Thema: Geld en banken - vmbo-kgt34

Thema: Geld en banken - vmbo-kgt34

Geld en banken

Inleiding

Geld en banken

Dat geld en economie met elkaar te maken hebben, heb je ook al in het eerste thema gezien.
Ik dit thema wordt dat nog veel duidelijker.

  • Geld kom je in verschillende vormen tegen: je hebt bijvoorbeeld munten en bankbiljetten en je hebt geld op je bankrekening.
  • Veel van dat geld wordt gebruikt om producten te kopen, maar met geld kun je ook sparen en geld is gemakkelijk om de waarde van iets aan te geven.
  • Wat je van je geld kunt kopen, hangt af van de prijs van producten. Producten zijn nu duurder dan twintig jaar geleden, maar mensen verdienen nu ook meer dan twintig jaar terug.

De eindopdracht van dit thema heeft als titel 'Duurder of goedkoper'.
Je onderzoekt waarom de prijzen van sommige producten stijgen en waarom de prijzen van andere producten juist dalen.
Je onderzoek sluit je af met het schrijven van een kort artikel over redenen van prijsveranderingen.

Naast de eindopdracht vind je in de afsluiting een begrippenlijst, een diagnostische toets, examenvragen en reflectievragen.

Genoeg te doen. Aan de slag.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van het thema kan ik:

  • uitleggen wat chartaal geld en wat giraal geld is, en kan ik voorbeelden van beide soorten geld noemen.
  • de begrippen koopkracht en inflatie omschrijven en aangeven wat beide begrippen met elkaar te maken hebben.
  • de begrippen prijscompensatie en reële loonsverhoging omschrijven.
  • het verschil noemen tussen gebonden koopkracht en vrije koopkracht.
  • de drie functies van geld onderscheiden.
  • omschrijven wat wordt bedoeld met specialiseren en arbeidsverdeling.
  • een aantal activiteiten van een bank noemen.

Wat ga ik doen?

Het thema Geld en banken bestaat uit de volgende onderdelen:

Activiteit

Aantal lessen

Inleiding

0,5

Wat kan ik straks?

 

Wat ga ik doen?

 

Opdracht: Geld

2

Opdracht: Wat is het geld waard?

2

Opdracht: Geld als smeermiddel

2

Opdracht: Banken

2

Opdracht: Geef het uit als geld*

1

Afsluiting

 

Samenvattend

0,5

Eindopdracht

2

D-toets

0,5

Examenvragen

1

Terugkijken

0,5

Totaal:

14

 

*Extra opdracht

Opdrachten

Geld

Geld

Intro

Als een Italiaanse koopman in de 13de eeuw wol kocht op de markt in Brugge, dan werden de gouden munten waarmee hij betaalde gewogen. 

Wat denk jij?

  • Waarom werden de munten gewogen?
  • Waarom worden de munten tegenwoordig niet meer gewogen?

Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • de metaalwaarde/papierwaarde van munten en bankbiljetten vergelijken met de waarde die op de munt/het biljet staat afgebeeld.
  • het begrip euroland omschrijven.
  • (met een voorbeeld) duidelijk maken wat het verschil tussen chartaal geld en giraal geld is.
  • voorbeelden van giraal betalen noemen.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Leervragen

Stap 1

Waarom mag de waarde van het materiaal van een munt niet groter zijn dan het bedrag dat op de munt staat?

Stap 2

Wat wordt bedoeld met eurolanden?

Stap 3

Op welke manieren kan ik giraal betalen?

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Eindopdracht A

Maak de toets.

Eindopdracht B

Een eindproduct maken over de geschiedenis van de gulden.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 1 à 2 uur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Munten en bankbiljetten

Om het kopen en verkopen van producten beter te laten verlopen, zijn er munten en bankbiljetten in omloop gebracht.

Van de eerste munten was de waarde van het metaal waarvan de munt gemaakt was, gelijk aan het bedrag dat op de munt stond. Van de munten die we nu gebruiken, is de materiaalwaarde lager dan het bedrag dat op de munt staat afgebeeld.

