(opgesteld op basis van een tekst van Dr. Daniel Maenhout,
Hendrix Voeders)
Water is een essentieel element voor het goed functioneren van elk levend wezen. Enkele belangrijke functies van water in het lichaam illustreren dit ten overvloede:
verwijderen van toxische stoffen via de urine;
transport van allerlei stoffen in het lichaam via het bloed;
roductie van verteringssappen (speeksel, maagsap);
regelen van de lichaamstemperatuur (zweten).
belangrijk bestanddeel van melk
Water wordt langs de mond opgenomen. Het dient dus als een onderdeel van de voeding beschouwd te worden. Bovendien wordt bij veel dieren het water samen met het voeder opgenomen (brijvoeding, trogvoeding, zuigende dieren ...). Wat het droogvoeder betreft wordt veel aandacht besteed aan evenwichtige ruwvoederrantsoenen en de juiste krachtvoederkeuze bij melkvee. Bij zeugen en varkens kiest men met veel zorg het juiste voederprogramma en -schema. Helaas verliest men teveel uit het oog dat water qua hoeveelheid grosso modo het dubbele van het voeder uitmaakt, waardoor de kwaliteit een niet te onderschatten invloed heeft op de gezondheid en prestaties van dieren.
Bij waterkwaliteit mag men niet alleen stilstaan bij de inhoudelijke kenmerken van het water, ook de kwaliteit van de waterverstrekking aan dieren moet kritisch bekeken worden. Dit laatste is een aspect dat te maken heeft met de bedrijfsvoering. Denk bijvoorbeeld aan het aantal biggen per nippel, het debiet van nippels, de vervuiling van drinkwatertroggen.
Wat is goed water? De kwaliteit van water wordt beoordeeld op basis van 3 criteria van kwaliteit: organoleptisch, scheikundig, biologisch.
Organoleptisch
Uiterlijke kenmerken zoals helderheid, geur, smaak, kleur, ....
Scheikundig
Gehaltes aan scheikundige stoffen zoals ijzer, ammonium, nitraten, nitrieten, zout, evenals de aanwezigheid van toxische stoffen zoals zware metalen, pesticiden en organische chloorkoolwaterstofverbindingen.
Bacteriologisch
Kiemgetal en de aan- of afwezigheid van coli-achtige bacteriën.
Over de juiste gehaltes waaraan goed water moet voldoen is men in de literatuur niet altijd eensgezind. Enerzijds heeft men te maken met optimale waarden voor allerlei parameters, anderzijds zijn er de grenswaarden vanaf welke men gezondheidsproblemen kan verwachten.
Kwaliteitsnormen (1) drinkwater voor dieren
parameter
grenswaarden voor:
herkauwers
varkens
pluimvee
zuurtegraad (pH)
5-8
5-8
5-8
ammonium (mg/l)
10
2
0,5
nitriet (mg/l)
1
1
0,05
nitraat (mg/l)
200
100
50
chloride (mg/l)
2 000
1 000
250
ijzer (mg/l)
0,2-5
0,2-5
0,2-5
mangaan (mg/l)*
< 250
< 250
< 250
sulfaat (mg/l)
250
250
50
hardheid (°FH)
45
45
45
kiemgetal (aantal/ml)
100 000
100 000
100 000
fecale coli’s (aantal/ml)
100
100
100
geleidbaarheid (mS/cm)
8
7
4
Bron: Waterwegwijzer voor veehouders
(*) optimale waarde: < 100 Gezondheidsdienst voor dieren (Nederland)
Welke afwijkingen kunnen worden aangetroffen?
Organoleptische eigenschappen:
Goed water is helder, kleurloos en fris van smaak. Troebel water kan ontstaan door inmenging van zand, klei of leem. Een hoog ijzergehalte veroorzaakt een roestkleur. De smaak wordt bepaald door opgeloste mineralen en door het gehalte aan CO2. Smaakafwijkingen doen zich voor bij tal van afwijkende gehaltes of bij aanwezigheid van rottend organisch materiaal.
Scheikundige parameters:
De pH:
Normaal water heeft een pH in de buurt van 7. Deze kan dalen tot 5 bij aanwezigheid van vrije mineraalzuren en/of vrij koolzuur (CO2). Een verhoogd ammoniumgehalte geeft doorgaans een stijging van de pH tot 8. Waarden < 4 of > 9 zijn extreem afwijkend en wijzen vrijwel steeds industriële verontreiniging.
Ammonium:
Hoge gehaltes wijzen op een bacteriële verontreiniging van het water. Dit kan veroorzaakt worden door bezoedeling door mest of door rottend dierlijk of plantaardig materiaal in de directe buurt van de waterbron. Teveel ammonium gaat gepaard met een abnormale geur en smaak.
Nitriet en nitraat:
Nitraten en vooral nitriet zijn een indicatie van omzetting van organische stoffen door aërobe bacteriën. Vooral oppervlaktewaters zijn hiervoor gevaarlijk. Water uit zandgronden bevat ook meer nitraat. Openstaande ongebruikte drinkwaterbakken kunnen heel hoge gehaltes vertonen (> 500 mg/l).
