Thema 12 Mijn stad - hv12

Thema 12 Mijn stad - hv12

Mijn stad

Inleiding

Stel je voor, dat deze backpacker verdwaalt en in JOUW WOONPLAATS terechtkomt...

Welke interessante plekken zou je haar laten zien?
Zou je haar een mooie wandeling door de natuur laten maken, in de omgeving, of juist de binnenstad insturen om oude monumenten te fotograferen?
Zou je haar tips kunnen geven om gezellig uit te gaan of ergens lekker te eten? Zou zij daar ook andere jonge toeristen kunnen ontmoeten om ervaringen uit te wisselen?

Welke spannende dingen zijn er bij jullie te doen?
Waar zou zij over naar huis schrijven?

Wat kan ik straks?

Hier vind je de leerdoelen die horen bij het thema: Mijn stad.

Leerdoel Opdracht
Ik kan van een verhaal aangeven vanuit welk perspectief het verhaal verteld wordt. Fictie - Wie is de verteller?
Ik kan in een zin een aanwijzend voornaamwoord aanwijzen. Grammatica - Aanwijzend voornaamwoord
Ik kan bij het schrijven van een tekst rekening houden met de doelgroep. Schrijven - Toon en publiek
Ik kan voorzetsels van tijd, plaats of reden/oorzaak herkennen en op de juiste manier gebruiken. Woordenschat - Voorzetsels

Wat ga ik doen?

Het thema 'Mijn stad' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd Eindproduct
Inleiding 0,5 lesuur -
Fictie - Wie is de verteller? 2 lesuren Scène
Grammatica - Aanwijzend voornaamwoord 1 lesuur Toets
Schrijven - Toon en publiek 2 lesuren Poster of reclamespots
Woordenschat - Voorzetsels 1 lesuur Opdracht
Afsluiting 2 lesuren Folder/Filmpje
Totaal 8,5 lesuren  

De tijd is een indicatie en afhankelijk van de keuze van het eindproduct.

Opdrachten

Fictie - Wie is de verteller?

Wie is de verteller?

Intro

In deze opdracht gaat het om de vraag: wie is de verteller in een boek, film of toneelstuk?

Bekijk deze video. Bespreek na het kijken met een klasgenoot welke soorten vertellers er zijn.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • omschrijven welke drie perspectieven er mogelijk zijn om een verhaal te vertellen.
  • uitleggen waarom het gekozen perspectief belangrijk is voor mijn lees- of kijkervaring.
  • zelf een scène schrijven waarin drie verschillende perspectieven worden gebruikt.

 

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Bestudeer het Kennisbankitem 'Wie is de verteller'. Daarna lees ik een verhaal en bepaal ik wie de verteller is.
Stap 2 Bekijk het gebruik van perspectief en beantwoord hier vragen over.
Stap 3 Lees het verhaal over Vicky en bepaal wie de verteller is.
Stap 4 en Maak de oefening over perspectief.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind ik de kennisbanken die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht Schrijf een toneelscène of boekfragment.
Extra opdracht Maak eventueel de extra opdracht
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het volgende onderwerp.

Stap 2: Perspectief

Voor jou als lezer is het wel belangrijk welk perspectief er is gebruikt.
Je hebt gezien dat er drie perspectieven mogelijk zijn:

  • Ik-perspectief.
  • Hij/zij-perspectief of camera perspectief.
  • Perspectief van de verborgen, onzichtbare en alwetende verteller.

Welk perspectief hoort bij welke leeservaring?

Stap 3: Perspectief

Stap 4: Een oefening in perspectief

Bekijk een plek bij jou op school eens vanuit twee verschillende perspectieven.

  1. Stel je een drukke ruimte bij jou op school voor: de kantine, de gang of gewoon een vol klaslokaal.
  2. Noteer nu wat je gedachten zijn als leerling, als je deze ruimte binnenloopt: Bijvoorbeeld: Daar loopt mijn vriendin, Ik wil in dat groepje gaan zitten, Ik heb trek in een pizzabroodje, Wat ruikt het hier gek, enz.
  3. Noteer nu wat de gedachten zouden zijn van bijvoorbeeld: de directeur / de conciërge / een bezorgde moeder die haar kind komt ophalen.
  4. Sla je notities op in een tekstbestand met de naam Perspectief. Zoek of maak er een passende locatiefoto bij!


Bespreek deze teksten met een klasgenoot en werk ze eventueel bij.