Ook bij bankbiljetten geldt dat de waarde van het papier waarvan het biljet gemaakt is lager is dan het bedrag dat op het bankbiljet gedrukt staat.

Bekijk de video.

Stap 2: Eurolanden

In Europa werkt een aantal landen op verschillende terreinen samen in de Europese Unie.

Resultaat van de samenwerking is onder andere de invoering van een gemeenschappelijke munt: de euro.
Je kunt niet in alle EU landen met de euro betalen.
De landen van de EU waar het wel kan, staan bekend als de eurolanden

Doe de oefeningen.

Stap 3: Chartaal en giraal geld

Bestudeer uit de Kennisbank economie de pagina 'Betalen' in het volgende onderdeel.
Bekijk ook de video op de pagina 'Giraal en chartaal geld'.

Geld en betalen


Beantwoord de vragen in de oefeningen.

Afronding

Eindopdracht A: Toets

De opdracht sluit je af met een toets.

Eindopdracht B: Een stukje geschiedenis

Lees de volgende informatie.

In het jaar 1325 laat Jan III van Brabant de eerste gulden maken. De eerste gulden is van goud en lijkt op de Italiaanse munten die in Florence werden gemaakt. De gulden werd daarom ook wel florijn genoemd.

In 1542 laat Karel V de zilveren Karolus-gulden slaan. De gulden is twintig stuivers waard. Voor het eerst staat de regerend vorst op de munt.

In 1814 wordt De Nederlandsche Bank opgericht. Het eerste bankbiljet wordt gedrukt; het is een bankbiljet van duizend euro. Twee jaar later, in 1816, wordt de cent ingevoerd. Afgesproken wordt dat de gulden honderd centen waard is.

Vanaf 1968 is de gulden niet meer van zilver; de guldens worden vanaf dat jaar van nikkel gemaakt.

In het jaar 2002 verdwijnt de gulden: de gulden wordt vervangen door de euro.


Maak een eindproduct waarin je antwoord geeft op de volgende vragen.

  1. Hoeveel jaar is de gulden in Nederland gebruikt als betaalmiddel?
  2. Waarom gebruikten we het f-teken voor de gulden?
  3. Wie was de laatste vorstin die stond afgebeeld op de gulden?
  4. Zoek afbeeldingen van een zilveren gulden en van een nikkelen gulden.
  5. Waarom, denk je, heeft men in 1968 besloten de gulden niet meer van zilver, maar van nikkel te maken?

Verwerk de antwoorden in een eindproduct naar keuze.

Beoordeling
Overleg met je docent hoe het eindproduct beoordeeld wordt.

Gereedschapskist

Welkom bij de gereedschapskist. Hier vind je uitleg over alle werkvormen waarmee je je eindproducten maakt. Bij iedere werkvorm staat beschreven hoe je deze uitvoert, kun je inspiratiefilmpjes bekijken en vind je de beoordelingscriteria waaraan jouw product moet voldoen. Ook zie je welke digitale middelen je kunt gebruiken en aan welke vaardigheden je werkt tijdens het maken van je eindproduct. Veel succes!

 

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro nog eens door.
    Past de intro goed bij de opdracht? Waarom wel/niet?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Ga na of je een omschrijving kunt geven van de genoemde begrippen.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Ben je ongeveer twee uur met de opdracht bezig geweest?
    Welke stap kostte veel tijd? Hoe kwam dat?
  • Inhoud
    Wist je dat men voor 2002 in Nederland met de gulden betaalde?
    Heb jullie thuis nog 'oud geld'? Waarom hebben jullie het niet ingeleverd?
  • Afronding - Eindopdracht
    Welke eindopdracht heb je gemaakt?
    A Toets: Wist je alle antwoorden?
    B Geschiedenis: Wat voor eindproduct heb je gemaakt?
     

Wat is het geld waard?

Wat is het geld waard?

Intro

Lees het stukje uit de krant hiernaast. 

Melissa Goudbloem verdient € 32.000,- per jaar.