Zout en chloriden:
Zoutrijke waters zijn vooral te vinden in de buurt van de zee (poldergebieden). Afhankelijk van de plaats moet men soms zeer diep of net zeer ondiep gaan boren. Zeewater bevat 35 000 mg/l zout terwijl dit niveau voor leidingwater gemiddeld tussen 300-500 mg/l ligt.
IJzer
Het ijzergehalte van water is sterk afhankelijk van de plaats. Goed water bevat doorgaans niet meer dan 0,2 mg/l ijzer. Gehaltes tot > 10 mg/l komen nu en dan voor. Soms zijn oude gegalvaniseerde leidingen verantwoordelijk voor hoge ijzerniveau's.
Sulfaat:
Sulfaten en fosfaten wijzen doorgaans op een te sterk doorsijpelen van bemesting naar het dieper gelegen grondwater.
Hardheid:
Hardheid van water is een maat voor het gehalte aan calcium- en magnesiumzouten. Hardheid wordt uitgedrukt in Duitse of Franse graden. Vanaf 21 Franse graden spreekt men van hard water. Vooral in poldergebieden kan water te hard zijn, soms tot waarden > 50. Leidingwater en in mindere mate regenwater hebben doorgaans ook een hoge hardheid.
Sulfide:
Aanwezigheid van waterstofsulfide wijst op anaërobe afbraak van rottend materiaal. H2S heeft een typische geur van rotte eieren waardoor analyse niet eens nodig is.
Bacteriologisch:
Water zal nooit kiemvrij zijn, vandaar dat men spreekt van een toelaatbaar niveau van 100 000 kiemen per ml. Riskant is echter de aanwezigheid van schadelijke kiemen zoals coli, salmonella, clostridia, streptococcen, Hoewel lage gehaltes niet altijd problemen veroorzaken streeft men toch beter naar afwezigheid van deze bacteriën. Hun aanwezigheid wijst op besmetting door mest, rioolwater, rottend organisch materiaal of soms woekering van kiemen in leidingen of voorraadbakken.
Effecten op de dierengezondheid
Te lage wateropname:
Smaak- en/of geurveranderingen in het drinkwater (te hoog ammonium, te zout, ijzergehalte > 10 mg/l) veroorzaken een remming op de wateropname. Verstopping van de nippels door kalk- of ijzeraanslag kan de watertoevoer zelfs volledig blokkeren. Een verlaagde wateropname gaat steeds gepaard met verlaagde voederopname. Dit leidt in eerste instantie tot lagere prestaties, doch in ergere vormen gaan de dieren verzwakken en ziek worden. Vooral jonge dieren die bij het spenen overschakelen van melk naar water als enige vloeistofbron zijn hier zeer gevoelig voor. Op zeugenbedrijven met speenproblemen bij de biggen dient het water steeds de nodige aandacht te krijgen. Smaakveranderingen bij verplaatsen van biggen naar een vleesvarkensbedrijf kunnen een negatieve rol spelen tijdens de start van de mestperiode. IJzerrijk water (> 2,5 mg/l) is ook niet geschikt voor gebruik als reinigingswater.
Spijsverteringsstoornissen en diarree:
Afwijkende waterkwaliteit kan op verschillende manieren de oorzaak zijn van diarree. Een te hoog ammoniumgehalte geeft in de darm aanleiding tot vorming van ammoniak dat irriterend werkt op het darmslijmvlies met darmontsteking en diarree als gevolg. Zeer hoge ijzergehaltes (> 30 mg/l), hoog zout- en sulfaatgehalte onttrekken water aan de darm waardoor eerst plattere mest en in een ergere gradatie diarree ontstaat. Gespeende biggen zijn ook hier de gevoeligste diergroep. Besmetting met coliforme kiemen op zich kan een directe oorzaak zijn van maagdarmontsteking en diarree.
Vergiftiging en sterfte:
Nitraat- en nitrietvergiftiging is de best gekende oorzaak van acute sterfte door slechte waterkwaliteit. Nitriet (nitraat wordt eerst omgezet tot het meer toxische nitriet) gaat een binding aan met het hemoglobine in het bloed waardoor de zuurstofvoorziening sterk verstoord wordt. Het bloed en de externe slijmvliezen vertonen een typische chocolade-bruine verkleuring. Meestal vreest men vergiftiging pas bij > 1 000 mg/l nitriet, doch na vasten of bij hoge dorst zoals na transport kan 250 mg/l reeds dodelijk zijn.
Zoutvergiftiging kan in geval van beperkte wateropname bij varkens reeds optreden vanaf 2,5% zout in het water. Onder normale omstandigheden doet zich dit echter niet voor. Beter bekend is de zoutintoxicatie die ontstaat na enkele dagen niet drinken. Verklaring hiervoor is de opstapeling van zout in het lichaam doordat de uitscheiding via nieren en urine stilgevallen is.
Botulisme is een vergiftiging die vooral bij watervogels tijdens de zomer in stilstaande waters optreedt. Oorzaak is de combinatie van laag zuurstofgehalte in het water en hoge temperatuur waardoor de veroorzakende kiemen (clostridium) zich massaal kunnen gaan ontwikkelen.
Zware metalen, pesticiden en organische chloorverbindingen zijn meestal accidentele oorzaken van een vergiftigingprobleem. Lage dosissen zijn meestal niet schadelijk voor het dier, doch via het vlees of de melk kunnen deze stoffen de voedselveiligheid van de mens in het gedrang brengen. Van consumentenzijde zijn op dit terrein in de toekomst strengere waarborgen te verwachten.
