Thema 2 Mijn dagelijkse schoolreis vmbo-b12

Thema 2 Mijn dagelijkse schoolreis vmbo-b12

Naar school

Inleiding

Gingen kinderen in Nederland vroeger ook naar school? Ja? Hoe zag een schooldag er lang geleden dan uit? En de klaslokalen? Er was vast geen digibord. Hadden ze wel schoolboeken en literatuur? Op welke manier leerden de kinderen toen eigenlijk? En wat leerden ze?

Is dat wereldwijd zo? Gaan kinderen uit Japan en Kenia bijvoorbeeld ook naar school? Hoe ziet een schooldag er daar dan uit?

Hoe langer je over onderwijs in het verleden en onderwijs in andere landen nadenkt, hoe meer vragen je kunt bedenken. En dat is precies wat je gaat doen in de eindopdracht!

Wat kan ik straks?

Hier vind je de leerdoelen die horen bij het thema: Naar school.

Leerdoel Opdracht
Ik kan omschrijven wat fictie is, fictie en non-fictie herkennen en zelf fictie schrijven op basis van informatie. Fictie - Wat is fictie?
Ik kan omschrijven wat de persoonsvorm is en deze herkennen in een zin. Grammatica - Persoonsvorm
Ik kan uitleggen wat synoniemen zijn en waarom het goed is deze te gebruiken in een tekst. Woordenschat - Synoniemen
Ik kan de belangrijkste informatie-elementen die ik hoor of lees verwerken in mijn aantekeningen Spreken - Aantekeningen

Wat ga ik doen?

Het thema 'Naar school' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd Eindproduct
Inleiding 0,5 lesuur -
Fictie - Wat is fictie? 2 lesuren Schrijfopdracht: Keuze uit fictie of
non-fictie
Grammatica - Persoonsvorm 2 lesuren Toets of Schema
Woordenschat - Synoniemen 2 lesuren Toets of kruiswoordpuzzel invullen
Spreken - Aantekeningen maken 2 lesuren Vragen maken
Afsluiting 2 lesuren Quiz
Totaal 10 à 11 lesuren  

 

Opdrachten

Fictie - Wat is fictie?

Wat is fictie?

Intro

In deze opdracht staat fictie centraal.

Maar wat is fictie? Dat wordt in de volgende video uitgelegd.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • omschrijven wat wordt bedoeld met fictie.
  • onderscheid maken tussen fictie en non-fictie.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het lezen van de kennisbank kan ik vragen beantwoorden over fictie.
Stap 2 Ik kan in een tweetal oefeningen aangeven of de voorbeelden fictie zijn of geen fictie.
Stap 3 Ik kan van verschillende media-elementen benoemen of er sprake is van fictie of non-fictie.
Stap 4 Ik kan van verschillende films aangeven of ze zijn gebaseerd op feiten of niet.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind ik de kennisbank en de samenvattingsoefening die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht A Als ik kies voor eindopdracht A schrijf ik een fictietekst naar keuze.
Eindopdracht B Als ik kies voor eindopdracht B schrijf ik een non-fictietekst naar keuze.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Je hebt 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

Maak de volgende oefening.

Stap 2: Wel of geen fictie?

Soms is het moeilijk om te weten of een tekst fictie is of niet.
In de volgende twee oefeningen kun je oefenen met verschillende voorbeelden.

Stap 3: Fictie en media

Alle boeken, films en andere media zijn te verdelen in:

  • fictie
  • non-fictie

Dat lijkt een gemakkelijke verdeling, maar er zijn ook 'grensgevallen'.
Soms lopen in een tekst of film verzonnen en niet-verzonnen onderdelen door elkaar.
Dat komt bijvoorbeeld voor in geschiedenisfilms.
In een film over de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld.
Daarin zijn sommige stukken waarheid (non-fictie),
maar sommige stukken van het verhaal worden erbij verzonnen (fictie).
Daarover lees je meer in stap 4.

Stap 4: Fictie gebaseerd op feiten

Veel schrijvers van fictie gebruiken ware gebeurtenissen of feiten in hun verhaal.
Ook films zijn soms gebaseerd op ware gebeurtenissen.
Dat betekent dat er in de film dingen die echt gebeurd zijn worden nagespeeld.

