Inleiding
Wanneer je in het boek een verhaal over de Griekse/Romeinse cultuur leest, dan worden daar vaak afbeeldingen bij gebruikt.
Deze afbeeldingen zijn soms beelden, soms vazen, fresco's, schilderijen of misschien wel met de computer gemaakte afbeeldingen. Kortom, door alle tijden heen hebben kunstenaars de Oudheid en mythen als inspiratiebron gehad.
In deze opdracht zullen jullie verschillende stijlen van schilderkunst leren kennen, van de Klassieke Oudheid tot nu.
Daarnaast zullen jullie ook naar een zelfgekozen mythen kijken.
Opdrachten
Opdracht 1: kunstperiodes
Er zijn verschillende kunstperiodes in de (vaas)schilderkunst te onderscheiden. Hieronder vinden jullie een aantal verschillende periodes. Zoek per periode de volgende elementen uit:
- In welke tijdsperiode werd deze stijl veel gebruikt
- Hoe ziet deze stijl eruit (wat zijn de kenmerken waar je deze stijl aan kunt herkennen)
- Hoe wordt deze stijl gemaakt (materialen, werkwijze enz.)
Je kunt om de bovenstaande elementen uit te zoeken het boek gebruiken (Pallas Les 15), maar daarnaast zul je ook op internet moeten zoeken.
Het is de bedoeling dat de stijlen chronologisch geordend worden bij de verwerking van deze opdracht (je mag ook een tabel of tijdslijn erbij maken).
Zorg ervoor dat je per stijl ongeveer een half A4'tje schrijft en een plaatje ter voorbeeld geeft.
Stijlen:
- Corinthisch aardewerk
- 20e eeuw
- geometrisch aardewerk
- gravures
- zwartfigurig aardewerk
- (neo)classicisme
- roodfigurig aardewerk
Let op: deze opdracht gaat over schilderkunst en dus niet over beeldhouwkunst of bouwkunst.
Opdracht 2: kies een mythe
Kies een mythe uit (liefst niet Herakles) waarbij je twee afbeeldingen kunt vinden uit verschillende tijdsperiodes (het liefst weet je wie de kunstenaar is, maar dit hoeft niet per se). Zorg dat je je beperkt tot vazen en schilderijen (dus geen beelden!).
Laat de mythe en de gekozen afbeeldingen ter goedkeuring aan jouw docent zien. Zorg dat je niet een te grote mythe kiest. Dus niet de hele mythe van Herakles, maar alleen een bepaald werk.
Na goedkeuring van de docent lees je verschillende versies van deze mythe in een mytheboek of op internet. Daarna beschrijf je in eigen woorden de mythe. Als je bij het lezen van een mythe verschillen in het verhaal tegenkomt, kies je één van de versies uit. Onderaan het verhaal geef je aan welke verschillen je eventueel gevonden hebt.
Opdracht 3: kunststijlen van de afbeeldingen
In opdracht 1 heb je allerlei kunststijlen onderzocht. Deze informatie heb je nodig bij opdracht 3.
In opdracht 2 heb je een mythe gekozen en hier afbeeldingen bij gekozen. Deze informatie heb je nodig bij opdracht 3.
In deze opdracht kijk je naar de afbeeldingen die je gekozen hebt en bepaal je in welke kunstperiode deze gemaakt is. Schrijf duidelijk op aan welke kenmerken (die je in opdracht 1 beschreven hebt) je dit kunt herkennen. Als je iets over de schilder kunt vinden, schrijf je dat er ook bij.
Opdracht 4: De mythe in de afbeelding
Je gaat nu goed kijken wat er op de afbeelding staat.
- Beschrijf welk moment in de mythe is afgebeeld. Bijvoorbeeld Herakles die een pijl op de leeuw afschiet of juist het dier aan het wurgen is. Dit zijn twee verschillende momenten in het verhaal.
- Welke elementen zie je in de afbeelding? Wat heeft de kunstenaar wel of niet geschilderd/gemaakt? Heeft de kunstenaar er iets bij verzonnen of juist iets weggelaten?
- Vegelijk de schilderijen: Is er bij de kunstwerken voor dezelfde passage uit de mythen gekozen? Zo ja, wat zijn de verschillen? Zo nee, zijn er dingen die overeen komen, of welke verschillen kun je zien? Waar komen deze verschillen uit voort (zowel bij zelfde passage als andere passage).
- Welk van de afbeeldingen vinden jullie het mooist? Waarom?
Verwerking
Verwerk alle opdrachten in een werkstuk, dat je voorziet van een voorpagina, inhoudsopgave, inleiding, conclusie en bronnenlijst.
Beoordeling
Al deze opdrachten verwerk je tot een werkstuk, waar in ook de afbeeldingen zitten.
Dit werkstuk wordt door de docent als volgt beoordeeld:
3 punten voor opdracht 1
2 punten voor opdracht 2
2 punten voor opdracht 3
2 punten voor opdracht 4
1 punt voor de afwerking/het taalgebruik