- Examenvragen
Veel examenopgaven bij dit thema.
Heb je ze allemaal gemaakt? Ging het goed?
Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.