Wat denk jij?
Kun je naar aanleiding van het krantenbericht uitrekenen hoeveel Melissa volgend jaar gaat verdienen?

Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • de begrippen koopkracht en inflatie omschrijven.
  • (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken wat de begrippen koopkracht en inflatie met elkaar te maken hebben.
  • twee oorzaken van inflatie noemen.
  • omschrijven wat bedoeld wordt met prijscompensatie en een reële loonsverhoging.
  • (met behulp van voorbeelden) duidelijk maken wat het verschil is tussen gebonden koopkracht en vrije koopkracht.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Leervragen

Stap 1

Wat is koopkracht en wat is inflatie?

Stap 2

Wat is kosteninflatie en wat is bestedingsinflatie?

Stap 3

Wat is het verschil tussen prijscompensatie en een reële loonsverhoging?

Stap 4

Wat is het verschil tussen vrije koopkracht en gebonden koopkracht?

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Eindopdracht

Een journaalitem over koopkracht maken.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.

 

Benodigdheden

  • opnameapparatuur
  • een camera


Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

 

 

Aan de slag

Stap 1: Koopkracht en inflatie

Bestudeer uit de Kennisbank economie het volgende onderdeel.

Koopkracht en inflatie

Bekijk ook de volgende video.

Alles goed bestudeerd? Beantwoord dan de vragen in de oefening 'Koopkracht en inflatie'.

Stap 2: Oorzaken inflatie

Inflatie kan verschillende oorzaken hebben.

  • Inflatie als gevolg van hogere kosten noem je kosteninflatie.
    Een bedrijf heeft veel verschillende kosten.
    Voorbeelden van bedrijfskosten zijn personeelskosten, energiekosten, huisvestingskosten, reclamekosten, materiaalkosten.
    Als de bedrijfskosten stijgen, zal de verkoopprijs van de producten ook stijgen.
  • Inflatie als gevolg van een grote vraag naar een product noem je bestedingsinflatie.
    De prijs van een product is mede afhankelijk van de vraag naar het product.
    Als er veel vraag is naar een product en het aanbod is beperkt zal de prijs van product stijgen.

Doe de twee oefeningen.

Stap 3: Loonsverhoging

Bestudeer uit het Kennisbankitem 'Koopkracht en inflatie' (nogmaals) de volgende twee pagina's:

  • Prijscompensatie
  • Reële loonsverhoging

Koopkracht en inflatie


Gebruik de informatie bij het beantwoorden van de vragen in de oefeningen.

Stap 4: Koopkracht

De hoeveelheid producten die je kunt kopen, noem je je koopkracht.
Je koopkracht hangt af van:

  • je inkomen: hoe hoger je inkomen, hoe groter je koopkracht.
  • de prijzen van producten: hoe hoger de prijzen, hoe kleiner je koopkracht.

Koopkracht kun je onderverdelen in:

  • gebonden koopkracht: uitgaven die je moet doen.
  • vrije koopkracht: je kunt je geld besteden zoals je zelf wilt.

Weet je het verschil tussen gebonden koopkracht en vrije koopkracht? Doe de oefening.

Afronding

Eindopdracht: Straatinterview

Samen met een klasgenoot maak je een journaalitem over 'koopkracht'. Je gaat met een camera en microfoon de straat op en interviewt enkele mensen over hun koopkracht.

  • Bepaal voor je de straat op gaat welke vragen je gaat stellen. Schrijf de vragen op een papiertje.
  • Bedenk ook welke antwoorden je kunt krijgen en hoe je kunt reageren op de antwoorden.
  • Neem opnameapparatuur en een camera mee.
  • Vraag mensen altijd eerst of je ze mag interviewen.
    Als ze toestemming geven kun je beginnen met het stellen van je vragen.
  • Probeer enkele verschillende meningen te horen te krijgen.

Werk de interviews uit tot een journaalitem.
Laat het journaalitem beoordelen door je docent.

Interview afnemen

Je bevraagt een ander over een bepaald onderwerp.