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de kennisbank en de samenvattingsoefening die horen bij deze opdracht.

Fictie: Wat is fictie?

Eindopdracht A: Fictie schrijven

Je gaat nu zelf een tekst schrijven over een onderwerp dat je interesseert.
Als je kiest voor eindopdracht A dan 'Kies je fictie'.

 

Bij fictie moet je je fantasie gaan gebruiken!
Ga naar www.pixabay.com
Zoek een foto die je inspireert tot een mooi,
gek of spannend verhaal.

  • Kopieer de foto.
  • Plak hem in een nieuw document.
  • Sla het document op met de naam 'Fictie'.
  • Schrijf je verhaal.
    ​Denk daarbij aan de volgende afspraken:
    • Geef het verhaal een titel.
    • Zorg voor een indeling in alinea's.
    • Maak goede zinnen en controleer de spelling.
    • Zorg dat je verhaal minimaal 300 woorden lang is.

Lever het document in bij je docent.

 

Eindopdracht B: Non-fictie schrijven

Je gaat nu zelf een tekst schrijven over een onderwerp dat je interesseert.
Als je kiest voor eindopdracht B, dan 'Kies je non-fictie'.

Als je kiest voor non-fictie, dan ga je eerst informatie verzamelen.
Kies een onderwerp waarover je iets hebt te vertellen:
een plek, een film, een game, een sport, een hobby, een dier, een ster, een persoon.

  • Bedenk wat je over dit onderwerp wilt vertellen. Zoek aanvullende informatie.
  • Maak eerst een lijstje van dingen die je wilt vertellen.
  • Schrijf nu het artikel. Geef duidelijke informatie, één ding per alinea.
  • Maak goede zinnen en controleer de spelling.
  • Zorg dat je verhaal minimaal 150 woorden lang is.

Lever het document in bij je docent.

Artikel schrijven

Een artikel is een goede manier om informatie te presenteren of een gebeurtenis te beschrijven.

 

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Was het door de video duidelijk wat fictie is of heb je dat tijdens de rest van de opdracht geleerd?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Had je die tijd ook nodig voor deze opdracht of kwam je tijd te kort?
  • Inhoud
    Kende je het verschil al tussen fictie en non-fictie?
    Vond je het lastig om bij de verschillende media aan te geven wat fictie was?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Heb je gekozen voor fictie of non-fictie?
    Kun je goed verhalen verzinnen?

Grammatica - Persoonsvorm

Persoonsvorm

Intro

In deze opdracht staat de persoonsvorm centraal.

Maar wat is de persoonsvorm? In de volgende video wordt het uitgelegd:

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • de persoonsvorm in een zin herkennen.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het bestuderen van de kennisbank kan ik de persoonsvorm vinden in een zin.
Stap 2 Ik kan in een zoekmachine verschillende schema's vinden die mij helpen de persoonsvorm te vinden.
Stap 3 Ik kan de manieren waarop ik de persoonsvorm kan vinden, gebruiken om de persoonsvorm te vinden in meerdere zinnen.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind ik de kennisbank en de begrippenlijst die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht A Als ik kies voor eindopdracht A maak ik een toets over de persoonsvorm
Eindopdracht B Als ik kies voor eindopdracht B maak ik een schema waarmee ik de persoonsvorm kan vinden.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

Grammatica: De persoonsvorm


Maak nu de volgende twee oefeningen.

 

 

 

Stap 2: Persoonsvorm vinden

Maak de volgende oefeningen over de persoonsvorm.

Stap 3: Persoonsvorm oefenen

Het beste manier om de persoonsvorm te leren vinden, is door veel te oefenen.
Maak de oefening.

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de kennisbank en begrippenlijst die horen bij deze opdracht:

Grammatica: De persoonsvorm

 

Persoonsvorm (pv):
De vorm van het werkwoord waar ik, jij, hij, enzovoorts bij hoort.
De persoonsvorm heet persoonsvorm omdat er vaak een persoon bij hoort, maar er kan ook een dier of ding bij horen.

