Anatomie 1

Anatomie 1

Anatomie periode 1

Deze Wiki is ontwikkeld om jou door de eerste periode van Anatomie 1 te leiden. Per lesweek kun je informatie en oefeningen vinden die aansluiten bij het onderwerp van de week. Door de informatie te lezen en de oefeningen te maken, ben je goed voorbereid op de klassikale lessen. De klassikale lessen worden beschouwd als verdieping van de stof. Ook het lesboek (eventueel digitaal) is naast deze wiki noodzakelijk om de afsluitende toets te kunnen maken.

Veel leerplezier!

Onderwijsprogramma Anatomie BBL periode 1

Werkproces 1.2 Anatomie

Literatuur:    Schooltas “persoonlijke basiszorg” deel 1 en 2  (PBZ I en PBZ II)

                        Verwerkingsopdrachten Thieme Meulenhoff (licentie)

                        Syllabus anatomie (digitaal

 

Periode 1

Onderwerp

Voorbereiden

 

 

Week 1

 

 

Cellen en weefsels

Orgaanstelsel

 

Syllabus anatomie

PP  cellen, weefsel, organen

verwerkingsopdrachten

 

Week 2

 

 

Micro-organismen en afweer

PBZ I hfd.1 en 15, 16

Schooltas vanaf blz. 118, 122 PP  hygiëne en afweer

Verwerkingsopdrachten

 

 

Week 3

 

 

De huid

Gebit, slijmvliezen en klieren

 

Spijsverteringstelsel

Mond, keelholte, slikreflex

 

PBZ I hfd.1

Schooltas vanaf blz.18

PP  huid, gebit en slijmvliezen

verwerkingsopdrachten

PBZ I hfd.7

Schooltas vanaf blz.64

PP  spijsvertering

Verwerkingsopdrachten

 

 

Week 4

 

 

Spijsverteringstelsel

Slokdarm, maag, darmstelsel

 

PBZ I hfd.7

Schooltas vanaf blz.64

PP  spijsvertering

Verwerkingsopdrachten

 

 

Week 5

 

 

Spijsverteringstelsel

Lever, galblaas, alvleesklier

Vitaminen en mineralen

 

PBZ I hfd.7

Schooltas vanaf blz.64

PP  spijsvertering

verwerkingsopdrachten

 

Week 6

 

Uitscheidingsstelsel

PBZ I  hfd 10, 11

Schooltas vanaf blz. 86

PP  uitscheiding

 

 

Week 7

 

 

Bewegingsstelsel

 

PBZ II hfd. 11

Schooltas vanaf blz. 104

verwerkingsopdrachten

 

 

 

 

 

Week 8

 

 

Bewegingsstelsel

Uitloop en vragen stellen

 

PBZ II hfd. 11

Schooltas vanaf blz. 104

verwerkingsopdrachten

 

 

Week 9

 

 

bufferweek

 

TOETS

 

 

les 1

Cellen, en weefsels, orgaanstelsel

Anatomie en Fysiologie

Verzorgende Niveau 3

S.M. van de Zedde

Docent Verpleegkunde

ROC Aventus Sector GDW 1 Oktober 2009

5

Hoofdstuk 1 Anatomie en fysiologie.

1.1 Algemene inleiding

In dit hoofdstuk maken we je duidelijk wat onder anatomie en fysiologie wordt verstaan

en waarom deze twee termen meestal gecombineerd voorkomen. Je moet als

verzorgende de anatomie van het menselijk lichaam kennen: waar liggen de organen,

hoe zien ze eruit en uit welke weefsels zijn ze opgebouwd. Dit noemen we de anatomie

van het menselijk lichaam. Daarnaast moet je weten hoe de organen werken en waar ze

voor dienen. De wetenschap, die zich met de werking en functie van organen

bezighoudt, heet fysiologie.

1.2 Waarom al die kennis van het

menselijk lichaam?

De leerstof van de anatomie en fysiologie is zeer

uitgebreid. Waarom moet je dit allemaal leren,

terwijl je er in de praktijk zo weinig mee kan doen?

De taak van een verzorgende is het geven van hulp

bij zelfzorg. Deze taak kan je slechts uitvoeren als je

weet welke hulp je moet geven, op welke manier en

vooral waarom. Wanneer je weet waarom je

bepaalde verzorgende handelingen verricht, doe je je

werk beter en waarschijnlijk met meer plezier.

Het vak anatomie en fysiologie valt onder de beroepsondersteunende vakken.