Inactiveren van watermedicatie:
Toepassing van watermedicatie kan belemmerd worden door gebrekkige waterkwaliteit. Tetracyclines worden geïnactiveerd door calcium, ijzer en magnesium. Sulfamiden kunnen gebonden worden door organische stoffen. Een hoge pH kan verantwoordelijk zijn voor slechte oplosbaarheid van sommige medicamenten. In al deze gevallen bereikt men uiteraard niet het beoogde effect van de ingestelde behandeling.
Vruchtbaarheidsstoornissen:
Slechte waterkwaliteit kan negatief inwerken op de vruchtbaarheid. Verlaagde wateropname kan reeds voldoende zijn om een verhoogde frequentie van blaas- en baarmoederontsteking bij zeugen te zien optreden. Erger wordt het wanneer het water besmet is met schadelijke bacteriën waardoor enerzijds drachtige dieren kunnen verwerpen en anderzijds baarmoederontsteking met een hoog percentage onregelmatige terugkeerders kan ontstaan.
Verhoogd celgetal:
Bij melkvee is op bedrijven met niet op te lossen verhoogd celgetal in de melk het verband gelegd met bacteriële besmetting van drinkwater. Staphylococcen en streptococoen zijn hier doorgaans de boosdoeners. Problemen kunnen zich voordoen zowel bij oppervlaktewater als putwater.
Enkele tips voor een goede waterkwaliteit
Boorputten
- diepte het best tot onder een ondoorlaatbare kleilaag
(afhankelijk van de plaats);
- goed afsluiten bovenaan om doorsijpelen van bovenuit te voorkomen;
- nieuwe put pas in gebruik nemen na een analyse;
- eventueel een ontharder of ontijzeringsinstallatie plaatsen.
Oppervlaktewater
- een regelmatige controle van kleur, helderheid en geur;
- risicobronnen zoals industrie, riooluitlaten in een straal van 500 meter goed nagaan;
- bij twijfel is het beter over te schakelen op een andere waterbron;
- degelijke afrastering rond verdacht water.
Leidingen, vlotterbakken, medicatievaten
- proper en rein houden;
- medicatievaten na gebruik reinigen en ontsmetten;
- een watermeter kan snel afwijkingen in de wateropname signaleren.
Vitamines
Vitamines
Vitamines zijn organische verbindingen die noodzakelijk zijn voor allerlei levensprocessen. In het algemeen worden ze niet of onvoldoende in het lichaam van het varken gevormd. Vitamines worden ingedeeld in vetoplosbare vitamines (vitamine A, D, E en K) en wateroplosbare vitamines (B-vitamines, vitamine C, biotine, foliumzuur en carnitine). De vetoplosbare vitamines worden in het lichaam vooral in de lever opgeslagen en hoeven niet elke dag verstrekt te worden. Wateroplosbare vitamines worden niet opgeslagen. De overtollige vitamines worden meestal binnen 24 uur via de urine uitgescheiden. Deze vitamines dient men wel elke dag met het voer te verstrekken.
Behoefte
In de vitaminebehoefte van een varken wordt voorzien door vitamines in de grondstoffen, toegevoegd via de premix en door bacteriële productie van vitamines in het maag-darmkanaal. Minimumnormen geven aan hoeveel men van de vitamines door het voer moet mengen om in de behoefte te voorzien. In de praktijk worden vaak hogere doseringen toegepast. Een veiligheidsmarge is gewenst, omdat verschillende factoren de behoefte en beschikbaarheid van vitamines voor het dier beïnvloeden. Deze factoren zijn bijvoorbeeld: infectieziekten en diarree, parasieten, genetische variatie, individuele verschillen tussen dieren, stress, antagonisten (bijvoorbeeld bepaalde medicijnen) en de methode van bereiding en opslag van het voer. De mengvoerindustrie houdt rekening met de veiligheidsmarges. Een kans op tekort is klein, omdat men de meeste vitamines via een premix toevoegt. De vitamines die al in de grondstoffen zitten, leveren daarbij een extra aanvoer boven de behoefte. De behoefte en dosering van vitamines wordt uitgedrukt in grammen of internationale eenheden (IE). IE worden gebruikt wanneer vitamines in verschillende vormen voorkomen. De IE drukt daarbij de hoeveelheid werkzame stof uit.
Tabel 1: De vitamines met hun functie en tekortverschijnselen
Vetoplosbare vitamines
Vitamine
Naam
Functie
Gevolgen bij tekort
A
Retinol
slijmvlies, ogen
lage weerstand, dorre huid
D
Calciferol
botvorming, Ca/P stofwisseling
slechte botontwikkeling
E
Tocoferol
antioxidant
lage weerstand spieraantasting
K
Menadion
bloedstolling
bloeding
Wateroplosbare vitamines
B1
Thiamine
koolhydraatstofwisseling, zenuwstelsel
moe, lage eetlust, zenuwverschijnselen
B2
Riboflavine
huidvorming, verbranding
zwakke biggen, dorre huid
B3
Panthoteenzuur
synthese vetzuren + aminozuren
verlamming, groeivertraging
B5
Nicotinezuur
stofwisseling
bloedarmoede, lage groei.