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de kennisbank die hoort bij deze opdracht.

Eindopdracht: Zelf schrijven

Eindopdracht

Je gaat een toneelscène of boekfragment schrijven vanuit drie perspectieven.
Lees nu eerst het volgende verhaal:

BRUGKLASSER IN DE KNEL

Scène: In de kantine tijdens de pauze
Verteller: zwart pak, wit geschminkt gezicht, spottende toon en houding
Kim Daniels: brugklasser, klein, zware rugtas, zenuwachtig, brutaal, ADHD
Dhr. Jan Verhagen: conciërge, groot, breed, stofjas, beetje lomp, spontaan, houdt van leerlingen (Kantine vol leerlingen die elkaar verdringen, gejoel en drukte)
(Kim komt in de kantine en wordt meteen omvergelopen)
KIM: Hee kun je niet uitkijken lomperik! (rent hinkend weg naar een hoekje)
VERTELLER: Jaja mensen, het valt niet mee als je nog maar een brugsmurf bent. Niemand die kan bedenken dat Kim de toekomstige directeur is! Kim al helemaal niet!
KIM: Wat een rotschool is dit. Kan ik niet gewoon vijf jaar overslaan? Auww…
(Verhagen komt op)
VERHAGEN: Wat een chaos! Kijk daar ligt weer zo’n brugklasser op de grond te spelen. Het begint hier ook steeds meer op een ballenbak te lijken. HEEE!!!

Gebruik de tekst van dit verhaal om een toneelscène of boekfragment vanuit drie perspectieven te schrijven. Je gebruikt de drie verschillende perspectieven:

  • De alwetende verteller: een verteller speelt niet mee in het boek of toneelstuk, maar geeft commentaar op alles wat er gebeurt en weet alles van het verhaal en de personages.
  • Het ik-perspectief: een acteur of personage spreekt zijn gedachten hardop uit: wat hij voelt, denkt, beleeft. Hij let er niet op of anderen hem horen.
  • Het cameraperspectief: het publiek of de lezer ziet of leest wat er gebeurt: hoe acteurs of personages
    met elkaar spreken (dialoog) en dingen doen.

Schrijf regel voor regel op wat er gebeurt en wat de acteurs zeggen en doen of
wat de personages uit het boek zeggen, denken of doen.

Klaar? Lever dit bestand in en laat het beoordelen door je docent.
De scène wordt beoordeeld op de volgende punten:

  • Het verhaal speelt zich af in een ruimte op school.
  • Er is een alwetende verteller.
  • Er zijn twee personages die een gebeurtenis elk op een eigen manier beleven.
  • In de handelingen en de dialoog wordt het verschil in perspectief duidelijk.
  • Het verhaal kent een bepaalde afloop en is goed te volgen.
  • Het taalgebruik is goed en geschikt en bevat weinig fouten.
  • De scène is geschikt om te worden opgevoerd door leerlingen in een lokaal.
  • De scène is duidelijk en regel voor regel opgeschreven, met dialogen en een beschrijving van omgeving, attributen enz.

Extra opdracht

Extra opdracht Fictie - wie is de verteller?

Eén verhaal van drie kanten
Stel je voor: op een kruispunt in jouw woonplaats gebeurt een ongeluk: twee fietsers botsen tegen elkaar, een oude man en een schoolmeisje. Gelukkig hebben ze geen ernstige verwondingen. Toch was het een merkwaardig ongeluk: er was geen ander verkeer in de buurt, het uitzicht was goed. De fietsers moeten allebei niet goed hebben opgelet.

Hoe kon dit ongeluk gebeuren?

Gebruik je fantasie en vertel DRIE KEER een verhaaltje waardoor duidelijk wordt
wat de oorzaak was van deze rare aanrijding.

  • Elk verhaaltje mag niet langer zijn dan een half A4.
  • Leef je goed in in elke persoon en zorg dat je taal goed verzorgd is.
  • Lever je verhaaltjes ter beoordeling in bij je docent.

Gebruik je fantasie en vertel DRIE KEER een verhaaltje waardoor duidelijk wordt
wat de oorzaak was van deze rare aanrijding.

