Steden

Steden

Steden

Inleiding

Iedereen heeft wel een favoriete stad: voor de een is het Venetie, de ander kiest Parijs, New York of Praag. Voor veel stedelingen is de eigen stad favoriet. Steden zijn er in soorten en maten, van Mexico-Stad tot Bronkhorst, Hindelopen of Veere. Steden hangen met elkaar samen: Rotterdam is groot geworden door zijn ligging aan een rivier die steden als Essen, Keulen en Basel met zee verbindt. Steden maken dus onderdeel uit van netwerken, maar anderzijds kun je steden weer indelen in wijken en buurten. Steden kunnen belangrijke economische, politieke en sociale functies hebben, maar je kunt ook met een milieubril op naar steden kijken.


Opgave 0.1
Welke stad, die je ooit bezocht vind jij het leukst, mooist, meest indrukwekkend? Leg uit wat deze stad zo bijzonder maakt.


Opgave 0.2
a. Noteer 3 grote steden die je ooit bezocht hebt.
b. Wat is de grootste stad van de 3 steden die je bij a hebt opgeschreven? Zoek in de
atlas op welk van de 3 steden het grootste is.
c. Had je de uitkomst bij vraag b verwacht?
d. Vind je het verblijf in zulke grote steden prettig of juist niet? Waarom?


Opgave 0.3
a. Welke stad zou je wel eens willen bezoeken? Waarom?
b. Welke stad zou je niet hoeven bezoeken Waarom niet?

 

 

New York
New York

1. Meera, Bamboemeisje uit Mumbai

2. De wereld van de grote stad

Metropolis: nieuw in de stad

Wat is een stad?

Wat is een stad?

Dat je in een stad loopt, dat merk je meestal wel. Hoge bebouwing, veel verkeer, winkels en bedrijven. Maar wat nu precies een stad is, daar verschillen de meningen over. Vroeger was het eenvoudiger. Sommige plaatsen kregen stadsrechten. Als de heerser (een graaf of bisschop) van een gebied stadsrechten had verleend, dan was de nederzetting een stad. De inwoners van die plaats mochten dan grachten graven en muren bouwen om zicht te verdedigen, een markt houden, recht spreken, enz.

Een moderne stad heeft een aantal kenmerken. Ten eerste heeft een stad een bepaald inwoneraantal. Dit verschilt van land tot land. In Nederland wordt de grens bij ongeveer 30.000 inwoners gelegd. Een tweede kenmerk is dat een stad een aantal verzorgende functies moet hebben voor haar omgeving. Een stad kan een ziekenhuis hebben, een school of theater. De omgeving van de stad maakt hier gebruik van. Een derde kenmerk is de dichtheid van de bebouwing. In een stad staan de gebouwen veel dichter op elkaar dan in de omgeving van de stad.

 

Stadsrechten: regels en wetten

Het ontstaan van steden.

Het ontstaan van steden.

Waardoor is er op de ene plek wel een stad ontstaan en op de andere plek niet? Dat heeft te maken met vestigingsplaatsfactoren: de redenen waarom mensen zich op een bepaalde plaats willen vestigen. Het kan zijn dat er ergens een stad is gekomen, omdat de omgeving vlak en vruchtbaar is, of omdat op die plaats een handelsweg een rivier kruiste. Een nederzetting ontstond ook vaak op de plaats waar een rivier in zee uitmondt of op een plaats waar grondstoffen werden gevonden, zoals ijzer of steenkool. Een voorbeeld is Antwerpen. Het ligt op een oude handelsroute op een punt waar de rivieren de Schelde en de Leie samenkomen. Daarnaast is het gebied vlak en vruchtbaar.

Een nederzetting moet ook gunstig liggen ten opzichte van andere steden en gebieden. Antwerpen heeft goede verbindingen met dichtbevolkte gebieden in de rest van Europa. Een stad in het noorden van Zweden bijvoorbeeld heeft dat niet, terwijl daar wel grondstoffen zoals ijzererts gevonden worden.

Veel van de steden in West-Europa die op dit moment tot de grotere en (in economisch, bestuurlijk en cultuur opzicht) belangrijkere behoren zijn ontstaan vanaf de 11e eeuw. De oorzaak voor de groei van de steden was de opkomst van de groter wordende internationale handel in de middeleeuwen.

 

Eerste steden: ontstaan van middelseeuwse steden.

Soorten steden in Nederland.

