Het saldo

Het saldo

Inleiding

Saldo is een belangrijk begrip in de veehouderij. Uit het saldo kun je veel afleiden over de rentabiliteit van het bedrijf.

In dit arrangement leer je de basis en de manier van saldoberekening kennen.

 

 

 

Geschatte studiebelasting:
Het arrangement bestaat uit 16 contacturen incl. theorietoetsen.
Daarnaast zal er naar verwachting 15 uren voor zelfstudie en het maken van schoolopdrachten moeten worden besteed.
Tenslotte moet er een begroting worden gemaakt van een praktijkbedrijf (eigen bedrijf of BPV bedrijf). Dit kost naar verwachting 4 à 6 uur.

De totale studielast komt daarmee op 35 uur voor de gemiddelde leerling. Dit kan natuurlijk per leerling verschillen.

Oefensituatie

De oefensituatie is het eigen bedrijf en het bedrijf in de buitenregio.

Op het veehouderijbedrijf in de buitenregio,moeten gegevens verzameld worden en verwerkt in de begru/begva/begplu.
Ook worden gegevens op het eigen bedrijf verzameld als vooroefening op de buitenregio-opdracht.

Echter vooraf zijn er klassikale lessen en oefenopdrachten, die noodzakelijk zijn om te kunnen werken met bovengenoemde begrotingsprogramma's.

Een groot deel van dit arrangement bestaat uit het leren omgaan met economische begrippen.

 

Leerdoelen

Na afronding van dit arrangement kun je:

  • aangeven wat de betekenis is van het saldo
  • het saldo berekenen op basis van technische kengetallen

Werkprocessen

Dit arrangement hoort bij de proeve "managen animal business".

 De opgedane kennis is nodig om het buitenregioverslag (aan het eind van klas 2) goed te kunnen maken. Dit verslag dient als basis voor SWOT analyse en alle bijbehorende theorie, die in klas 3 wordt behandeld in de PvB "managen animal business".

De volgende werkprocessen uit genoemde proeve komen hierin naar voren. Het is echter slechts een aanzet tot de SWOT - analyse. Alleen het verzamelen en beoordelen van de gegevens tot aan het saldo worden behandeld.

Werkprocessen die aan bod komen:

4.7.   Bewaakt financiële situatie en verantwoordt deze.

4.9    Beheert de bedrijfsadministratie.

 

 

Bronnen

Saldo in de melkveehouderij1

Opbrengsten vs ontvangsten

schema invullen begru;begva

analyse melkvee

KWIN 2010

instructie invullen begru;begva

Instructieinvullensaldobegroting

blanco begru

blanco begva

blanco begplu

begru Oostmelk

begva oosterhuis

Instructie buitenregioverslag rundvee

werkbladen buitenregioverslag rundvee

Instructie buitenregioverslag varkens

werkbladen buitenregioverslag varkens

Instructie buitenregioverslag pluimvee

werkbladen buitenregioverslag pluimvee

Leereenheden

Het arrangement saldo bestaat uit meerdere leereenheden. Deze staan onder de knop leereenheden vermeld.

Opbrengsten vs ontvangsten:
Hierin moet duidelijk worden wat het verschil is tussen opbrengsten en ontvangsten; uitgaven en kosten.

Opbrengsten:
Hier worden de opbrengsten op een veehouderijbedrijf behandeld.

Kosten:
De kosten op een veehouderijbedrijf komen hier aan de orde.

Het saldo:
Het kengetal saldo is een maatstaf bij de beoordeling van de rentabiliteit van een bedrijf. Hier wordt uitgelegd wat saldo is.

Begrotingsprogramma's
In dit onderdeel kun je oefenen met een begrotingsprogramma . Afhankelijk van de veehouderijtak op het bedrijf kies je voor begru;begva of begplu.
In dit arrangement beperken we ons tot de eerste 3 tabbladen van dit programma.