  1. Vertel eerst het verhaal vanuit het gezichtspunt van de oude man. Wat ging hij doen Waarom lette hij niet op? Hoe beleefde hij de aanrijding? In dit verhaaltje is de oude man dus de verteller.
  2. Vertel daarna het verhaal over de aanrijding vanuit het gezichtspunt van het schoolmeisje. Wat ging zij doen? Waarom lette zij niet op? Hoe beleefde zij de aanrijding? In dit verhaaltje is het schoolmeisje dus de verteller.
  3. Vertel tenslotte het verhaal nog één keer, maar nu vanuit het gezichtspunt van een politieagent die proces-verbaal moet opmaken. De politieagent gaat hierin niet zijn beleving opschrijven, maar hij let alleen op de feiten zoals hij die kon nagaan.

Terugkijken

Intro

  • Heb je de introductievideo bekeken? Past de video goed bij de opdracht?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je uitleggen waarom het gekozen perspectief belangrijk is?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer _ uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Had je die tijd ook nodig voor deze opdracht of kwam je tijd te kort?
  • Inhoud
    Wat vond je van de opdracht in stap 3?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Ben je tevreden over de scène die je geschreven hebt?
  • Extra opdracht
    Heb je de extra opdracht gedaan? Wat vond je van de extra opdracht?
    Schrijf op wat je leuk en minder leuk vond.

Grammatica - Aanwijzend voornaamwoord

Aanwijzend voornaamwoord

Intro

In deze grammaticaopdracht staat het aanwijzend voornaamwoord centraal.

Bekijk de video met uitleg en voorbeelden.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • in een aantal zinnen het aanwijzend voornaamwoord herkennen.
  • het verschil in gebruik herkennen tussen 'deze' en 'die' en tussen 'dit' en 'dat'.
  • het verschil herkennen tussen het zelfstandig en het niet-zelfstandig gebruik van een aanwijzend voornaamwoord.
  • zinnen bedenken waarin verschillende aanwijzende voornaamwoorden worden gebruikt.

Wat kan ik al?

Als je het aanwijzend voornaamwoord in een zin wilt kunnen vinden, moet je wel weten wat een zelfstandig naamwoord en een lidwoord is.

Lees nog even de informatie door in de Kennisbank om je geheugen op te frissen.

 

Maak nu de volgende oefeningen. Elke oefening bestaat uit 10 zinnen.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 en Bestudeer de Kennisbank. Download het werkblad en onderstreep de aanwijzende voornaamwoorden.
Stap 2 Bekijk de meest gebruikte aanwijzende voornaamwoorden. Maak de oefening
Stap 3 en Schrijf vier zinnen met zelfstandig en niet-zelfstandig gebruik van een aanwijzend voornaamwoord. Vergelijk mijn zinnen met een klasgenoot.
Stap 4 en Maak zinnen met andere aanwijzende voornaamwoorden. Vergelijk mijn zinnen met die van een klasgenoot.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind ik de Kennisbanken die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht Maak de eindtoets: 'Aanwijzend voornaamwoord'.
Extra opdracht Maak eventueel de extra opdrachten.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer één lesuur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Lees in de Kennisbank de informatie en voorbeelden over het aanwijzend voornaamwoord.

Maak daarna de oefening.

 

Download het werkblad Aanwijzend voornaamwoord.
Sla het document op in je eigen omgeving, zodat je het in kunt vullen. Je kunt het ook uitprinten.


Heb je in alle zinnen het aanwijzend voornaamwoord onderstreept? Vergelijk je antwoorden met die van een klasgenoot.
Hebben jullie dezelfde antwoorden? Bespreek eventuele verschillen.

Stap 2: Die, deze, dat en dit

De meest gebruikte aanwijzend voornaamwoorden zijn: die, deze, dat en dit.

Bij de-woorden gebruik je die en deze: de man - die man - deze man.

  • Die gebruik je als iets verder weg is: Die man is mijn oom.
  • Deze gebruik je als iets dichterbij is: Deze leerling is erg goed.


Bij het-woorden gebruik je dit en dat: het feest - dit feest - dat feest.

  • Dat gebruik je als iets verder weg is: Dat meisje is mijn nicht.
  • Dit gebruik je als iets dichterbij is: Dit feest is erg gezellig.


Maak de volgende oefening.

Stap 3: Zelfstandig gebruik

Als een aanwijzend voornaamwoord naar een naamwoord verwijst in dezelfde zin, dan spreek je van niet-zelfstandig gebruik.
Voorbeeld: Dit huis is prachtig.

Een aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden.
Er is dan geen verwijzing naar een ander naamwoord in dezelfde zin.
Voorbeeld: Ik vind dat een rotstreek.
 