B6
Pyridoxine
aminozuur stofwisseling
spieraandoening bloedarmoede
B12
Cyanocobalamine
vorming cel en bloedlichaam
lage groei, bloedarmoede
Bc
Foliumzuur
eiwitsynthese
lage groei, diarree, bloedarmoede
H
Biotine
hoornvorming
dorre vacht, klauwafwijking
Choline
vetstofwisseling
leververvetting
C
Ascorbinezuur
antioxidant
geen (bij varkens)
voor een uitgebreidere tabel zie handboek varkenshouderij blz. 132 en 133
Gebreksverschijnselen vitamines
Bij een tekort aan bepaalde vitaminen kunnen gebreksverschijnselen optreden, zoals groeivertraging, een dor haarkleed en weerstandsdaling. Lastig is dat dit vaak vrij algemene en vage klachten zijn. In tabel 1 een overzicht van de belangrijkste vitaminen voor varkens, hun rol in het lichaam en de gebrekverschijnselen bij een tekort. Vaak is weerstandsdaling een gevolg van een te hoge en langdurige infectiedruk.
Effect op afweer
Vitaminen die direct of indirect een effect hebben op de afweer zijn de vitamines A, C, E en enkele B-vitaminen. Veel vitaminen vormen een onderdeel van de stofwisselingsprocessen in de lichaamscellen. Bij tekorten zullen de normale werking van de cellen en de weerstand verminderen. Daarnaast is veel bekend over de vitaminen die een antioxidante werking hebben, zoals de vitamines A, C en E. Die laatste is wel de bekendste. Deze vitaminen kunnen vrije radicalen onwerkzaam maken, waardoor lichaamscellen niet beschadigd worden. Witte bloedcellen vormen vrije radicalen om bacteriën te doden. Daarbij kunnen ook eigen lichaamscellen beschadigd worden. Bij een voldoende hoog niveau beschermen antioxidanten, zoals de vitamines A, C en E, de lichaamscellen tegen vrije radicalen. Vooral afweercellen, bloedvaatwand- en darmcellen zijn gevoelig. Bij een hoge infectiedruk neemt de behoefte aan anti-oxidanten toe.
Vitaminen behoefte en -opname
De volgende factoren zijn van invloed op de opname en behoefte van vitaminen:
Voeropname: bij een lagere voeropname worden ook minder vitaminen opgenomen. Lage voeropname treedt op bij langdurig zieke dieren en dieren gevoerd met voeders met een zeer hoge energiedichtheid. In beide gevallen zou de vitaminegift verhoogd moeten worden.
EW-conversie: hoe scherper de EW-conversie hoe lager de (vitamine)opname is per kilo groei. Op bedrijven met een zeer scherpe EW-conversie, zoals dat het geval is bij een hogere gezondheidsstatus, zal de vitaminedosering verhoogd moeten worden.
Infectiedruk: de mate waarin een varken blootstaat aan infectiedruk heeft invloed op de vitaminebehoefte. Dit omdat een ziek varken meestal minder eet, maar ook doordat bij infectie het verbruik aan vitaminen in het lichaam toeneemt en de behoefte dus hoger is. Tijdens maar vooral na ziekte zou het vitaminegehalte verhoogd moeten worden.
De benodigde vitaminen in het voer komen uit de grondstoffen waaruit het voer bestaat en wordt verder aangevuld door de vitaminen premix. De hoeveelheid vitaminen die uiteindelijk met het voer aan het varken verstrekt wordt hangt van een aantal factoren af:
- Dosering van vitaminen in het voer.
- Stabiliteit van vitaminen gedurende het pers- en productieproces in de fabriek;
gedurende het productie proces treden verliezen op. Hiervoor wordt vaak
gecorrigeerd door een overdosering bij de productie.
Stabiliteit van vitaminen in het voer gedurende opslag: vitaminen zijn gevoelig voor hogere temperaturen, vocht en afbraak door gisten en schimmels. Meestal worden de gehalten gedurende drie maanden gegarandeerd. Wel is het van belang ‘s zomers regelmatig vers voer aan te voeren. Aan minder vaak aangevoerde voeders kan ‘s zomers een schimmelremmer zoals calciumpropionaat toegevoegd worden. Daarnaast zijn het tegengaan van dampvorming, het regelmatig leegdraaien en schoonmaken van de silo van belang om muffe schimmelplekken te voorkomen.
Stabiliteit van de vitaminen in brijvoer. Van vitamine E, onder andere, is aangetoond dat dit in brijvoer stabiel blijft. Samenstelling van het voer: hoge gehalten aan onverzadigde vetten en ranzige vetten kunnen door de oxydatiereactie vitamine E inactiveren. Hoge gehalten aan sporenelementen tasten vitaminen aan.
mineralen
Mineralen
Varkens hebben voor een goede gezondheid voldoende mineralen nodig. Het is daarom van groot belang dat deze mineralen in voldoende mate in het varkensvoer zitten. Wij onderscheiden macro- en micro elementen. Dit onderscheid zit hem in de behoefte van het dier en de hoeveel van deze elementen in het voer zitten. Van macro elementen heeft het dier relatief veel van nodig en worden in het voer aangegeven in grammen per kilogram voer. Van micro elementen, ook wel spoorelementen genoemd, heeft het dier relatief weinig van nodig en wordt in het voer aangegeven in milligrammen per kilogram voer.