 

 

De balans

 

Het hart van de bedrijfsadministratie is de balans. Alles wat er gebeurt op een bedrijf heeft invloed op de balans. Om te kunnen begrijpen wat kosten en opbrengsten zijn,moet je ook weten wat een balans is. In de volgende leereenheden gaan we in op de kosten en opbrengsten. Nu gaan we wat opdrachten doen met de balans.

 

 

 

 

 

 

Balans per 1-1-2009

Grond                       € 200.000                            Eigen vermogen                € 350.000
Gebouwen              € 140.000                           Hypotheeklening               € 200.000
Werktuigen             € 120.000                           Crediteuren                            10.000
Vee                                80.000
Debiteuren                  10.000
Bank                               8.000
Kas                                   2.000
                                   __________                                                                            ___________
Totaal                        € 560.000                                                                          € 560.000

 

a.     Hoe groot zijn de bezittingen?

b.     Hoe zijn deze betaald (gefinancierd)?

c.      Wat verandert er op de balans als je een werktuig koopt voor € 8.000 en betaalt per bank?

d.     Wat verandert er op de balans als je  melkgeld ontvangt per bank voor € 2.000 over geleverde melk in het lopende boekjaar?

e.     Wat zijn debiteuren?

f.       Wat zijn crediteuren?

g.     Wat verandert er op de balans als je een debiteur aan jou een rekening betaalt per bank van € 1000?

h.     Wat verandert er op de balans als jij aan een crediteur een rekening betaalt per bank van € 1000?

Opbrengsten vs ontvangsten; kosten vs uitgaven

Opbrengsten vs ontvangsten;  kosten vs uitgaven

 

Op  het  bedrijf  komt  via  de  bank  regelmatig  geld  binnen,  bijvoorbeeld  uit  de  verkoop  van  producten.  Deze inkomsten zijn niet gelijk aan de opbrengsten over die periode.

 

Wat zijn precies opbrengsten?

 

Een voorbeeld om dat duidelijk te maken.

 

 Voorbeeld

Aan het begin van het boekjaar heeft een veehouderijbedrijf:

    10.000,- aan vorderingen,

    5.500,- aan voorraad eindproducten.

 

Deze inkomsten zullen in de loop van het boekjaar binnenkomen. Als opbrengst moeten ze echter bij het vorige boekjaar gerekend worden.

 

Aan het einde van het boekjaar heeft hetzelfde bedrijf:

    6.500,- aan vorderingen,

    4.500,- aan voorraad eindproducten.

 

Beide posten worden bij de opbrengsten van het af te sluiten boekjaar geteld, ofschoon ze nog niet ontvangen zijn.

 

Op vergelijkbare manier werkt het bij de kosten. Onbetaalde nota's op 1 januari 2009 mogen niet als kosten voor dat jaar worden gerekend als ze betaald worden. Onbetaalde nota's op 31 december 2009 moeten wel bij de kosten van 2009 gerekend worden,ook al zijn ze niet betaald.

 

In onderstaande opdrachten kun je oefenen met deze lesstof. 

 

Opdrachten:

Klik op onderstaande link en maak de opdrachten.

 

 Opbrengsten vs ontvangsten

 

 

 

 

Bij veehouderijbedrijven, in het bijzonder in de varkenshouderij en de rundveehouderij, is nog een  factor van invloed op de opbrengsten. Als de waarde van de veestapel aan het einde van het jaar hoger is dan aan het begin van het jaar, dan levert je dat geen inkomsten op, maar het zijn wel opbrengsten. Deze vallen onder

de post aanwas. De post aanwas is dus de toename van de waarde van de veestapel. Om deze post goed te berekenen heb je normen nodig.

 

Aanwas

 

Een melkveehouder heeft aan het begin van het boekjaar 74 melkkoeien en 65 stuks jongvee. Aan het einde van het boekjaar zijn dit 78 melkkoeien en 59 stuks jongvee. Het normbedrag per koe is 900,-, voor jongvee

is dit 550,-.

