Ontwikkelen van een ras

Ontwikkelen van een ras

Het ontwikkelen van een nieuw plantenras is een ingewikkeld proces. Om kwalitatief goede rassen te kunnen ontwikkelen heb je onder andere kennis nodig van genetica, genetische variaties en veredelingsmethoden. Maar ook het stellen van goed doordachte veredelingsdoelen is onontbeerlijk. En tot slot kun je niet zonder een flinke portie geduld. Want plantveredeling is soms een proces van jaren.

Vereiste voorkennis

Verschillende orchideeënrassen in de showkas van een veredelingsbedrijf. Het ontwikkelen van deze rassen wordt gedaan door de veredelaars. Bron: Anthura BV.
Verschillende orchideeënrassen in de showkas van een veredelingsbedrijf. Het ontwikkelen van deze rassen wordt gedaan door de veredelaars. Bron: Anthura BV.

Basiskennis erfelijkheidsleer.

We gaan ervan uit dat je beschikt over basiskennis over erfelijkheidsleer. Wil je dit nog even opfrissen? Kijk dan bijvoorbeeld op deze site!

Erfelijkheidsleer op Bioplek 
 

Veredelingsbedrijven

Van de wereldwijde handel in zaden en uitgangsmateriaal is 40% afkomstig uit Nederland.  Veredelingsbedrijven houden zich bezig met het ontwikkelen en verkopen van nieuwe plantenrassen. Dit zijn rassen met een hogere opbrengst, een nieuwe kleur bloem, een betere smaak of resistentie tegen ziekten en plagen. Er is veel werkgelegenheid bij de veredelingsbedrijven. Vooral voor mensen die weten hoe een nieuw plantenras ontstaat en wat er voor nodig is om dit proces tot een succes te maken. Basiskennis over veredelingsdoelen en de bijbehorende genetica is noodzakelijk om uiteindelijk een nieuw ras te kunnen ontwikkelen dat voldoet aan alle wensen van de teler en de consument.

Plantenveredeling bestaat al 5000 jaar

Al duizenden jaren kiezen mensen de beste planten uit om mee verder te gaan. Dankzij de proeven van onder andere Mendel zijn we in staat om gerichter te werken aan betere rassen. Bron: CAH Vilentum.
Al duizenden jaren kiezen mensen de beste planten uit om mee verder te gaan. Dankzij de proeven van onder andere Mendel zijn we in staat om gerichter te werken aan betere rassen. Bron: CAH Vilentum.

Plantenveredeling bestaat al heel lang. In Mexico heeft men bij opgravingen bijvoorbeeld sporen van zeer vroege “veredeling” van mais gevonden. Tussen overblijfselen uit 5000-3000 voor Christus vond men 2 cm lange maiskolven. In een laag die 1000 jaar jonger is, waren de maiskolven al 5 cm lang. Tussen de overblijfselen van rond 2000 voor Christus vond men zelfs kolven van ruim 10 cm. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het steeds bewaren en uitzaaien van zaden van de grootste kolven: een vorm van selectie.

Allerlei onderzoekers hebben de afgelopen eeuwen experimenten gedaan met planten. Op het gebied van de erfelijkheid is Gregor Mendel (1822-1884) beroemd. Hij kruiste verschillende erwten met elkaar en bekeek de eigenschappen van de nakomelingen die dit opleverde. Op deze manier heeft hij veel dingen ontdekt waar plantenveredelaars nu nog steeds gebruik van maken. Later zullen we het bijvoorbeeld nog hebben over verhoudingen van uitsplitsing.

Zaadhandelaren rond 1900

Een zaadhandel zoals deze er in het begin van de twintigste eeuw uit kon zien. Bron: Syngenta Seeds BV.
Een zaadhandel zoals deze er in het begin van de twintigste eeuw uit kon zien. Bron: Syngenta Seeds BV.

Het ligt voor de hand om de beste planten te selecteren. Vroeger deden ze dit door de slechtste planten eruit te gooien, dit noemen we negatieve massaselectie. Interessanter wordt het echter als er gericht kruisingen gemaakt worden. De zaadtelers leerden dat het beter was om de beste planten uit je eigen collectie te kruisen met de beste planten van een andere zaadhandelaar. Dit deden ze uit pure nieuwsgierigheid, maar natuurlijk ook om betere zaden te kunnen leveren dan de anderen. Omdat het ras dat je teelt een grote invloed heeft op de opbrengsten, is het hebben van goede rassen steeds meer een noodzaak geworden.

Uit de noodzaak om ieder seizoen voldoende zaaigoed te hebben, zijn er telers geweest die zich gingen richten op het produceren van zaden. Rond 1900 produceerde en verhandelde dit soort bedrijven zaden van allerlei gewassen. Dit produceren kon vaak door eenvoudig een gewas tot bloei te laten komen en de zaden te oogsten. 

Grote bedrijven met buitenlandse vestigingen

Luchtfoto van een vestiging van een groot veredelingsbedrijf. Bron: Syngenta Seeds BV.
Luchtfoto van een vestiging van een groot veredelingsbedrijf. Bron: Syngenta Seeds BV.

Tegenwoordig zijn er verschillende veredelingsbedrijven met vestigingen over de hele wereld. Deze buitenlandse vestigingen worden ingezet voor de verkoop van zaden en voor de productie van zaden. Het komt hierbij regelmatig voor dat plantenveredeling wordt gecombineerd met andere activiteiten, zoals productie van en handel in gewasbeschermingsmiddelen. Ook worden in het buitenland de rassen getest onder lokale omstandigheden. Dit is noodzakelijk om te kunnen garanderen dat de rassen die je verkoopt ook goed groeien in een ander klimaat. Vaak moeten voor andere omstandigheden totaal andere rassen worden ontwikkeld. Daarom moeten sommige medewerkers van veredelingsbedrijven regelmatig op reis om te bekijken hoe de planten groeien op buitenlandse proeflocaties.

Enkele interessante links

Om een indruk te krijgen van de bedrijven die zich bezig houden met plantenveredeling, is het interessant om eens rond te kijken op een paar van deze websites.

Algemeen

http://www.seedvalley.nl/ 
Deze site geeft een overzicht van onder andere allerlei veredelingsbedrijven. Kan ook interessant zijn als je op zoek bent naar een stageplek.
www.plantum.nl
www.major-earth.com
www.jijgaatvoorzaad.nl/
www.denederlandse.tuinbouw.nl/
 
Veredeling van voedselgewassen
www.enzazaden.nl 
www.rijkzwaan.nl 
www.bejo.nl 
www3.syngenta.com/country/nl/nl/Pages/home.aspx/ 
www.hzpc.nl/ 
www.monsanto.com
 
Veredeling van siergewassen
www.panamseed.com/
www.ballhort.com/
www.anthura.nl
www.floricultura.nl
www.dekkerchrysanten.nl/
www.mkoppebv.nl/
 
Behandeling van zaden
www.incotec.com/nl/nl
www.seedprocessing.nl/
 
Kwekersrecht en keuringen
www.naktuinbouw.nl
www.cpvo.eu

Vragen/opdrachten Ontwikkelen van een ras

1. Hoe zag de kolf van de wilde voorouder van het gewas mais er waarschijnlijk uit?

2. Noem twee redenen waarom veel veredelingsbedrijven ook vestigingen in het buitenland hebben

3. Noem drie tomatenrassen. (Gebruik hiervoor de links naar de websites van de bedrijven.)

4. Noem drie rasnamen van siergewassen. (Gebruik hiervoor de links naar de websites van de bedrijven.)

5. Waarom zijn veredelingsbedrijven vaak groot van omvang (veel personeel en een grote jaaromzet)?

Veredelingsdoelen

Veredelen doe je om planten met betere eigenschappen te maken. Maar wat verstaan we onder betere eigenschappen?

Voordat de veredelaar begint, bedenkt hij hoe zijn ideale plant eruit ziet.  Stel je eens een plant voor die veel mooie bloemen maakt. En lekkere vruchten draagt. En bovendien eetbare knollen vormt. En ook nog bestand is tegen allerlei ziekten en plagen. Voordat je aan het kruisen gaat, is het belangrijk om vast te stellen wat je doelen zijn. Deze doelen worden in sterke mate bepaald door de klant van de veredelaar, in de meeste gevallen de teler. Eigenschappen die de teler belangrijk vindt, zijn voor de veredelaar ook belangrijk. Men gaat ook een stap verder en neemt de wensen van de consument mee. Waar de teler in eerste instantie denkt aan een hoge opbrengst en zo weinig mogelijk problemen in de teelt, zal de consument eerder denken aan eigenschappen als de smaak.

Bekijk dit filmpje waarin Laura vertelt over haar veredelingsdoelen in chrysant! 

Alles draait om winst

Welke plant is de beste? Om slimme kruisingen te verzinnen en om de juiste plant te selecteren, is het heel belangrijk om eerst te bedenken wat je doel is! Bron: Nick van Rosmalen.
Welke plant is de beste? Om slimme kruisingen te verzinnen en om de juiste plant te selecteren, is het heel belangrijk om eerst te bedenken wat je doel is! Bron: Nick van Rosmalen.

Hoe stel je als veredelaar vast welke doelen in jouw gewas van belang zijn? Meestal is een groot deel van deze kennis al binnen het bedrijf aanwezig. Het is echter belangrijk om continu te volgen wat er leeft in de praktijk. Een van de manieren om dat te doen is het regelmatig bezoeken van en praten met telers. Zij kennen vaak het beste alle problemen die bij een teelt horen.

De teler zal bij de keuze van het ras vooral kijken naar de te verwachten winst die dit oplevert. Verschillende factoren hebben invloed op de winst. Zo is de verkoop van het eindproduct het belangrijkste en hangt hier veel van af. De teler zal dus goed moeten denken in het belang van de consument. Het product moet goed bevallen bij de consument, het moet lekker smaken of de plant moet goed aanslaan in de tuin. Alleen dan is er winst voor de teler en een tevreden consument.

Om inzicht te krijgen hoe de producten van de veredelaar bevallen bij de consument werken de veredelingsbedrijven vaak met consumentenpanels. Deze consumentenpanels bestaan uit klanten van bijvoorbeeld het tuincentrum. Deze mensen krijgen dan tuinplanten en beoordelen die vervolgens op kleur, levensduur en sierwaarde.

Voorbeelden van veredelingsdoelen

Het testen van de bakkwaliteit van verschillende aardappelklonen. Een te bruine kleur van de friet is niet gewenst. Bron: CAH Vilentum.
Het testen van de bakkwaliteit van verschillende aardappelklonen. Een te bruine kleur van de friet is niet gewenst. Bron: CAH Vilentum.
Welke veredelingsdoelen het meest belangrijk zijn, verschilt natuurlijk per gewas. Hier een opsomming van enkele veel voorkomende veredelingsdoelen.
 
1. Opbrengst. Veel tonnen per hectare of veel bloemen per vierkante meter per jaar. Dit doel staat vaak nog op nummer een. De wijze waarop een teler wordt uitbetaald, bepaalt hoe dit doel omschreven wordt. Voor suikerbieten gaat het bijvoorbeeld niet alleen om het gewicht, maar ook om het suikergehalte en de hoeveelheid grond die meekomt met de oogst. 
 