Macro elementen
Fosfor en calcium
Fosfor en calcium zijn belangrijke mineralen en moeten voldoende aanwezig zijn in de voeding. Calcium en fosfor in het voer worden geleverd door grondstoffen of direct als mineraal toegevoegd.
Belangrijke functies en gebreksverschijnselen van calcium en fosfor.
Mineraal
Belangrijke functies
gebreksverschijnselen
Calcium/ fosfor (Ca/P)
Calcium en fosfor in het voer worden geleverd door grondstoffen of direct als mineraal toegevoegd.
Beengebreken
Verminderde voeropname en groei
Bron: NRC, 1998 en Straw et al. 1999.
Magnesium, kalium, natrium, chloor en zwavel
Magnesium, kalium, natrium en chloor spelen vooral een rol in de stofwisseling van het varken. De opname van magnesium vanuit de darm in het bloed wordt bepaald door de oplosbaarheid van magnesium afkomstig van de grondstoffen of magnesiumzouten. Kalium, natrium en chloor zijn meestal goed oplosbaar en daardoor volledig opneembaar in het bloed. Bij een te hoge opname worden magnesium, kalium, natrium en chloor uitgescheiden via de urine.
Belangrijke functies en gebreksverschijnselen van magnesium, kalium, natrium, chloor en zwavel.
Mineraal
Belangrijke functies
gebreksverschijnselen
Magnesium (Mg)
Botopbouw
Zenuwstelsel, prikkeloverdracht
Prikkelbaar, agressief
Beenzwakte
Verstoorde voortbeweging
Kalium (K)
Transport door celmembraan
Waterhuishouding
Verminderde voeropname
Ruwe huid
Lusteloosheid
Natrium (Na)
Waterhuishouding
Hartfunctie
Zenuwstelsel
Transport door celmembraan
Verminderde voeropname en groei
Verlaagde melkproductie
Uitdroging
Chloor (Cl)
Waterhuishouding
Bouwstof van bloed
Transport door celmembraan
Verminderde voeropname en groei
Ruwe huid en ruw haarkleed
Zwavel (S)
Bouwstof van aminozuren en enzymen
Bouwstof van haren en hoeven
Bouwstof van hormonen
Onbekend
Bron: NRC, 1998 en Straw et al., 1999.
Spoorelementen
De functies van spoorelementen en de gebreksverschijnselen bij een tekort staan in onderstaande tabel 4.8. Het transport van ijzer door de placenta is beperkt, waardoor biggen met een laag ijzergehalte worden geboren. Zogende biggen worden via de zeugenmelk onvoldoende voorzien in hun ijzerbehoefte. Het intramusculair toedienen van ijzer aan de biggen na de geboorte compenseert dit.
Belangrijkste functies en gebreksverschijnselen van de spoorelementen.
spoorelement
Belangrijke functies
gebreksverschijnselen
IJzer (Fe)
Bloedhemoglobine
Zuurstoftransport
Element van vitamine B12
Eiwit- en vetstofwisseling
Zink (Zn)
Opbouw van enzymen/hormonen
Skeletgroei
Spermaproductie
Huid en haar
Huidaandoeningen
Verminderde voeropname en groei
Verlengd werpproces
Meer doodgeboren biggen
Kleine tomen met zwakke biggen
Mangaan (Mn)
Enzymsystemen
Voortplanting
Stofwisselingsenzymen
Beengebreken
Verhoogde vetaanzet
Zwakke biggen bij geboorte
Verminderde melkproductie
Onregelmatige oestrus
Koper (Cu)
Enzymsystemen
Bloedhemoglobine
Oxidatieprocessen
Verminderde voeropname en groei
Beengebreken
Bloedarmoede
Jodium (I)
Schildklierhormoon (T3/T4)
Voortplanting
Vergrote schildklier
Niet levensvatbare en zwakke biggen
Verlengd werpproces
Selenium (Se)
Groei, weerstand en vruchtbaarheid
Anti-oxidatieve werking in samenwerking
met vitamine E
Energiestofwisseling
Verminderde melkproductie
Kleine tomen met zwakke biggen
Verlengd werpproces
Moerbeihartziekte
Lagere spermaproductie en kwaliteit
Maagzweren
Spierdegeneratie
Kobalt (Co)
Element van vitamine B12
Eiwit- en vetstofwisseling
Onvoldoende vitamine B12
Verminderde voeropname en groei
ruwe huid
Toevoegmiddelen
Toevoegmiddelen (bron: handboek varkenshouderij)
Achtergrond: verbod op antimicrobiële groeibevorderaars
In voeders voor biggen en vleesvarkens werd tot enkele jaren geleden veelvuldig gebruik gemaakt van antimicrobiële groeibevorderaars (AMGB’s). Dit zijn antibiotica die in kleine hoeveelheden aan het voer toegevoegd, een positieve invloed hebben op de productie en darmgezondheid. De antibiotica remmen de ongewenste bacteriegroei in het maag-darmkanaal af en hebben een positief effect op de vertering en benutting van voedingsstoffen. Zij verbeteren daardoor de groei, voederconversie en mestconsistentie en/of hebben een preventief effect op bepaalde infectieziekten.