Stap 4: Zinnen maken

Die, deze, dat en dit zijn de meest voorkomende aanwijzende voornaamwoorden.
Maar er zijn meer aanwijzende voornaamwoorden. Denk aan: zulke, degene, etc.

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbanken die horen bij deze opdracht.

Eindopdracht: Toets

Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit negen vragen.

Succes!

Extra opdrachten

Je hebt in de voorafgaande stappen geleerd dat de volgende aanwijzende voornaamwoorden
vaak worden gebruikt: die - dit - deze - dat - degene - zo'n - zulke

Om wat extra te oefenen met het aanwijzend voornaamwoord maak je de volgende opdrachten.

 

 

Terugkijken

Intro

  • Wat vond je van de introductievideo? Snapte je gelijk wat een aanwijzend voornaamwoord is?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kon je vier verschillende zinnen maken met aanwijzende voornaamwoorden die zelfstandig en niet zelfstandig gebruikt worden?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 1 lesuur met de opdracht bezig zou zijn.
    Had je die tijd ook nodig voor alle oefeningen of was je op tijd klaar?
  • Eindopdracht
    Had je een goede score voor de toets? Dan kun je het aanwijzend voornaamwoord goed toepassen!
  • Extra opdracht
    Heb je de extra oefeningen gemaakt? Heb je de zeven zinnen vergeleken met je klasgenoot? 

 

Schrijven - Toon en publiek

Toon en publiek

Intro

In deze schrijfopdracht staan toon en publiek centraal.

In deze video wordt uitgelegd wat schrijfdoelen en tekstsoorten zijn.
Bekijk de video goed en maak aantekeningen. De tips die je hoort, kun je gebruiken tijdens de rest van deze opdracht.

 

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • de vier tekstdoelen noemen
  • bij ieder tekstdoel twee passende tekstsoorten noemen.
  • aangeven met welke drie factoren ik rekening kan houden als ik een tekst schrijf.
  • uitleggen waarom ik voor volwassenen op een andere toon schrijf dan voor jongeren.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Na het bestuderen het Kennisbankitem 'Toon en publiek' beantwoord ik vragen over de Kennisbank.
Stap 2 Een tekst kan meer dan één tekstdoel hebben. In deze stap lees ik een tekst en bekijk ik welke tekstdoelen deze tekst heeft.
Stap 3 Wat voor publiek heb ik? Ik bestudeer verschillende teksten en koppel deze aan de juiste doelgroep.
Stap 4 en Ik pas een tekst aan zodat hij aansluit bij de juiste doelgroep.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind ik de kennisbanken die horen bij deze opdracht.
Eindopdracht A Ik ontwerp met een klasgenoot drie anti-rookposters.
Eindopdracht B Ik maak samen met een klasgenoot drie reclamespots.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 lesuren nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands de volgende onderwerpen:

Maak nu de volgende oefening:

 

Stap 2: Meer dan één tekstdoel

Stap 3: Welk publiek?

Stap 4: Een tekst aanpassen

Lees de onderstaande tekst.

Kies uw zonnebril met zorg

De meeste zonnebrillen zien er mooi uit. Maar zijn ze ook geschikt? Tenslotte heeft een zonnebril niet alleen als doel dat u er mooi uitziet. Het zonlicht moet erdoor getemperd worden, zodat uw veiligheid op de weg of op de piste is gegarandeerd. Let dus bij aankoop op de technische eigenschappen van de bril. Een belangrijk kenmerk kan zijn dat het licht wordt gepolariseerd. Sommige zonnebrillen bezitten deze eigenschap en werken daardoor beter dan andere brillen. Het is dus niet alleen een kwestie van donker glas. Bedenk dat uw ogen een kostbaar bezit zijn! Er mag dus best een behoorlijk prijskaartje hangen aan een goede bril. Modieuze vormgeving kost meestal heel wat meer dan een goede werking, dus informeer u goed, maak uw keus met verstand.

 

Selecteer de tekst en kopieer deze naar een tekstdocument.

Verander de tekst nu, zodat hij geschikt is voor jongeren van 12 tot 16 jaar.
Je mag de tekst inkorten, uitbreiden en veranderen zoveel je wilt, als het onderwerp en de inhoud maar niet veranderen.

Laat je aangepaste tekst lezen aan een klasgenoot. Vraag om commentaar. Lees ook de tekst van je klasgenoot. Bespreek de verschillen.