2. Resistentie tegen ziekten en plagen. Planten, die ziek worden of sterven, kunnen een teler veel geld kosten. Gelukkig kunnen planten de eigenschap hebben dat ze minder of zelfs niet vatbaar zijn voor een ziekte. Dit noem je resistentie. De teler is vaak minder geld kwijt aan gewasbescherming of opbrengstverlies, als het ras dat hij teelt resistent is tegen bepaalde ziekten en plagen. 
 
3. Kwaliteit. Het kan hierbij gaan om de geschiktheid om de aardappel te gebruiken voor de productie van friet of chips, om de smaak van een tomaat of om de houdbaarheid van een bloem. 
 
4. Teeltkosten. Oude suikerbietenrassen hadden meerdere zaadjes aan elkaar vastgeplakt. Hierdoor moest de teler de planten na het zaaien uitdunnen. Gelukkig bestaan er nu zaden die direct één plantje opleveren. Zo zijn er tal van raseigenschappen die de teelt goedkoper of duurder kunnen maken. 
 
5. Tolerantie voor slechte omstandigheden. Denk hierbij aan rassen die beter bestand zijn tegen hitte, koude, droogte of verzilting. 
 
6. Oogstmoment/vroegheid. Vaak is het prettig als rassen vroeg geoogst kunnen worden. Soms krijgt men vroeger in het seizoen een hogere prijs. Ook kan het gunstig zijn als het volgende gewas eerder gezaaid kan worden. 
 
7. Voldoet aan wensen van de consument. Het wordt steeds belangrijker om als veredelaar te weten wat de consument wil

Verbanden tussen verschillende eigenschappen

Verschillende eigenschappen kunnen verband houden met elkaar. Een heel vroeg ras heeft bijvoorbeeld vaker een lagere opbrengst dan een laat ras. In dit soort gevallen spreekt men van correlatie. Het kan lastig zijn als een positieve eigenschap gecorreleerd is met een negatieve eigenschap. Een plant die op het ene punt heel goed heel scoort, zal in dit geval op het andere punt minder goed scoren. De verdelaar zal in dit geval dus een afweging moeten maken.

Negatieve correlatie tussen opbrengst en vroegheid. Elk punt in de grafiek is een ras. Op de verticale as staat de opbrengst ten opzichte van een gemiddeld ras (100). De rassen die hoog (bv 120) scoren, hebben een hoge opbrengst. Op de horizontale as staat de vroegheid ten opzichte van en gemiddeld ras (100). Een ras met een score van 120 is dus zeer vroeg. Zoals je in de grafiek kunt zien, hebben de rassen met een grotere vroegheid gemiddeld een lagere opbrengst. Dit komt onder andere doordat de vroege rassen minder tijd hebben om te groeien. Een veredelaar kan een extreme vroegheid en een recordopbrengst dus niet verenigen in een ras. Bron: CAH Vilentum
Negatieve correlatie tussen opbrengst en vroegheid. Elk punt in de grafiek is een ras. Op de verticale as staat de opbrengst ten opzichte van een gemiddeld ras (100). De rassen die hoog (bv 120) scoren, hebben een hoge opbrengst. Op de horizontale as staat de vroegheid ten opzichte van en gemiddeld ras (100). Een ras met een score van 120 is dus zeer vroeg. Zoals je in de grafiek kunt zien, hebben de rassen met een grotere vroegheid gemiddeld een lagere opbrengst. Dit komt onder andere doordat de vroege rassen minder tijd hebben om te groeien. Een veredelaar kan een extreme vroegheid en een recordopbrengst dus niet verenigen in een ras. Bron: CAH Vilentum

Vragen/opdrachten veredelingsdoelen

1. Verzin drie belangrijke veredelingsdoelen voor een chrysant.

2. Verzin drie belangrijke veredelingsdoelen voor een paprika.

3. Een veredelaar merkt dat het moeilijk is om een ras te ontwikkelen dat én zeer compact is én een groot aantal bloemen per vierkante meter per jaar produceert. Met welk verschijnsel zou dit te maken kunnen hebben?

4. Waarom zal er nooit een einde komen aan veredeling?  Geef drie redenen

Basiskennis genetica

We frissen voor de zekerheid wat zaken op die waarschijnlijk in de biologieles al behandeld zijn. Je kunt eventueel ook gebruik maken van andere bronnen, zoals deze link:

Erfelijkheidsleer op Bioplek 
Deze website kun je gebruiken om je kennis over erfelijkheid op peil te brengen!

Erfelijke eigenschappen

De erfelijke eigenschappen van een pIant liggen opgeslagen in de kern van elke cel. Het erfelijk materiaal ligt daar op de chromosomen. Deze chromosomen zijn lange ketens van erfelijk materiaal.

In een normale celkern is elk chromosoom twee keer aanwezig. We noemen deze cellen 2n of diploïd. Erfelijke eigenschappen worden bepaald door de genen die op de chromosomen aanwezig zijn. Genen zijn stukken van de chromosomen die coderen voor de verschillende eigenschappen van de plant. Elk van de genen van een genenpaar wordt een allel genoemd.

Het aantal chromosomen verschilt per organisme. Zo bevat de celkern van een zonnebloem 17 paar chromosomen en die van een tomaat 12. Van elk paar is één chromosoom afkomstig van de vader en één van de moeder.

De geslachtscellen bij een plant zijn het stuifmeel in de meeldraden en de eicel in het vruchtbeginsel. Hierin komen de chromosomen enkel voor, n of haploïd. Dit is het gevolg van de zogenaamde meiose, de reductiedeling. Tijdens dit proces ontstaan uit diploïde (2n) cellen haloïde (n) cellen.

Bij een bevruchting versmelten de twee kernen van de geslachtscellen en komen de twee chromosomen bij elkaar.

Dominant of recessief

Een dominante kleur
Een dominante kleur

Wanneer een plant van zijn vader en van zijn moeder voor één eigenschap twee verschillende genen erft, is het mogelijk dat het ene gen tot uitdrukking komt en het andere onzichtbaar blijft. Het gen dat tot uitdrukking komt noemt men dominant, het gen dat “onderdrukt” wordt noemt men recessief. Genetische eigenschappen die dominant of overheersend zijn worden aangegeven met een hoofdletter, bijvoorbeeld A. De eigenschappen die recessief zijn en dus worden overheerst, geef je aan met een kleine letter, a.

Wanneer een plant voor een eigenschap twee dezelfde allelen heeft, is deze homozygoot voor de eigenschap. Dit kan zijn AA of aa. Als een plant twee verschillende allelen heeft voor een eigenschap, is deze heterozygoot: Aa. Alle erfelijke eigenschappen van een plant geven het genotype van die plant.

 

Genotype en fenotype

kleur ogen
kleur ogen

De erfelijke eigenschappen en of deze dominant of recessief zijn, bepalen dus voor een groot gedeelte hoe de plant eruit gaat zien. Welke erfelijke eigenschappen een plant met zich meedraagt, noemt men het genotype van de plant.

De erfelijkheid bepaalt echter niet precies hoe een plant eruit gaat zien. Ook de groeiomstandigheden spelen een rol. Krijgt de plant veel of weinig licht? Is het warm of koud? Hoe de plant er uiteindelijk uit gaat zien, noemt men ook wel het fenotype. Het fenotype wordt bepaald door de erfelijke eigenschappen van de plant (het genotype) en het milieu.

 

Generaties

P, F1 en F2
P, F1 en F2

Een kruising tussen twee planten begint met de ouders. Deze noem je de P-generatie. De nakomelingen van deze kruising is de F1-generatie. De volgende generatie is de F2. Bij planten kan de F2 ook ontstaan na zelfbestuiving van planten uit de F1. 

Bij een monohybride kruising wordt slechts gelet op de overerving van één eigenschap. Bij een dihybride kruising zijn twee genenparen betrokken.

Kruisingsvraagstuk

Welke kleur hebben de bloemen van de planten die deze kruising oplevert? Bron: CAH Vilentum.
Welke kleur hebben de bloemen van de planten die deze kruising oplevert? Bron: CAH Vilentum.
Bij erwten is het allel voor paarse bloemen (A) dominant over het allel voor witte bloemen (a). Stuifmeel van een witte erwtenplant wordt gebracht op de stempel van een paarse erwtenplant die homozygoot is voor de bloemkleur. De planten in de F1 worden onderling bestoven. 
 
Welke kleur hebben de planten in de F2? Hoe groot is de kans voor elke bloemkleur?
 
We gaan dit vraagstuk in stappen oplossen:
Wat zijn de genotypen van de ouders?    
                           AA      x          aa
 
Welke allelen bevatten de geslachtscellen?      
                           A                     a
 
Welke mogelijkheden bestaan er voor de versmelting?    
                          Uitsluitend    Aa
 
Wat is het fenotype van de F1-plant?                                
                           100% paars
 
F1-planten worden onderling bestoven
                              Aa       x          Aa
 
Wat zijn de allelen van de F1-planten?   
                            A of a             A of a
 
Om dit overzichtelijk te schrijven gebruiken we een kruisingsschema:
  A a
A AA Aa
a Aa  aa
Er zijn dus vier verschillende mogelijkheden voor de versmelting van een eicelkern met een stuifmeelkern. Elke mogelijkheid heeft een even grote kans om voor te komen, 25%. Het fenotype van de planten AA en Aa is paars omdat paars dominant is.
 
Verhoudingen
Het genotype bij de F2-generatie, geeft de volgende verhouding:
AA      :           Aa       :           aa
1          :           2          :           1
 
Het fenotype van de F2-generatie, geeft de verhouding:
Paars  :           wit
3          :           1

Testkruising

Aan de buitenkant van een plant is niet te zien of een plant homo- of heterozygoot is voor een eigenschap. Bij een testkruising, ook wel testcross genoemd,  kruis je zo’n plant met de homozygote recessieve ouder. Aan de hand van de nakomelingen kun je beredeneren wat het genotype van de ouder moet zijn geweest.

Voorbeeld: paars                   x          wit

Twee verschillende paars bloeiende planten worden gekruist met een wit bloeiende plant.

Paars1  x        wit                                          Paars2      x        wit

AA      x         aa                                            Aa       x          aa

F1 combi 1: 100% Aa (paars)                       F1 combi 2: 50% Aa (paars)    50% aa (wit)
 
Bij dit voorbeeld zien we in de F1 twee mogelijkheden: uitsluitend paarse bloemen of een uitsplitsing in 50% witte en 50% paarse bloemen. In het eerste geval is de conclusie dat de ouder Paars1 het genotype AA (homozygoot dominant) was. In het tweede geval is de conclusie dat ouder Paars2 heterozygoot moet zijn geweest (Aa). Door op deze manier dingen te testen en te puzzelen, kun je meer te weten komen over het genotype van je kruisingsouders.

Vragen/opdrachten basiskennis genetica

1) Ga ervan uit dat de kleur rood dominant is over wit.

Een plant met rode bloemen wordt gekruist met een plant met witte bloemen. 50% van de nakomelingen is wit, 50% van de nakomelingen is rood. Noteer het genotype van beide ouders en beide soorten nakomelingen.

 

2) Een homozygoot dominante plant (rode bloemen) wordt gekruist met een homozygoot recessieve plant.

a) Welke genotypen zien we in de F1-generatie? Welke kleur heeft elk genotype?

b) Welke genotypen zien we in de F2-generatie? Welke kleur heeft elk genotype?