Om te kunnen begrijpen waarom iemand zich ziek voelt, hoe het komt dat een bepaald

orgaan niet goed meer functioneert, moet je eerst bekend zijn met het normale functioneren

van het lichaam.

De anatomie en fysiologie richten zich voornamelijk op het lichamelijk (somatische)

functioneren van de mens als totaliteit. Het verstandelijke (psychische) functioneren is vooral

het terrein van het vakgebied psychologie en het sociaal functioneren vooral dat van het

vakgebied sociologie.

 

 

6

Hoofdstuk 2 Cellen en weefsels

2.1 Cellen

Cellen zijn de kleinste functionele bouweenheden van het menselijk lichaam. Met functioneel

bedoelen we: zelfstandig werkend. De cel wordt de basisbouwsteen (anatomie) en

stofwisselingseenheid (fysiologie) van de mens genoemd. Het menselijk lichaam bestaat

uit miljarden cellen. Een cel die zelfstandig kan functioneren vertoont - net als de mens zelf –

de kenmerken van het leven. De cel houdt zich in leven door: ademhalen, voedsel verteren,

uitscheiden, zich van de omgeving afschermen door middel van een beschermende laag en

zich vermeerderen.

Water speelt een belangrijke rol bij de chemische reacties die nodig zijn om de cel in leven te

houden. Veel chemische reacties zorgen voor verandering in de cel, dit noemen we

metabolisme of stofwisseling. In alle levende cellen vindt constant verandering plaats.

Cellen zijn niet allemaal hetzelfde. Ze kunnen zich differentiëren (onderscheiden).

Tijdens de ontwikkelings- en groeifase van het lichaam vormen groepen cellen zich tot

weefsels. Een verzameling cellen die eenzelfde bouw hebben en eenzelfde functie uitvoeren

(ze hebben zich gedifferentieerd) wordt weefsel genoemd. Een weefsel kan meerdere

functies vervullen en in een weefsel kunnen zich meerdere celtypen bevinden.

Een groep weefsels vormt samen een onderdeel van het lichaam, een orgaan. De organen en

orgaanstelsels worden in het volgende hoofdstuk behandeld.

2.2 Weefsels

Er zijn vier hoofdgroepen weefsels te noemen:

 Spierweefsel

 Steunweefsel

 Dekweefsel

 Zenuwweefsel

Cellen

Gedifferentieerde cellen

Weefsels

Organen

Orgaanstelsels

Organisme

Mens

7

 

2.2.1 Spierweefsel (figuur 1, A)

Spierweefsel heeft als belangrijke taak het in beweging brengen van het lichaam.

Men kan drie typen spierweefsel onderscheiden:

Glad spierweefsel.

Dit komt voor in de wand van holle organen, zoals in de wand van

de maag, het darmkanaal en van de bloedvaten.

Dwarsgestreept spierweefsel.

Dit type spierweefsel zit vast aan het skelet en wordt daarom ook

wel skeletspierweefsel genoemd. Het weefsel ziet er dwarsgestreept

uit. We spreken over spieren.

Hartspierweefsel

Het hart is een holle spier. Het weefsel heeft zijn eigen structuur,

het is combinatie van bovenstaande weefsels. Het hartspierweefsel

wordt aangestuurd door de aanwezigheid van een prikkelautomaat(

de sinusknoop). Deze geeft het hart zeer regelmatige impulsen. De

werking van het hart is terug te vinden in hoofdstuk 5.

Samenvattend kan men stellen dat het spierweefsel zorgt voor de normale

lichaamshoudingen en bewegingen. In bepaalde gevallen hebben spieren ook een

beschermende functie doordat ze tegen een lichaamswand (borst- en buikwand) zitten.

 

8

2.2.2 Steunweefsels

Men onderscheidt vier typen steunweefsels: bindweefsel, kraakbeen, botweefsel en bloed.

Bindweefsel

Het bindweefsel kan zich in vele vormen voordoen;

Bindweefsel

De belangrijkste functies van het bindweefsel zijn:

 Omhullen en het verbinden van organen

 Uitwisseling van voeding- en afbraakstoffen vanuit cellen

 Bescherming tegen schadelijke invloed van buitenaf en bij beschadiging van weefsels

sluiten de bindweefselcellen de beschadigde plek zo goed mogelijk af.

Vetweefsel

De functies van het vetweefsel zijn:

 Opslag van vet als reserve: bij vermagering wordt dit vet gebruikt als energiebron.

