Thema 3 - Stevigheid en Beweging

Thema 3 - Stevigheid en Beweging

Voorpagina

Science

   

 

Thema 3: Stevigheid en Beweging

Les 1 - Soorten krachten

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 1.

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat een kracht is

- Ken je de krachten zwaartekracht, magnetische kracht, trekkracht, duwkracht, spierkracht, veerkracht, elektrostatische kracht, normaalkracht, wrijvingskracht en opwaartse kracht.

- Weet je dat de kracht wordt afgekort met de letter F (van Force)

 

Bij deze les kan je proef 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 maken.

Theorie

Soorten krachten

In deze paragraaf ga je leren wat krachten zijn en wat ze doen.

Er zijn verschillende soorten krachten:


Zwaartekracht
Trekt voorwerpen naar beneden


Magnetische kracht
Trekt aan magnetische voorwerpen

Trekkracht / duwkracht
Trekt of duwt aan voorwerpen

Spierkracht
Uit spieren

Veerkracht
Wanneer je een veer indrukt of uittrekt

Elektrostatische kracht
Kracht door (statische) elektriciteit

Normaalkracht
Tegenwerkende kracht aan de zwaartekracht

Wrijvingskracht
Tegenwerkende kracht op oppervlaktes

Opwaartse kracht
Zorgt dat dingen blijven drijven
 


We korten de kracht ook wel af met een letter: de F van Force

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 1. Wat is de letter van de afkorting voor kracht?

▲ Vraag 2. Welke soort kracht zorgt ervoor dat voorwerpen naar beneden worden getrokken?
A) Normaalkracht
B) Trekkracht
C) Zwaartekracht
D) Wrijvingskracht

▲ Vraag 3. Verbind de soort kracht met de juiste beschrijving.

1. Zwaartekracht ●            ●    A. Wanneer je een veer indrukt of uittrekt
2. Magnetische kracht B. Uit spieren
3. Veerkracht C. Kracht door (statische) elektriciteit
4. Spierkracht D. Trekt aan magnetische voorwerpen
5. Elektrostatische kracht E. Trekt voorwerpen naar beneden


Vraag 4. Je schuift een zware doos over een ruwe vloer.
Welke kracht zorgt ervoor dat het moeilijk is om de doos te laten bewegen?

Vraag 5. Je bent in de supermarkt en duwt een zwaar karretje vooruit.
Noem de twee soorten krachten die op het karretje werken.

Vraag 6. Een schooltas ligt stil op de vloer.
Welke kracht zorgt ervoor dat de tas niet door de vloer heen zakt?

Vraag 7. Een magneet trekt een ijzeren paperclip aan zonder deze aan te raken. Hoe heet deze kracht?

Vraag 8. Hieronder zie je een bungeejumper.
Op de bungeejumper werken veel krachten.
Welke kracht zorgt ervoor …
a. Dat de bungeejumper naar beneden valt?
b. Dat de bungeejumper weer naar boven veert?

☆ Vraag 9. Een schooltas ligt stil op de vloer.
Leg uit waarom de tas niet door de vloer heen zakt.
Gebruik hierbij de twee krachten die in dit geval in evenwicht zijn.

☆ Vraag 10. Je schuift een boek over tafel.
Wat zou er gebeuren als er helemaal geen wrijvingskracht zou zijn?

Les 2 - Krachten tekenen

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 1.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een kracht is

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat de onderdelen van een krachtenpijl zijn

- Kan je een krachtenpijl tekenen

Theorie

Krachten tekenen

Krachten kan je ook tekenen.
Dat doe je met een krachtenpijl.
Een krachtenpijl heeft drie eigenschappen:

1. Grootte van de kracht
Dit zegt hoe sterk de kracht is.
Je schrijft dit naast de pijl.
We drukken de grootte van de kracht uit in Newton (N).
Een kracht van 10 Newton is dus sterker dan een kracht van 5 Newton.

2. Richting van de kracht
Dit laat zien welke kant de kracht op gaat.
De pijl wijst altijd in dezelfde richting als de kracht.

3. Aangrijpingspunt van de kracht
Dit is het punt waar de kracht werkt.
Als je een karretje duwt, is de plek waar jouw hand het karretje raakt het aangrijpingspunt.

Een persoon duwt een karretje, met krachtpijl

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 11. Welke eenheid gebruiken we om de grootte van een kracht uit te drukken?
A) Newton
B) Force
C) Meter
D) Seconde

▲ Vraag 12. Wat zijn de drie eigenschappen van een krachtenpijl?

▲ Vraag 13. Koppel de juiste eigenschap van de pijl met wat deze pijl aangeeft.

1. Grootte ●            ●    A. Welke kant de kracht op gaat
2. Richting B. Het punt waar de kracht werkt
3. Aangrijpingspunt C. Hoe sterk de kracht is


▲ Vraag 14. In welke richting wijst de pijl van de kracht altijd?

Vraag 15. Bekijk de situatie hiernaast.
Twee kinderen duwen een doos.
Een jongen duwt met een kracht van 15 Newton.
Een meisje duwt een kracht van 12 Newton.
Wie duwt de doos harder?

Vraag 16. Op de uitwerkbijlage hieronder staan een aantal situaties.
Teken bij iedere situatie een krachtenpijl op de uitwerkbijlage.
Vergeet het aangrijpingspunt niet.

Vraag 17. Je staat op een weegschaal.
De zwaartekracht trekt jou naar beneden.
Welke eigenschap van een kracht wordt door de weegschaal gemeten?
Kies uit de drie eigenschappen van krachten die in de tekst beschreven staan.