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de kennisbanken die horen bij deze opdracht.

Eindopdracht A: Roken

Bij eindopdracht A worden drie posters ontworpen.

Je weet nu hoe een tekst kan werken voor verschillende doelgroepen.

Nu gaan jullie aan de slag met het eindproduct. Jullie gaan een serieus onderwerp behandelen: de gevaren van roken.
Ontwerp samen met een klasgenoot drie anti-roken-posters. Iedere poster heeft een andere doelgroep: jongeren, volwassenen en ouderen.
Jullie maken voor elke groep een ontwerp, dus 'in het klad'. Alleen de tekst moet in het net!

Jullie bedenken niet alleen een tekst, maar ook een ontwerp en de lay-out. De informatie die jullie in de posters moeten verwerken, kunnen jullie zoeken op het internet.

Beoordeling
Jullie docent let bij de beoordeling op het volgende:

  • Geven de ontwerpen van de posters de juiste informatie over de gevaren van roken?
  • Zijn de teksten overtuigend geschreven?
  • Hebben de teksten de juiste toon voor de doelgroep?
  • Zijn de teksten aangepast aan de leefwereld van de doelgroep?
  • Zijn de teksten goed en foutloos geschreven?
  • Zijn de ontwerpen van de posters goed uitgevoerd?

Klaar?
Laat de posterontwerpen beoordelen door jullie docent.

 

Poster maken

Op een informatieve poster kun je laten zien wat de belangrijkste delen van de lesstof zijn. Ook kun je weergeven hoe bepaalde delen zich tot elkaar verhouden.

 

Eindopdracht B: Reclamespots

Eindopdracht B maak je samen met een klasgenoot. Jullie bedenken drie reclamespots voor een chocoladereep.

Stel je voor, jullie zijn tekstschrijvers bij een reclamebureau en krijgen samen een mooie opdracht van een chocoladefabriek. De fabrikanten hebben een lekkere nieuwe reep ontwikkeld die ze in drie verschillende smaken en kleuren willen gaan verkopen.

  • De eerste reep is rood en met pinda's gevuld, deze moet vooral worden verkocht aan tieners.
  • De tweede reep is lichtgroen en met pistachenoten gevuld, deze moet vooral worden verkocht aan volwassen vrouwen.
  • De derde reep is lichtbruin en met room gevuld, deze moet vooral worden verkocht aan ouderen en bejaarden.

Bedenk nu voor elke reep een korte reclamespot voor de radio (8 seconden).

Schrijf samen de tekst en bedenk ook bijpassende muziek en/of geluidsffecten.
Je tekst en geluid moeten natuurlijk helemaal zijn afgestemd op je publiek!
Zorg dat de spot de juiste klanten aanspreekt. Verdeel de taken waar nodig.

Neem de spots op en laat ze ter beoordeling horen aan je docent.

Beoordeling
Jullie docent let bij de beoordeling van jullie reclamespots op het volgende:

  • is voor alle drie de repen een reclamespot gemaakt?
  • past de tekst, de toon en de muziek/effecten bij de doelgroep?
  • is de tekst goed verstaanbaar?
  • is de reclamespot aantrekkelijk? Daagt hij mensen uit de reep te kopen?

Terugkijken

Intro

  • Wat vond je van de video in de intro? Paste de inhoud goed bij de opdracht?
    Schrijf op wat je goed en wat je minder goed vond.
    Kon je de aantekeningen die je hebt gemaakt goed gebruiken tijdens de rest van de les?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je de vier tekstdoelen noemen en kun je bij ieder tekstdoel een passende tekstsoort noemen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Had je die tijd ook nodig voor deze opdracht of kwam je tijd te kort?
  • Inhoud
    Wat wist je al over tekstdoelen en tekstsoorten? Schrijf op wat je al wist.
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Is het jullie gelukt een drie mooie posters of goede reclamespots te maken?
    Hoe verliep de samenwerking? Wat zou je een volgende keer anders doen? Wat is het grootste leerpunt die je tijdens deze eindopdracht hebt geleerd?

Woordenschat - Voorzetsels

Voorzetsels

Intro

In deze opdracht staan voorzetsels centraal.