Bereken de post aanwas voor dit jaar.

 

Opbrengsten

 

Opbrengsten

 

De opbrengsten op het melkveebedrijf bestaan uit:

   melkopbrengst,

   omzet en aanwas,

   overige opbrengsten.

 

Melkopbrengst

Het grootste deel van de opbrengsten van een melkveebedrijf bestaat uit de opbrengsten van de melk. Elk melkveebedrijf in Nederland heeft een melkquotum. Dit bestaat uit een vastgestelde melkhoeveelheid, aangegeven in kg melk, en de vetreferentie. Dit laatste is het maximale vetpercentage dat bij de vastgesteld hoeveelheid melk geproduceerd mag worden. Als het vetgehalte boven de vetreferentie komt, dan volgt er een korting op de hoeveelheid melk.

 

Melkprijs 

De volgende factoren hebben invloed op de uit te betalen melkprijs:

   negatieve grondprijs en daarnaast uitbetaling voor vet en eiwit;

   kwantumtoeslag bij > 700 000 kg melk, bijvoorbeeld € 1,13 per 100 kg melk;

   heffingen Productschap voor Zuivel, ca. € 0,09 per 100 kg melk;

   zomerkortingen en wintertoeslag.

 

De opbouw van de melkprijs zie je in onderstaande melkafrekening . Hier zie je ook de zaken die je kunt beïnvloeden

 

Aan Campina-Melkunie wordt 1,14 maal zoveel zomermelk als wintermelk geleverd. Voor de invoering van het toeslag-en-kortingsysteem was dat 1,31 zoveel. In Ierland werd in 1986 nog twintig maal zoveel zomermelk

als wintermelk geleverd. In Nieuw-Zeeland wordt op sommige plaatsen in de winter helemaal geen melk verwerkt.

 

De toeslag in de winter is bijvoorbeeld 3,16 per 100 kg melk, de zomerkorting is 1,81 per 100 kg melk. Melkfabrieken willen een ‘vierkante’ aanvoer: een constante aanloop gedurende het hele jaar. Het gaat dan natuurlijk weer om de vet- en eiwithoeveelheden.

 

Vragen:

1.  Wat bedoelen we met negatieve grondprijs?
2.  Waarom krijg je 's zomers een korting en 's winters een toeslag op de melkprijs?
3.  Waarvoor wordt de heffing PZ (productschap Zuivel) gebruikt?


Open bestand melkafrekening

Open bestand opdracht 1 melkopbrengsten

 

Omzet en aanwas

 Omzet = verkoop van vee − aankoop van vee.

 De bedrijven worden steeds meer gesloten. Dat betekent dat er steeds minder aankoop plaatsvindt.

 Verkoop bestaat uit uitstoot en uitval. Uitstoot vindt plaats wanneer de veehouder dat wil en voor prijzen die

de markt op dat moment biedt. Uitval is niet te voorzien en de opbrengstprijs is nul of zeer laag.

 

Aanwas = de waarde van het vee op de eindbalans − de waarde van het vee op de beginbalans.

 

 Opdracht 4:  Aanwas berekenen

  

Van een bedrijf met een roodbonte veestapel met een gespreid afkalfpatroon zijn de volgende gegevens bekend:

Beginbalans                             eindbalans

aantal melkkoeien                                 68                               75

aantal stuks vaarskalveren                    18                                18

aantal stuks pinken 1-2 jaar                   16                                18

aantal vaarzen > 2 jaar                          1                                    4

 

Bereken met behulp van KWIN de aanwas.

 

Opdracht 5:  Omzet berekenen

Zoals in de vorige leereenheid is aangegeven,is de omzet gelijk aan de verkopen min de aankopen.