☆ Vraag 18. Kijk eens terug naar de situatie in vraag 15.
Wat zou er, denk je, met de doos gebeuren?

☆ Vraag 19. Kijk eens terug naar de situatie in vraag 16a.
Naast de kracht in het touw, werkt er nog een kracht op de doos.
Welke kracht is dat?

Les 3 - De zwaartekracht

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 1.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een kracht is

- Weet wat de zwaartekracht is

- Een krachtenpijl kan tekenen

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat de richting, het aangrijpingspunt en de grootte van de zwaartekracht is

- Kan je de grootte van de zwaartekracht berekenen

Theorie

De zwaartekracht

De zwaartekracht is de kracht waarmee de aarde aan alles trekt.

Richting van de zwaartekracht
De richting is altijd naar beneden, richting de aarde.

Aangrijpingspunt van de zwaartekracht.
Het aangrijpingspunt is altijd in het zwaartepunt.
Vaak is dat in het midden van het voorwerp.
Als je een voorwerp precies op zijn zwaartepunt neerzet,
kan het in balans blijven, zelfs op een heel klein puntje.


Wanneer het zwaartepunt van de
koorddanser precies boven het touw blijft,
blijft hij in evenwicht.

Grootte van de zwaartekracht
De grootte van de zwaartekracht kan je uitrekenen als je de massa in kilogram (kg) kent.
De grootte van de zwaartekracht is gelijk aan de massa in kilogram (kg), keer 10.
In formulevorm is dat:

zwaartekracht = massa × 10

Hierin is de massa in kilogram (kg), en de zwaartekracht in Newton (N).

 

Voorbeeldberekening: zwaartekracht van de koorddanser

Vraag
Wat is de grootte van de zwaartekracht van de koorddanser?
Zijn massa is 80 kg.

Antwoord
Om de zwaartekracht te berekenen, doe je de massa keer 10.
De massa is 80 kg.
80 × 10 = 800 Newton.

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 20. Wat is de zwaartekracht volgens de tekst?

▲ Vraag 21. Wat is de richting van de zwaartekracht?
A) Naar het noorden 
B) Naar beneden, richting de aarde 
C) In de richting waarin het voorwerp beweegt 
D) Van het zwaartepunt af

▲ Vraag 22. Waar zit het aangrijpingspunt van de zwaartekracht altijd?

▲ Vraag 23. Schrijf de formule voor de zwaartekracht op in je schrift.

Vraag 24. Bereken de zwaartekracht van de volgende dingen.
Gebruik hiervoor de formule uit de tekst.
24a. Een waterfles van 1 kilogram.
24b. Een computer van 10 kilogram.
24c. Een leerling van 60 kilogram.
24d. Een auto van 2000 kilogram.
24e. Een koffiekopje van 500 gram.

Vraag 25. Hieronder zie je een aantal situaties.
Teken in iedere situatie de krachtenpijl op de juiste plek.
Herhaling: de krachtenpijl bestaat uit het aangrijpingspunt, de richting en de grootte.
 

Vraag 26. Kranen hebben maximale krachten.
Een kraan heeft een maximale kracht van 2000 Newton.
Je wilt hiermee een pallet van 1500 kilogram optillen.
Kan dit met deze kraan?

☆ Vraag 27. Op de maan is de zwaartekracht minder sterk dan op aarde.
Stel je voor dat je zou springen op de maan.
Kan je dan hoger springen dan op aarde?

☆ Vraag 28. De formule voor de zwaartekracht kan je ook andersom gebruiken.
Om de kracht in Newton om te rekenen naar kilogram, deel je de kracht door 10.
Op een voorwerp werkt een kracht van 250 Newton.
Wat is de massa van dit voorwerp?

☆ Verdiepingsles - druk

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 1.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een kracht is

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat de druk is

- Weet je waar de grootte van de druk van afhankelijk is

- Kan je de grootte van de druk berekenen

Theorie

☆ Verdiepingsles: druk

Een kracht kan een druk uitoefenen.
De grootte van de druk is afhankelijk van de grootte van de kracht en de oppervlakte.

 

Hiernaast zie je een voorbeeld van twee schoenen.
De linker schoen heeft een klein oppervlakte.
De rechter schoen heeft een groter oppervlakte.
Daarom is de druk van de linkerschoen op de grond groter.

De druk bereken je door de kracht te delen door de oppervlakte.
In formulevorm is dat:

 

Voorbeeldberekening: de druk

Vraag
Bereken de druk van een kracht van 200 Newton op een oppervlakte van 100 cm2.

Antwoord
De druk bereken je door de kracht te delen door de oppervlakte.
De kracht is 200 Newton.
De oppervlakte is 100 cm2.

N/cm

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 29. Waarvan hangt de grootte van de druk af?

▲ Vraag 30. Wat gebeurt er met de druk als je dezelfde kracht op een kleiner oppervlak zet?

▲ Vraag 31. Kijk nog eens naar het voorbeeld van de schoenen in de tekst.
Welke schoen geeft de grootste druk: de linkerschoen of de rechterschoen?

▲ Vraag 32. Schrijf de formule voor de druk op.

Vraag 33. Hieronder zie je een aantal situaties.
Bereken bij iedere situatie de druk.

33a. Een auto rijdt op de snelweg.
De zwaartekracht van de auto is 20000 Newton.
De totale oppervla

kte van de banden is 200 cm2.
Wat is de druk van de auto op de weg?