Het depotvet kan op vele plaatsen in het lichaam aanwezig zijn zoals onder de huid en

in de darmen.

 Steun geven aan organen en weefsels: rondom de nieren bevindt zich bijvoorbeeld een

stevige vetlaag. Ook tref je vetweefsel aan in gewrichten, in de oogkassen, in de

wangen, in de handpalmen en voetzolen.

 Isolatiefunctie: het vetweefsel zorgt voor de warmte-isolatie. Het menselijk lichaam

wordt hierdoor beschermd tegen sterke schommelingen in de buitentemperatuur.

Bindweefsel in het beenmerg

Behalve bij de vorming van bloedcellen speelt het bindweefsel ook een belangrijke rol bij de

afweer. De cellen kunnen schadelijke bacteriën opnemen en vernietigen.

Kraakbeen

Kraakbeen is steviger en veerkrachtiger dan bindweefsel. Het is

betrekkelijk vast, maar toch vervormbaar. Kraakbeen bevat evenals

dekweefsel geen bloedvaten (avasculair). Het vormt een tussenlaag

waardoor de bewegingen in de gewrichten soepel verlopen.

Botweefsel

Botten geven stabiliteit en stevigheid aan ons lichaam, het skelet.

Botweefsel is geen dood materiaal, het wordt voortdurend opgebouwd en

afgebroken. Het botweefsel is rijk doorbloed en daarom is er voedsel en veel zuurstof nodig.

 

Bloed

Bloed wordt tot steunweefsels gerekend omdat het de specifieke structuur heeft van een

steunweefsel. Bloed vertoont de volgende kenmerken:

Het bestaat 90% uit water en wordt plasma genoemd. Plasma kan

stromen en een transportfunctie vervullen. Plasma transporteert vele

stoffen, zoals bloedcellen, voedingsstoffen, afvalstoffen, hormonen enz.

Er zijn drie typen bloedcellen: rode bloedcellen, witte bloedcellen en

bloedplaatjes. De functies van de bloedcellen is terug te vinden in

 

2.2.3 Dekweefsel

Het dekweefsel bevat geen bloedvaten. Voeding vindt plaats vanuit het

onderliggende bindweefsel. Het is gelegen aan het lichaamsoppervlak

(de opperhuid) en het vormt de binnenbekleding van holle organen, bijvoorbeeld

de maag darmkanaal, luchtwegen en bloedvaten.

Bij het dekweefsel wordt het lichaam zowel van buiten als van binnen bedekt.

2.2.4 Zenuwweefsel

Dit weefsel is in staat om prikkels (impulsen) over bepaalde afstanden in het

lichaam voort te geleiden. Het vormt een netwerk van verbindingen tussen de

weefsels waar die prikkels worden opgevangen en de weefsels waar de prikkels

uiteindelijk tot een reactie leiden. Dus als ik loop komt dat omdat er seintje aan

mijn benen wordt gegeven dat ik moet lopen. Dit gebeurt zelfstandig

(autonoom), zonder dat we daar over na hoeven te denken. Zenuwweefsel

behoort tot het centrale zenuwstelsel. In hoofdstuk 11 wordt de samenwerking

tussen zenuwweefsel, de hersenen en het ruggenmerg uitgelegd.

Verwerkingsopdrachten

1. Leg uit wat een cel is?

2. Een cel die zelfstandig kan functioneren, vertoont de kenmerken van het leven.

Hoe houdt een cel zich in leven?

3. Cellen kunnen zich onderscheiden van elkaar. Ze vormen zich tot een weefsel.

Noem vier verschillende weefsel en zoek uit wat de functie is van elke specifiek

weefsel. Waar in het lichaam komt het weefsel voor en wat is de taak van het weefsel?

Geef voorbeelden.

4. Om van een cel tot een mens te komen is het lichaam constant in ontwikkeling.

Leg aan de hand van een schema uit welke stappen er zijn.

les 2

Onderwerp: Micro-organismen en afweer

Les 3

Onderwerp De huid, Gebit, slijmvliezen en klieren

Les 4

Spijsverteringsstelsel, mond, keel en slikreflex

Les 5

Spijsverteringsstelsel, slokdarm, maag, darmstelsel

Waaruit bestaat het spijsverteringsstelsel ?

Les 6

Spijsverteringsstelsel, lever, galblaas en alvleesklier

Les 7

Het uitscheidingsstelsel

Les 8

Het bewegingsstelsel

Les 9

Bewegingsstelsel en overige informatie

Eindtoets