 

 

 

 

Genetische variatie

Genetische variatie: enorme verschillen in kleur, taklengte, bloemmaat en nog veel meer eigenschappen. Dit zijn moderne Phalaenopsisrassen in de showkas van een veredelaar. Bron: Anthura BV.
Genetische variatie: enorme verschillen in kleur, taklengte, bloemmaat en nog veel meer eigenschappen. Dit zijn moderne Phalaenopsisrassen in de showkas van een veredelaar. Bron: Anthura BV.

Als de kruisingsdoelen bekend zijn, is het tijd om geschikte ouders bij elkaar te gaan zoeken. De eigenschappen die in het nieuwe ras gecombineerd moeten worden, moeten aanwezig zijn in deze ouders. Al deze beschikbare eigenschappen in verschillende planten noemt men ook wel de genetische variatie.

Men kan verschillende soorten planten gebruiken om mee te kruisen. Gebruik je moderne rassen van jezelf of van andere bedrijven, dan hebben die meestal veel goede eigenschappen, maar ze lijken wel veel op elkaar: de hoeveelheid variatie is beperkt. Bij het gebruik van oudere rassen, heb je de beschikking over soms interessante eigenschappen. Qua opbrengst blijven ze echter vaak duidelijk achter op moderne rassen.

In dit filmpje vertelt Anne hoe ze genetische variatie zoekt om tomaten lekkerder te maken!

Wilde verwanten

Soms bestaat de soort, of een verwant ervan, ook nog in het wild. Deze wilde verwanten kunnen veel interessante eigenschappen bevatten, maar ze bezitten ook veel negatieve eigenschappen die de veredelaar kwijt moet zien te raken.

Negatieve eigenschappen voor de veredelaar zijn vaak nuttige eigenschappen voor de plant in de natuur. De veredelaar wil een lekkere krop sla zonder stekels, maar om in de natuur te overleven is een bittere smaak en een gestekeld blad weer handiger. Om graan goed te kunnen oogsten, moeten de korrels er niet te snel afvallen. In de natuur is het juist belangrijk dat zaden zich zo goed mogelijk verspreiden. In de natuur zijn vaak andere eigenschappen nuttig die de veredelaar graag liever kwijt is.

 

Wilde variant van de komkommer uit India. Bron: Centrum voor Genetische Bronnen Nederland, Wageningen UR.
Wilde variant van de komkommer uit India. Bron: Centrum voor Genetische Bronnen Nederland, Wageningen UR.
Wilde soort Phalaenopsis. Het aantal bloemen is klein en de bladeren zijn groot. Toch kan deze plant interessant zijn voor de veredelaar vanwege de unieke bloemkleur. Bron: Nick van Rosmalen.
Wilde soort Phalaenopsis. Het aantal bloemen is klein en de bladeren zijn groot. Toch kan deze plant interessant zijn voor de veredelaar vanwege de unieke bloemkleur. Bron: Nick van Rosmalen.

Landrassen

Landrassen zijn oude rassen die meestal niet meer geteeld worden, bijvoorbeeld omdat ze minder opbrengen dan recent ontwikkelde rassen. Voor de veredelaar kan dit materiaal interessant zijn om mee te kruisen. Er kunnen interessante eigenschappen in zitten. Het aantal negatieve eigenschappen in landrassen is meestal veel minder groot dan in de beschikbare wilde soorten.

 

Landras van een komkommer. Bron: Centrum voor Genetische Bronnen Nederland, Wageningen UR.
Landras van een komkommer. Bron: Centrum voor Genetische Bronnen Nederland, Wageningen UR.
Een oud Phalaenopsisras. Het aantal bloemen is acceptabel, de bloemvorm is echter nog niet vol genoeg. Bron: Nick van Rosmalen.
Een oud Phalaenopsisras. Het aantal bloemen is acceptabel, de bloemvorm is echter nog niet vol genoeg. Bron: Nick van Rosmalen.

Terugkruisen

Ondanks de negatieve eigenschappen die meestal aanwezig zijn, kunnen wilde planten en landrassen toch een interessante bron zijn om mee te kruisen. Er kunnen bijvoorbeeld resistenties tegen allerlei ziekten in zitten. Een manier om de positieve eigenschappen te behouden en de negatieve eigenschappen kwijt te raken is het zogenaamde terugkruisen. Hierbij wordt een kruising tussen een ras en een wilde plant steeds “teruggekruist” met een modern ras, totdat de meeste negatieve eigenschappen verdwenen zijn. Door slim te selecteren, blijven de positieve eigenschappen, zoals resistenties, behouden.

 

Genenbanken

Er bestaan in verschillende landen verzamelingen van planten waarmee een veredelaar eventueel kruisingen kan maken. Omdat het gaat om de speciale erfelijke eigenschappen van deze planten, noemt men deze verzamelingen genenbanken. De verzameling bestaat vaak uit zaden van allerlei nieuwe, maar ook hele oude rassen. Zelfs wilde verwanten van de landbouwgewassen kan men er vinden. De meeste genenbanken zijn gespecialiseerd in enkele gewassen waarvan ze een groot aantal “nummers” of “accessions” in stand houden.

Een veredelaar kan online zoeken in de collectie en eventueel materiaal bestellen. Ook jij kunt rondkijken in een genenbank:

http://www.cgn.wur.nl/applications/cgngenis/

http://applicaties.wageningenur.nl/applications/cgngenis/default.aspx

Deze link verwijst naar de genenbank in Wageningen, het Centrum voor Genetische Bronnen Nederland. Hier heeft men onder andere een grote collectie van sla, aardappel en tarwe.

 

Vragen/opdrachten genetische variatie

1. Wat is een genenbank?

2. Zoeken in de genenbank, zie vraag a t/m e

a. Hoeveel verschillende typen (accessions) van sla (Lettuce) zijn er beschikbaar bij het CGN?

b. Noem drie verschillende soorten (species) in het geslacht (Genus) Lactuca (sla).

c. Kies genus: Lactuca en soort: sativa. Klik nu op "show available traits for this selection". Noem 4 ziekten/plagen waartegen je naar resistentie zou kunnen zoeken in deze genenbank.

d. Probeer nu in de genenbank resistentie te vinden tegen Bremia. Noteer drie interessante CGN-nummers.

e. Probeer nu ook resistentie te vinden tegen CMV (komkommermozaikvirus) in komkommer (Cucumber). Noteer drie CGN-nummers die je zou willen bestellen.

Veredelingsmethoden

Vers bestoven bloem van een aardappel. Door kennis over erfelijkheid slim toe te passen, kun je goede kruisingen verzinnen. Bron: CAH Vilentum.
Vers bestoven bloem van een aardappel. Door kennis over erfelijkheid slim toe te passen, kun je goede kruisingen verzinnen. Bron: CAH Vilentum.

Als je hebt bepaald wat de veredelingsdoelen zijn en je hebt de juiste kruisingsouders verzameld, is het tijd voor de volgende stap. Hoe kun je al die planten met interessante eigenschappen gebruiken om een nieuw ras te ontwikkelen? De basis die je hierbij zult gebruiken, is de genetica zoals eerder besproken. Veredelingsmethoden zijn eigenlijk niets anders dan een slimme toepassing van deze kennis.

 

Verschillende groepen gewassen

Bij kruisbestuivers kan het nodig zijn om planten af te schermen tegen ongewenste bestuivers, zoals binnenvliegende bijen. Bij een strikte zelfbestuiver zou dit niet nodig zijn. Bron: Kieft Seeds.
Bij kruisbestuivers kan het nodig zijn om planten af te schermen tegen ongewenste bestuivers, zoals binnenvliegende bijen. Bij een strikte zelfbestuiver zou dit niet nodig zijn. Bron: Kieft Seeds.
Voor verschillende soorten gewassen, zijn verschillende veredelingsmethoden beschikbaar. De gewassen worden in groepen verdeeld naar de manier waarop ze worden vermeerderd. Dit is zo omdat het belangrijk is dat alle planten in een ras precies hetzelfde zijn. Hoe je dit bereikt, hangt af van de manier van vermeerderen. De groepen waarmee we werken zijn:
 
Vegetatief vermeerderde gewassen. Dit zijn de gewassen die niet door middel van bloemen en zaden worden vermeerderd, maar door middel van bijvoorbeeld stekken, knollen, bollen of weefselkweek. Voorbeelden van vegetatief vermeerderde gewassen zijn: aardappel, Phalaenopsis, chrysant, enz. 
 
Zelfbestuivers. Dit zijn de gewassen waar de planten zichzelf bestuiven. Sommige gewassen doen dit heel strikt, andere gewassen voor een groot deel. Voorbeelden van zelfbestuivers zijn: sla, boon, en tarwe. 
 
Kruisbestuivers. Dit zijn de gewassen waar planten zichzelf niet of nauwelijks bestuiven. In een gewas wordt de ene plant bestoven door de andere plant. Op het veld waarop zaden worden geteeld, bestuiven planten elkaar. Voorbeelden van kruisbestuivers zijn kool en mais. 
 
F1-hybriden. Dit zijn rassen die ontstaan door een vaderlijn met een moederlijn te kruisen. Om een ras in stand te houden, worden dus twee ouderlijnen aangehouden. Door deze ouderlijnen met elkaar te kruisen, produceert men de zaden van het ras. 

Stabiel en uniform

Deze planten hebben veel overeenkomsten maar zijn niet exact identiek. Dit lijkt geen probleem maar het zal wel betekenen dat ze niet tegelijkertijd afleverbaar zijn. In de loop van het veredelingsproces zal hieraan nog gewerkt worden. Bron: Kieft Seeds.
Deze planten hebben veel overeenkomsten maar zijn niet exact identiek. Dit lijkt geen probleem maar het zal wel betekenen dat ze niet tegelijkertijd afleverbaar zijn. In de loop van het veredelingsproces zal hieraan nog gewerkt worden. Bron: Kieft Seeds.

Twee van de eisen die aan een ras gesteld worden, is dat het uniform en stabiel moet zijn. 

Uniform betekent dat alle planten binnen het ras precies hetzelfde zijn. 

Stabiel betekent dat het ras er elk jaar hetzelfde uitziet. 

Voor de veredelaar betekent dit met name dat de planten binnen een ras allemaal dezelfde erfelijke eigenschappen moeten hebben. Voor de verschillende groepen gewassen gebeurt dit stabiel en uniform maken op verschillende manieren.

Ouders kiezen

De keuze van de kruisingsouders is heel bepalend voor wat een kruising oplevert. De nakomelingen van een kruising, bezitten meestal voor een deel de eigenschappen van de vader en voor een deel die van de moeder. Normaal gesproken moeten dus alle eigenschappen die je in een ras wilt combineren aanwezig zijn in een van de ouders. Verder is het belangrijk om het aantal ongewenste eigenschappen in de ouderplanten beperkt te houden. Ongewenste eigenschappen in de kruisingsouders zul je ook terugzien in de nakomelingen. Dat betekent dat je een groot deel van de nakomelingen weg kunt gooien als er te veel ongewenste eigenschappen in de kruisingsouders aanwezig waren.

Kruisen en selecteren

Na het zorgvuldig kiezen van de ouders, kan de veredelaar kruisingen gaan maken. Het stuifmeel van de ene plant wordt hierbij gebruikt om een andere plant te bestuiven. Op de videos zie je hiervan enkele voorbeelden.

Selecteren: welke van deze unieke zaailingen is de beste plant? In dit geval zal gelet worden op kenmerken zoals aantal takken, aantal bloemen, kleur en bladstand. De meest interessante planten worden "geselecteerd" en voorzien van een oranje label. Bron: Anthura BV.
Selecteren: welke van deze unieke zaailingen is de beste plant? In dit geval zal gelet worden op kenmerken zoals aantal takken, aantal bloemen, kleur en bladstand. De meest interessante planten worden "geselecteerd" en voorzien van een oranje label. Bron: Anthura BV.