Van het bedrijf uit opdracht 4 is verder gegeven:
 In het boekhoudrapport staat dat er 4 melkkoeien voor de slacht zijn verkocht; 30 stierkalveren en 12 vaarskalveren.
Bereken m.b.v. KWIN de omzet op dit bedrijf.  Bereken daarna de omzet en aanwas.

 

 

 

 

 

 

 

 

Kosten

Opdracht 1:

 

Opgave melkafrekening

Gegeven van een melkveebedrijf:

Geleverde melk:                       500.000 kg

50% zomermelk            zomermelkkorting:         € 2,- per 100 kg
50% wintermelk             wintermelktoeslag         € 3,50 per 100 kg
vet % -age        4,3 %
eitwit %-age      3,7 %

Vetprijs:                       € 3,80 per kg
Eiwitprijs                        5,10 per kg

Negatieve grondprijs:               € 3,50 per  100 kg
dividend op aandelen A:           € 0,20 per 100 kg
vaste kosten melkafrekening:    26 stuks à € 60,-  per stuk.

Nabetaling:                              € 9.500

BTW %-age      6 %

Heffing  PZ                              € 0.04 per 100 kg
Heffing melkveehouderij           € 0.03 per 100 kg
Heffing gezondheidsdienst       € 0.04 per 100 kg

Bereken het netto melkgeld van dit bedrijf in het betreffende jaar.
Gebruik de tabel “opbouw van de melkprijs” uit het arrangement als voorbeeld.

 

 

 

 

 

Opdracht 2:Melkprijs berekenen

 

Bereken met behulp van figuur de melkprijs per kilogram bij een verhoging van de eiwitprijs van 0,09 per kilogram.

Hoe komt de eiwitprijs tot stand?

Bereken het verschil in prijs per kg melk tussen zomer- en wintermelk met de gehaltes van het voorbeeld.

 

Opdracht 3: Eiwitgehalte

 

Kijk naar de gevolgen van een verhoging van het eiwitgehalte van de melk. Maak gebruik van de gegevens uit de melkafrekening.

Een veehouder wil het eiwitgehalte met 0,10% op jaarbasis verhogen. Hoeveel brengt dit extra op per jaar?

Het krachtvoergebruik is 30 kg per 100 kg melk. Als hij ander krachtvoer nodig heeft om het eiwitgehalte te verhogen, hoeveel mag dat krachtvoer dan op z’n hoogst meer kosten per kg?

 

Opdracht 4:Vetgehalte

 

Gebruik weer de gegevens uit de melkafrekening. Het vetgehalte is ook van belang voor het financieel resultaat. Stel dat het vetgehalte daalt van 4,40% naar 4,30%. Voorschrift is dat bij een verandering van 0,1% vet een verandering van 1800 kg melk is toegestaan. De veehouder betaalt geen superheffing en er is geen sprake van verevening. Hoeveel melk mag de veehouder extra leveren?

 

  

Kosten

In deze leereenheid komen de kosten op een melkveebedrijf aan de orde.

Hieronder staan de gegevens van een voorbeeldbedrijf,dat we bij deze leereenheid regelmatig zullen gebruiken.

 Iedereen krijgt in het dagelijks leven met kosten te maken. Denk maar aan de uitgaven voor je hobby of sport- vereniging. Voor een veehouder zijn de kosten erg belangrijk. Die bepalen voor een groot deel of je een redelijk inkomen kunt verkrijgen.

 Definitie

 Kosten zijn de in geld uitgedrukte offers die voor de productie in een bepaalde periode noodzakelijk zijn.

 De kosten kun je indelen in toegerekende en niet-toegekende kosten

    toegerekende kosten zijn rechtstreeks toe te rekenen aan het productieproces;

    niet-toegerekende kosten zijn niet toe te rekenen aan het productieproces.