Begin met het kijken naar de video.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • voorzetsels van plaats, tijd en reden/oorzaak benoemen en er voorbeelden van geven.
  • werkwoorden met een vast voorzetsel benoemen en er voorbeelden van geven.
  • uitleggen dat werkwoorden met een vast voorzetsel soms een andere betekenis hebben dan werkwoorden zonder vast voorzetsel.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag
Stap Activiteit
Stap 1 Bestudeer de Kennisbank en maak de oefeningen.
Stap 2 Maak een oefening met voorzetsels van tijd, plaats, reden/oorzaak.
Stap 3 en Maak een lijstje met tien werkwoorden met een vast voorzetsel. Vergelijk mijn lijstje met dat van klasgenoten.
Onderdeel Activiteit
Samenvattend Hier vind ik de Kennisbank die hoort bij deze opdracht.
Eindopdracht Schrijf tien zinnen met een combinatie van twee voorzetsels. Overleg met klasgenoten of de betekenis van werkwoorden met een vast voorzetsel verandert.
Extra opdracht Maak eventueel de invulopdracht over voorzetsels..
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer één lesuur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Kennisbank

Bestudeer uit de Kennisbank het volgende onderwerp.


Maak de volgende oefeningen.

Stap 2: Voorzetsels van tijd, plaats, reden/oorzaak

Een voorzetsel geeft vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aan.

Voorbeeld:

Hij woont boven de winkel.
Het pakje wordt bezorgd voor vier uur.
Door de hitte is het ijsje snel gesmolten.

 

Maak de volgende oefening.

Stap 3: Werkwoorden met vast voorzetsel

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.

Voorbeeld:

  • Ontkomen aan: 'Er is geen ontkomen aan.'


Soms verandert de betekenis van het werkwoord als er een vast voorzetsel bij staat.

Voorbeeld:

  • Houden van: 'We houden van reizen.'
  • Houden: 'De boer houdt koeien.'

Afronding

Samenvattend

Hier vind je de Kennisbank die hoort bij deze opdracht.

Eindopdracht: Voorzetsels

Hieronder zie je een zin met een combinatie van twee voorzetsels:

  • Johan probeerde het achter zijn rug om te regelen.

Veel voorkomende combinaties van twee voorzetsels zijn:

  • Boven .... uit
  • Buiten .... om
  • Door .... heen
  • Naar .... toe
  • Onder .... door
  • Over .... heen
  • Tegen .... aan
  • Tussen .... door
  • Voor .... langs


Ter afsluiting van deze opdracht maak je tien zinnen met een combinatie van twee voorzetsels.
In de tien zinnen moeten twintig verschillende voorzetsels voorkomen.
Noteer de zinnen op papier of maak een digitaal (Google-)document aan.

Klaar?
Lever je document in bij de docent. Hij zal je zinnen beoordelen.

Beoordeling
Als je docent de tien zinnen beoordeelt, let hij op:

  • inhoud: zijn het tien zinnen met in iedere zin een combinatie van twee voorzetsels?
  • inhoud: zijn er twintig verschillende voorzetsels gebruikt?
  • taalfouten: bevatten de zinnen geen taalfouten?

Extra opdracht

Wil je nog meer oefenen met zinnen met voorzetsels?

Hier vind je nog een invuloefening.

Terugkijken

Intro

  • Heb je de uitlegvideo bekeken? Vond je de uitleg duidelijk?


Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen nog eens door.
    Kun je een aantal werkwoorden met vast voorzetsel noemen waarvan de betekenis verandert?


Hoe ging het?

  • Tijd
    Had je voldoende tijd aan ongeveer 1 uur of had je meer tijd nodig, bijvoorbeeld voor de eindopdracht?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Ging het schrijven van de tien zinnen je gemakkelijk af?
    Was het nuttig om de zinnen met klasgenoten te bespreken?
  • Extra opdracht
    Had je nog tijd over om de extra opdracht te maken?

Afsluiting

Kennisbanken

Hier vind je de kennisbanken die gebruikt zijn in dit thema.

Eindopdracht: Promotiemateriaal


Je gaat het thema 'Mijn stad' afronden.
Je gaat als eindproduct een VVV-folder of een promotiefilmpje voor jonge toeristen maken.
Geef hierin jonge toeristen (van 14 tot 18) goede tips om een leuke dag door te brengen in jouw woonplaats.
Het doel van het promotiemateriaal is meer jonge toeristen trekken.
Natuurljk zorg je ervoor dat je een aantal aantrekkelijke bezigheden en bestemmingen bespreekt!
Je moet natuurlijk zorgen dat de folder of het filmpje er aantrekkelijk uitziet voor jongeren.