Soort steden:

In Nederland zijn er 4 soorten steden:
- Historische steden. Deze zijn meestal heel oud. Van sommige steden weten we niet eens wanneer ze ontstaan zijn. Ze hebben vaak nog wel een historische kern met nauwe straatjes, oude gebouwen en huizen. Ook zijn er soms nog overblijfselen van grachten en stadsmuren. Voorbeelden zijn Amsterdam, Utrecht, Deventer en Groningen.
- Dorpen die zijn uitgegroeid tot een stad. Tussen ongeveer 1860-1930 kwam de industrialisatie in Nederland op gang. De arbeiders trokken naar de plaatsen waar de fabrieken stonden. Deze plaatsen groeiden dan uit tot grote steden. Voorbeelden zijn Apeldoorn, Hengelo en Tilburg.
- Groeikernen. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw trokken veel mensen weg uit de grote steden. Ze wilden meer ruimte en groen. De regering wees vlak buiten de grote steden bepaalde plaatsen aan waar ze konden gaan wonen. Oorspronkelijk waren dit dorpen of kleine stadjes. Deze groeikernen werden zo ook steden. Voorbeelden zijn Purmerend, Zoetermeer en Capelle aan de IJssel.
- Nieuwe steden. Toen Flevoland ingepolderd was, heeft men daar Lelystad en Almere gebouwd. In de 19e eeuw is Den Helder als nieuwe stad gebouwd. Dat had te maken met de marinehaven die daar was aangelegd.

Opgave 2.1
Noteer de namen van de volgende 6 steden met daarachter het type stad: Eindhoven, Dordrecht, Nieuwegein, Zwolle, Emmeloord, Raalte.

Opgave 2.2
Zoek Willemstad op in de Atlas. Tot welk soort stad behoort Willemstad? Waaraan kun je dit zien?

3. Steden in verandering

CBD: Burgess model
CBD: Burgess model
CBD: Hoyt model
CBD: Hoyt model

De opbouw van een stad.

De opbouw van een stad.

De binnenstad:

De oude binnensteden zijn de afgelopen honderd jaar nogal veranderd. Er wonen weinig mensen meer. Er zijn vooral winkels en uitgaanscentra. In de statige, oude huizen en grachtenpanden zitten vaak kantoren en nog maar weinig panden worden bewoond. Tevens vestigden zich hier overheids-, sociale en culturele instellingen. Dit gebied wordt aangeduid als het Central Business District.
In het centrum van de stad vestigen zich voornamelijk studenten, yuppen en dinkies. Een yup is een jong persoon met een verantwoordelijke en goed verdienende (kantoor)baan, die zijn of haar loon gebruikt om er een exclusieve trendgevoelige levenstijl op na te houden. Om zo te kunnen leven is een yup ongehuwd, of heeft een goedverdienende partner, in welk geval hij of zij ook wel dink (Double income, no kids) genoemd wordt. Een yup heeft meestal (nog) geen kinderen.

Oude arbeiderswijken:

Door de industrialisatie trokken aan het einde van de 19e eeuw en aan het begin van de 20e eeuw veel mensen naar de stad. Daar waren de fabrieken en dus werk te vinden. Er werden voor deze arbeiders woningen gebouwd. Deze arbeiderswijken lagen rondom het centrum, waar toen ook de fabrieken en werkplaatsen stonden. De woningen waren goedkoop gebouwd en stonden in rijen dicht op elkaar. De straten waren nauw en er was weinig ruimte voor groen. Tegenwoordig zijn de meeste bedrijfjes en werkplaatsen verhuisd naar de rand van de stad. Daar is meer ruimte, minder overlast en zijn ze veel beter bereikbaar dan aan de rand van het drukke centrum.

De kwaliteit van de woningen in deze wijken was niet zo goed. Toen de welvaart toenam in de jaren zestig, trok iedereen die het enigszins kon betalen, weg uit deze wijken. De buitenlanders die in de jaren ’60 en ’70 veel naar Nederland kwamen, gingen vaak in deze wijken wonen, want de huren waren niet hoog. Veel van deze wijken zijn nu behoorlijk opgeknapt. De slechtste woningen zijn gesloopt en andere vernieuwd. Ook zijn er veel winkels gekomen die zich richten op buitenlanders.