Wanneer een veredelaar twee planten met elkaar heeft gekruist, komen daar (direct of na nog een generatie zelfbestuiven) vaak veel planten uit. Afhankelijk van het gewas kunnen de verschillen tussen deze planten groot of juist heel klein zijn.

Een belangrijke stap die nu volgt is het selecteren. Een veredelaar heeft nooit genoeg ruimte om alle planten die hij heeft, plus hun nakomelingen, te bewaren. Het gaat uiteindelijk enkel om de meest interessante planten. Deze moet de veredelaar zien te vinden en markeren, bijvoorbeeld met een fel gekleurd steeketiket.

Het is altijd moeilijk om te bepalen welke planten mogen blijven en welke planten afgevoerd worden. Er zijn altijd heel veel planten die veel interessante eigenschappen hebben, maar het net niet zijn. Moet men deze selecteren of niet? Een moeilijke vraag. Men zegt daarom ook wel: "Veredelen is de kunst van het weggooien."

Terugkruisen

Er bestaat een manier om van een groot aantal negatieve eigenschappen in een kruisingsouder af te komen. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn om een interessante eigenschap uit een wilde plant te kunnen halen. Stel je voor dat je een slaras wilt maken met daarin een dominant overervende resistentie tegen een ziekte uit een wilde plant. De wilde plant smaakt vies en heeft stekelige smalle bladeren. Het ras moet een mooie krop vormen. Hoe gaan we dan te werk?

Om te beginnen kruis je de wilde plant met een goed slaras. Alle planten die hieruit komen zullen resistent zijn, maar er zullen geen mooie, lekkere kroppen gevormd worden.

Daarom kruisen we deze F1 weer met een goed slaras. De planten die uit deze kruising komen, zullen al iets meer op een behoorlijke slaplant lijken. Een deel van de planten is de resistentie echter kwijtgeraakt. Daarom toetsen we op resistentie. De planten die niet resistent zijn, gooien we weg.

Omdat de planten nog te veel slechte eigenschappen van de wilde ouder hebben, kruisen we nogmaals met een goed slaras. Weer toetsen we de nakomelingen om te kijken of ze de resistentie nog hebben.

Als we dit vaak genoeg doen, kunnen we een ras ontwikkelen dat goed smaakt, een mooie krop vormt, en ook nog een extra resistentie uit de wilde plant bevat. Deze methode noemen we terugkruisen.

Hieronder zie je een aantal fotos van terugkruisen in het gewas bloemkool.

Normale bloemkool. Om een resistentie toe te voegen, wordt deze plant gekruist met een wilde kool. Bron: Dick Zandt, Nickerson Zwaan.
Normale bloemkool. Om een resistentie toe te voegen, wordt deze plant gekruist met een wilde kool. Bron: Dick Zandt, Nickerson Zwaan.
Wilde verwant van de bloemkool. Deze plant vormt geen bloemkool, maar bevat een interessante eigenschap voor de veredelaar. Bron: Nickerson Zwaan.
Wilde verwant van de bloemkool. Deze plant vormt geen bloemkool, maar bevat een interessante eigenschap voor de veredelaar. Bron: Nickerson Zwaan.

________________________________________________________________________________

Kruising tussen een bloemkool en een wilde kool. Deze plant vormt geen kool. Om de plant meer eigenschappen van de bloemkool mee te geven, wordt nogmaals met een bloemkool gekruist. Bron Nickerson Zwaan.
Kruising tussen een bloemkool en een wilde kool. Deze plant vormt geen kool. Om de plant meer eigenschappen van de bloemkool mee te geven, wordt nogmaals met een bloemkool gekruist. Bron Nickerson Zwaan.
Deze plant lijkt al iets meer op een bloemkool, maar nog niet genoeg. Daarom wordt weer een kruising gemaakt met een bloemkool. Bron: Nickerson Zwaan.
Deze plant lijkt al iets meer op een bloemkool, maar nog niet genoeg. Daarom wordt weer een kruising gemaakt met een bloemkool. Bron: Nickerson Zwaan.

________________________________________________________________________________

Deze plant lijkt er alweer wat meer op, maar moet nog eens worden gekruist met een bloemkool. Bron: Nickerson Zwaan.
Deze plant lijkt er alweer wat meer op, maar moet nog eens worden gekruist met een bloemkool. Bron: Nickerson Zwaan.
Hier wordt het resultaat van terugkruisen al duidelijk zichtbaar: deze plant niet alleen een bloemkool, maar bevat ook een resistentie afkomstig uit een wilde kool. Bron: Nickerson Zwaan.
Hier wordt het resultaat van terugkruisen al duidelijk zichtbaar: deze plant niet alleen een bloemkool, maar bevat ook een resistentie afkomstig uit een wilde kool. Bron: Nickerson Zwaan.

Vragen/opdrachten verdelingsmethoden

1. Vanuit veredelingsoogpunt kunnen de cultuurgewassen in vier groepen worden ingedeeld. Welke vier zijn dat?

2. Welke twee eisen worden er aan een ras gesteld oftewel welke basiseigenschappen moet een ras hebben?
Licht je antwoord toe.

3. Leg met behulp van een schema uit hoe het proces van terugkruisen verloopt.

4. Waarom is het ontwikkelen van een nieuw ras in de sierteelt (snijbloemen) in het algemeen gemakkelijker dan in de groenteteelt?

 

Resistentieveredeling

Een veredelingsdoel dat extra aandacht verdient is resistentie tegen ziekten en plagen. Het is mogelijk om rassen te ontwikkelen die minder last hebben van ziekten en plagen. Dit kan men op de volgende manier doen.
 
1. Verzamel en groot aantal verschillende genetische bronnen van het gewas. Dit kunnen rassen zijn, maar ook wilde soorten die kruisbaar zijn met het gewas.
2. Test van deze verzameling of er planten tussen zitten die minder of geen last hebben van een ziekte of plaag. Dit doet men door een proef te doen waarin alle planten worden blootgesteld aan bijvoorbeeld de schimmel waartegen men resistentie zoekt. Deze proef noemt men een resistentietoets.
3. Als er planten worden gevonden waarop de ziekte of plaag niet goed gedijt, spreekt men van resistente planten of bronnen van resistentie.
4. Deze bronnen van resistentie worden gekruist met een goed ras. Door middel van (terug-)kruisen, het uitvoeren van resistentietoetsen en selecteren, ontwikkelt men een goed ras met daarin de gewenste resistentie.
 
Resistenties zijn van groot belang voor de teler die met de rassen gaat werken. Daarom vind je op de websites van de veredelingsbedrijven veel informatie over de resistienties die in hun rassen aanwezig zijn.
 
Probeer van drie rassen uit te zoeken waartegen ze resistent zijn.
 
 
De veredelaar kan het doel resistentie op dezelfde manier proberen te bereiken als zijn andere veredelingsdoelen. Wel is het nodig om te kunnen testen of planten resistent zijn of niet. Een van de manieren om dit te doen, is door middel van een resistentietoets.

Practicum resistentietoets

Proef: knolresistentie tegen Phytophthora
 
Phytophthora is een vervelende ziekte in aardappel. Daarom is het interessant om te testen of rassen resistentie vertonen tegen deze ziekte. Een van de manieren om dit te testen, is het besmetten van schijven aardappel.
 
Proefopzet
 
Op het lab zijn knollen van vijf verschillende aardappelrassen aanwezig. Er is zijn ook verschillende potjes met water waarin sporen van Phytophtora zitten. Dit water met sporen is gemaakt door de schimmel op aardappelblad in een vochtige bak te zetten. Op het blad zijn sporen gevormd. Deze zijn er vervolgens vanaf gespoeld.
 
Bereken de sporenconcentratie (aantal sporen per ml) van de suspensie mbv de aanwezige haemocytometer. Schijf je berekening begrijpelijk op. Maak gebruik van de handleiding die je vindt onder de volgende link.
 
 
Als je hebt berekend hoeveel sporen er aanwezig zijn per ml water, kun je de schijven aardappel maken en klaarleggen in een bak op vochtig papier.
1. Met potlood wordt op het papier aangegeven waar de schijven van de 5 verschillende rassen komen te liggen.
2. Elk tweetal maakt 1 bak waarop van elk ras 6 schijven knol liggen op vochtig papier.
3. In het midden van elke schijf wordt een klein gaatje geprikt. Dit maakt het makkelijker voor de schimmel om de knol binnen te dringen.
4. Op 5 van de 6 schijven van elk ras wordt een druppel van 0,05ml sporensuspensie op het gaatje neergelegd met een pipet.
5. Op het gaatje van de laatste schijf van elk ras, wordt een druppel schoon kraanwater neergelegd met een pipet.
6. De bak wordt afgesloten.
7. Ga om de dag kijken wat er gebeurt. Maak hiervan aantekeningen en fotos.

Vragen/opdrachten resistentieveredeling

1. Maak een excelbestand met je resultaten. Maak in elk geval een tabel en een grafiek waaraan je de verschillen tussen de rassen kunt zien. Bereken steeds het gemiddelde van de 5 schijven van hetzelfde ras.

2. Waarom zou je op deze manier testen in plaats van door middel van een proef op het veld?

3. Waarom wordt op een van de schijven steeds een druppel schoon water gelegd?

4. Probeer op internet uit te zoeken of er al aardappelrassen te vinden zijn met resistentie tegen Phytophthora. Noteer kort het resultaat van je zoektocht.
 
 

Voorbereidingen door de docent

De ziekte kan men op het veld vinden of van een petrischaal af halen. Sporen kan men het beste produceren op bladmateriaal in een vochtige bak. Probeer bladmateriaal te gebruiken dat zo lang mogelijk niet bespoten is. Loof dat nog regelijk groen is, werkt het beste.

De sporen moeten geoogst worden rond de zesde dag na het besmetten van de bak. Men kan de bladeren waarop sporen worden gevormd afspoelen met water. Het is leuk om twee of drie verschillende verdunningen aan te bieden, zodat de tellingen van de sporen verschillende resultaten geven.

Veredeling van vegetatief vermeerderde gewassen

Vegetatief vermeerderde gewassen zijn de gewassen die niet door middel van bloemen en zaden worden vermeerderd, maar door middel van bijvoorbeeld stekken, knollen, bollen of weefselkweek. Deze techniek noemt men vegetatieve vermeerdering, of klonen. De genetisch identieke planten die zo ontstaan, noemt men een kloon. Voorbeelden van vegetatief vermeerderde gewassen zijn: aardappel, chrysant en Phalaenopsis.

Verschillende vormen van vegetatieve vermeerdering

De aardappel wordt vermeerderd door knollen (pootaardappelen) te poten. De chrysant wordt vermeerderd met stekken. De Phalaenopsis wordt in het laboratorium door middel van weefselkweek vermeerderd. Eigenlijk is weefselkweek ook een vorm van stekken, maar dan in het laboratorium in plaats van in de kas. Bij veel bolgewassen gebruikt men de bollen die gevormd worden, als uitgangsmateriaal.