33b. Iemand drukt met zijn hand op een blok.
Hij doet dat met een kracht van 150 Newton.
De oppervlakte van zijn hand is 300 cm2.
Wat is de druk van zijn hand op het blok?
33c. Een stapel boeken ligt op een tafel.
De massa van de stapel is 3 kilogram. 
De totale oppervlakte van de boeken is 600 cm2.
Wat is de druk van de stapel boeken op de tafel?
33d. De jongen hiernaast balanceert op één been. 
De massa van de jongen is 75 kilogram. 
De oppervlakte van zijn schoen is 100 cm2.
Wat is de druk van de schoen op de vloer?


Vraag 34. Kijk nog eens naar het voorbeeld van de jongen in vraag 33d.
Stel dat de jongen niet op 1 been, maar op twee benen zou staan.
Wat is dan de druk op de vloer?

Vraag 35. In besneeuwde gebieden worden vaak sneeuwschoenen gebruikt.
Een voorbeeld van deze sneeuwschoenen zie je rechts.
Waarom zijn de sneeuwschoenen zo groot?
☆ Vraag 36. Een olifant weegt veel meer dan een giraf.
Toch zakt een giraf sneller weg in de modder.
Hoe kan dat?

Les 4 - De nettokracht

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 2.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een kracht is

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat de nettokracht is, en wat het doet met een voorwerp

- Kan je de grootte de nettokracht berekenen

Theorie

De nettokracht

De nettokracht is ook een speciale kracht.
Dit is de kracht die overblijft nadat je alle krachten samen hebt genomen.
- Krachten die dezelfde kant op werken, kan je bij elkaar optellen.
- Krachten die precies de andere kant op werken, moet je van elkaar aftrekken.

De nettokracht bepaalt wat er met het voorwerp gebeurt:
Gaat het sneller, langzamer, of verandert het van richting?

Als de nettokracht nul is, verandert de beweging van het voorwerp niet.

 

Voorbeeldberekening: de gemiddelde snelheid

Vraag
Wat is de nettokracht van het blokje hiernaast?
Bereken de gemiddelde snelheid, in meter per seconde (m/s).

Antwoord
Er wijst 1 pijl van 50 Newton naar boven.
Er wijst 1 pijl van 100 Newton naar beneden.
De nettokracht is dus:
100 – 50 = 50 Newton, naar beneden.

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 1. Wat is de nettokracht volgens de tekst?

▲ Vraag 2. Je wilt de nettokracht berekenen.
Wat doe je met krachten die een precies de andere kant op werken?

▲ Vraag 3. Wat doet de nettokracht met voorwerpen?

▲ Vraag 4. Wat is de eenheid van de nettokracht?

Vraag 4. Beantwoord de vragen die bij de onderstaande situaties staan.

5a. Een stapel boeken ligt stil op een tafel. 
De zwaartekracht is 12 Newton.
De normaalkracht is ook 12 Newton.
Hoe groot is de nettokracht?
5b. Twee honden trekken aan een touw.
Een hond trekt met 250 Newton.
Een andere hond trekt met 200 Newton.
Hoe groot is de nettokracht?
En welke kant gaat de nettokracht op?
5c. Een kist wordt opgetild door een kraan.
De kist heeft een massa van 500 kg.
Dat zorgt voor een zwaartekracht van 5000 Newton.
De kraan trekt de kist omhoog met 4500 Newton.
Hoe groot is de nettokracht?
En welke kant gaat de nettokracht op?
5d. Een auto rijdt op de snelweg.
De motor levert een kracht van 500 Newton.
De wrijvingskracht is 200 Newton per band.
Hoe groot is de nettokracht?
En welke kant gaat de nettokracht op?
5e. Een man en een vrouw tillen een bank een trap op.
De man duwt met een kracht van 400 Newton.
De vrouw trekt met een kracht van 600 Newton.
Hoe groot is de nettokracht?
En welke kant gaat de nettokracht op?

Vraag 6. Een vrouw staat stil.
Wat is de nettokracht die op haar werkt?

☆ Vraag 7. Er werken twee krachten op een doos.
De ene kracht is 15 Newton, en gaat naar rechts.
De andere kracht gaat naar links.
De doos staat stil.
Hoe groot is de kracht naar links dan?


☆ Vraag 8. Je hebt een apparaat uitgevonden waarmee je de normaalkracht van een voorwerp kan meten. Het voorwerp ligt stil. 
Je meet een normaalkracht van 200 Newton.
Wat is de massa van het voorwerp?

Les 5 - Soorten bewegingen

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 2.

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat de drie soorten bewegingen zijn: vertraagd, versneld en met constante snelheid

Theorie

Soorten bewegingen

Er zijn drie soorten bewegingen.

Vertraagde beweging
Een vertraagde beweging is een beweging waarbij het voorwerp steeds langzamer gaat. 
Een voorbeeld van een vertraagde beweging is een auto die tegen een muur aan rijdt.
Beweging met constante snelheid
Bij een beweging met constante snelheid verandert de snelheid niet.
Dit kan zijn omdat het voorwerp stilstaat, 
of met dezelfde snelheid beweegt.
Een voorbeeld is een auto die met 120 km/u over de snelweg rijdt.
Of een auto die stilstaat.
Versnelde beweging
Een vertraagde beweging is een beweging waarbij het voorwerp steeds sneller gaat. 
Een voorbeeld van een versnelde beweging is een auto die optrekt bij een groen stoplicht. 

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 9. Wat is een vertraagde beweging?
A) Een beweging waarbij iets steeds sneller gaat
B. Een beweging waarbij iets met dezelfde snelheid blijft gaan
C) Een beweging waarbij iets steeds langzamer gaat
D) Een beweging waarbij iets stopt en weer start

▲ Vraag 10. Wat zijn de twee manieren waarop een voorwerp met constante snelheid kan bewegen?