In de periode 1910-1940 maakten veel gemeenten uitbreidingsplannen. Er kwamen grote woningbouwprojecten. Er werden grote woningblokken gebouwd die soms een hele wand langs een plein of straat vormden. Er kwam meer aandacht voor de buitenkant van de woningen en hoe straten en pleinen eruit zagen. Deze waren dan ook ruimer opgezet dan in de arbeiderswijken van rond 1900. Voor de indeling van de woningen bleef weinig aandacht. Het was krap binnen en bewoners hadden last van vocht en geluid. In de jaren ’30 werden er voor het eerst ook lage flats gebouwd, maar dan dwars op de straat in plaats van evenwijdig met de straat.

Oudere wijken en woningen voor de middenklasse:

Tot 1940 werden er ook wijken gebouwd met lage eengezinswoningen. Dit noemde men tuindorpen. De woningen waren groter en niet zo dicht op elkaar gebouwd, de wijken waren ruimer opgezet en ook was er meer groen, zoals parken. De kwaliteit van de woningen was een stuk beter. Meestal kwamen hier mensen wonen die het wat beter hadden, de middenklasse. Hier woonden ambtenaren, opzichters van fabrieken, kantoorklerken enz. Kortom, iedereen die wat meer verdiende dan de arbeiders. Deze wijken lagen iets verder van het centrum.

In veel plaatsen zijn er in de periode 1920-1940 veel huizen gebouwd langs de belangrijkste wegen en straten van die tijd. Het zijn vaak vrij grote woningen. Je kunt niet spreken van wijken.

Wijken vanaf de jaren ’60:

Na de Tweede Wereldoorlog was er woningnood: er waren te weinig huizen. Er werden daarom in de jaren ’50 en begin jaren ’60 snel veel woningen gebouwd. Het ging vooral om ‘snel’ en niet om ‘mooi’. Dit zijn de wat oudere rijtjeshuizen en de portiekflats van drie à vier etages hoog.

Rond 1965 kregen de mensen meer welvaart. Ze wilden niet meer in de overvolle, drukke wijken rondom het centrum wonen. Ze wilden betere, ruimere woningen en meer groen. Aan de rand van de stad werden nieuwe wijken gebouwd. In deze wijken werden ook kleine winkelcentra gebouwd.

Er werden hoge flats gebouwd in een parkachtige omgeving. De woningen in die flats waren behoorlijk ruim, hadden grote ramen voor voldoende licht. Er waren brede asfaltwegen naar de flats toe en om de flats was er voldoende groen. Een voorbeeld van zo’n wijk is de Bijlmer in Amsterdam-Zuidoost, of Overvecht in Utrecht.

Tegenwoordig willen de meeste mensen niet meer in de flats wonen. Deze ruime flats zijn wel aantrekkelijk voor grote groepen allochtonen. Deze groep had gemiddeld meer kinderen dan een Nederlands gezin en omdat niet iedereen er wilde wonen, waren de huren laag. Deze wijken verloederden hierna vaak. De rijkere middenklasse was weggetrokken, het onderhoud werd minder en men voelde zich vaak niet veilig in de parkachtige omgeving tussen de flats. Tegenwoordig worden veel flats gesloopt en worden er in de plaats woningen neergezet waar meer vraag naar is: laagbouw. Deze woningen zijn vaak duurder en de oorspronkelijke bewoners van de flats kunnen dat vaak niet betalen.

Naast de grote wijken met flats aan de rand van de stad, trokken de mensen vanaf midden jaren zestig ook naar de groeikernen vlak buiten de stad. Daar kwamen royale rijtjeswoningen en twee-onder-een-kapwoningen. Deze woningen hadden een eigen tuin en veel licht vanwege de grote ramen. Daarom worden deze woningen ook wel doorzonwoningen genoemd.

In de jaren ’70 en begin jaren ’80 was er nog steeds wel seriebouw. Met seriebouw wordt een groep of rij dezelfde soort woningen bedoeld, bijvoorbeeld rijtjeshuizen of flats. Maar er werd meer gekeken naar de wensen van de bewoners. Kenmerkend uit die tijd zijn de woonerven: speels opgezette wijken met bochtige straatjes en drempels waarin je gauw verdwaalt. Voor kinderen was het prachtig. Je kreeg echt een buurtgevoel. De huizen waren ook anders: geen doorzonwoningen meer, maar speelser met kleinere ramen. Daarnaast werden er ook ruimere twee-onder-een-kapwoningen gebouwd. Ook verschenen er bungalows: lage woningen met een grote tuin helemaal om de woning.

