De periode 1000-1500 is een belangrijke periode voor het ontstaan van landen onder leiding van één vorst.
Hoe de koningen en vorsten er in slaagden een centraal gezag in te stellen, staat centraal in deze opdracht.
Wat kan ik straks?
Aan het eind van deze opdracht kun je:
in eigen woorden uitleggen wat centraal bestuur is.
drie kenmerken benoemen van centraal bestuur.
motiveren waarom de koning in zijn streven naar centraal bestuur in conflict kwam met de adel en de steden.
Wat ga ik doen?
Activiteiten
Aan de slag
Stap
Activiteit
Stap 1
Je kunt na het lezen van de Kennisbank 'Verhouding tussen vorst en adel' zinnen over centralisatie in chronologische volgorde zetten.
Stap 2
Je bestudeert nogmaals de Kennisbank 'Verhouding tussen vorst en adel', ook kun je vragen beantwoorden over de belastingen en de legers.
Stap 3
Je kunt met behulp van een tabel hoe de machtsstrijd tussen de bisschop van Utrecht ende graaf van Holland van invloed was op het verlenen van stadsrechten.
Stap 4
Je kunt aan de hand van drie prenten vragen over de verhoudingen tussen de Engelse koning en zijn achterban beantwoorden.
Afronding
Onderdeel
Activiteit
Begrippen
Hier vind je de kennisbank en de begrippenlijst die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht A
Als je kiest voor eindopdracht A maak je een toets.
Eindopdracht B
Als je kiest voor eindopdracht B ontwikkel je zelf een toets maken van minimaal acht vragen over de tijd van staatsvorming en centralisatie.
Terugkijken
Terugkijken op de opdracht
Benodigdheden
Geen bijzonderheden.
Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 2 lesuren nodig.
Aan de slag
Stap 1: Verhouding vorst en adel
Bestudeer uit de Kennisbank geschiedenis het volgende onderdeel:
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Leger
Een krijgsmacht of leger houdt zich bezig met het verdedigen van de staat.
Permanent leger
Een leger dat ook in tijden van vrede in dienst wordt gehouden.
Leenman
Iemand die een leen, zoals een grondgebied, heeft ontvangen van een leenheer. In ruil daarvoor is een leenman enige diensten en militaire bijstand verschuldigd aan de leenheer, dit alles in een persoonlijke band van trouw.
Centralisatie
Die staten werden vanuit één centraal punt bestuurd door de vorst en zijn ambtenaren. Ze hadden vaak ook een eenheidsmunt.
Hof
Het geheel van personen waarmee een machthebber zicht omringt. De hofhouding bestond niet alleen uit de huishouding van de vorst, maar vormde ook het bestuurlijke en culturele centrum van een staat.
Centraal gezag
De vorsten gingen centraal – vanuit één punt (de hoofdstad) – hun gebied besturen. Daarvoor stelden ze ambtenaren aan, o.m. om de financiën te regelen.
Bourgondisch Rijk
Filips de Goede bouwde het Bourgondisch Rijk op. Zoon Karel de Stoute probeerde het rijk door oorlog uit te breiden. Door latere huwelijken kwam het rijk in handen van het Habsburgse Huis en kwam er een verbinding van het Bourgondische Rijk met Spanje.
Directe dienaar
Ambtenaren waren directe dienaren, zij waren persoonlijk in dienst van de vorst.
Ambtenarenapparaat
Een korps van (groep mensen die door hun beroep bij elkaar horen) ambtenaren.
Ambtenaren
Ambtenaren waren goed opgeleid en in dienst van de koning. Zij werden het 'gezicht' van de staat.
Inkomstenbron
Een koning of vorst had als grootste inkomstenbron, het ontvangen van geld, de belastingen van het volk.
Belangen
Redenen die mensen hebben om voor of tegen een bepaalde oplossing te kiezen.
Bezit
Wat van jou is, waar je eigenaar van bent.
Verhouding
Een onderling verband tussen bijvoorbeeld mensen, steden, gebieden.
Adel
De adel (de heren, de leenmannen) had van oorsprong een bevoorrechte positie. Zij beschouwde leen als persoonlijk en overerfbaar bezit. Een leen ging over van vader op zoon.