Voordelen van vegetatieve vermeerdering

Phalaenopsis wordt vermeerderd door middel van weefselkweek. Dit gewas valt daarom onder de vegetatief vermeerderde gewassen. Bron: CAH Vilentum.
Phalaenopsis wordt vermeerderd door middel van weefselkweek. Dit gewas valt daarom onder de vegetatief vermeerderde gewassen. Bron: CAH Vilentum.

Vegetatieve vermeerdering komt in de praktijk regelmatig voor. Het kan een handige manier zijn om snel aan een groot aantal identieke planten te komen. De aardappel wordt vermeerderd met de knollen die de plant produceert. Behalve dat de planten allemaal meteen genetisch identiek zijn, maken ze ook een vliegende start. Een knol bevat immers veel meer reservevoedsel dan een zaadje. Er ontstaat dus snel een grote plant. Een gezaaide aardappel kan in één seizoen geen behoorlijke knollen vormen.

 

Een uniform en stabiel ras maken

Vegetatieve vermeerdering levert direct genetisch identieke planten op. Foto: Nick van Rosmalen.
Vegetatieve vermeerdering levert direct genetisch identieke planten op. Foto: Nick van Rosmalen.

Een van de eisen die aan een ras worden gesteld, is dat alle planten precies dezelfde genetische eigenschappen hebben. Alle bloemen moeten er bijvoorbeeld precies hetzelfde uitzien. In de groep van vegetatief vermeerderde gewassen, is dit eenvoudig te bereiken. Zodra je een plant vegetatief gaat vermeerderen, ontstaan immers planten die genetisch identiek zijn.

Ouders met de juiste eigenschappen combineren

Enkele kenmerken van het eerste jaar van selectie in een vegetatief vermeerderd gewas. Bron: CAH Vilentum.
Enkele kenmerken van het eerste jaar van selectie in een vegetatief vermeerderd gewas. Bron: CAH Vilentum.

Het is belangrijk dat de eigenschappen van de plant zoveel mogelijk overeenkomen met de veredelingsdoelen die je hebt opgesteld. Dit kan je proberen te bereiken door de juiste ouderplanten met elkaar te kruisen. Als twee planten met elkaar zijn gekruist, ontstaat daaruit een populatie met allerlei verschillende planten. Natuurlijk maakt een veredelaar niet slechts een kruising maar een heleboel verschillende, om meer kans te hebben dat er iets goeds tussen zit.

Het eerste jaar heb je van elke unieke zaailing slechts 1 exemplaar. Je kan daarom sommige dingen nog niet goed zien. Een opbrengstbepaling aan 1 plant is niet betrouwbaar. Andere dingen kan je wel aan 1 plant zien, zoals de bloemkleur. Op deze manier kan je een grove scheiding maken tussen de meer en minder interessante planten. De meest veelbelovende planten houd je aan voor het volgende jaar.

Klonen testen

In de jaren die daarna komen, neemt het aantal planten per genotype steeds toe. De zaailingen worden namelijk vegetatief vermeerderd. In het tweede jaar heb je bijvoorbeeld 3 identieke planten van elke zaailing gemaakt. In het derde jaar misschien wel 9 of meer. Omdat het aantallen planten per kloon steeds groter wordt, kun je ook informatie gaan verzamelen over eigenschappen zoals opbrengst. Je krijgt dus steeds meer kennis over de kwaliteiten van een kloon.

Kenmerken van het zevende jaar van selectie in een vegetatief vermeerderd gewas. Bron: CAH Vilentum.
Kenmerken van het zevende jaar van selectie in een vegetatief vermeerderd gewas. Bron: CAH Vilentum.
Klonen staan klaar om beoordeeld te worden. Van elk genotype worden 15 planten beoordeeld op kenmerken zoals aantal bloemen, plantopbouw en aantal gevormde takken. Bron: CAH Vilentum.
Klonen staan klaar om beoordeeld te worden. Van elk genotype worden 15 planten beoordeeld op kenmerken zoals aantal bloemen, plantopbouw en aantal gevormde takken. Bron: CAH Vilentum.

Virussen en viroiden

Een belangrijk probleem dat vooral in vegetatief vermeerderde gewassen voorkomt is dat van plantenvirussen en –viroïden. Waarom is dit probleem nu juist zo belangrijk in deze groep gewassen? Dat komt doordat zaailingen meestal vanzelf virusvrij zijn. De plant zorgt er namelijk voor dat bijna alle zaden virusvrij zijn. Omdat we bij de vegetatief vermeerderde gewassen geen gebruik maken van zaden, blijft een kloon, als deze eenmaal virus heeft opgelopen, altijd virusziek.

Dit betekent dat veredelaars en vermeerderaars van vegetatief vermeerderde gewassen extra scherp moeten zijn op virussen. Dit kan bijvoorbeeld door vaker te spuiten tegen bladluizen (bladluizen kunnen sommige virussen verspreiden), door insectengaas aan te brengen in de luchtramen en door regelmatig te toetsen op virus. Gedurende het gehele veredelingsproces moeten de planten virusvrij worden gehouden.

Luchtraam met gaas tegen het invliegen van insecten. Op deze manier verkleint men de kans op virusoverdracht door insecten. Bron: Kieft Seeds.
Luchtraam met gaas tegen het invliegen van insecten. Op deze manier verkleint men de kans op virusoverdracht door insecten. Bron: Kieft Seeds.
Ook medewerkers kunnen virussen verspreiden. Maatregelen als deze maken de kans hierop minimaal. Bron: Kieft Seeds.
Ook medewerkers kunnen virussen verspreiden. Maatregelen als deze maken de kans hierop minimaal. Bron: Kieft Seeds.

Samenvatting

Samenvatting veredeling van een vegetatief vermeerderd gewas, in dit geval Phalaenopsis. Bron: CAH Vilentum.
Samenvatting veredeling van een vegetatief vermeerderd gewas, in dit geval Phalaenopsis. Bron: CAH Vilentum.

Vragen/opdrachten veredeling vegetatief vermeerderde gewassen

1. Welke drie maatregelen kun je nemen om een virusaantasting in een kloon voorkomen?

Veredeling van zelfbestuivers

Tot de zelfbestuivende gewassen rekent de veredelaar de gewassen waarvan de zaden worden geteeld, door ouderplanten zichzelf te laten bestuiven. Normaal gesproken zijn dit gewassen die dit van nature ook al doen. Vaak zorgt de bloembouw ervoor dat kruisbestuiving lastig of onmogelijk is. Voorbeelden van gewassen uit deze groep zijn sla, tarwe en de erwt.

Sla is een zelfbestuiver. Als de meeldraden niet in een zeer vroeg stadium worden verwijderd, bestuift elke bloem zichzelf. Bron: CAH Vilentum.
Sla is een zelfbestuiver. Als de meeldraden niet in een zeer vroeg stadium worden verwijderd, bestuift elke bloem zichzelf. Bron: CAH Vilentum.
Misschien heb je nog nooit een slaplant zien bloeien. Dat kan kloppen, want tijdens de teelt is het niet de bedoeling dat de planten in bloei schieten. De veredelaar laat dit wel gebeuren, om kruisingen te kunnen maken. Bron: CAH Vilentum.
Misschien heb je nog nooit een slaplant zien bloeien. Dat kan kloppen, want tijdens de teelt is het niet de bedoeling dat de planten in bloei schieten. De veredelaar laat dit wel gebeuren, om kruisingen te kunnen maken. Bron: CAH Vilentum.

Uniform en stabiel maken

Deze partij planten is waarschijnlijk ontstaan uit zelfbestuiving van een plant die heterozygoot was voor de eigenschap bladkleur. Hierdoor is uitsplitsing zichtbaar: er zijn rode en groene planten aanwezig. Bron: CAH Vilentum.
Deze partij planten is waarschijnlijk ontstaan uit zelfbestuiving van een plant die heterozygoot was voor de eigenschap bladkleur. Hierdoor is uitsplitsing zichtbaar: er zijn rode en groene planten aanwezig. Bron: CAH Vilentum.

Niet alleen wanneer je planten met elkaar kruist, maar ook na zelfbestuiving kan er uitsplitsing ontstaan. Wanneer dit gebeurt, kun je natuurlijk niet spreken van een uniform en stabiel ras. We moeten er dus voor zorgen dat de nakomelingen van een zelfbestuiver  allemaal genetisch identiek zijn. Dit kan men bereiken door planten homozygoot te maken.

Homozygote en heterozygote planten
De meeste planten hebben al hun chromosomen dubbel. Een set chromosomen is afkomstig van de vader en een set van de moeder. Wanneer de twee sets chromosomen van elkaar verschillen, is een plant heterozygoot. Wanneer de sets chromosomen allebei precies hetzelfde zijn, is een plant homozygoot. Vaak is een plant voor sommige eigenschappen homozygoot en voor andere eigenschappen heterozygoot.

Alle geslachtscellen van een homozygote plant zijn genetisch identiek
Een belangrijk proces in de plant voor de veredelaar is de meiose. Tijdens de meiose ontstaan er uit “normale” cellen geslachtscellen. Dit gebeurt door de chromosomen van een normale cel onder te verdelen over twee cellen. Er ontstaan hierdoor cellen die in plaats van twee sets chromosomen slechts één set chromosomen bezitten. In het geval van een heterozygote plant leidt dit tot genetisch verschillende geslachtscellen. Is de plant echter homozygoot, dan valt er niets te kiezen: alle geslachtscellen zijn identiek.

Zelfbestuiving van een homozygote plant

We gaan nu een homozygote plant zelfbestuiven. Alle stuifmeelkorrels en alle eicellen zijn, zoals we gezien hebben, genetisch identiek. Dit betekent dat elke nakomeling genetisch hetzelfde zal zijn. Bovendien zullen de nakomelingen weer homozygoot zijn. Dit betekent dat ook de volgende generatie weer genetisch hetzelfde zal zijn. De partij planten is dus niet alleen uniform, maar ook stabiel.

Zelfbestuiving van een homozygote plant. Zelfbestuiving betekent dat de vader en de moeder hetzelfde genotype hebben. Zoals je ziet, hebben alle nakomelingen voor deze eigenschap hetzelfde genotype als hun moeder.
Zelfbestuiving van een homozygote plant. Zelfbestuiving betekent dat de vader en de moeder hetzelfde genotype hebben. Zoals je ziet, hebben alle nakomelingen voor deze eigenschap hetzelfde genotype als hun moeder.

Kruisingsouders kiezen en kruisen

Het uitkiezen van de juiste planten om met elkaar te kruisen, is van groot belang. Elke eigenschap die men in het nieuw te ontwikkelen ras belangrijk vindt, moet in een van de ouderplanten aanwezig zijn. Vaak wordt ervoor gekozen om bestaande rassen met elkaar te kruisen. Men kan echter ook allerlei andere planten met interessante eigenschappen gebruiken.

 

In de tabel zie je dat de gebruikte ouders beide homozygoot (bijvoorbeeld AA of aa) zijn. Om het overzichtelijk te houden, werken we in dit voorbeeld met slechts 3 eigenschappen. In werkelijkheid heeft elke plant vele duizenden eigenschappen.

Twee rassen van een zelfbestuivend gewas worden met elkaar gekruist. Deze rassen zijn homozygoot.
Twee rassen van een zelfbestuivend gewas worden met elkaar gekruist. Deze rassen zijn homozygoot.