Het gebruik van antibiotica als AMGB is met ingang van januari 2006 in de Europese Unie verboden vanwege het risico dat het gebruik hiervan bijdraagt aan de ontwikkeling van resistentie van ziekteverwekkende bacteriën tegen antibiotica die toegepast worden in de humane gezondheidszorg. Mede als gevolg hiervan zijn veel varkenshouders besmet met een MRSA-bacterie die resistent is tegen de meeste bij mensen toegepaste antibiotica. Daarom is een grote vraag ontstaan naar andere producten en middelen die de gezondheid en de productie van varkens verbeteren.
Voersamenstelling en toevoegmiddelen voor darmgezondheid
Een goed diermanagement en een goede voersamenstelling zijn de belangrijkste voorwaarden voor een optimale productie zonder gebruik van AMGB’s. Aanpassing van het mengvoer kan de bacteriegroei in de darm beperken en de gezondheid van de varkens ondersteunen. Door gebruik te maken van goed verteerbare grondstoffen vermindert het aandeel eiwit en koolhydraten dat beschikbaar is voor bacteriële groei. Verlaging van ruw eiwit leidt tot verlaging van de hoeveelheid onverteerd eiwit in de dikke darm, waardoor minder eiwitfermentatie optreedt. Ook is de buffercapaciteit van het voer lager, zodat een betere aanzuring van de spijsbrij plaatsvindt en ziekteverwekkende bacteriën minder kans hebben om te groeien. Om de gehaltes aan darmverteerbare aminozuren in het voer op niveau te houden, worden goed verteerbare eiwitbronnen of synthetische aminozuren toegevoegd aan het voer.
Organische zuren en zouten van organische zuren
Organische zuren verlagen de pH in de maag van de varkens. Ze hebben een bacterieremmende werking en een positieve invloed op de vertering en benutting van grondstoffen door een verbeterde werking van spijsverteringsenzymen. Ook zouten van organische zuren hebben een bacterieremmende werking. Dit zijn verbindingen van een mineraal (meestal Na, K, Ca) met een organisch zuur. Een aantal organische zuren en zouten van organische zuren hebben een positief effect op de voeropname. Dit komt door een verbetering van de darmgezondheid en een gunstig effect op de smakelijkheid van het voer. Een te hoge dosering kan de voeropname echter weer afremmen. Organische zuren en zouten van organische zuren worden op grote schaal toegevoegd aan voeders voor gespeende biggen om speendiarree te voorkomen en de groei van de biggen te verbeteren. Veel gebruikte organische zuren zijn fumaarzuur, mierenzuur, melkzuur, propionzuur, citroenzuur en bezoëzuur. In de praktijk gebruikt men veelal mengsels van organische zuren en hiervan afgeleide zouten.
Het voordeel van zouten van organische zuren ten opzichte van organische zuren is dat deze door de vaste vorm makkelijker hanteerbaar en doseerbaar zijn en dat er minder corrosie optreedt van de apparatuur. Daarnaast dragen zouten van organische zuren bij aan de mineralenvoorziening. Door gebruik van een calciumzout is minder krijt nodig waardoor de buffercapaciteit van het voer daalt. De meest gebruikte zouten van organische zuren zijn calciumformiaat (calcium met mierenzuur), calciumpropionaat, natriumpropionaat, kalium(di)formiaat en natriumformiaat.
Enzymen
Enzymen zijn onmisbaar bij de spijsvertering om de voerdeeltjes zover te splitsen en te verkleinen dat ze door de darmwand kunnen worden opgenomen. Het varken is niet in staat om alle enzymen zelf te maken. Zo produceert het dier geen enzymen die celwandbestanddelen, de niet-zetmeel polysacchariden (NSP), kunnen afbreken, zodat deze door bacteriën in de dikke darm gefermenteerd moeten worden. NSP’s zijn vezelachtige koolhydraten zoals cellulose, hemi-cellulose, glucanen, xylanen en pectine. Als de celwanden niet worden afgebroken is de celinhoud, die in principe wel verteerbaar is, moeilijker te bereiken voor enzymen. Als door het toevoegen van enzymen aan het voer de NSP’s wel worden afgebroken, gaan minder nutriënten verloren. Enzymen in het voer verlagen de kans op diarree, omdat minder onverteerde voerresten de dikke darm bereiken en zo de eventueel pathogene bacteriën minder substraat hebben om te groeien. Het gebruik van enzymen kan daarom de gezondheid en productie ondersteunen.
Men gebruikt met name de enzymen beta-glucanase en xylanase om de verteerbaarheid van respectievelijk beta-glucanen in gerst en xylanen in tarwe en tarwebijproducten te verbeteren. Het toevoegen van andere enzymen aan het voer (zoals amylase, protease en lipase) om zetmeel, eiwit en vet af te breken, heeft doorgaans geen duidelijke effecten. Het varken maakt deze enzymen namelijk zelf aan. Aan brijvoer voegt men enzymen toe die de viscositeit verlagen en zorgen voor een betere verpompbaarheid.