 

Terugkijken

Intro

  • Kijk nog eens naar de intro. Heb je de video bekeken?
    Past de video goed bij de opdracht? Waarom wel/niet?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Ga na of je een omschrijving kunt geven van de genoemde begrippen.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Ben je ongeveer twee uur met de opdracht bezig geweest?
    Welke stap kostte veel tijd? Hoe kwam dat?
  • Inhoud
    Kende je de begrippen nivelleren en denivelleren al?
  • Afronding - Samenvattend
    Heb je de samenvattingsopdracht gemaakt?
    Vond je de opdracht makkelijk of moeilijk? Zeg ook waarom.

Geld als smeermiddel

Geld als smeermiddel

Intro

De heer Dijkstra is tandarts. Zijn buurman, de heer Van Vught, is leraar wiskunde.
Zij hebben de volgende afspraak: 

  • de kinderen van de heer Dijkstra krijgen gratis wiskundebijles van de heer Van Vught en
  • de kinderen van de heer Van Vught mogen gratis naar de tandarts bij de heer Dijkstra.


Wat vind jij?
Vind je het een goede afspraak die de heer Van Vught en de heer Dijkstra hebben gemaakt?
Kun je zelf nog een voorbeeld van een vergelijkbare afspraak bedenken.

Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • (met een voorbeeld) duidelijk maken wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte ruil.
  • de drie functies van geld noemen: ruil- of betaalmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel en bij iedere functie een voorbeeld geven.
  • de begrippen specialisatie en arbeidsverdeling omschrijven en kan ik drie verschillende vormen van arbeidsverdeling noemen.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Leervragen

Stap 1

Wat is directe ruil en wat is indirecte ruil?

Stap 2

Welke drie functies heeft geld?

Stap 3

Waarom is ruil nodig als mensen zich gaan toeleggen op het maken van één soort producten?
Welke drie soorten arbeidsverdeling zijn er?

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Samenvattend

Maak de samenvattingsopdracht.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 1 à 2 uur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Directe/indirecte ruil

Het ruilen van producten tegen producten noem je directe ruil.
Gebruik je geld om een product te kopen, dan noem je dat indirecte ruil.

Bekijk de video.

Doe de oefeningen.

Stap 2: Functies van geld

Er worden vaak drie functies van geld onderscheiden:

  • ruil- of betaalmiddel: geld wordt gebruikt om goederen en diensten te kopen.
  • rekenmiddel: geld wordt gebruikt om de waarde van iets aan te geven.
  • spaar- of oppotmiddel: geld wordt gebruikt om te sparen, zodat het op een later moment gebruikt kan worden.

Bekijk de video.

Stap 3: Specialisatie en arbeidsverdeling

Een bakker bakt broden, een aannemer bouwt huizen en een leraar geeft les.
Als je een beroep uitoefent, leg je je toe op het maken van één soort producten.

Door ruil is het mogelijk dat mensen zich toeleggen op het maken van één soort producten. Je noemt dat specialiseren.
Een gevolg van specialisatie is dat het werk verdeeld wordt over verschillende mensen.
De manier waarop het werk verdeeld wordt, noem je arbeidsverdeling.

Bekijk de video.

Soorten arbeidsverdeling
Drie soorten arbeidsverdeling zijn:

  • interne arbeidsverdeling: de verdeling van het werk binnen één bedrijf.
  • externe arbeidsverdeling: de verdeling van het werk over verschillende bedrijven.
  • geografische arbeidsverdelding: de verdeling van het werk over verschillende gebieden.

Kijk of je verschillende soorten arbeidsverdeling herkent. Doe de oefening.

Afronding

Samenvattend

Wat heb je geleerd?

Terugkijken

Intro

  • Kijk nog eens naar de intro.
    Past de intro goed bij de opdracht? Waarom wel/niet?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je alle begrippen omschrijven?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Hoelang ben je met de opdracht bezig geweest?
    Heb je in die tijd alle video's bekeken?
  • Inhoud
    In iedere stap vond je een video van economiepagina.nl.
    Vind je het prettig om door video's te kijken iets nieuws te leren?
    Vind je de video's van economiepagina.nl goed? Waarom wel/niet?
  • Afronding - Samenvattend
    Heb je de samenvattingsopdracht gemaakt?
    Vond je de opdracht makkelijk of moeilijk? Zeg ook waarom.