Emasculeren

Zelfbestuivers zijn planten die van nature zichzelf bestuiven. Wanneer men een kruising wil maken met dit type plant, zal men dus moeten zien te voorkomen dat zelfbestuiving optreedt. Dit doet men door een bloem open te maken, voordat het stuifmeel rijp is en op de stamper is gekomen. Nu verwijdert men de meeldraden: de bloem wordt “ontmand”. Het verwijderen van de meeldraden noemt men ook wel emasculeren. Vervolgens wordt stuifmeel aangebracht van de gewenste vaderplant. Soms moet dit enkele dagen later (nogmaals) gebeuren. De stamper moet in het juiste stadium zijn om stuifmeel te ontvangen. Om de bestoven bloem komt een etiketje met daarop informatie zoals de ouders en de datum waarop de kruising gemaakt is.

 

Bloem met meeldraden. Wanneer men bang is voor (ongewenste) zelfbestuiving, kan men deze verwijderen. Bron: CAH Vilentum
Bloem met meeldraden. Wanneer men bang is voor (ongewenste) zelfbestuiving, kan men deze verwijderen. Bron: CAH Vilentum
Geemasculeerde bloem: de meeldraden zijn verwijderd. De stijl (het vrouwelijke gedeelte van de bloem) is nog wel aanwezig. Bron: CAH Vilentum.
Geemasculeerde bloem: de meeldraden zijn verwijderd. De stijl (het vrouwelijke gedeelte van de bloem) is nog wel aanwezig. Bron: CAH Vilentum.

In dit filmpje zie je hoe twee verschillende erwten met elkaar kunnen worden gekruist. Omdat de erwt zichzelf in een vroeg stadium kan bestuiven, wordt een jonge bloem open gemaakt en geëmasculeerd.

In dit filmpje zie je hoe een kruising tussen twee tarweplanten gemaakt wordt. Na het emasculeren worden de bloemen met een zakje afgedekt om ongewenste bestuiving te voorkomen.

De F1

Wanneer men met bestaande rassen kruist, betekent dit dat men met homozygote ouderplanten kruist. Homozygote planten produceren genetisch identieke geslachtscellen. Dit zorgt ervoor dat in de eerste generatie, deze generatie noemt men de ook wel de F1-generatie, alle planten genetisch identiek zijn. De planten zijn echter wel heterozygoot: van hun moeder hebben ze andere genen gekregen dan van hun vader.

In deze eerste generatie heeft selecteren geen zin: het maakt niet uit welke plant men kiest omdat er geen genetische verschillen zijn. Om deze reden heeft het dan ook geen zin om veel F1-planten te maken van dezelfde oudercombinatie.

 

Alle eicellen van de moederplant bezitten de eigenschappen AbC. Alle stuifmeelkorrels van de vaderplant bezitten de eigenschappen aBc. Elke F1-plant krijgt hierdoor het genotype AaBbCc. Alle F1-planten zijn genetisch identiek. Bron: CAH Vilentum.
Alle eicellen van de moederplant bezitten de eigenschappen AbC. Alle stuifmeelkorrels van de vaderplant bezitten de eigenschappen aBc. Elke F1-plant krijgt hierdoor het genotype AaBbCc. Alle F1-planten zijn genetisch identiek. Bron: CAH Vilentum.

De F2

In deze F2-generatie kan selectie heel interessant zijn. Als men bijvoorbeeld voorkeur heeft voor een groene kleur of een bepaalde kropvorm, zou men daarop kunnen selecteren. Bron: CAH Vilentum.
In deze F2-generatie kan selectie heel interessant zijn. Als men bijvoorbeeld voorkeur heeft voor een groene kleur of een bepaalde kropvorm, zou men daarop kunnen selecteren. Bron: CAH Vilentum.
Nadat men de F1-planten heeft laten bloeien en deze planten zichzelf hebben bestoven en zaden hebben gevormd, ontstaat de volgende generatie: de F2. Omdat de F1 NIET homozygoot was, konden er allerlei verschillende geslachtscellen ontstaan. Tussen al deze geslachtscellen waren vele duizenden verschillende combinaties mogelijk. Dit ziet men terug in de F2: enorm veel variatie. De planten zijn voor het grootste deel heterozygoot.
 
De genetica van de F1 en de F2-generatie in een tabel
Generatie Genotype Geslachtscellen
F1-planten AaBbCc ABC of ABc of Abc of AbC of aBC of aBc of  abC of abc
F2 plant 1 AABbCc    
F2 plant 2 AaBBcc    
F2 plant 3 AAbbCc    
F2 plant 4 AaBbcc    
Enz enz    
 
Omdat de F1-planten een groot aantal genetisch verschillende geslachtscellen produceren, in dit voorbeeld zijn dat er acht, zijn er veel verschillende combinaties van eigenschappen mogelijk in de F2. 
 
Zelfs met dit voorbeeld met slechts 3 genen, zijn er al 27 verschillende genotypen mogelijk. Je kunt dus wel bedenken dat er enorm veel verschillende planten staan in een F2 van echte planten met duizenden eigenschappen.

De volgende generaties: naar een homozygote plant

De nakomelingen van de F2-planten zullen onderling weer flink verschillen. De F2-planten waren immers heterozygoot. Hoe kunnen we er nu voor zorgen dat de planten homozygoot worden en daardoor uniforme nakomelingen krijgen, zodat uiteindelijk een uniform en stabiel ras ontstaat? Om dit te begrijpen kijken we om te beginnen naar 1 plek waarop een plant heterozygoot is: Aa. Deze plant kan, na zelfbestuiving 3 verschillende genotypen opleveren: Aa, AA en aa.

Zoals je in deze tabel ziet, is de helft van de planten voor deze eigenschap homozygoot (AA of aa) geworden. De helft van de planten is nog steeds heterozygoot (Aa).

 

Zelfbestuiving van een heterozygote plant. Zoals je in deze tabel ziet, is de helft van de planten voor deze eigenschap homozygoot (AA of aa) geworden. De helft van de planten is nog steeds heterozygoot (Aa). Bron: CAH Vilentum.
Zelfbestuiving van een heterozygote plant. Zoals je in deze tabel ziet, is de helft van de planten voor deze eigenschap homozygoot (AA of aa) geworden. De helft van de planten is nog steeds heterozygoot (Aa). Bron: CAH Vilentum.

Homozygoot blijft homozygoot

Na een keer zelfbestuiven, is dus de helft van de planten homozygoot geworden voor de eigenschap.

Zoals je in deze tabel ziet, blijven ook de nakomelingen (ontstaan uit zelfbestuiving) homozygoot voor deze eigenschap. Als een plant dus eenmaal homozygoot is geworden voor een bepaalde eigenschap, blijft dat ook in de volgende generaties het geval. Deze eigenschappen zijn dus stabiel geworden.

 

Zelfbestuiving van een homozygote plant. Als een plant eenmaal homozygoot is geworden voor een bepaalde eigenschap, blijft dat ook in de volgende generaties het geval.
Zelfbestuiving van een homozygote plant. Als een plant eenmaal homozygoot is geworden voor een bepaalde eigenschap, blijft dat ook in de volgende generaties het geval.

Heterozygoot wordt na zelfbestuiving voor de helft homozygoot

Na een aantal generaties worden heterozygote planten zeldzaam. Bron: CAH Vilentum.
Na een aantal generaties worden heterozygote planten zeldzaam. Bron: CAH Vilentum.
Omdat elke generatie weer 50% van de eigenschappen waarvoor planten heterozygoot zijn, homozygoot wordt, zal het aantal eigenschappen waarvoor de plant heterozygoot is, steeds kleiner worden. Anders gezegd: na 7 generaties zelfbestuiven, zijn heterozygoten (Aa) behoorlijk zeldzaam geworden. Na 7 generaties zelfbestuiven gaan we er dus van uit dat de planten bijna helemaal homozygoot zijn.
 
Bij een generatie denk je snel aan een jaar, maar soms zijn er mogelijkheden om meerdere generaties per jaar te maken. Sommige bedrijven sturen zaden na de oogst op naar het zuidelijk halfrond. Daar is het lente als het hier winter wordt. In ons voorjaar zijn de planten dan dus een generatie verder en dus meer homozygoot. Een andere manier om sneller generaties te maken, is het in de winter telen in de kas. Van sommige gewassen kunnen zelfs meer dan twee generaties per jaar gemaakt worden. 
 
Een steeds lager percentage van de planten is heterozygoot, doordat steeds de helft van de planten homozygoot wordt.
Generatie Percentage heterozygoot (Aa)
F1 100
F2 50
F3 25
F4 12,5
F5 6,25
F6 3,125
F7 1,5625
F8 0,78125
 

Selectie: bulk of lijn?

Het verschil tussen bulk- en lijnselectie. Bron: CAH Vilentum
Het verschil tussen bulk- en lijnselectie. Bron: CAH Vilentum

We hebben gezien dat het vanaf de F2-generatie zin heeft om te selecteren. Selecteren kan grofweg op twee manieren. Ten eerste kan men de beste planten uitkiezen en het zaad van deze planten oogsten, samenvoegen en het volgende jaar uitzaaien. Met spreekt hierbij vaak van “in bulk” oogsten. Het is echter ook mogelijk om het zaad van elke plant die men selecteert apart te houden. De nakomelingen van één plant die zichzelf bestuift, noemen we een lijn. De nakomelingen van één plant, de lijnen dus, worden het volgende jaar in rijtjes uitgezaaid. Zo weet men welke plantjes afkomstig zijn van dezelfde moederplant.

 

Samenvatting

Samenvatting veredeling van een zelfbestuivend gewas. Bron: CAH Vilentum.
Samenvatting veredeling van een zelfbestuivend gewas. Bron: CAH Vilentum.

Vragen en opdrachten veredeling zelfbestuivers

1. Je kruist twee zelfbestuivende rassen: AABB met aabb.

2. Maak het kruisingsschema na zelfbestuiving in de F2.

3. Wat is het verschil tussen lijnselectie en bulkselectie bij veredeling van zelfbestuivers?

Veredeling van kruisbestuivers

Veel planten zijn erop ingesteld om te voorkomen dat ze zichzelf bestuiven. Dit kan nuttig zijn omdat planten vaak beter groeien als ze zijn ontstaan uit een kruising dan wanneer ze zijn ontstaan uit een zelfbevruchting. De groep planten waarbij planten niet zichzelf bestuiven, maar door een andere plant bestoven worden, noemen we de kruisbestuivers. Een type ras dat we door middel van kruising en selectie van deze planten kunnen maken, is het populatieras.

Er zijn verschillende manieren waarop het stuifmeel van de ene plant naar de stempel van de andere plant getransporteerd kan worden. Een heel bekende manier is met behulp van bijen. De wind, vliegen, hommels, vogels en zelfs vleermuizen kunnen ook voor kruisbestuiving zorgen.

 

Een vleermuis steekt zijn kop in de bloem van een zuilcactus (Subpilocereus repandus). De vleermuis neemt stuifmeel mee naar een volgende plant. Bron:Leon Pors / Curacao Footprint Foundation.
Een vleermuis steekt zijn kop in de bloem van een zuilcactus (Subpilocereus repandus). De vleermuis neemt stuifmeel mee naar een volgende plant. Bron:Leon Pors / Curacao Footprint Foundation.
Op deze foto zie je nog duidelijker hoeveel stuifmeel de vleermuis op zich kan krijgen. Bron: Leon Pors / Curacao Footprint Foundation.
Op deze foto zie je nog duidelijker hoeveel stuifmeel de vleermuis op zich kan krijgen. Bron: Leon Pors / Curacao Footprint Foundation.