▲ Vraag 11. Wat is een voorbeeld van een versnelde beweging?
A. Een auto die remt voor een stoplicht
B. Een auto die stilstaat
C. Een auto die optrekt bij groen licht
D. Een auto die met 120 km/u blijft rijden

▲ Vraag 12. Verbind de onderdelen van de hefboom met de juiste beschrijving.

1. Iets gaat sneller ●     ●    A. Constante snelheid
2. Iets gaat langzamer B. Vertraging
3. Iets beweegt even snel C. Versnelling

Vraag 13. Zet achter iedere situatie of het een versnelde, vertraagde of constante beweging is. 

13a. Een fietser stopt met trappen maar rolt nog even door.
Is dit een versnelde, vertraagde of constante beweging?
Leg uit waarom.
13b. Een auto rijdt 80 km/u op een recht stuk weg zonder gas te geven of te remmen.
Welke soort beweging is dit en waarom?
13c. Een voetbal rolt over het gras en wordt steeds langzamer.
Welke beweging hoort hierbij en welke kracht zorgt hiervoor?
13d. Een achtbaan begint bovenaan een heuvel en rijdt naar beneden.
Welke soort beweging heeft de achtbaan eerst, en waarom?
13e. Een trein rijdt eerst 100 km/u. Daarna remt hij af tot 60 km/u.
Welke soort beweging heeft de trein tijdens het afremmen?
Leg uit aan de hand van de snelheid.
13f. Een auto trekt op van 0 naar 50 km/u in 5 seconden.
Welke soort beweging is dit en waarom?
13g. Een scooter rijdt 45 km/u. De bestuurder laat het gas los, maar remt niet.
De scooter gaat langzaam naar 40 km/u.
Welke soort beweging is dit, en waarom?

Vraag 6. Een vrouw staat stil.
Wat is de nettokracht die op haar werkt?

☆ Vraag 7. Er werken twee krachten op een doos.
De ene kracht is 15 Newton, en gaat naar rechts.
De andere kracht gaat naar links.
De doos staat stil.
Hoe groot is de kracht naar links dan?


Vraag 14. Een hardloper doet mee aan een marathon.
Bij de start van de wedstijd gaat hij vanuit stilstand 15 km/u rennen.

14a. Wat is de soort beweging die de hardloper dan heeft?
De eerste paar kilometers blijft hij 15 km/u rennen.

14b. Wat is de soort beweging die de hardloper dan heeft?
Na de eerste paar kilometer wordt hij moe. Hij gaat dan 14 km/u rennen.

14c. Wat is de soort beweging die de hardloper dan heeft?

☆ Vraag 15. Een roltrap beweegt met een constante snelheid naar boven.
Een leerling rent de roltrap op en versnelt.

15a. Welke soort beweging heeft de roltrap?

15b. Welke soort beweging heeft de leerling?

☆ Vraag 16. Een tennisbal rolt over een gladde vloer.
De bal gaat langzaam trager totdat hij stopt.

16a. Welke soort beweging heeft de bal?

16b. Welke kracht zorgt voor deze verandering?

Les 6 - Het effect van de nettokracht

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 2.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat de nettokracht is, en wat het doet met een voorwerp

- Weet wat de drie soorten bewegingen zijn: vertraagd, versneld en met constante snelheid

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat nettokracht doet met een voorwerp

- Kan je met behulp van de nettokracht bepalen of een voorwerp vertraagt, versnelt of met constante snelheid beweegt

Theorie

Het effect van de nettokracht

Hiervoor heb je al geleerd hoe je de nettokracht kan berekenen.
De nettokracht bepaalt wat er met het voorwerp gebeurt.
Er zijn drie opties voor de nettokracht:

  1. Nettokracht naar achteren
    Een nettokracht naar achteren zorgt ervoor dat iets langzamer beweegt.
    We noemen dit ook wel een vertraging.
  2. Nettokracht is nul
    Een nettokracht van nul betekent dat iets met dezelfde snelheid beweegt.
    We noemen dit een constante beweging.
    Iets heeft ook een nettokracht van nul als het stilstaat.
  3. Nettokracht naar voren
    Een nettokracht naar voren zorgt ervoor dat iets sneller beweegt.
    We noemen dit ook wel een versnelling

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 17. Noem twee situaties waarin de nettokracht nul kan zijn.

▲ Vraag 18. Verbind de onderdelen van de hefboom met de juiste beschrijving.

1. Nettokracht naar voren ●        ●      A. Constante snelheid
2. Nettokracht nul B. Vertraging
3. Nettokracht naar achteren C. Versnelling


Vraag 19. Een auto rijdt met constante snelheid. 
Hoe groot is de nettokracht? Leg uit.

Vraag 20. Geef voor de volgende situaties aan of de nettokracht naar voren, naar achteren of nul is. 

20a. Een skateboard wordt geduwd en rolt daarna uit totdat het stopt.
20b. Een trein rijdt weg van een station en versnelt.
20c. Een fietser rijdt met constante snelheid over de weg.
20d. Een auto remt af voor een stoplicht.
20e. Een bal ligt stil op de grond.
Vraag 21. Een parachutespringer opent zijn parachute en gaat daarna langzamer vallen.
21a. Welke kant werkt de nettokracht op tijdens het openen van de parachute?
21b. Welke kant werkt de nettokracht op na het openen van de parachute?
Vraag 22. Een hond trekt opeens aan zijn baas tijdens het wandelen. 
De baas gaat daardoor ineens sneller vooruit.
22a. Welke kant werkt de nettokracht op voordat de hond begint te trekken?
22b. Welke kant werkt de nettokracht op net nadat de hond begint te trekken?
Vraag 23. Je probeert een zware steen op te tilen, maar hij komt niet in beweging.
Welke kant werkt de nettokracht op in deze situatie?