Werkwoord:
Het zinsdeel dat aangeeft wat je doet.
Het geeft dus een activiteit aan.
Bijvoorbeeld lopen, fietsen, zingen.
Ook laat een werkwoord zien of de zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat.

Samengestelde zin:
Een samengestelde zin herken je aan een dubbele punt, een komma of bijvoorbeeld het woordje 'en'.
Samengestelde werkwoorden:
Een samengesteld werkwoord is een werkwoord dat bestaat uit twee delen,
die ook apart van elkaar in één zin kunnen voorkomen.
Bijvoorbeeld: gebruikmaken(Hij maakt gebruik van.), aankomen (Hij komt op Schiphol aan.)

 

Eindopdracht A: Toets

Als je kiest voor eindopdracht A maak je een toets.

Succes!

Eindopdracht B: Schema

Als je kiest voor eindopdracht B ga je zelf een schema maken.

In het schema laat je op een manier zien hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Werkwijze:

  • Bepaal eerst welke manier je in je schema gaat verwerken.
  • Zorg dat je bij je manier één of twee voorbeelden hebt.
  • Bedenk hoe je schema er uit gaat zien.
  • Maak een eerste versie van je schema.
  • Vraag commentaar op je eerste versie aan een klasgenoot.
  • Verwerk het commentaar.

Let op! Kopieer geen schema van internet. Je maakt je eigen versie!

Beoordeling
Het schema laat je beoordelen door je docent.
Bij de beoordeling let je docent op:

  • De inhoud: wordt duidelijk uitgelegd hoe je de persoonsvorm kunt vinden?
  • De verzorging: ziet je schema er verzorgd uit?
  • De planning: heb je het schema op tijd klaar?

Klaar?
Lever je schema in bij je docent.

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Vond je de uitleg in de video duidelijk?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Had je die tijd ook nodig voor deze opdracht of kwam je tijd te kort?
  • Inhoud
    Welke manier van het vinden van de persoonsvorm heeft jouw voorkeur?
    Waar heb je meer van geleerd: de informatie uit de kennisbank of de video in de inleiding?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Heb je gekozen voor de toets of voor het maken van het schema?
    Was je blij met je keuze?

Woordenschat - Synoniemen

Synoniemen

Intro

In deze opdracht staan synoniemen​​ centraal.

 

Wat kan ik straks?

Aan het einde van de opdracht kan ik:

  • met behulp van een voorbeeld uitleggen wat een synoniem is.
  • van een woord een synoniem opzoeken.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het bestuderen van de Kennisbank kan ik synoniemen vinden van verschillende woorden.
Stap 2 Veel oefenen helpt! Maak nog een opdracht.
Stap 3 In een tekst kan ik woorden die steeds op dezelfde manier gebruikt worden vervangen door een synoniem.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind ik de kennisbank die hoort bij deze opdracht.
Eindopdracht A Als ik kies voor eindopdracht A, maak ik een toets.
Eindopdracht B Als ik kies voor eindopdracht B, maak ik een kruiswoordpuzzel.
Extra opdrachten Maak één of twee extra opdrachten.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren de tijd.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Synoniemen zijn woorden met dezelfde of bijna dezelfde betekenis.

Voorbeelden:

  • fiets - rijwiel
  • huilen - janken
  • publiek - toeschouwers

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp:

Taal en woordenschat: Synoniemen


Doe nu de volgende keuzeoefening.

 

Stap 2: Oefenen helpt!

Maak ook deze opdracht.

Stap 3: Synoniemen zoeken

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de kennisbank van deze opdracht.

Taal en woordenschat: Synoniemen

Eindopdracht A: Toets

Als je kiest voor eindopdracht A maak je een toets. 

Succes!

Eindopdracht B: Kruiswoordpuzzel

Je gaat nu samen met een klasgenoot een kruiswoordraadsel maken.