De activiteiten mogen heel verschillend zijn:

  • Cultureel: mooie plekjes, monumenten en bijzondere gebouwen, musea.
  • Sportief: zwembad, sportcentrum, kartingbaan.
  • Natuur: een mooie fiets- of wandelroute, een natuurreservaat.
  • Handige services: waar vind je de VVV, hoe vind je de weg.
  • Ontspanning: bioscoop, uitgaan, cafés en restaurantjes.

Neem ook foto's op in je folder.
Is het een idee om de toeristen op de fiets door je woonplaats te laten rijden, zoals in het filmpje?
 

Vooraf

Lees voor je begint de opdracht een keer helemaal door.

Groepsgrootte: Je werkt in duo's en verdeelt de taken onderling. Overleg met je docent.

Tijd: Voor het maken van het eindproduct heb je twee lesuren.

Benodigdheden:

  • Foto- en/of filmapparatuur.
  • Computer met internet, tekstverwerker en eventueel een websitemaker.

Stap 1

Bepaal samen hoe je de folder gaat maken. Kiezen jullie voor een website of voor een promotiefilmpje of voor een folder op papier?

Brainstorm samen en bedenk vast enkele interessante tips in je eigen woonplaats die een plaatsje moeten krijgen in de folder.

Bepaal wat je nodig hebt en wie ervoor gaat zorgen: teksten, foto/film, links enzovoorts.

Spreek een duidelijke taakverdeling af en zet die op papier.
Bepaal ook wat je samen doet.
Maak bij de taakverdeling ook een planning.

Folder maken

Met maken van een folder presenteer je kennis die je hebt opgedaan aan anderen.

 

Video maken

Video kan voor veel dingen gebruikt worden bijvoorbeeld om iets uit te leggen, een project te evalueren of mensen te interviewen.        

 

Stap 2

Ga aan het werk volgens de afgesproken taakverdeling en houd je aan de planning.
Bespreek samen de eerste opzet van de folder, website of film. Laat de eerste opzet eventueel ook aan je docent zien. Pas de opzet aan als dat nodig.

Maak het definitieve eindproduct.
 

Afronden

Klaar? Laat je eindproduct beoordelen. Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van deze rubrics.
Inhoud max. 50 punten
Goed De folder bevat minstens zes tips die voor jongeren aantrekkelijk zijn. Voor elke categorie is wel een tip te vinden. Er is een kaart en er zijn foto's of een filmpje, en links naar bruikbare internetsites. De folder is origineel of valt op door bijzondere of grappige inhoud.
Voldoende De folder bevat voldoende tips die voor jongeren interessant zijn. De tips gaan over verschillende categorieën. Er is een kaart en er zijn geschikte foto's of een filmpje toegevoegd.
Onvoldoende De folder bevat weinig tips. De tips zijn niet zo interessant voor jongeren. De tips zijn te weinig gevarieerd. Er zijn te weinig of minder geschikte foto's opgenomen.
Vorm max. 50 punten
Goed De folder spreekt jongeren aan. De lay-out is goed en duidelijk. Het taalgebruik is correct en afgestemd op jongeren. De folder is netjes verzorgd.
Voldoende De folder is voor jongeren leuk om te zien en te lezen. Er staan niet teveel taalfouten in en het taalgebruik is voldoende op jongeren afgestemd. De folder is netjes verzorgd.
Onvoldoende De folder is weinig aantrekkelijk of zelfs saai. De folder spreekt jongeren minder aan door vormgeving en/of taalgebruik. De folder is slordig afgewerkt en/of bevat teveel taalfouten.

D-Toets

Test je kennis. Maak de diagnostische toets.

Terugkijken

Inleiding

  • Kijk nog eens goed naar de opdracht in de inleiding.
    ...

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van dit thema nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 8,5 uur met dit thema bezig zou zijn.
    Klopt dat met het aantal lessen dat je over dit thema hebt gehad?
  • Inhoud
    Welke lesstof in dit thema was nieuw voor je en welke lesstof wist je al?
    Van welke opdracht heb je het meest geleerd?
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht?