Probiotica
Probiotica bevatten levende micro-organismen en hebben een gunstige werking in het maag-darmkanaal. Deze micro-organismen groeien en vermeerderen in het maag-darmkanaal en remmen de groei van minder gunstige of ziekteverwekkende bacteriën af. Onder probiotica verstaan we schimmels, gisten, melkzuurvormende bacteriën (Lactobacillen, Enterococcen, Bifidobacteriën) en spoorvormende bacteriën (Bacillen). Gisten hebben een positieve invloed op het maag-darmkanaal door zich te binden aan schadelijke bacteriën, neutralisatie van toxinen, de productie van vitamines en remming van ammoniakproductie. Melkzuurbacteriën hechten zich aan de darmwand, waardoor schadelijke bacteriën minder kans krijgen. Daarnaast vormen melkzuurbacteriën melkzuur en vluchtige vetzuren die de groei van andere, meer schadelijke bacteriën afremmen. Als laatste vormen melkzuurbacteriën enzymen die bijdragen aan de verteerbaarheid van nutriënten. De effectiviteit van probiotica hangt sterk af van de hoeveelheid en soort micro-organismen die in het voer worden verstrekt. Vaak is de aan het voer toegevoegde hoeveelheid probiotica te klein ten opzichte van de enorme hoeveelheid bacteriën die reeds in de darm aanwezig zijn om een wezenlijk effect te hebben. Via gefermenteerd brijvoer is het mogelijk om een grote hoeveelheid melkzuurbacteriën en reeds geproduceerd melkzuur aan de varkens te verstrekken. De resultaten van het toevoegen van probiotica aan biggenvoer zijn wisselend en de perspectieven om probiotica toe te passen als alternatief voor AMGB zijn daardoor nog onduidelijk.
Prebiotica
Probiotica is een verzamelnaam voor voedingsstoffen die men aan het voer toevoegt als energiebron voor gunstige bacteriën, met name voor melkzuurvormende bacteriën zoals Lactobacillen en Bifidobacteriën. Door gerichte voeding van bacteriën met prebiotica probeert men de samenstelling van de microflora in de darm te beïnvloeden. Doel hierbij is het stimuleren van gunstige bacteriestammen zodat een stabielere microflora ontstaat en een betere kolonisatieresistentie, waardoor de groei van pathogene bacteriën zoals E. coli bacteriën en Salmonella wordt afgeremd. Door een toename van Lactobacillen stijgt de productie van melkzuur en daalt de pH in de darm. Het darmmilieu wordt dan minder gunstig voor de groei van genoemde pathogenen. Voorbeelden van prebiotica zijn inuline (afkomstig van chichorei), mannan-oligosacchariden (MOS) en fructo-oligosacchariden (FOS). Dit principe wordt met wisselend succes toegepast in de varkensvoeding. Hierbij speelt mee dat ook de normale grondstoffen reeds een grote hoeveelheid substraat voor bacteriële groei leveren.
Plantenextracten
Plantenextracten krijgt men door persing, destillatie en/of extractie van plantenbestanddelen. Ook worden specifieke plantaardige stoffen langs synthetische weg nagemaakt. Sommige stoffen hebben een specifieke therapeutische werking. Ze remmen de groei van bacteriën of virussen, hebben anti-oxidatieve eigenschappen en stimuleren de hormoonhuishouding of het immuunsysteem. Tevens beïnvloeden plantenextracten het eetpatroon, afgifte van verteringssappen en de totale voeropname door een specifieke smaak en geur. Er is onder andere onderzoek uitgevoerd naar de effecten van knoflook, kaneel en oregano-olie in biggenvoeders. Plantenextracten kunnen positieve en negatieve effecten op de dierprestaties hebben. De effecten van aan het voer toegevoegde producten zijn sterk wisselend onder invloed van de gebruikte concentratie en afhankelijk van de samenstelling van de producten.
Middellangketenige vetzuren
Middellangketenige vetzuren (MCFA) zijn vetzuren met zes tot twaalf koolstofatomen: C6 (capronzuur), C8 (caprylzuur), C10 (caprinezuur) en C12 (laurinezuur). Deze vetzuren of hun afbraakproducten blijken de microflora in het maag-darmkanaal te reguleren en te stabiliseren. Uit onderzoek met biggen is gebleken dat deze vetzuren het aantal bacteriën in de maag en in het begin van de dunne darm verminderen. Deze verlaging betreft zowel het aantal gunstige darmbacteriën zoals Lactobacillen, maar ook het aantal pathogene bacteriën (Streptococcen en E. coli bacteriën) in het maag-darmkanaal. Hierdoor kunnen deze vetzuren de darmgezondheid en groei van varkens verbeteren.
Smaakverbeteraars
Bij biggen vermindert een hoge voeropname direct na spenen de kans op diarree. Een hogere voeropname is te bereiken door een smakelijk speenvoer te verstrekken, bijvoorbeeld door er suikers, zoetstoffen, smaakstoffen en aroma’s aan toe te voegen. In onstaande tabel staan de verwachte resultaten van alternatieve toevoegmiddelen in biggenvoer. Dit is onderzocht in een groot aantal dierproeven met deze middelen.
Mycotoxinen
Mycotoxinen in veevoer worden geproduceerd door schimmels. Deze gifstoffen veroorzaken in de varkenshouderij schade in de vorm van groeiachterstand, vruchtbaarheidsproblemen en een verminderde weerstand. Met name na slechte oogstjaren zien we de problemen toenemen. Bij verdenking van een mycotoxine-probleem kan laboratoriumonderzoek van voer de diagnose bevestigen.