Aanpak:

  • Zoek eerst een kruiswoordpuzzel op in een krant of op internet.
    Zorg dat jullie begrijpen hoe je een kruiswoordraadsel invult.
    Vraag eventueel hulp aan jullie docent.
  • Maak nu samen een lijstje met minimaal 12 woorden.
    Schrijf achter elk woord een synoniem.
  • Maak met de 12 woorden een ingevuld kruiswoordraadsel op ruitjespapier.
  • Maak nu het echte kruiswoordraadsel.
    Schrijf de omschrijvingen (de synoniemen) naast de puzzel.
  • Maak een kopie van jullie kruiswoordraadsel.
    Vraag een andere klasgenoot om de puzzel op te lossen.

 

Kruiswoordpuzzel maken

Bij een kruiswoordpuzzel vul je de letters van woorden in vakjes in.  

 

Extra opdracht

Wil je nog extra oefenen met synoniemen?
Dat kan hier! Maak de oefeningen.

Terugkijken

Inleiding

  • Kijk nog eens goed naar de opdracht in de inleiding.
    Weet je nu goed wat een synoniem is?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met dit opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat met het aantal lessen dat je hebt gehad?
  • Inhoud
    Heb je verrassende nieuwe synoniemen geleerd?
    Kon je elke keer snel het juiste synoniem vinden?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Heb je gekozen voor de toets of voor het maken van de kruiswoordpuzzel?
    Was je tevreden over je keuze?
  • Extra opdrachten
    Heb je de extra opdrachten gemaakt? Klopt het dat veel oefenen helpt!

Spreken - Aantekeningen maken

Aantekeningen maken

Intro

In deze opdracht leer je hoe je aantekeningen kunt maken tijdens de les.

Kijk naar de volgende video.
Daarin zie je alvast stapsgewijs hoe je het beste aantekeningen kan maken.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • omschrijven hoe ik aantekeningen maak bij een tekst.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het bestuderen van de Kennisbank maak ik een oefening over aantekeningen maken.
Stap 2 Ik kan van aantekeningen die gemaakt zijn bepalen wat belangrijk is en wat niet en ze zo overzichtelijk maken.
Stap 3 en Ik kan in mijn aantekening verbanden leggen door gebruik te maken van pijlen.
Stap 4 en Ik kan mijn aantekeningen ordenen door gebruik te maken van een tabel.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind ik de kennisbank en de samenvattingsopdracht die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht Als eindopdracht maak ik vragen bij mijn aantekeningen op het werkblad.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Benodigdheden

Tijd
Je hebt ongeveer 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer eerst van de Kennisbank:

Spreken/kijken/luisteren: Aantekeningen maken

Maak daarna de volgende oefening:

Stap 2: Overzichtelijk maken

Maak je aantekeningen overzichtelijk
Als je je aantekeningen terugleest, moeten ze wel overzichtelijk zijn.
Wie slim en overzichtelijk aantekeningen maakt, is al bezig met leren!

Open nu het Werkblad Aantekeningen en maak opdracht 1.

Verbeter de aantekeningen!
Doe dit op je eigen manier en vergelijk het resultaat met dat van een medeleerling.

Sla je werk op en laat je werkblad openstaan voor volgende opdrachten.

 

Stap 3: Pijlen

Met pijlen kun je aangeven in welke volgorde iets gebeurt.
Dit kan erg handig zijn bij de uitleg van gebeurtenissen of van processen.

Bij het vak geschiedenis kun je met pijlen aangeven hoe de ene gebeurtenis wordt gevolgd door een andere.
Bij de vakken biologie en aardrijkskunde kun je aangeven in welke volgorde iets gebeurt.

Maak opdracht 2 op het werkblad Aantekeningen.
Vergelijk jouw pijlenschema met het schema van een medeleerling.

 

Stap 4: Tabellen en schema's

Werken met tabellen/schema's
Na afloop van een les kun je je aantekeningen uitwerken in een schema.

Bijvoorbeeld: je maakt een tabel met kolommen waar je alle kernwoorden, jaartallen enz. in groepen zet.
Je ziet dan heel goed wat bij elkaar hoort.

Maak opdracht 3 op het werkblad Aantekeningen.
In de opdracht zet je gegevens over Caesars leven in een schema.
Je ziet zo snel wie zijn vrienden en vijanden waren in de verschillende periodes van zijn leven.