    Ieder voor zich beantwoordt de volgende vragen:

    • Zoek je taakverdeling op en schrijf ernaast hoe de samenwerking in de praktijk is verlopen.
    • Heeft ieder zijn taak goed kunnen uitvoeren?
    • Op welke punten liep het anders? Hoe heb je dat opgelost?
    • Welke moeilijkheden kwam je tegen en hoe hebben jullie die opgelost? Heb je hulp gevraagd: aan wie en waarom?
    • Wat zou je achteraf anders hebben aangepakt?
    • Ben je tevreden over het resultaat - wat vind je het best geslaagd?
    • Bespreek de antwoorden met de klasgenoot waar je samen mee hebt gewerkt. Bespreek de antwoorden ook met je docent.

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij het thema passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

Fictie

Voor de kop Wie is de verteller? klik op:

Grammatica

Voor de kop Aanwijzend voornaamwoord klik op:

Schrijven

Voor de kop Toon en publiek klik op:

Woordenschat

Voor de kop Voorzetsels klik op:

  • Het arrangement Thema 12 Mijn stad - hv12 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    29-11-2025 10:30:20
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    StudioVO

    Deze module is ontwikkeld door medewerkers van StudioVO.

    Fair Use

    In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use

    Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor Nederlands voor hv12. Dit thema bestaat uit vier opdrachten, waarbij in iedere opdracht een andere taalvaardigheid centraal staat. In dit thema leer je verschillende vaardigheden. Je leert hoe je kunt aangeven vanuit welk perspectief een verhaal verteld wordt. Daarnaast leer je om in een zin een aanwijzend voornaamwoord aan te wijzen. Ook leer je hoe je rekening kunt houden met de doelgroep bij het schrijven van een tekst. Verder leer je om voorzetsels van tijd, plaats of reden/oorzaak te herkennen en op de juiste manier te gebruiken. Als afsluiting van dit thema ga je in tweetallen aan de slag met het maken van een VVV-folder of een promotiefilmpje voor jonge toeristen. Het doel van dit promotiemateriaal is om meer jonge toeristen naar jouw woonplaats te trekken. Je richt je specifiek op jongeren tussen de 14 en 18 jaar en geeft hen goede tips om een leuke dag door te brengen in jouw stad.Je hebt de vrijheid om verschillende activiteiten te bespreken in de folder of het filmpje. Denk aan culturele bezienswaardigheden, sportfaciliteiten, natuurlijke routes, handige services en ontspanningsmogelijkheden zoals bioscopen, uitgaansgelegenheden, cafés en restaurants. Zorg ervoor dat de folder of het filmpje er aantrekkelijk uitziet voor jongeren, bijvoorbeeld door het opnemen van foto's. Afsluitend is er een diagnostische toets beschikbaar om je kennis te testen. Veel succes!
    Leerniveau
    VWO 2; HAVO 1; VWO 1; HAVO 2;
    Leerinhoud en doelen
    Schrijven; Spelling, interpunctie en grammatica; Nederlands; Schrijfvaardigheid; Afstemming op publiek; Begrijpen; Literatuur; Woordgebruik en woordenschat (Nederlands); Afstemming op doel; Lezen van fictionele teksten en literaire teksten (Nederlands);
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    8 uur 30 minuten
    Trefwoorden
    aanwijzend voornaamwoord, arrangeerbaar, doelgroep, hv12, mijn stad, nederlands, promotiefilmpje maken, stercollectie, verhaalperspectief, voorzetsels

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content - Toetsen. (2019).

    Nederlands hv12 - D-Toetsen

    https://maken.wikiwijs.nl/144885/Nederlands_hv12___D_Toetsen

    VO-content Nederlands. (z.d.).

    Nederlands vmbo-hv12 - TEMPLATE

    https://maken.wikiwijs.nl/143446/Nederlands_vmbo_hv12___TEMPLATE

    VO-content Nederlands. (2019).

    Opdracht: Fictie - Wie is de verteller? - hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/52668/Opdracht__Fictie___Wie_is_de_verteller____hv12

    VO-content Nederlands. (2019).

    Opdracht: Grammatica - Aanwijzend voornaamwoord - hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/52669/Opdracht__Grammatica___Aanwijzend_voornaamwoord___hv12

    VO-content Nederlands. (2019).

    Opdracht: Schrijven - Toon en publiek - hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/52670/Opdracht__Schrijven___Toon_en_publiek___hv12

    VO-content Nederlands. (2019).

    Opdracht: Woordenschat - Voorzetsels - hv12

    https://maken.wikiwijs.nl/52671/Opdracht__Woordenschat___Voorzetsels___hv12

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Mijn stad

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.