Vorst
Een monarch, ook wel vorst genoemd, is een soort staatshoofd. Een vorst heeft het gezag over het gebied waar hij of zij over regeert.
Eindopdracht A: Toets
Als je kiest voor eindopdracht A maak je de toets 'Staatsvorming'.
Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je krijgt van de vragen die je fout hebt, het goede antwoord te zien.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Als je kiest voor eindopdracht B van deze opdracht maak je een toets van minimaal acht vragen over de tijd van staatsvorming en centralisatie. De vragen moeten over alle verschillende aspecten van het onderwerp gaan.
De vragen mogen open vragen zijn, maar je kunt ook kiezen voor gesloten vragen (meerkeuzevragen, sleepvragen, multi respons, enz.).
Natuurlijk moet je zelf de antwoorden op de vragen weten. Die antwoorden komen in een correctiemodel. In het correctiemodel geef je ook aan hoeveel punten voor iedere vraag behaald kunnen worden en hoe het eindcijfer berekend wordt.
Als de eerste versie van je toets klaar is, laat je de toets maken door een klasgenoot. Jij maakt ook zijn of haar toets. Samen bespreken jullie welke vragen jullie goed en welke vragen jullie minder goed vinden. Zo nodig pas je de toets nog iets aan.
Beoordeling
Je krijgt een goede beoordeling voor je toets als:
er minimaal twee vragen in de toets gaan over de vorstenhuizen in Europa.
er minimaal twee vragen in de toets gaan over de rol van belastingen bij centralisatie.
de vragen van de toets zijn zelf gemaakt en dus niet overgenomen van andere bronnen.
de toets te maken is door je klasgenoten; hij mag niet te gemakkelijk en niet te moeilijk zijn.
Tevreden?
Laat de toets dan beoordelen door je docent.
Terugkijken
Intro
Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
Kijk nogmaals samen met een klasgenoot naar de wikipedia-pagina van Filips I van Frankijk. Kun je de informatie die je daar leest nu uitleggen met de kennis die je nu hebt over staatsvorming?
Kan ik wat ik moet kunnen?
Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
Kun je met drie kenmerken uitleggen wat centraal bestuur is?
Hoe ging het?
Tijd
Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
Heb je de zelftoets op tijd afgekregen?
Inhoud
Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
Schrijf op wat nieuw voor je was.
Eindopdracht
Wat vond je van de eindopdracht? Heb je gekozen voor het maken van een toets of het ontwikkelen van een toets? Wat gaf de doorslag bij je keuze?
Het arrangement Staatsvorming - hv123 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
Deze les valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor geschiedenis voor havo en vwo, leerjaar 1. Dit is tijdvak 4 met het onderwerp: Staatsvorming. De periode 1000-1500 is een belangrijke periode voor het ontstaan van landen onder leiding van één vorst. Om de vorst meer macht te geven, werd centraal bestuur bedacht. Hier was het land minder versnipperd zoals voorheen. Er werd belasting geïnd, er was een permanent leger en er waren ambtenaren. Begrippen die verder nog bij deze les horen zijn: hof/hofleven, leenman, adel, directe dienaar, bezit en verhouding.
Leerniveau
VWO 2;
HAVO 1;
VWO 1;
HAVO 3;
VWO 3;
HAVO 2;
Leerinhoud en doelen
Begin van staatsvorming en centralisatie;
Ontstaan van staten en de centralisatiepolitiek;
Geschiedenis;
De tijd van steden en staten (1000 - 1500);
Deze les valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor geschiedenis voor havo en vwo, leerjaar 1. Dit is tijdvak 4 met het onderwerp: Staatsvorming. De periode 1000-1500 is een belangrijke periode voor het ontstaan van landen onder leiding van één vorst. Om de vorst meer macht te geven, werd centraal bestuur bedacht. Hier was het land minder versnipperd zoals voorheen. Er werd belasting geïnd, er was een permanent leger en er waren ambtenaren. Begrippen die verder nog bij deze les horen zijn: hof/hofleven, leenman, adel, directe dienaar, bezit en verhouding.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Belastingen, legers en ambtenaren
Koning van Engeland
Staatsvorming
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.