Maak deze opdracht.
Bespreek het resultaat weer met je klasgenoot.

 

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de kennisbank en de samenvattingsoefening die horen bij deze opdracht.

Spreken/kijken/luisteren: Aantekeningen maken

Eindopdracht: Vragen maken

Als eindopdracht bij deze opdracht ga je vragen maken bij de
aantekeningen op je werkblad.

Een heel goede manier om je aantekeningen te verwerken is: maak er vragen van!

  • Ga weer naar je Werkblad Aantekeningen.
  • Markeer je belangrijkste aantekeningen waarvan je denkt: daar krijg ik vast vragen over in een toets.
  • Bedenk bij elke belangrijke aantekening een goede vraag.
  • Dat kan een open vraag zijn, maar ook een goed/fout-vraag of een meerkeuzevraag.
  • Je kunt ook een invulschema bedenken over het hele onderwerp.
  • Of je bedenkt een oorzaak-gevolgvraag met pijlen en invulwoorden!

Noteer je vragen op je werkblad onder Eindopdracht.
Schrijf de antwoorden op een apart blaadje.

  • Wissel je vragen uit met een medeleerling.
  • Maak elkaars vragen en kijk elkaars antwoorden na.

Beoordeling
Je docent beoordeelt je werkblad op de volgende punten:

  • de inhoud: je vragen passen goed bij je aantekeningen.
  • de inhoud: je hebt de opdrachten op het werkblad goed gemaakt.
  • de netheid: je werkblad is netjes ingevuld.
  • de taalfouten: in je antwoorden zitten bijna gaan taalfouten.

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Had je veel aan de stappen in de video?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Had je die tijd ook nodig voor deze opdracht of kwam je tijd te kort?
  • Inhoud
    Vond je de verschillende oefeningen om aantekeningen te leren maken nuttig?
    Waarom wel of waarom niet?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Had je alle informatie op je werkblad verzameld?
    ​Vond je het moeilijk om juiste vragen te verzinnen bij je aantekeningen?

Afsluiting

Kennisbanken

Hier vind je de kennisbanken die gebruikt zijn in dit thema: Mijn dagelijkse schoolreis.

Fictie: Wat is fictie?

Grammatica: De persoonsvorm

Taal en woordenschat: Synoniemen

Spreken/kijken/luisteren: Aantekeningen maken

Eindopdracht

Je gaat het thema ‘Naar school’ afronden. Samen met een klasgenoot maak je een quiz met vragen over het onderwijs. Daarvoor kiezen jullie een video die aansluit bij een ander vak. Tijdens het kijken maak je aantekeningen, zodat je goede quizvragen kunt bedenken.
Je hebt ongeveer twee lesuren nodig voor het maken van de quiz. In de gereedschapskist kun je lezen waarop je beoordeeld wordt.

Aan de slag!

  1. Kies samen een van deze drie onderwerpen
    - de school van vroeger;
    - naar school in Kenia;
    - een onderwijsonderwerp dat jullie zelf kiezen en dat aansluit bij een ander vak.
    Vraag de docent van dat vak eventueel om een tip voor een onderwerp.
  2. Bekijk de bijbehorende video hieronder, of zoek zelf een geschikte video die aansluit bij het gekozen onderwerp, en maak aantekeningen tijdens het kijken.
  3. Maak gebruik van de gereedschapskist, zodat jullie weten hoe je een goede quiz maakt.
  4. Maak een quiz met tien vragen voor jullie klasgenoten.
    Probeer een vraag over synoniemen te maken en een vraag over fictie.
  5. Lever de quiz in bij jullie docent Nederlands.
    Vraag eventueel aan de docent van het andere vak of jullie de quiz mogen doen tijdens die les.

Video over het onderwerp 'de school van vroeger':

Video over het onderwerp 'naar school in Kenia':

Quiz maken

Bij het maken van een quiz ontwerp je zelf de vragen. Via een puntensysteem wordt de winnaar bepaald. Daarna worden de antwoorden besproken. Op deze manier oefen je met de leerstof en sla je de kennis beter op doordat je het verwerkt in een quiz.