De natuur probeert zelfbevruchting te verhinderen

Planten verzinnen allerlei manieren om te voorkomen dat ze zichzelf bevruchten. Soms heb je, net als bij mensen, mannetjes en vrouwtjes. Het mannetje produceert uitsluitend stuifmeel, de vrouwtjesplant heeft enkel een stijl en stempel en moet bestoven worden door een mannetjesplant.

Een andere manier is het inbouwen van een verschil tussen het moment waarop het stuifmeel rijp is en dat waarop de stempel ontvankelijk is. Ook zijn er allerlei soorten bloembouw mogelijk die het minder waarschijnlijk maken dat een plant zichzelf bestuift.

 

Het maken van een kruising bij een kruisbestuiver

Deze koolplanten worden met gaas "ingepakt" om ongewenste kruisbestuiving te voorkomen.
Deze koolplanten worden met gaas "ingepakt" om ongewenste kruisbestuiving te voorkomen.

Wanneer we twee planten met elkaar willen kruisen, hoeven we ons bij kruisbestuivers vaak minder zorgen te maken over (ongewenste) zelfbestuiving. Veel van de kruisbestuivers hebben immers zelf al een mechanisme ingebouwd om zelfbestuiving te voorkomen. Emasculeren (het verwijderen van de meeldraden om zelfbestuiving te voorkomen) is dan ook niet altijd noodzakelijk.

Wel is het heel belangrijk om te voorkomen dat de plant voor- of nadat een kruising gemaakt is nog eens wordt bestoven door een verkeerde ouder. Dit kan men bijvoorbeeld bereiken door een kooi om de plant heen te zetten, die voorkomt dat er zomaar een bij naar de plant toe vliegt en hem bestuift.

 

De veredelaar moet inteelt voorkomen

Bij een zelfbestuiver laat de veredelaar planten zichzelf een aantal keer bestuiven en ontstaan daardoor homozygote planten. Bij de kruisbestuivers is dat geen goede methode. Zelfbestuiving (inteelt) levert bij kruisbestuivers immers vaak slecht groeiende planten op. Om deze reden houdt de veredelaar steeds niet slechts één plant aan, maar een groepje planten die elkaar bestuiven. 

Het aanhouden van een groter aantal planten voorkomt inteelt. Het voorkomt echter ook dat de planten homozygoot worden. De planten blijven dus deels heterozygoot (Aa).

 

Families in plaats van lijnen

Het verschil tussen een lijn en een familie. Bron: CAH Vilentum.
Het verschil tussen een lijn en een familie. Bron: CAH Vilentum.

Bij een zelfbestuiver selecteert de veredelaar vaak het nageslacht van één plant die zichzelf heeft bestoven. Dit heet een lijn. Bij kruisbestuivers worden planten meestal niet door zichzelf bestoven. Hier werkt men dus met planten die door één of meerdere andere planten zijn bestoven. Een partij nakomelingen van één moederplant die door andere planten is bestoven, noemt men een familie.

 

Selecteren

Een belangrijk verschil tussen zelfbestuivers en kruisbestuivers is dat men bij zelfbestuivers pas in de F2 begint met selecteren, terwijl bij de kruisbestuivers al in de F1 wordt begonnen. Dit is nuttig omdat de ouderplanten heterozygoot waren. De F1 is daardoor niet uniform.

Net als bij de zelfbestuivers, worden de beste planten uitgekozen om mee verder te gaan. Men kiest echter niet steeds een of enkele planten die zichzelf bestuiven, maar selecteert een groepje planten. Deze geselecteerde planten bestuiven elkaar.

Het voordeel hiervan is dat inteelt wordt voorkomen. Een nadeel is echter dat het uniform maken van een partij planten minder eenvoudig is. Er blijven heterozygoten aanwezig en daardoor is er ook altijd nog wat uitsplitsing. Door goed te selecteren lukt het echter na enkele generaties om een aardig uniforme populatie planten te ontwikkelen.

 

Nadelen van een populatieras

Een nadeel van populatierassen is dat niet alle planten binnen het ras exact identiek zijn. Doordat het uiteindelijke ras heterozygoot is, blijft er enige variatie tussen de planten binnen het ras bestaan. Dit kan bijvoorbeeld als gevolg hebben dat planten van een populatieras niet allemaal tegelijk oogstbaar zijn. Je moet in dat geval meerdere keren oogsten om een veld leeg te maken.

Ook heb je het risico dat een ras geleidelijk verandert. Als je binnen het ras de verkeerde planten uitkiest voor vermeerdering, kan dat ertoe leiden dat het ras geleidelijk achteruit gaat of dat je selecteert op vroegere of latere oogst.

 

Het hybrideras als alternatief

Van veel gewassen waarvan vroeger populatierassen werden ontwikkeld, maken de veredelaars tegenwoordig zogenaamde F1-hybriden. Dit soort rassen heeft het nadeel van genetische verschillen tussen de planten binnen het ras niet. De afrijping is dan ook uniformer.

 

Samenvatting

Samenvatting veredeling van een kruisbestuivend gewas. Bron: CAH Vilentum.

Vragen en opdrachten kruisbestuivers

1. Noem drie manieren waarop de natuur zelfbestuiving voorkomt.

Veredeling van hybride rassen

Een speciaal soort ras is het hybrideras of de F1-hybride. In steeds meer gewassen, bijvoorbeeld tomaat, komkommer, paprika, mais en kool, zijn hybriderassen de standaard. Zaden van een hybrideras produceer je door twee ouderlijnen met elkaar te kruisen. Deze kruising levert een extra groeikrachtige en zeer uniforme partij planten op.

Voor de veredelaar is het bovendien prettig dat de zaden niet zomaar na te telen zijn. Als een teler zijn planten laat bloeien, zijn de zaden die gevormd worden onbruikbaar omdat er veel uitsplitsing op zal treden. Alle deze nakomelingen zijn dus verschillend.

Hoe ontwikkel je zo’n hybride ras?

Ouderlijnen ontwikkelen

De eerste stap is het ontwikkelen van ouderlijnen. Ouderlijnen worden eigenlijk op dezelfde manier gemaakt als we bij de veredeling van de zelfbestuivers hebben besproken: nadat een kruising is gemaakt, wordt er een aantal generaties lang zelfbestoven. Dit leidt ertoe dat de ouderlijnen homozygoot worden. 
 
In de tabel zie je dat zelfbestuiving leidt tot een steeds lager percentage heterozygote planten.
 
Generatie Percentage heterozygoot (Aa)
F1 100
F2 50
F3 25
F4 12,5
F5 6,25
F6 3,12
F7 1,56
F8 0,78
 
Inteeltlijn van zonnebloem. Deze lijn is slechts 1 keer zelfbestoven, daarom zie je nog veel variatie. Dit materiaal is nog zeer heterozygoot. Door de planten vaker zichzelf te laten bestuiven, zal het materiaal homozygoter worden. Bron: Kieft Seeds.
Inteeltlijn van zonnebloem. Deze lijn is slechts 1 keer zelfbestoven, daarom zie je nog veel variatie. Dit materiaal is nog zeer heterozygoot. Door de planten vaker zichzelf te laten bestuiven, zal het materiaal homozygoter worden. Bron: Kieft Seeds.
Inteeltlijn van zonnebloem. In dit geval zijn de planten al vier generaties achter elkaar zelfbestoven. Hierdoor zijn de planten homozygoter geworden. Er zich echter nog steeds verschillen tussen de planten zichtbaar. Bron: Kieft Seeds.
Inteeltlijn van zonnebloem. In dit geval zijn de planten al vier generaties achter elkaar zelfbestoven. Hierdoor zijn de planten homozygoter geworden. Er zich echter nog steeds verschillen tussen de planten zichtbaar. Bron: Kieft Seeds.

Inteeltlijnen

Het zelfbestuiven van planten, noemt men ook wel intelen. De ouderlijnen worden daarom ook wel inteeltlijnen genoemd.

Veel soorten kunnen niet goed tegen inteelt. Ze gaan er langzamer van groeien en blijven kleiner. Slecht groeiende inteeltlijnen kan men echter goed gebruiken als ouderlijnen voor hybride rassen. Een inteeltlijn die slecht groeit, hoeft dus geen slechte ouderlijn te zijn. 

Aan de inteeltlijn kan men dus nog niet zomaar zien of het een goede ouderlijn is om een hybride ras mee te maken. 

Wel moet de inteeltlijn nog goed genoeg groeien om een redelijke hoeveelheid F1-zaden te kunnen produceren.

 

Proefhybriden

Om te bepalen welke inteeltlijnen de beste ouders zijn, worden proefkruisingen gemaakt. Men kan de nieuw ontwikkelde inteeltlijnen hiervoor met elkaar kruisen. Het is ook mogelijk om de nieuwe lijnen te kruisen met enkele bekende ouderlijnen die al veel gebruikt worden. Het kruisingsschema ziet er dan bijvoorbeeld uit zoals je ziet in de tabel.
 
Voorbeeld kruisingsschema proefhybriden
  Bekende ouderlijn 1
AAbbCCddEEffGG
Bekende ouderlijn 2
AAbbCCddeeffgg
Bekende ouderlijn 3
AAbbCCddEEFFgg
Nieuwe inteeltlijn 1
AAbbccDDeeffGG
Proefhybride A Proefhybride B Proefhybride C
Nieuwe inteeltlijn 2
AAbbccDDEEffGG
Proefhybride D Proefhybride E Proefhybride F
Nieuwe inteeltlijn 3
aaBBccDDeeFFGG
Enz. Enz. Enz.
Nieuwe inteeltlijn 4
AABBccddeeFFGG
     
Nieuwe inteeltlijn 5
AAbbccDDeeFFGG
     
Nieuwe inteeltlijn 6
aaBBCCDDEEFFGG
     
 
Van elke proefhybride (A, B, C, D, enz.) maakt men een aantal planten. Deze planten worden beoordeeld. Men kijkt hoe de planten groeien en meet de opbrengst en een aantal andere belangrijke eigenschappen.

Heterosis en uniformiteit

Wanneer we twee inteeltlijnen die niet aan elkaar verwant zijn, met elkaar kruisen, zullen we zien dat de nakomelingen vaak opvallend groeikrachtig zijn. Dit verschijnsel noemt men heterosis of hybride groeikracht. Heterosis krijgt je als je twee planten die genetisch ver uit elkaar staan met elkaar kruist. Groeikrachtige planten zijn natuurlijk interessant voor de meeste telers, die immers graag een hoge opbrengst willen.

 

Uniformiteit

Behalve de groeikracht van de hybride planten, valt ook de uniformiteit op. Dit komt mooi uit, want het is natuurlijk ook de bedoeling dat alle planten binnen het ras hetzelfde zijn. Dit zal het geval zijn wanneer men twee inteeltlijnen met elkaar kruist. De inteeltlijnen zijn immers homozygoot.

 

In dit overzicht zie je waarom een F1-hybride zeer uniform kan zijn.
In dit overzicht zie je waarom een F1-hybride zeer uniform kan zijn.

Van proefhybride tot ras

Van een aantal proefhybriden die de eerste keer goed hebben gepresteerd, maakt men een wat groter aantal planten. Dit maakt het mogelijk om op een grotere schaal proeven te doen. Men kan de planten dan ook onder verschillende omstandigheden, bijvoorbeeld in een paar verschillende landen testen. Voordat een ras op de markt wordt gebracht, wil men natuurlijk zeker weten dat het echt goed is.