☆ Vraag 24. Een luchtballon zweeft in de lucht. De luchtballon blijft op dezelfde hoogte.
24a. Is de nettokracht naar boven, naar beneden, of juist nul?

Na een tijdje daalt de luchtballon met constante snelheid.
24b. Is de nettokracht dan naar boven, naar beneden, of juist nul?

☆ Vraag 25. Een kind duwt een boodschappenwagentje. Het kind gebruikt daarvoor spierkracht.
Toch gaat het boodschappenwagentje steeds langzamer.
Door welke kracht is komt het dat de nettokracht toch achteruit is?

Les 7 - De hefboom

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 3.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een kracht is

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat een hefboom doet

- Weet je wat de onderdelen van een hefboom zijn: het draaipunt, de werkarm en de lastarm

 

Bij deze les kan je proef 11 en 12 maken.

Theorie

De hefboom

Een hefboom is een slim hulpmiddel dat je op veel plaatsen tegenkomt.
Met een hefboom kun je met een kleine kracht toch iets zwaars optillen.
Dat werkt omdat de hefboom gebruikmaakt van lengteverschil.

Een hefboom bestaat uit drie onderdelen:

  1. Het draaipunt
    Dit is het punt waar de hefboom om draait.
     
  2. De werkarm
    Dit is het lange deel van de hefboom.
    Hiermee oefen je een grote kracht uit op het voorwerp dat je wilt optillen.
     
  3. De lastarm
    Dit is het korte deel van de hefboom.
    Hier zet jij zelf de kracht.

Hieronder zie je een voorbeeld van een hefboom. 
De persoon duwt aan de werkarm, of de lange kant.
Hierdoor kan hij een zware steen omhoog kan krijgen aan de lastarm, of de korte kant.

In het dagelijks leven kom je vaak hefbomen tegen.
Bijvoorbeeld in scharen, flesopeners of deurklinken.

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 1. Wat is een slim hulpmiddel waarmee je met een kleine kracht toch iets zwaars kunt optillen?

▲ Vraag 2. Waarom kun je met een hefboom iets zwaars optillen met weinig kracht?

▲ Vraag 3. Verbind de onderdelen van de hefboom met de juiste beschrijving.

1. Draaipunt ●        ●      A. Arm waarop je de kracht zet
2. Lastarm (korte arm) B. Punt waar de hefboom om draait
3. Werkarm (lange arm) C. Arm waarmee je een grote kracht uitoefent


▲ Vraag 4. Noem een voorbeeld van een hefboom.

Vraag 5. Geef in de onderstaande voorbeelden aan waar het draaipunt, de lastarm en de werkarm is.

Vraag 6. Hiernaast zie je twee moersleutels.
Met welke moersleutel is het makkelijker om een moer vast te draaien, A of B?
En waarom? Gebruik in je antwoord het woord werkarm.     
☆ Vraag 7. Kijk eens naar het plaatje rechts.
Je wilt het nog makkelijker maken om dit zware blok op te tillen met de hefboom.
Moet je het draaipunt dan dichtbij het zware blok zetten, of juist ver weg? 
Leg uit waarom.

Les 8 - Katrollen

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 3.

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat een losse en vaste katrol is, en wat het doet

- Kan je de vergrotingsfactor van een losse en vaste katrol bepalen

 

Bij deze les kan je proef 13 en 14 maken.

Theorie

Katrollen

Ook katrollen kunnen helpen om gewichten op te tillen.
Er zijn twee soorten katrollen: vaste en losse katrollen.

De vergrotingsfactor geeft aan hoeveel makkelijker het wordt om een kracht uit te oefenen.

Vaste katrollen
    

Bij een vaste katrol verandert alleen de richting van de kracht.
De grootte van de kracht verandert niet.
De hoeveelheid touw die je moet trekken verandert ook niet

Losse katrol (takel)
    

Bij een losse katrol verandert de richting van de kracht ook.
De grootte van de kracht wordt twee keer zo klein.
Maar: de hoeveelheid touw die je moet trekken om iets omhoog te tillen wordt twee keer zo veel.
Een losse katrol noemen we ook wel een takel.

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 8. Beantwoord de volgende vragen over een vaste katrol:
8a. Verandert bij een vaste katrol de richting van de kracht?
8b. Verandert bij een vaste katrol de grootte van de kracht?
8c. Verandert bij een vaste katrol de hoeveelheid touw die je moet trekken?

▲ Vraag 9. Beantwoord de volgende vragen over een vaste katrol:
9a. Verandert bij een vaste katrol de richting van de kracht?
9b. Verandert bij een vaste katrol de grootte van de kracht?
9c. Verandert bij een vaste katrol de hoeveelheid touw die je moet trekken?

▲ Vraag 10. Hoe noemen we een losse katrol ook wel?