Banken

Banken

Intro

Bekijk de drie logo's hieronder.
Schrijf de namen van de bedrijven op die bij de logo's horen. 



Wat denk jij?
Voor welke soort activiteiten kun je bij deze bedrijven terecht?
Schrijf zoveel mogelijk verschillende activiteiten op.

Vergelijk jouw antwoord met het antwoord van een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • minimaal vier activiteiten noemen waarvoor ik bij een bank terecht kan.
  • mijn nieuwe banksaldo uitrekenen als er bedragen zijn afgeschreven en/of bijgeschreven.
  • duidelijk maken hoe een bank geld verdient aan sparen en lenen.
  • (met behulp van voorbeelden) aangeven wat de rol van De Nederlandsche Bank en van de Europese Centrale Bank is.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Leervragen

Stap 1

Voor wat voor zaken kan ik terecht bij de bank?

Stap 2

Hoe lees ik een bankafschrift af?

Stap 3

Hoe bereken ik het banksaldo?

Stap 4

Hoe reken ik met rente?

Stap 5

Wat houdt het in als iemand aan de bank een machtiging geeft?

Stap 6

Wat is De Nederlandsche Bank en wat is de Europese Centrale Bank?

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.

 

Benodigdheden

Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Banken

Bestudeer uit de Kennisbank economie het volgende onderdeel.

Banken


Doe de oefening.

Stap 2: Banksaldo

Veel mensen hebben een bank een betaalrekening.
Van zo'n rekening krijgen ze regelmatig een (digitaal) overzicht van de af- en bijschrijvingen.

Doe de oefeningen.

Stap 3: Betalen, sparen, lenen

Veel mensen hebben een bank een betaalrekening om betalingen te doen.
Sommige betalingen komen maandelijks terug.
Denk maar aan de huur voor een woning of aan gas en elektra.

Voor deze uitgaven kun je de bank een machtiging geven.
Dat betekent dat de bank het bedrag iedere maand automatisch overschrijft.

Sparen en lenen

Als je geld op je spaarrekening hebt staan, krijg je rente.
Als je geld van een bank leent, betaal je rente.

Bekijk de afbeelding.

Stap 4: DNB en ECB

De Nederlandsche Bank (DNB) is de bank der banken. In opdracht van de overheid houdt DNB toezicht op het bankwezen. Dat toezicht is nodig om de burgers vertrouwen te geven in de banken en hen te beschermen tegen te grote macht van de banken. De Nederlandsche Bank is ook de bank van de overheid. De bank regelt betalingen van de overheid. En als de overheid geld tekort komt, kan de overheid geld lenen via De Nederlandsche Bank.

De Europese Centrale Bank (ECB) is opgericht in 1998. Deze bank heeft de invoering van de euro begeleid en is de bank van de Europese Unie.

In de onderstaande video wordt de ECB en het eurosysteem uitgelegd.
Misschien dat je niet alles begrijpt, maar dat is niet erg. 
Je krijgt een aardig beeld van wat de ECB zoal doet.

Afronding

Terugkijken

Intro

  • Kijk nog eens naar de intro.
    Wist je meteen de namen van de bedrijven?
    Zijn alle activiteiten die je opgeschreven hebt in de opdracht behandeld?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Ga na de leerdoelen hebt behaald.

Hoe ging het?

  • Tijd
    Ben je ongeveer twee uur met de opdracht bezig geweest?
    Welke stap kostte veel tijd? Hoe kwam dat?
  • Inhoud
    Snap je nu beter wat voor rol De Nederlandsche Bank en de Europese Centrale Bank hebben?