Wanneer men een combinatie van kruisingsouders heeft waarvan men zeker weet dat deze een goed hybride-ras oplevert, wordt een nog grotere hoeveelheid zaden geproduceerd. Bij sommige gewassen doet men dit in Afrika, Azië of Zuid-Amerika. Niet alleen vanwege de klimaatomstandigheden, maar ook omdat arbeid daar in veel gevallen minder duur is dan in Nederland. Het maken van heel veel kruisingen voor productie van zaden kost namelijk veel tijd en is bij verschillende gewassen nog handwerk.

 

Mannelijke steriliteit en zelfincompatibiliteit

Door gebruik te maken van mannelijke steriliteit hoeven moederplanten niet stuk voor stuk met de hand bestoven te worden.
Door gebruik te maken van mannelijke steriliteit hoeven moederplanten niet stuk voor stuk met de hand bestoven te worden.

Kruisingen maken met de hand is veel werk. Wanneer er veel bestuivingen uitgevoerd moeten worden om zaden te produceren, kan het interessant zijn om gebruik te maken van mannelijke steriliteit. Een plant is mannelijk steriel als deze geen stuifmeel produceert, of als het stuifmeel niet werkt. In verschillende gewassen komen dit soort planten voor. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld dat ze geen meeldraden produceren, of dat er geen stuifmeel op de meeldraden zit. Als men hier gebruik van wil maken, wordt een van de ouderlijnen mannelijk steriel gemaakt.

Een ander verschijnsel waarvan we gebruik kunnen maken, is zelfincompatibiliteit. In dit geval herkent de moederplant zijn eigen stuifmeel en blijft hierdoor zelfbestuiving uit.

Op het veld waar men de zaden produceert, zet men nu rijen met de mannelijk steriele of zelfincompatibele moederlijn naast rijen met de vaderlijn, die natuurlijk niet mannelijk steriel mag zijn. Omdat de moederplanten zichzelf niet kunnen bestuiven, weet men zeker dat de zaden die op de moederplanten ontstaan, hybride zaden zijn.

De vaderplanten kunnen zichzelf wel bestuiven. Deze planten haalt de zaadteler echter weg nadat ze voor bestuiving van de moederplanten hebben gezorgd. Op deze manier zijn er tijdens de zaadoogst uitsluitend hybride zaden aanwezig.

 

Vragen en opdrachten

1. Bij F1-hybriden krijg je door kruisbestuiving  een uniform heterozygoot ras. Maak dit door middel van een kruisingsschema duidelijk

2. Waarom  maakt men proefhybriden bij F1-hybriden?

3. Het Kwekersspel: Test je kwaliteiten als veredelaar (kweker) van een hybride siergewas met dit spel!

http://www.plantbreeding.nl/NL/software_kwekersspel.html

Kwekersrecht

Het ontwikkelen van een nieuw ras kost veel tijd en geld. Deze grote investering kan worden terugverdiend door zaden, stekken en planten van het ontwikkelde ras te verkopen. Dit wordt echter lastig wanneer allerlei andere mensen ook uitgangsmateriaal gaan verkopen van jouw nieuw ontwikkelde ras. Om veredelaars te beschermen tegen dit probleem bestaat het zogenaamde kwekersrecht.

Kwekersrecht houdt in dat een veredelaar het alleenrecht kan krijgen om zijn zelf ontwikkelde rassen te vermeerderen, verhandelen en exporteren. Een soort auteursrecht voor planten dus.

Als je ras kwekersrechterlijk beschermd is, kun je ertegen optreden als iemand anders jouw ras gaat vermeerderen. De wet die dit regelt, heet de Zaaizaad- en plantgoedwet. Als iemand jouw beschermde ras vermeerdert, kun je dus een rechtzaak tegen hem aanspannen.

Kwekersrecht in het nieuws

Bekijk hier een filmje van Naktuinbouw over kwekersrecht!

Kwekersrecht aanvragen

DUS-onderzoek verschillende nieuwe komkommerrassen bij Naktuinbouw in Roelofarendsveen. Bron: Naktuinbouw.
DUS-onderzoek verschillende nieuwe komkommerrassen bij Naktuinbouw in Roelofarendsveen. Bron: Naktuinbouw.

Wie een ras heeft ontwikkeld wil dus vaak kwekersrecht aanvragen. In Nederland moet je hiervoor zijn bij de Raad voor Plantenrassen. Hier lever je allerlei informatie over je ras aan.

De formulieren die je voor een kwekersrechtaanvraag voor verschillende gewassen moet inleveren, vind je op deze website:

http://www.cpvo.fr/main/nl/homepage/technische-onderzoeken/technische-protocollen

Ook moet je zaden of planten aanleveren, die worden onderzocht. Dit onderzoek heet het “technisch onderzoek”. Dit zijn de belangrijkste eisen waaraan je ras moet voldoen om kwekersrecht te krijgen:

1.Het ras moet nieuw zijn: je kunt geen kwekersrecht meer krijgen als een ras al lang verhandeld wordt. Het is daarom riskant om lang te wachten met het aanvragen van kwekersrecht.

2.Het ras moet onderscheidbaar zijn van elk ras dat al bestaat. Als er dus al een ras bestaat, dat precies hetzelfde is, krijg je geen kwekersrecht. Als je goed naar de planten kijkt, is er gelukkig meestal wel een verschil te ontdekken.

3.Het ras moet uniform zijn. Als er te veel verschillen zitten tussen de planten die je hebt aangeleverd, is dat dus een probleem.

4.Het ras moet stabiel zijn. Dit wil zeggen dat ook het volgende jaar de planten weer precies hetzelfde moeten zijn als dit jaar.

Drie belangrijke voorwaarden zijn dus dat een ras onderscheidbaar, uniform en stabiel moet zijn. In het Engels is dit: Distinct, Uniform, Stable. Deze drie begrippen worden vaak afgekort tot DUS.

Geldigheid

Op de website van het Community Plant Variety Office (www.cpvo.eu) kun je vinden welke rassen er allemaal beschermd zijn met kwekersrecht. Kijk onder het kopje Database en dan onder Aanvragen en van kracht zijnde kwekersrechten of volg deze link:

http://www.cpvoextranet.cpvo.europa.eu/WD170AWP/WD170AWP.exe/CONNECT/ClientExtranet?

Als je bij “Botanical taxon” de wetenschappelijke naam van een plant intikt, kun je zien welke aanvragen er gedaan zijn en in welke gevallen reeds kwekersrecht is verleend. Zoek bijvoorbeeld eens op Phalaenopsis Blume of op Solanum tuberosum.

 

Je kunt nu zien welke kwekersrechten in behandeling (active), toegewezen (granted) of geweigerd (rejected) zijn.
 
Kwekersrecht geldt niet automatisch voor alle landen. Bij het CPVO kun je kwekersrecht aanvragen voor de EU. Ook in steeds meer andere landen kun je echter je ras beschermen. Een kaartje met de landen die een UPOV-verdrag ondertekend hebben en dus erkennen dat er kwekersrecht bestaat, vind je op de website van de UPOV.
 
http://www.upov.int/overview/en/upov.html
 
Een kwekersrecht blijft niet eeuwig geldig. In de meeste gevallen gaat het om een periode van 25 jaar, soms 30 jaar. Daarna is het ras vrij en mag iedereen het dus vrij vermeerderen. Een periode van 25 jaar lijkt heel lang, maar om de investering die het vergt om een goed ras te ontwikkelen terug te verdienen, is het misschien juist een korte periode.

 

Verschillende instanties

Een van de instanties die zich bezighouden met kwekersrecht is Naktuinbouw in Roelofarendsveen. Bron: Naktuinbouw.
Een van de instanties die zich bezighouden met kwekersrecht is Naktuinbouw in Roelofarendsveen. Bron: Naktuinbouw.

Er zijn flink wat instanties die zich bezighouden met kwekersrecht. Hieronder iets meer informatie over een paar hiervan.

Raad voor Plantenrassen http://plantenrassen.rassenregister.com/ Bij deze instantie kun je een aanvraag voor kwekersrecht in Nederland indienen.

Community Plant Variety Office www.cpvo.eu/ Bij deze instantie kun je een aanvraag voor kwekersrecht in de Europese Unie indienen. Met één aanvraag dus kwekersrecht in een flink aantal landen.

Naktuinbouw http://www.naktuinbouw.nl/ De Naktuinbouw verwerkt de inzendingen en voert de technische onderzoeken uit.

NAK http://www.nak.nl/ voert onder verantwoordelijkheid van de Naktuinbouw de proeven uit voor landbouwgewassen.

BKD http://www.bloembollenkeuringsdienst.nl/ De Bloembollenkeuringsdienst voert onder verantwoordelijkheid van de Naktuinbouw de proeven uit voor bloembollen.

Plantum: http://www.plantum.nl/ Dit is de branchevereniging voor bedrijven die veredelen, vermeerderen of handelen in uitgangsmateriaal.

UPOV: http://www.upov.org/ Dit is een organisatie die zich wereldwijd met kwekersrecht bezighoudt, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat er verdragen tussen verschillende landen worden afgesloten.

 

Breeders exemption

Sommige dingen mag je nog wel doen met rassen die beschermd worden met kwekersrecht. Een daarvan is het gebruiken van deze rassen om mee te kruisen. Ook als een ras kwekersrechterlijk beschermd is, mag je deze dus als vader- of moederplant gebruiken om nieuwe rassen te ontwikkelen. Dit noemt men de breeders exemption.

Natuurlijk moet het ras dat je vervolgens ontwikkelt wel anders zijn dan het ras dat je hebt gebruikt om mee te kruisen.

Met deze breeders exemption wordt voorkomen dat het bestaan van kwekersrecht een belemmering vormt voor het ontwikkelen van nieuwe rassen.

 

Farmers’ privilege

Een andere  uitzondering vormt de farmers’ privilege. Dit houdt in dat boeren onder bepaalde voorwaarden hun eigen zaaizaad/pootgoed mogen produceren. In Nederland zijn hiervoor mogelijkheden voor aardappels en granen.

Wie zijn eigen uitgangsmateriaal wil produceren van kwekersrechterlijk beschermde rassen, moet hiervoor echter wel een vergoeding betalen. Dit kan gedaan worden door voor 15 mei een melding te doen. Meer informatie en de benodigde formulieren vind je op de volgende website:

http://www.eigenzaaizaad.nl

Vragen/opdrachten

1. Zoek het formulier op dat je nodig hebt als je kwekersrecht aan wilt vragen voor een nieuwe roos. Noem vier kenmerken van je nieuwe ras die je moet invullen op het formulier.

2a. Zoek twee Phalaenopsisrassen van verschillende bedrijven op waarvoor kwekersrecht is verleend.
b. Probeer de website van de bedrijven die deze rassen hebben aangemeld te vinden.

3. Leg uit waarom kwekersrecht dringender is voor een bedrijf dat erwtenrassen (erwt is een zelfbestuiver) ontwikkelt dan voor een bedrijf dat maisrassen (F1-hybriden) ontwikkelt.

4. Je teelt een tarweras met kwekersrecht. Je wilt een deel van je oogst gebruiken als zaaizaad voor volgend jaar.
a. Mag dat?
b. Onder welke voorwaarden?
c. Hoe zit dit bij erwten?

Eindtoets bij Het ontwikkelen van een ras

Toets: Eindtoets bij "Het ontwikkelen van een nieuw ras".

Start