Wijken vanaf 1985:

Vanaf deze tijd werd er van alles gebouwd. In de meeste middelgrote steden en grotere dorpen kwamen wijken en buurten met goedkopere seriebouw, maar ook luxe twee-onder-een-kapwoningen en villa’s. Wat vooral opviel, was de aandacht voor architectuur. Ook werd er rekening gehouden met het milieu. Er kwamen wijken waar het regenwater werd gebruikt en voor de energie zonnepanelen werden geïnstalleerd. Vanaf de jaren negentig verschijnen er vooral in de grote steden woonblokken en appartementencomplexen.

Opgave 3.1.
Bekijk GB 28 en 29 (26 en 27). Je ziet hier 4 wijken in Alkmaar. Noteer van elke wijk in welke periode het waarschijnlijk is ontstaan.

Opgave 3.2.
De oude arbeiderswijken ontstonden rond de fabrieken. Het was daar ongezond vanwege de stank en het lawaai. Waarom werd toch juist voor deze plekken gekozen?

Opgave 3.3.

Wie woont waar in de stad? Maak met behulp van de onderverdeling van de stad volgens de twee modellen van Burgess en Hoyt een schema met wie, welk soort bewoners, waar in de stad woont. (Lees hierbij ook goed te tekst: de opbouw van de stad door!) 

 

4. Megasteden, megaproblemen

Wonen in Sloppenwijk (Kenia)

Mexico stad: miljoenen stad gebouwd op een meer

informele sector: van autoband tot slipper

Favela's (sloppenwijken) in Rio de Janeiro

Leven in de stad Lima (hoofdstad van Peru)

Opdracht §4 Megaproblemen in de stad

Opdracht: megaproblemen.

1. Lees §4 megasteden, megaproblemen.

2. Welke bekende begrippen ben je tijdens het lezen tegen gekomen?

3. Geef van elk begrip in de tekst de juiste omschrijving.

4. §4 gaat over de groei van de steden en de problemen die daarbij ontstaan. Geef met behulp van het gelezen stuk een definitie voor het woord "krottenwijk".

5. Waarom ontstaan er krottenwijken bij grote steden? Probeer met je buurman/buurvrouw zoveel mogelijk ideeën/redenen op te schrijven.

6. Welke megaproblemen die in steden voorkomen ben je tegen gekomen tijdens het lezen? 

7. Zijn er nog andere problemen die zich voordoen in de steden en haar wijken, die niet genoemd worden in de tekst? 

8. Hoe zijn de megaproblemen in de megasteden ontstaan? Geef voor elke megaprobleem een verklaring.

9. Zijn er oplossingen voor de megaproblemen in de megasteden? Zo ja of nee leg je keuze uit.

10. Onstaan deze megaproblemen ook in de Westerse Wereld (VS, EU en Japan)? leg je antwoord uit.

Bolivia: krottenwijk
Bolivia: krottenwijk

5. Brussel en Lagos: spin in het web

6. I'm from Lagos. Ik ben van Brussel

7. Nederland: land zonder een echt grote stad

Get Microsoft Silverlight
Of bekijk de flash versie.

Geoclips: De stad groeit, stedelijke gebieden, platteland verdwijnt, de stad nu en in de toekomst

Verstedelijking in Nederland

De Creatieve Stad

De groei van steden.

De groei van steden:

Door de industrialisatie trokken aan het einde van de 19e eeuw en aan het begin van de 20e eeuw veel mensen naar de stad. Op het platteland was niet genoeg werk. In de steden was wel werk te vinden. Deze trek naar de stad noemen we urbanisatie. De steden groeiden snel. Zo ontstonden er tot ongeveer 1990 een aantal wijken in de stad met allemaal hun eigen kenmerken. In de meeste plaatsen zijn deze stadsdelen, wijken of buurten goed te herkennen. Veel steden groeiden over de stadsgrenzen heen en slokten de plaatsen eromheen op. Zo’n uitgegroeide stad noemen we een agglomeratie.

De urbanisatie ging ongeveer door tot 1960. In die tijd kwam er meer welvaart. De mensen wilden niet meer in de overvolle, drukke steden wonen. Ze wilden betere, ruimere woningen en meer groen. Veel mensen trokken weg. Deze trek uit de stad noemen we suburbanisatie. De regeringen wees om de grote steden bepaalde plaatsen aan waar ze konden gaan wonen: de groeikernen.

