Vervoer - Differentiatie - Havo 4
Welkom om de webquest ter ondersteuning van de lesbrief Vervoer, hoofdstuk 5.
Op deze webquest krijg je extra oefenmateriaal en uitleg.
Je maakt de opdrachten individueel en levert deze opdrachten aan het einde van de webquest bij de docent in.
Let op:
De docenten die deze opdrachten begeleiden zijn:
Mevrouw Brokamp
Meneer Kreunen
Meneer den Teuling
Je krijgt van de docent te horen op welke datum je de opdrachten uiterlijk moet inleveren.
Succes en veel leerplezier!
Algemene informatie
In deze webquest staan 7 opdrachten die betrekking hebben de onderwerpen van het boekje Vervoer, hoofdstuk 4 en 5.
Let op:
Iedereen maakt de opdrachten 3, 4 en 5.
Voor de leerlingen 'basis' geldt: Maak opdracht 1 of 2 erbij, zodat je in totaal dus 4 opdrachten hebt gemaakt.
Voor de leerlingen 'experts' geldt: Maakt opdracht 6 of 7 erbij, zodat je in totaal dus 4 opdrachten hebt gemaakt.
Voor de leerlingen 'gemiddeld' geldt: Maak opdracht 2 of 6 erbij, zodat je in totaal dus 4 opdrachten hebt gemaakt.
Meer opdrachten maken mag altijd, minder niet!
Succes!
Opdracht 1
Via deze opdracht herhalen we nogmaals de kennis uit hoofdstuk 4.
Neem onderstaande vragen over in word en vul de juiste antwoorden in.
1. De vraaglijn is de lijn die de kleur ............. heeft.
2. De aanbodlijn heeft de kleur .............
3. Als de prijs van dit product op deze markt precies € 0,- is, zullen de consumenten ............. producten willen kopen.
4. De maximale prijs die de consumenten bereid zijn te betalen is € ............. per stuk.
5. Vanaf een prijs van € ............. zullen de producenten op deze markt hun product willen gaan verkopen.
6. De evenwichtsprijs (marktprijs) op deze markt is precies € .............
7. Bij de evenwichtsprijs die geldt, zullen er ............. producten verhandeld worden.
8. Het consumentensurplus is de driehoek in de afbeelding met de kleur .............
9. Het producentensurplus is de driehoek in de afbeelding met de kleur .............
De volgende vragen gaan over het rekenen met het consumentensurplus en producentensurplus.
10. Het verschil tussen de maximale prijs die de consument wil betalen en de evenwichtsprijs is € .............
11. De evenwichtshoeveelheid is nog steeds ............. stuks.
12. De vorige twee antwoorden vermenigvuldigen levert € ............. als antwoord.
13. Het vorige antwoord delen door twee is de waarde van het consumentensurplus. Dit is € .............
14. Het verschil tussen de minimale prijs die de producent wil ontvangen en de evenwichtsprijs is € .............
15. De evenwichtshoeveelheid is nog steeds .............. stuks.
16. De vorige twee antwoorden vermenigvuldigen levert € ............. als antwoord.
17. Het vorige antwoord delen door twee is de waarde van het producentensurplus. Dit is € .............
Het totale surplus bestaat uit de optelsom van het consumentensurplus en producentensurplus.
18. Het totale surplus is in deze opgave € .............
Opdracht 2
Gegeven zijn de volgende vraag- en aanbodfuncties:
qv = −15P + 6.000 en qa = 10P − 1.500 (P in euro’s en Q in stuks)
1. Bereken de evenwichtsprijs en de evenwichtshoeveelheid.
2. Bereken de omvang van het consumentensurplus.
3. Bereken de omvang van het producentensurplus.
De overheid besluit een accijns te heffen van 25 euro per product.
4. Leidt de nieuwe aanbodfunctie af.
5. Bereken de nieuwe evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid.
6. Bereken het totale accijnsbedrag dat de overheid ontvangt.
7. Als we het totale surplus als maatstaf voor welvaart hanteren, is de welvaart dan toegenomen of afgenomen? Licht je keuze toe met behulp van een berekening.
Opdracht 3
Gegeven is de volgende vraagfunctie:
qv = -4P + 40.
Teken een grafiek om je antwoorden bij 1 en 2 te onderbouwen.
1. Hoe groot is het consumentensurplus als de prijs € 3,- is?
2. Bereken de verandering van het consumentensurplus als de prijs € 2,- wordt. Geef ook aan of het een toename of een afname is.
Opdracht 4
Maak voor deze opdracht gebruik van bovenstaande afbeelding.
1. Bereken hoe groot het consumentensurplus van een consument is als de prijs € 4,- per eenheid bedraagt.
2. Bereken hoe het consumentensurplus verandert als de prijs daalt tot € 2,- per eenheid.
Opdracht 5
Maak bij deze opdracht gebruik van bovenstaande afbeelding.
1. Geef met behulp van de in de bovenstaande afbeelding aangeduide oppervlakten aan hoe groot de totale variabele kosten zijn als er 10 eenheden worden geproduceerd.
2. Hoeveel bedraagt de totale opbrengst als de prijs € 6,- per eenheid bedraagt?
3. Hoe groot is het producentensurplus als de prijs € 6,- bedraagt?
4. Bereken hoe het producentensurplus verandert als de prijs daalt tot € 3,- per eenheid.
Opdracht 6
Gegevens:
p = 20 -0,5qv
p= qa +2
1. Bereken het consumentensurplus, het producentensurplus en het economisch surplus.
Opdracht 7
Gegeven:
qv = -0,25P + 250
qa = 0,75P - 150
P= in euro's en q is in miljoenen eenheden.
1. Bereken de evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid.
2. Teken de marktsituatie en geef de evenwichtsprijs aan.
3. Bereken het producentensurplus.
4. Bereken het consumentensurplus.
5. Arceer in de grafiek van vraag 2 het producenten- en consumentensurplus.
Omdat de productie van dit product veel milieuschade oplevert, legt de overheid de producenten een heffing van
€ 200,- per product op.
6. Leg uit waarom door de heffing de aanbodlijn naar links verschuift. Gebruik in je uitleg het begrip leveringsbereidheid.
7. Herleid de nieuwe aanbodfunctie.
8. Teken de grafiek van vraag 2 opnieuw en teken de nieuwe aanbodfunctie erin.
9. Bereken hoeveel procent van de heffing op de consumenten wordt afgewenteld.
10. Bereken de omvang van de Harberger driehoek (welvaartsverlies dat ontstaat door de heffing).
Aanvullende theorie
Harberger driehoek
Maak gebruik van het pdf-bestand voor extra uitleg over het onderwerp.
Subsidie en heffing in vraag- aanbodfunctie
Maak gebruik van het pdf-bestand voor extra uitleg over het onderwerp.
Antwoorden
In de bijlage de antwoorden van de opdrachten. Bestudeer de antwoorden goed en maak gebruik van de antwoorden om je goed voor te bereiden op de toets.