Mycotoxinen (bron: www.gddeventer.com)
Mycotoxinen worden gevormd door schimmels. Deze gifstoffen zijn zeer stabiel en doorstaan het persen van mengvoer. Schimmelgroei treedt op onder vochtige, zuurstofrijke omstandigheden. Afhankelijk van het soort schimmel is groei mogelijk van -2º C tot 30º C. Schimmelvorming kan tijdens de groei van het gewas (gras, granen) en/of tijdens de opslag (silage, stro, bijproducten) optreden. Het voeder kan bij afwezigheid van schimmels toch mycotoxinen bevatten. De kans op intoxicatie met mycotoxinen neemt toe omdat steeds vaker inheems verbouwde granen, maïs en bijproducten worden gevoerd en steeds vaker stro als strooisel wordt gebruikt.
Verschijnselen
Mycotoxine-intoxicaties uiten zich vaak in verminderde technische resultaten en verhoogde gevoeligheid voor infectieziekten. Bepaalde door schimmels geproduceerde neurotoxinen doen de beweeglijkheid en agressiviteit van varkens toenemen. Vaak zijn gelijktijdig verschillende toxinen (in lage concentraties) aanwezig, wat tot aspecifieke verschijnselen kan leiden.
Mycotoxinen, gevolgen en risicoproducten
Diagnostiek
De diagnose mycotoxine-intoxicatie is lastig te stellen. Vaak is de verontreinigde partij al vervoederd. Bovendien zijn toxinen niet altijd gelijk over de partij verdeeld. Verdacht voer kan voor onderzoek naar de GD worden gezonden. De kosten voor onderzoek op mycotoxinen kunt u vinden in het tarievenoverzicht. Het onderzoek (LC-MS onderzoek) wordt uitgevoerd op een extern laboratorium.
Preventie
De volgende preventieve maatregelen worden aanbevolen:
- geen verdacht voer of strooisel verstrekken
- voedermiddelen die niet afkomstig zijn van de veevoederindustrie laten
onderzoeken op de meest gangbare toxinen (bijvoorbeeld zearalenon en DON)
- zes maal per jaar silo’s reinigen
- voer en strooisel onder droge condities opslaan
- zorgen dat natte opgeslagen producten zo weinig mogelijk in contact komen met
zuurstof (smalle kuilen) schimmelgroei tegengaan met behulp van organische
zuren, bijvoorbeeld propionzuur mycotoxinebindende producten aan het voer
toevoegen.
Gezondheid en voeding
Maag- en darmtorsies
Maag- en darmtorsies of draaiingen komen vooral voor bij dragende zeugen en soms bij lacterende zeugen. Factoren die hierbij een rol spelen zijn: een hoge wateropname, schrokkerig eten, gasvorming in de maag en dunne darm en overmatige stress veroorzaakt door een uitgestelde voergift. Door de maag of darmdraaiing wordt het darmkanaal en omliggende bloedvaten afgesloten
of beschadigt. Hierdoor ontstaan gasophoping en inwendige bloedingen met de dood tot gevolg. Het water niet gelijktijdig maar pas een half uur na voeren verstrekken, is vaak een effectieve maatregel. Daarnaast kan men de voersamenstelling aanpassen. Het toevoegen van zuren en vezelrijke grondstoffen kan het risico op het ontstaan van maag- en darmtorsies of draaiingen verminderen.
Prolaps
Bij darmprolaps wordt de darm uit het lichaam geperst. Alle invloeden die ervoor zorgen dat de zeug door persen overmatige druk op de buikholte en de darm uitoefent, spelen een rol. Watertekort, een laag gehalte aan vezels of ruwe celstof, zeer hoge calciumgehaltes, mycotoxinen en plotselinge voerveranderingen zijn risicofactoren. Daarnaast is het optreden van prolaps afhankelijk van het ras en de gezondheid.
Klauwaandoeningen
Klauwaandoeningen bij zeugen zijn veelal het gevolg van een minder goede hok- of vloeruitvoering. Natte vloeren en uitstekende delen van de hokafscheiding kunnen problemen geven. Biotine, maar ook calcium, methionine en bepaalde vetzuren dragen bij aan de sterkte en hardheid van de klauwen. Bij bepaalde klauwaandoeningen kan een tijdelijke verhoging van biotine helpen het probleem te verminderen. Bij zeugen in groepshuisvesting is de kans op klauwaandoeningen vaak groter dan in voerligboxen.
Urinegruis
Bij zeugen en dekberen wordt regelmatig uitscheiding van gruis of kristallen in de urine waargenomen. Vooral magnesium-ammonium-fosfaat kristallen kunnen ontstaan in een basisch milieu. Ook kunnen kristallen worden gevormd uit calciumcarbonaat en calciumfosfaat. Factoren die invloed hebben op het ontstaan van urinekristallen zijn de mineralengehaltes en de elektrolytenbalans
in het voer, pH van de urine, lage wateropname en blaasaandoeningen. Indien urinekristallen voorkomen in de urine is het tijdelijk aanzuren van de urine door verstrekken van calciumchloride of ammoniumchloride via voer of drinkwater een mogelijke oplossing.
Het arrangement 701 Gezondheid en voeding zeugen is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteurs
Herman Peeters
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2016-03-18 13:06:07
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.