De term voorstad wordt gebruikt voor de randgemeenten die de centrale stad van een agglomeratie omringen. Een voorstad met een geringe eigen werkgelegenheid wordt wel slaapstad, forensenstad of suburb genoemd. Een suburb verenigt aantrekkelijke kenmerken van een stad, zoals de nabijheid tot stedelijke voorzieningen, met die van het platteland, zoals de beschikbaarheid van huizen op relatief ruime kavels.

Ook de bedrijven trokken uit de centrale stad. Ze vestigden zich vaak op grote industrieterreinen aan de rand van de stad. Daar was meer ruimte om uit te breiden, de grond was goedkoper en het bedrijf was veel beter bereikbaar.
Zo breidde de invloed van de centrale stad zich uit. De agglomeratie werd een stadsgewest: een gebied met een centrale stad, waarin de plaatsen op allerlei manieren functies voor elkaar hebben. In de centrale stad wordt er gewerkt en uitgegaan; in de plaatsen eromheen wordt vooral gewoond en geslapen. Deze stadsgewesten groeiden steeds meer naar elkaar toe, vaak via belangrijke verbindingswegen. Zo ontstonden stedelijke gebieden: een aantal stadsgewesten die goed met elkaar verbonden zijn.

Opgave 7.1
a. Bekijk GB32A en 33B (alleen 53e editie). Wat valt je op als je naar het Nederlandse landschap kijkt in de periode 1900-2004.
b. Noteer alle grote veranderingen, die zich tussen 1900 en 2004 hebben voorgedaan.

Opgave 7.2.
Bekijk nogmaals GB32A en 33B (Alleen 53e editie). Geef twee verklaringen voor de toename van de bebouwing en wegen tussen 1900-2004.

Nederland van Boven: aflevering wonen

Nederland van boven: aflevering wonen

Open bestand Opdracht Nederland van boven: aflevering wonen/stad

8. Gedonder in de stad

Utrecht groeit, met nieuwbouwwijken en een superhoge toren

Problemen in de stad.

Problemen in de stad.

Files:

De suburbanisatie heeft voor enkele problemen gezorgd: files en een stad die armer werd. Veel mensen moesten op en neer reizen van hun woonplaats naar het werk in de centrale stad. Deze mensen worden forensen genoemd. Inwoners van Almere of Purmerend moesten elke dag naar hun werk aan de zuidkant van Amsterdam of Schiphol. De wegen konden al dit verkeer niet aan en er ontstonden files. Dit probleem wordt steeds groter. Het is namelijk niet eenvoudig om nieuwe wegen erbij te bouwen. Ruimtegebrek en luchtverontreiniging spelen daarbij een grote rol. Ook het openbaar vervoer kan tot nu toe de problemen niet wegnemen, ondanks alle plannen.

De verarmde stad:

Door de toegenomen welvaart trokken veel mensen met een hoger inkomen en gezinnen
met kinderen weg uit de stad: de suburbanisatie. Zij konden een woning buiten de stad betalen. Degenen die het niet konden betalen, de armere mensen dus, bleven in de stad. Daarnaast trekt de stad vooral armere groepen aan: studenten, jonge werknemers en buitenlanders die naar Nederland komen. Op deze manier verarmt de stad, want de belastinginkomsten zullen tegenvallen. De buurgemeenten van de centrale stad zijn meestal wel rijk. De buurgemeenten maken wel gebruik van de centrale stad, maar betalen er niet voor. Daarom wil de centrale stad deze buurgemeenten graag annexeren: inlijven bij de grote stad. Dit lukte echter lang niet altijd. De stad moest dus wel op een andere manier weer aantrekkelijk worden gemaakt.

Opgave 8.1.
In het bovenstaande stukje wordt verteld dat de steden steeds armer worden. Noem hiervoor minstens 2 oorzaken.

Opgave 8.2.
Op welke manieren maken de bewoners van de buurgemeenten gebruik van voorzieningen in de stad? Noem er minstens 3.

Opgave 8.3.
Welke maatregelen kan de overheid nemen om het fileprobleem rond de grote steden op te lossen? Probeer er minstens 5 te bedenken.

Oplossing voor problemen: de compacte stad.

De overheid kwam met een aantal maatregelen om de stad weer aantrekkelijk te maken voor hun bewoners.

Ten eerste werden de slechte arbeiderswijken uit het begin van de twintigste eeuw aangepakt. Ook werden de wijken uit de jaren ’50 en ’60 aantrekkelijker gemaakt. De slechtste woningen werden gesloopt. Ook gingen een aantal flats tegen de vlakte. Dit noemt men sanering. In de plaats kwamen royalere woningen die beter aansloten bij de wensen van de bewoners. Meestal was dit laagbouw. De woningdichtheid per hectare nam dus af.