 

Schematische weergave kosten melkveehouderij

Toegerekende kosten
a.         Veekosten                  
                                               1.         Voerkosten (aangekocht voer)
                                               2.         Kosten gezondheidszorg
                                               3.         Overige veekosten

b.         Kosten grasland/voedergewas
                                               1.         Kosten bemesting/herinzaai
                                               2.         Loonwerkkosten
                                               3.         Kosten maisteelt

Niet toegerekende kosten

Dit zijn de kosten van grond,gebouwen,werktuigen, arbeid en algemene kosten.
In dit arrangement wordt daar geen aandacht aan besteed.

 

 

 

Voerkosten:

De voerkosten zijn:

– krachtvoer voor melkkoeien en jongvee,

– aangekocht ruwvoer,

– kalvermelkpoeder voor jonge kalveren,

– eventuele natte krachtvoeders.

 

Schoolopdracht 1:Kosten krachtvoer

Gebruik de gegevens uit voorbeeldbedrijf en beantwoord de volgende vragen. Het

krachtvoergebruik van het jongvee is 0,5 kg per dier per dag. Maak gebruik van KWIN.

a Hoe hoog zijn de totale krachtvoerkosten op dit bedrijf?

b Hoe hoog is het krachtvoergebruik per 100 kg?

c Hoe hoog zijn de krachtvoerkosten per 100 kg?

d Geef een beoordeling van de hoogte van de uitkomsten.

 

Schoolopdracht 2: Kosten kalvermelkpoeder

Maak gebruik van KWIN.

a Hoe hoog worden de kosten van de totale melkpoederaankoop?

b Hoe hoog zijn de kosten melkpoeder per 100 kg melk?

 

Kosten gezondheidszorg

Na de voerkosten kijk je naar de kosten voor gezondheidszorg. Hiervoor is een norm,

die je vindt in KWIN.

 

Schoolopdracht 3 : Kosten gezondheidszorg

a Bereken de kosten gezondheidszorg per 100 kg melk.

b Bij welke omstandigheden kunnen de kosten per 100 kg melk stijgen?

 

Overige toegerekende kosten

Als laatste van de veekosten kijk je naar de overige toegerekende kosten. Deze bestaan

uit de kosten van stro en strooisel, scheren en klauwverzorging, dekgeld en

melkcontrole.

 

Toegerekende kosten: kosten grasland en voedergewassen

Het tweede gedeelte van de toegerekende kosten is gebonden aan grasland en

voedergewassen. Deze kosten bestaan uit kosten van bemesting, kosten van

herinzaai, loonwerk en afrastering en kosten van teelt van de eigen maïs.

Kosten van bemesting

In KWIN vind je de norm voor de prijs per kg stikstof. Daarnaast is voor het grasland

een aantal andere meststoffen nodig, zoals kalk, kieseriet, magnesiet. Deze kosten

bedragen voor zandgrond € 63,- per ha. Op andere grondsoorten zijn minder overige

meststoffen nodig.

Schoolopdracht 4: Kosten bemesting

Hoe hoog zijn voor het voorbeeldbedrijf de bemestingskosten voor het grasland per

100 kg melk?

Kosten van herinzaai, loonwerk en afrastering

De loonwerk- en afrasteringskosten vatten we samen. We gaan ervan uit dat het

bedrijf 10% van het grasland jaarlijks vervangt door herinzaai. Dit kost per ha € 750,-

. De overige loonwerkkosten zijn nogal wat hoger. Voor de voederwinning van gras

en het verspreiden van rundveedrijfmest wordt de loonwerker ingeschakeld. Inkuilen

kost € 1.800,-. Het verspreiden van de 740 m3 mest via zodebemesting kost € 3.620,-

.

Per stalperiode wordt per koe 10 m3 mest geproduceerd; met de mestproductie van

het jongvee hierbij opgeteld, kom je op een totale mestproductie van 740 m3.

De kosten voor afrastering zijn volgens de norm € 38,50 per ha per jaar.

Schoolopdracht 5: Kosten berekenen

a Hoe hoog zijn de kosten van herinzaai per 100 kg melk?

b Hoe hoog zijn de loonwerkkosten per 100 kg melk?

c Hoe hoog zijn de kosten van afrastering per 100 kg melk?