Geef het uit als geld

Extra: Geef het uit als geld

Intro

Nick is 18. Hij heeft drie weken vakantiewerk gedaan. Hij verdient het minimumloon.
Nu is het tijd om af te rekenen. Hij krijgt zijn loon op zijn bankrekening. 

Denk, samen met een klasgenoot, eens na over de volgende vragen.

  • Heeft Nick volgens jullie recht op vakantiegeld?
  • Nick gaat (een deel van) zijn verdiende loon uitgeven.
    Welke functie van het geld past bij het uitgeven van geld?
  • Nick krijgt zijn loon op een bankrekening.
    Op welke manier had hij zijn loon ook kunnen krijgen?
  • Als Nick iets koopt kan Nick kiezen: hij betaalt contant of met zijn pinpas.
    Welke manier is voordeliger voor een winkelier?
    En wat is handiger voor Nick?
  • Als Nick meer geld van zijn rekening opneemt dan er op staat, heeft hij dan een debetsaldo of juist een creditsaldo?

Over het verdienen en uitgeven van geld ga je straks enkele vragen beantwoorden.

Kennisbank Economie

Voor je aan de slag gaat met het beantwoorden van de vragen die horen bij deze opdracht, bestudeer je de theorie in het volgende items in de Kennisbank Economie.

Geld

Banken

Zorg dat je antwoord kunt geven op de volgende vragen:

  1. Welke drie functies van geld kun je onderscheiden?
  2. Wat wordt bedoeld met giraal geld? En wat met chartaal geld?
  3. Omschrijf de meest voorkomende manier van giraal betalen.
  4. Noem drie zaken waarvoor je bij een bank terecht kunt.
  5. Hoe noem je een positief banksaldo? En hoe een negatief banksaldo?

Vragen

Afsluiting

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.

chartaal geld
munten en bankbiljetten.

giraal geld
geld op een bankrekening, waarmee je kunt betalen.

koopkracht
de hoeveelheid producten die je kunt kopen.

inflatie
het duurder worden van producten.

bestedingsinflatie
inflatie door een grote vraag naar het product.

kosteninflatie
inflatie door hogere 'maakkosten' van het product.

prijscompensatie
het loon neemt toe met het inflatiepercentage.

reële loonsverhoging
het loon neemt meer toe dan het inflatiepercentage.

arbeidsverdeling
het verdelen van het werk over verschillende mensen of bedrijven.

bank
financiële instelling.

gebonden koopkracht
uitgaven die je moet doen.

vrije koopkracht
je kunt je geld besteden zoals je zelf wilt.

directe ruil
ruil van producten tegen producten.

indirecte ruil
ruil van geld tegen producten.

geld als ruil- of betaalmiddel
je gebruikt geld om iets te kopen.

geld als spaarmiddel
je geeft een deel van je geld niet uit.

geld als rekenmiddel
je gebruikt geld om de waarde van iets weer te geven.

specialisatie
toeleggen op het maken van één soort producten.

De Nederlandsche Bank
overheidsbank die toezicht houdt op het bankwezen.

Europese Centrale Bank
bank die toezicht houdt op Eurolanden.

Eindopdracht

Duurder of goedkoper?
Inge Groen overweegt een nieuwe computer te kopen: het moet het nieuwste model van Apple worden. Volgens haar vader kan ze beter nog even wachten. Hij zegt dat de computer over een half jaar een stuk goedkoper zal zijn. Inge denkt dat haar vader geen gelijk heeft, bijna alle producten zijn de afgelopen jaren toch juist steeds duurder geworden.

Wat denk jij?
Worden alle producten duurder? Of is dat niet zo?


De eindopdracht van het thema 'Geld en banken' is een onderzoek naar het veranderen van prijzen van producten.

Bekijk de onderstaande bron 'Computers goedkoper en beter'.