Sommige woningen en buurten werden niet gesloopt, maar opgeknapt. Dit wordt renovatie genoemd. Een probleem is dat de huren van de nieuwe woningen flink omhoog gingen. Dat konden veel mensen die hier eerst woonden niet betalen.

Verder werden oude en verlaten industrieterreinen volgebouwd met luxe laagbouw woningen. Ook verschenen er veel luxe appartementencomplexen in de buurt van het centrum.

Vinexlocaties:

De belangrijkste maatregel was het bouwen van Vinexlocaties: grote woonwijken die aan de rand van de stad gebouwd werden. Niet iedereen was even enthousiast over deze nieuwe wijken. In snel temp werden grote hoeveelheden woningen uit de grond gestampt. Hele straten en soms hele buurten werden met dezelfde huizen gebouwd. Daarnaast werden de straten kaasrecht aangelegd. Om te bezuinigen, kwamen er later vaak pas winkels en voorzieningen. Ook was de architectuur modern en afwijkend. Toch hebben de ontwerpers wel geleerd van hun fouten. De wijken die na 2000 gebouwd zijn en nog gebouwd worden, zijn meer afwisselend. Ook worden de voorzieningen eerder aangelegd.

Met al deze maatregelen probeerde men de stad compacter te maken. Een aantal problemen werd zo aangepakt. Meer mensen komen dichter bij het werk in de stad wonen. Met goede fietspaden en openbaar verover zou het aantal files toch moeten verminderen. In de Vinexlocaties worden vooral veel duurdere woningen gebouwd, om zo rijkere huishoudens te lokken. Het probleem van de arme stad zou zo verminderen.

Ook een ander probleem zou door de compacte stad opgelost kunnen worden. Tussen de vier grote steden van de Randstad ligt een grote open ruimte: het Groene Hart. De afgelopen dertig jaar is dit gebied al behoorlijk kleiner geworden. Als er geen maatregelen worden genomen, is dit gebied over nog eens dertig jaar volgebouwd. Door alle ruimte in de stad te benutten, op te vullen en tegen de stad aan te bouwen, ontstaat de compacte stad. Alle ruimte wordt benut. Zo hoeft de stad maar beperkt uit te breiden en kan de regering de open ruimte tussen de steden beschermen.

Opgave 8.4.
Bekijk GB 67A en D (62B en D).
a. Welk verschil zie je tussen de twee kaarten?
b. Waardoor is dit verschil tussen beide kaarten ontstaan?
c. Wat betekent dit voor het Groene Hart?

 


 

Open bestand 5 stedelijke problemen 5 oplossingen (deel 1)

Open bestand 5 stedelijke problemen 5 oplossingen (deel 2)

Begrippen

Opdracht CBS in de Klas: Stad en land

CBS-gegevens vertellen een verhaal over veranderingen in de stedelijke en landelijke omgeving.

Lesplan EduGIS HAVO/VWO onderbouw

We noemen een stad een stad omdat het anders is dan wat er omheen ligt, namelijk “het platteland” (ook wel "de landelijke omgeving" genoemd).
Het onderscheid tussen stad en platteland bestaat al heel lang. De Griekse filosoof Plato (ca. 400 v. Chr.) sprak al over de “vurige samenleving van de stad” en de “simpele samenleving van het boerendorp”. Sinds die tijd is er natuurlijk veel veranderd. Boerendorpen zijn uitgegroeid tot steden en steden zijn verder gegroeid, soms zo sterk dat er geen platteland meer over is.
In deze module onderzoeken we de grootste stad van Nederland (Amsterdam) en een landelijk gebied daar niet ver vandaan (de Beemster).
Daarbij kijken we naar het heden (nu), het verleden (toen) en de toekomst (straks).

Kerndoelen


36.  De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij respectvol met kritiek om te gaan.
38.  De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen.
40.  De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken.

De lesmodule is geschikt als aanvulling op en vervanging van delen van de lesstof voor het tweede leerjaar, bijv. bij de onderwerpen Nederland verandert, Steden, Nederlands landschap en Eigen omgeving.

Open het lesplan in EduGIS: http://www.edugis.nl/lesmodules/cbs/hv/onderbouw/

Open het lesplan als PDF: http://www.edugis.nl/lesmodules/cbs/assets/CBS-hvo.pdf