D-toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Terugkijken

Inleiding

  • Kijk nog eens goed naar de opdracht in de inleiding.
    Lukte het om het einddoel van je klasgenoot te vinden? Konden klasgenoten makkelijk jouw einddoel vinden?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van dit thema nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 10 à 11 uur met dit thema bezig zou zijn. Klopt dat met het aantal lessen dat je over dit thema hebt gehad?
  • Inhoud
    Wat vond je van de opdracht Woordenschat? Vind je het altijd lastig als je moeilijke woorden tegenkomt of heb je daar nooit zoveel moeite mee?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht?
    Kon je makkelijk een website van een bedrijf vinden met een routebeschrijving?
    Heb je nieuwe bijzonderheden over je schoolroute ontdekt?
    Waar moet je op letten als je een duidelijke beschrijving wilt maken?

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij het thema passende externe linkjes
naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Fictie

Grammatica

  • Complete uitleg persoonsvorm.
    www.onzetaal.nl
  • Oefenen met de Leestrainer.
    www.leestrainer.nl
  • Hoe vind je de persoonsvorm?
  • Wat is de persoonsvorm?
  • Leerlingen voor leerlingen

Schrijven

  • Hoe schrijf je een goed artikel?
    http://jan.liebregts.eu/schrijven
  • Wat is nieuws en journalistiek (met een stukje geschiedenis).
  • Hoe schrijf je een nieuwsbericht?
  • Leerlingen voor leerlingen

Woordenschat

Spreken

  • Video met uitleg over aantekeningen maken

  • Het arrangement Thema 2 Mijn dagelijkse schoolreis vmbo-b12 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    28-11-2025 15:04:57
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    StudioVO

    Deze module is ontwikkeld door medewerkers van StudioVO.

    Fair Use

    In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use

    Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor Nederlands voor vmbo-b12. In dit thema worden verschillende opdrachten gebruikt om te leren wat fictie is, hoe fictie en non-fictie te herkennen en om zelf fictie te schrijven op basis van informatie. Daarnaast kan je aan het eind van dit thema omschrijven wat de persoonsvorm is en kun je deze herkennen in een zin. Ook zullen synoniemen worden behandeld en wordt geleerd waarom het goed is deze te gebruiken in een tekst, evenals het verwerken van belangrijke informatie-elementen die je hoort of leest in aantekeningen. Dit thema wordt afgesloten met een individuele opdracht waarin je een mail schrijft naar een vriend of vriendin waarin de dagelijkse schoolroute wordt beschreven.
    Leerniveau
    VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 1; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 2;
    Leerinhoud en doelen
    Schrijven; Spelling, interpunctie en grammatica; Nederlands; Schrijfvaardigheid; Literatuur; Woordgebruik en woordenschat (Nederlands); Lezen van fictionele teksten en literaire teksten (Nederlands);
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    10 uur 0 minuten
    Trefwoorden
    aantekeningen maken, arrangeerbaar, fictie, mijn dagelijkse schoolreis, nederlands, non-fictie, persoonsvorm, stercollectie, synoniemen, vmbo-b12

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content Nederlands. (2025).

    Opdracht: Fictie - Wat is fictie? - vmbo-b12

    https://maken.wikiwijs.nl/117278/Opdracht__Fictie___Wat_is_fictie____vmbo_b12

    VO-content Nederlands. (2025).

    Opdracht: Grammatica - Persoonsvorm vmbo-b12

    https://maken.wikiwijs.nl/117277/Opdracht__Grammatica___Persoonsvorm_vmbo_b12

    VO-content Nederlands. (2025).

    Opdracht: Spreken - Aantekeningen maken vmbo-b12

    https://maken.wikiwijs.nl/117282/Opdracht__Spreken___Aantekeningen_maken_vmbo_b12

    VO-content Nederlands. (2025).

    Opdracht: Woordenschat - Synoniemen vmbo-b12

    https://maken.wikiwijs.nl/117281/Opdracht__Woordenschat___Synoniemen_vmbo_b12

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Mijn dagelijkse schoolreis

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.