Kosten van maïsteelt

De toegerekende kosten van 1 ha maïsteelt zijn € 1.265, -. Hieronder vallen alle

middelen die je nodig hebt, zoals zaaizaad, bemesting en spuitmiddelen. Verder wordt

alles in loonwerk uitgevoerd, ook het hakselen en transport.

Schoolopdracht 6: Kosten maïsteelt

Bereken de kosten van de eigen maïsteelt per 100 kg melk.

Schoolopdracht 7:Totaal toegerekende kosten

Bereken het totaal van de toegerekende kosten per 100 kg melk.

 

 

 Schoolopdracht 8:

Toegerekende en niet toegerekende kosten 

Noem twee voorbeelden van toegerekende kosten op een melkveebedrijf.

Noem twee voorbeelden van niet-toegerekende kosten op een melkveebedrijf.

 

 

 

 

Saldo

Saldo

 

Een veehouder ontving voor de verkoop van 50 000 eenheden van een bepaald product 4,- per eenheid. Aan het begin van het jaar was er een voorraad van 2000 eenheden; aan het einde van het jaar was de voorraad

1000 eenheden.

 

Aan grondstoffen is een bedrag van 110.000,- uitgegeven. Aan het begin van het jaar is de waarde van de voorraad grondstoffen 2.000,-; aan het einde van het jaar heeft de voorraad grondstoffen een waarde van

4.000,-.

 

Aan overige kosten die aan het product kunnen worden toegerekend, is een bedrag van 22.000,- uitgegeven. Hier zijn geen voorraden aan het begin en aan het einde van het jaar.

Bereken het saldo van dit bedrijf. Bereken het saldo per eenheid product.

Noem drie niet-toegerekende kosten die uit het saldo betaald moeten worden.

 

Het saldo kan uitgedrukt worden per jaar of per eenheid product. Het saldo is een van de belangrijkste kengetallen op een veehouderijbedrijf.

 

Het saldo wordt beïnvloed door de hoogte van de opbrengsten. De opbrengsten zijn afhankelijk van de hoe- veelheid verkocht product en de opbrengstprijs per eenheid. Hetzelfde zie je bij de toegerekende kosten.

 

 

Op deze manier komt het saldo tot stand.

 

  

 

In figuur zie je dat de hoogte van het saldo beïnvloed wordt door de prijs van product en grondstof. Duidelijk

is ook de invloed van het aantal verkochte producten en de hoeveelheid benodigde grondstof.

 

Het saldo beïnvloeden

 

Het schema uit figuur is toe te passen in de veehouderij.

Op welke manier kan een melkveehouder de opbrengstprijs per kg melk verhogen?

Op welke manier kan een vleesvarkenshouder de hoeveelheid verkocht product (kg varkensvlees) verhogen binnen dezelfde bedrijfsopzet?

Op welke manier kan een varkenshouder de voerkosten per kg product verlagen?

 

Het saldo is een belangrijk kengetal voor een veehouderijbedrijf. Bij de beoordeling van het saldo kijk je op de eerste plaats naar de productieresultaten op het bedrijf. Hier heb je als ondernemer of medewerker zelf veel invloed op. Op de tweede plaats let je op de prijzen. Deze volgen voor een groot deel de marktontwikkelingen. De invloed die je op de prijzen hebt, is kleiner dan op de technische resultaten.

Oefeningen met begru/begva/begplu

Inleiding:

We hebben in de vorige leereenheden geleerd wat opbrengsten en kosten zijn; wat saldo is en wat het verschil is tussen toegerekende en niet toegerekende kosten.

We gaan nu gebruik maken van een begrotingsprogramma,zodat we al deze berekeningen niet meer handmatig uit hoeven te voeren.

Om te begrijpen welke rekenregels die programma hanteert, gaan we in deze leereenheid een aantal oefeningen doen.