Vraag 11. Wat is een voordeel van een vaste katrol?
A) Je hoeft minder kracht te zetten
B) Je kunt in een handige richting trekken
C) Je hoeft minder touw te trekken

Vraag 12. Een losse katrol maakt het optillen van een gewicht:
A) Makkelijker
B) Lastiger
C) Even zwaar

Vraag 13. Wat is een nadeel van een losse katrol?
A) Je trekt in een onhandige richting
B) Je moet meer touw trekken
C) De kracht wordt groter

Vraag 14. Hiernaast zie je een katrol.
Je ziet ook een blok, die 10 kilogram weegt.
Beantwoord de vragen over de katrol en het blok.
14a. Is dit een vaste of losse katrol?
14b. Wat is de zwaartekracht op het blok?
14c. Wat is de kracht die nodig is om dit blok in evenwicht te houden?
14d. Je wilt het blok 10 centimeter omhoog tillen.
Hoeveel touw moet je hiervoor trekken?
Vraag 15. Hiernaast zie je een katrol.
Je ziet ook een blok, die 20 kilogram weegt.
Beantwoord de vragen over de katrol en het blok.
15a. Is dit een vaste of losse katrol?
15b. Wat is de zwaartekracht op het blok?
15c. Wat is de kracht die nodig is om dit blok in evenwicht te houden?
15d. Je wilt het blok 10 centimeter omhoog tillen.
Hoeveel touw moet je hiervoor trekken?

Vraag 16. Kijk nog eens naar de katrol bij vraag 24.
Je haalt 2 meter touw binnen.
Hoe ver beweegt het gewicht omhoog?

☆ Vraag 17. Noem een situatie in het dagelijks leven waarin je een losse katrol gebruikt.
Noem ook een situatie waarin je een vaste katrol gebruikt.

☆ Verdiepingsles - Vergrotingsfactor

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 3.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat een kracht is

- Weet wat de onderdelen van een hefboom zijn: het draaipunt, de werkarm en de lastarm

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat de vergrotingsfactor is

- Kan je de vergrotingsfactor van een hefboom berekenen

 

Bij deze les kan je proef 11 en 12 maken.

Theorie

Verdiepingsles: Vergrotingsfactor

De vergrotingsfactor geeft aan hoeveel makkelijker het wordt om een kracht uit te oefenen.

Hoe bereken je de vergrotingsfactor?
Je berekent de vergrotingsfactor door de lengte van de werkarm (of lange arm) te delen door de lengte van de lastarm (of korte arm).
In formulevorm is dat:

Wat zegt de vergrotingsfactor over de kracht?
De vergrotingsfactor vertelt hoeveel kleiner jouw eigen kracht mag zijn.
Als de vergrotingsfactor bijvoorbeeld 3 is, is het 3 keer zo makkelijk om iets op te tillen.

 

Voorbeeldberekening: de vergrotingsfactor

Vraag
Hieronder zie je een hefboom. Wat is de vergrotingsfactor?

Antwoord

De vergrotingsfactor bereken je door de lengte van de werkarm te delen door de lengte van de lastarm.
De lengte van de werkarm is 15 meter.
De lengte van de lastarm is 5 meter.

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 18. Wat is de vergrotingsfactor?
A) Die geeft aan hoeveel makkelijker het wordt om een kracht uit te oefenen
B) Het is de kracht die overblijft nadat je alle krachten samen hebt genomen
C) Het geeft de verhouding aan tussen de zwaartekracht en de massa
D) De vergrotingsfactor is altijd 1 bij een hefboom

▲ Vraag 19. Wat heb je nodig om de vergrotingsfactor te kunnen berekenen?

▲ Vraag 20. Een hefboom heeft een vergrotingsfactor van 3. Wat betekent dat?
A) Je moet 3 keer zoveel kracht zetten
B) Je kracht mag 3 keer zo klein zijn
C) De lastarm is 3 meter

Vraag 21. Je wilt een steen optillen. De zwaartekracht op de steen is 200 Newton.
Je gebruikt een hefboom met een vergrotingsfactor van 4.
Hoeveel kracht moet jij zelf uitoefenen?

Vraag 22. Je hebt twee hefbomen.
Hefboom A heeft een vergrotingsfactor van 2.
Hefboom B heeft een vergrotingsfactor van 3.
Welke hefboom maakt het optillen van een gewicht makkelijker?

Vraag 23. Hiernaast zie je een voorbeeld van een hefboom en een steen.
De steen weegt 50 kilogram.
23a. Wat is de grootte van de zwaartekracht op de steen?
23b. Wat is de vergrotingsfactor?
23c. Wat is de grootte van de kracht die nodig is om de steen op te tillen?
Vraag 24. Hiernaast zie je een voorbeeld van een laminaatsnijder.
Met je handen kan je een kracht van 200 Newton uitoefenen.
De lengte van de werkarm is 100 centimeter.
De lengte van de lastarm is 10 centimeter.
24a. Wat is de vergrotingsfactor?
24b. Wat is de grootte van de kracht die je kan uitoefenen op het stuk laminaat?

Vraag 25. Stel je voor dat je de werkarm twee keer zo groot maakt.
Wat gebeurt er dan met de vergrotingsfactor?
A) De vergrotingsfactor wordt twee keer zo groot
B) De vergrotingsfactor blijft gelijk
C) De vergrotingsfactor wordt twee keer zo klein

☆ Vraag 26. De vergrotingsfactor van een hefboom is 1.
Wat betekent dat in de praktijk?
Geef een voorbeeld van een hefboom waarbij dat kan gebeuren.

☆ Vraag 27. Wat is de vergrotingsfactor van een vaste katrol? En wat is de vergrotingsfactor van een losse katrol?

Les 10 - De gemiddelde snelheid

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 4.

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Weet je wat de gemiddelde snelheid is

- Weet je dat de gemiddelde snelheid uitgedrukt kan worden in meter per seconde (m/s) of kilometer per uur (km/u)

- Kan je de gemiddelde snelheid berekenen

 

Bij deze les kan je proef 15 maken.