Computers beter en goedkoper
DEN HAAG - Goederen en diensten voor consumenten waren in 2018 gemiddeld 30 procent duurder dan in 2013.
Niet alle producten zijn echter in die twaalf jaar in prijs gestegen. Computerapparatuur was in 2018 maar liefst 92 procent goedkoper dan in 2013. Computers kosten nu nog geen 10 procent van wat ze in 2013 kostten. Televisie’s, dvd-spelers en recorders, telefoons, fototoestellen en videocamera’s daalden in deze periode met meer dan 70 procent in prijs. Geluidsapparatuur werd 41 procent goedkoper.

Computers en andere consumentenelektronica worden technisch steeds geavanceerder. De computer kan dus meer voor hetzelfde geld. Hierdoor is geen directe prijsvergelijking te maken. Bij het bepalen van de prijsontwikkeling gaat het CBS uit van een gelijkblijvende kwaliteit van de producten. Een kwaliteitsverbetering wordt gezien als een prijsdaling.

 

  • Wat voor soort artikelen zijn de afgelopen jaren goedkoper geworden?
  • Bedenk samen een reden waarom deze artikelen goedkoper zijn geworden.

Lees nu de bron 'Consumentenprijsindex' door.

Consumentenprijsindex
De consumentenprijsindex (CPI) is de gemiddelde prijs van een standaardpakket goederen en diensten die door huishoudens uit een bepaald land aangeschaft kunnen worden voor consumptie.
De inflatie is de procentuele stijging van de CPI in een bepaalde periode ten opzichte van dezelfde periode van het voorgaande jaar.
De CPI wordt gezien als een belangrijke indicator voor de prijsontwikkeling.
Sinds 1961 is op één jaar na de CPI steeds groter dan 0 is geweest. Dat betekent dat de prijzen ieder jaar gestegen zijn.

 

  • Zoek op internet op welke goederen en diensten deel uitmaken van het standaardpakket op basis waarvan de CPI wordt berekend.
  • Zijn alle goederen en diensten die deel uitmaken van het standaardpakket steeds duurder geworden?
  • Een stijging van de prijzen van primaire goederen heeft meer effect op de CPI dan een stijging van de prijzen van secundaire goederen. Leg uit waarom.
  • Leg uit wat het effect op de koopkracht is als de CPI groter dan 0 is.
  • Wat is het verband tussen een CPI groter dan 0 en prijscompensatie?

Eindproduct
Werk samen met een klasgenoot.
Jullie gaan aan de slag met het schrijven van een artikel over redenen van prijsveranderingen.
In jullie artikel hebben jullie aandacht voor verschillende soorten van inflatie.
Jullie leggen ook uit waarom sommige producten juist goedkoper worden.

Werkwijze:

  • Bepaal wat de doelgroep van jullie artikel is. Voor wie schrijven jullie het artikel?
  • Bepaal welke informatie jullie wel en welke informatie jullie niet vertellen.
  • Verdeel de informatie over verschillende alinea's.
  • Bedenk een duidelijke inleiding.
  • Werk de verschillende alinea's uit.
  • Zorg voor een logische afsluiting/conclusie.
  • Bedenk een goede titel voor boven jullie artikel.

Beoordeling
Het artikel wordt beoordeeld door de docent. De docent let op:

  • de inhoud: bevat het artikel voorbeelden van goederen/diensten die in de loop van de tijd goedkoper/duurder zijn geworden?
  • de inhoud: legt het artikel uit waarom de goederen/diensten goedkoper/duurder zijn geworden?
  • de indeling: heeft het artikel een duidelijke indeling?
  • de vorm: zijn beeld en tekst goed gecombineerd? Is het artikel verzorgd vormgegeven?
  • taalfouten: is het artikel in correct Nederlands?

Artikel schrijven

Een artikel is een goede manier om informatie te presenteren of een gebeurtenis te beschrijven.

 

Diagnostische toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets. 

Examenvragen

Examenvragen
Op deze pagina vind je een aantal examenvragen uit examens van vorige jaren. De vragen sluiten zo goed mogelijk aan bij het thema dat je net afgerond hebt. Het zal echter ook wel voorkomen dat je kennis nodig hebt die niet in het thema behandeld is. Gebruik dan je gezonde verstand.