 

Opdracht:

Open de begru Oostmelk:

Voorbeeld:
Ga naar het tabblad "bedrijfsgegevens" en plaats de cursor op cel E32. Je ziet dan bovenin een formule E28/ E14.
E32 is nl het aantal koeien per ha. E 28 is het aantal koeien en E 14 is het aantasl ha's. Door deze te delen krijg je het aantal koeien per ha.


Zelf doen:
Schrijf van onderstaande cellen de formule op (bv E28/E14) en doe dit ook in woorden (bv aantal koeien/aantal ha's)

 

Tabblad bedrijfsgegevens:

E53

Tabblad saldo
L 10
J22
L38
H6
I6
M25
M29
M39
M6
J24
K15

Tabblad werktuigen
G7
H45
D47

 

Begrotingsprogramma's

Werken met begrotingsprogramma's (begru;begva of begplu)

We hebben in de voorgaande blokken geleerd, hoe we het saldo kunnen berekenen.

Via onderstaande links kun je een keuze maken uit 3 begrotingsprogramma's.

Voor melkveehouderij kies je:    begru

Voor varkenshouderij kies je:    begva

Voor pluimveehouderij kies je:   begplu

 

Opdracht 1

Vul m.b.v. het eerste tabblad  (bedrijfsgegevens) van de begru Oostmelk of de begva Oosterhuis de blanco begru , blanco begva of blanco begplu in.
We hoeven in dit arrangement alleen de eerste 3 tabbladen in te vullen. Daarna kun je controleren m.b.v ingevulde begru Oostmelk of begva Oosterhuis of het het goed gedaan hebt.

Je kunt de  begru Oostmelk en begva Oosterhuis vinden onder de knop bronnen.

Opdracht 2

Nu je weet hoe het programma werkt , moet je van je eigen bedrijf (of een BPV bedrijf) op dezelfde manier de begru/begva invullen. De benodigde gegevens moet je dan opvragen bij dit bedrijf.

 

 

 

Toetsing

  • Er zal een theorietoets gegeven worden. Hiervan moet het cijfer voldoende zijn.
  • Daarnaast moet er een begru/begva/begplu van een bedrijf (BPV bedrijf of eigen bedrijf)worden ingeleverd.
    De eerste 3 tabbladen (bedrijfsgegevens;saldo rund/varken/kip en werktuigen) moeten worden ingevuld.
    Deze wordt beoordeeld met voldoende of onvoldoende.

Reflectie

Bij de reflectie gaan we kijken wat je zelf geleerd hebt.

Opdracht: Maak een half A4-tje waarin je de volgende vragen beantwoord.

- Wat wist je al voordat je aan dit arrangement begon?

- Wat heb je geleerd bij het volgen van dit arrangement?

- Wie of wat heb je daarbij gebruikt?

- Wat heb je uit de praktijk geleerd voor dit arrangement?

 

Voeg deze reflectie samen met de toetstingsresultaten samen en lever het bewijsstuk met de werkprocessen in in de inlevermap van de PvB

Bewijsstukken

Het bewijsstuk bestaat uit één document waarin je het toetscijfer en een beoordeling van de ingeleverde begru/begva/begplu samen met de reflectie aanlevert in de inlevermap van de PvB Managen Animal Business.

Colofon

Dit arrangement is gemaakt door Harry Brummelhuis.

 

 

Dit arrangement is bedoeld ter ondersteuning van het verwerven van competenties door leerlingen van veehouderijopleidingen van AOC Oost te almelo. Er kunnen aan dit arrangement geen rechten worden ontleend. En de vermelde gegevens met betrekking tot toetsing en studielast zijn zorgvuldig samengesteld maar veranderingen zijn mogelijk. De toetsing bijvoorbeeld kan elk cursusjaar door de docent en eventueel teamleider en sectorleider aangepast worden.

 

 Datum laatste veranderingen: 15 juni 2011