Theorie

De gemiddelde snelheid

De snelheid kom je overal tegen.
In de auto heb je bijvoorbeeld een snelheidsmeter.
Op de snelweg geldt een maximumsnelheid.

De gemiddelde snelheid is de afstand die je aflegt in een bepaalde tijd.
Als je bijvoorbeeld 100 kilometer per uur rijdt, ben je na een uur 100 kilometer verder.

De gemiddelde snelheid berekenen
De gemiddelde snelheid heeft twee eenheden:
kilometer per uur (km/u) of meter per seconde (m/s).

De gemiddelde snelheid kan je berekenen door de afstand te delen door de tijd.
In formulevorm is dat:

 

Voorbeeldberekening: de gemiddelde snelheid

Vraag
Een hardloper rent 200 meter in 20 seconden.
Bereken de gemiddelde snelheid, in meter per seconde (m/s).

Antwoord
De gemiddelde snelheid bereken je door de afstand te delen door de tijd.
De afstand is 200 meter.
De tijd is 20 seconden.
meter per seconde (m/s).

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 1. Wat is de gemiddelde snelheid?

▲ Vraag 2. Wat zijn de twee eenheden voor de gemiddelde snelheid?

▲ Vraag 3. Wat is de formule voor de gemiddelde snelheid?

▲ Vraag 4. Wat is de afstand die je na een uur af hebt gelegd, als je 100 kilometer per uur rijdt?

Vraag 5. Bereken de gemiddelde snelheid voor iedere situatie.
5a. Gemiddelde snelheid in m/s:     afstand = 100 meter        tijd = 50 seconden
5b. Gemiddelde snelheid in m/s:    afstand = 650 meter     tijd = 325 seconden 
5c. Gemiddelde snelheid in m/s:     afstand = 2750 meter     tijd = 950 seconden 
5d. Gemiddelde snelheid in km/u:    afstand = 50 kilometer    tijd = 20 uur
5e. Gemiddelde snelheid in km/u:    afstand = 450 kilometer    tijd = 4 uur 
5f.  Gemiddelde snelheid in km/u:    afstand = 20 kilometer    tijd = 2 uur

Vraag 6. Bereken de gemiddelde snelheid voor de situaties hieronder.
Tip! Kijk goed welke eenheid er gevraagd wordt.

6a. De auto hiernaast rijdt op de snelweg.
De auto rijdt 200 kilometer in 2 uur.
Wat is de gemiddelde snelheid, in kilometer per uur?
6b. De jongen hiernaast fietst 12 kilometer in 1 uur.
Wat is zijn gemiddelde snelheid, in kilometer per uur?
6c. De sprinter hiernaast rent 100 meter in 10 seconden.
Wat is zijn gemiddelde snelheid, in meter per seconde?
6d. De boot hiernaast vaart 500 meter in 250 seconden.
Wat is de gemiddelde snelheid, in meter per seconde?
6e. Een kogel wordt afgeschoten.
Na 10 seconden heeft de kogel 3500 meter afgelegd.
Wat is de snelheid van de kogel?
6f. Je loopt 3 kilometer in 30 minuten.
Wat is je gemiddelde snelheid in km/u?
Tip: 30 minuten = 0,5 uur
6g. Een vlucht van Amsterdam naar Barcelona duurt 2 uur. De afstand van Amsterdam naar Barcelona is 1200 km.
Wat is de gemiddelde snelheid van het vliegtuig, in km/u?

Vraag 7. Twee auto’s rijden allebei 100 km. 
Auto A doet er 2 uur over.
Auto B doet er 1 uur over.
Welke auto heeft de hoogste gemiddelde snelheid? Leg uit.

☆ Vraag 8. Tijdens de eerdere opdrachten hebben we steeds de gemiddelde snelheid berekend.
Waarom kan dit anders zijn dan de snelheid op een bepaald moment?

☆ Vraag 9. Op een weg mag je 50 kilometer per uur rijden.
Maar je moet vaak stoppen voor stoplichten.
Wat gebeurt er dan met je gemiddelde snelheid? Leg uit waarom.

Les 11 - De gemiddelde snelheid in m/s en km/u

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 4.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- Weet wat de gemiddelde snelheid is

- Weet dat de gemiddelde snelheid uitgedrukt kan worden in meter per seconde (m/s) of kilometer per uur (km/u)

- De gemiddelde snelheid kan berekenen

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Kan je de gemiddelde snelheid van km/u naar m/s kan omrekenen, en andersom

- Kan je de tijd in uren, minuten en seconden omrekenen

 

Bij deze les kan je proef 15 maken.

Theorie

De gemiddelde snelheid in meter per seconde en kilometer per uur

Hiervoor heb je geleerd hoe je de gemiddelde snelheid kan berekenen in kilometer per uur (km/u) en meter per seconde (m/s).

Je kan de snelheid ook omrekenen van km/u naar m/s.

Als je snelheid in m/s wilt omrekenen naar km/u, vermenigvuldig je dat met 3,6 (keer 3,6).

Als je snelheid in km/u wilt omrekenen naar m/s, deel je dat door 3,6 (gedeeld door 3,6).

Tijd in seconden, minuten en uren
De tijd is er in uren, minuten en seconden.
In een uur zitten namelijk 60 minuten.
In een minuut zitten 60 seconden.