VMBO-KGT34 2017-TV2

2017-TV2 Vraag 13
2017-TV2 Vraag 14
2017-TV2 Vraag 17

VMBO-KGT34 2018-TV1

2018-TV1 Vraag 31

VMBO-KGT34 2018-TV2

2018-TV2 Vraag 39

VMBO-KGT34 2019-TV1

2019-TV1 Vraag 34

VMBO-KGT34 2021-TV1

2021-TV1 Vraag 34
2021-TV1 Vraag 35

 

 

Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Had je na het lezen van de intro een goed beeld over waar dit thema over zou gaan?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van dit thema nog eens door.
    Staan er leerdoelen tussen waar je niets over weet?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 14 uur met dit thema bezig zou zijn. Klopt dat ongeveer?
  • Inhoud
    Het thema bestaat uit vier opdrachten en een extra opdracht.
    Van welke opdracht heb je, denk je, het meest geleerd?
    En in welke opdracht heb je niets nieuws geleerd? Wist je alles al?
  • Eindopdracht
    Heb je de eindopdracht gemaakt? Wat vond je van de opdracht?
    Past de opdracht goed bij het thema?
  • D-toets
    Wat was je score voor de D-toets? Ben je tevreden met die score?
    Heb je geleerd van de fouten die je hebt gemaakt?
  • Examenvragen
    Veel examenopgaven bij dit thema.
    Heb je ze allemaal gemaakt? Ging het goed?
    Wil je meer oefenen en met recentere examens?
    Ga dan naar ExamenKracht.
  • Het arrangement Thema: Geld en banken - vmbo-kgt34 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2025-11-18 08:21:29
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Het thema 'Geld en banken' is ontwikkeld door auteurs en medewerkers van StudioVO.

    Fair Use
    In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use

    Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor economie voor vmbo-kgt34. Dit thema begint met een inleiding, vervolgens komen de leerdoelen, en daarna wat je gaat doen in dit thema. Dan kom je bij de opdrachten die horen bij dit thema, dit zijn: Geld, Wat is het geld waard?, Geld als smeermiddel, Banken en Geeft het uit als geld. Begrippen die hier belangrijk zijn: chartaal geld, giraal geld, koopkracht, inflatie en arbeidsverdeling. De eindopdracht van dit thema is een onderzoek naar het veranderen van prijzen van producten. Hier schrijf je samen met een klasgenoot een artikel over. Na de eindopdracht komt een D-toets, hier worden acht meerkeuzevragen gesteld over het thema: Geld en banken. Vervolgens worden er nog verschillende examenvragen weergegeven die horen bij dit thema. Dit thema eindigt met het terugkijken op dit thema, dus hoe ging het? en kan ik wat ik moet kunnen?
    Leerniveau
    VMBO gemengde leerweg, 3; VMBO theoretische leerweg, 4; VMBO theoretische leerweg, 3; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO gemengde leerweg, 4; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 3;
    Leerinhoud en doelen
    Arbeid, productie en bedrijfsleven; Economie; Overheid en bestuur;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    14 uur 0 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, chartaal en giraal geld, economie, geld en banken, inflatie, koopkracht, prijscompensatie, specialiseren, stercollectie, vmbokgt34

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Economie. (2020).

    Opdracht: Banken - vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/62270/Opdracht__Banken___vmbo_kgt34

    VO-content Economie. (2020).

    Opdracht: Extra: Geef het uit als geld - vmbokgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/91153/Opdracht__Extra__Geef_het_uit_als_geld___vmbokgt34

    VO-content Economie. (2020).

    Opdracht: Geld - vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/62267/Opdracht__Geld___vmbo_kgt34

    VO-content Economie. (2020).

    Opdracht: Geld als smeermiddel - vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/62269/Opdracht__Geld_als_smeermiddel___vmbo_kgt34

    VO-content Economie. (2020).

    Opdracht: Wat is het geld waard? - vmbo-kgt34

    https://maken.wikiwijs.nl/62268/Opdracht__Wat_is_het_geld_waard____vmbo_kgt34

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Geld en banken

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.