Als je van seconden naar minuten wilt, doe dat gedeeld door 60.
Als je van minuten naar uren wilt, doe dat gedeeld door 60.
Als je van uren naar minuten wilt, doe dat keer 60.
Als je van minuten naar seconden wilt, doe dat keer 60

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 10. Wat moet je doen als je snelheid van m/s naar km/u wilt omrekenen?

▲ Vraag 11. Wat moet je doen als je snelheid van km/u naar m/s wilt omrekenen?

Vraag 12. Reken de volgende snelheden om van km/u naar m/s.

12a. 36 km/u 12d. 90 km/u
12b. 720km/u 12e. 54 km/u
12c. 180 km/u 12f.  10,8 km/u


Vraag 13. Reken de volgende snelheden om van m/s naar km/u.

13a. 15 m/s 13d. 33 m/s
13b. 200 m/s 13e. 0,5 m/s
13c. 1 m/s 13f. 300 m/s
Vraag 14. Tijdens een marathon rennen twee hardlopers tegen elkaar.
De ene persoon rent gemiddeld 15 km/u.
De andere persoon rent 4,5 m/s. 
Wie rent er het snelst?
Vraag 15. Je fietst 4 km in 15 minuten.
15a. Reken de tijd om naar uren.
15b. Bereken de snelheid in km/u.
15c. Reken de snelheid om naar m/s.
Vraag 16. Een auto rijdt van Den Haag naar Groningen in 150 minuten.
De afstand is 270 km.
16a. Reken de tijd om naar uren.
16b. Bereken de gemiddelde snelheid in km/u.
16c. Reken de snelheid om naar m/s.
16d. Hoeveel tijd zou de auto met deze snelheid afleggen in 10 seconden?

Les 12 - De tijd en afstand berekenen

Voorbereiding

Deze les hoort bij paragraaf 4.

 

Voorkennis

Voor het begin van deze les is het belangrijk dat je:

- De gemiddelde snelheid kan berekenen

 

Leerdoelen

Aan het eind van deze les:

- Kan je de afstand berekenen wanneer je de tijd en snelheid weet

- Kan je de tijd berekenen wanneer je de afstand en snelheid weet

 

Bij deze les kan je proef 15 maken.

Theorie

De tijd berekenen

De tijd kan je berekenen met de snelheid en afstand.
Hiervoor deel je de afstand door de snelheid.
Je kan ook de volgende formule gebruiken:

De afstand berekenen
De afstand kan je berekenen met de snelheid en tijd.
Hiervoor vermenigvuldig je de snelheid met de tijd.
Je kan ook de volgende formule gebruiken:

 

Alle formules over snelheid



van m/s naar km/u: keer 3,6

van km/u naar m/s: gedeeld door 3,6

 

Oefenen

Maak de volgende opgaven in je schrift.

▲ Vraag 17. Welke formule gebruik je om de tijd te berekenen?

▲ Vraag 18. Welke formule gebruik je om de afstand te berekenen?

Vraag 19. Bereken de tijd voor iedere situatie.

19a. afstand = 100 meter snelheid = 20 m/s
19b. afstand = 250 meter snelheid = 5 m/s
19c. afstand = 1200 meter snelheid = 4 m/s
19d. afstand = 75 kilometer snelheid = 3 km/u
19e. afstand = 40 kilometer snelheid = 2 km/u
19f. afstand = 900 kilometer snelheid = 15 km/u


Vraag 20. Bereken de afstand voor iedere situatie.

20a. snelheid = 12 m/s tijd = 30 seconden
20b. snelheid = 45 m/s tijd = 2 seconden
20c. snelheid = 5 m/s tijd = 180 seconden
20d. snelheid = 60 km/u tijd = 4 uren
20e. snelheid = 35 km/u tijd = 4 uren
20f. snelheid = 3,5 km/u tijd = 12 uren
Vraag 21. Een hardloopster rent 5 m/s.
Ze loopt een afstand van 1500 meter.
Hoe lang doet zij erover?
Vraag 22. De jongen hiernaast moet 12 kilometer fietsen.
Hij rijdt gemiddeld 16 km/u.
Hoelang doet hij erover?
Vraag 23. Je bent onderweg in een bus die 80 km/u rijdt.
Hoever kom je in 20 minuten?
Vraag 24. Een auto rijdt 25 m/s.
De auto rijd 15 minuten lang.
Welke afstand heeft de auto afgelegd?

Samenvattingen

Paragraaf 1: Krachten

Soorten krachten

In deze paragraaf ga je leren wat krachten zijn en wat ze doen.

Er zijn verschillende soorten krachten:


Zwaartekracht
Trekt voorwerpen naar beneden


Magnetische kracht
Trekt aan magnetische voorwerpen

Trekkracht / duwkracht
Trekt of duwt aan voorwerpen

Spierkracht
Uit spieren

Veerkracht
Wanneer je een veer indrukt of uittrekt

Elektrostatische kracht
Kracht door (statische) elektriciteit

Normaalkracht
Tegenwerkende kracht aan de zwaartekracht

Wrijvingskracht
Tegenwerkende kracht op oppervlaktes

Opwaartse kracht
Zorgt dat dingen blijven drijven
 


We korten de kracht ook wel af met een letter: de F van Force

 

Krachten tekenen

Krachten kan je ook tekenen.
Dat doe je met een krachtenpijl.
Een krachtenpijl heeft drie eigenschappen:

1. Grootte van de kracht
Dit zegt hoe sterk de kracht is.
Je schrijft dit naast de pijl.
We drukken de grootte van de kracht uit in Newton (N).
Een kracht van 10 Newton is dus sterker dan een kracht van 5 Newton.

2. Richting van de kracht
Dit laat zien welke kant de kracht op gaat.
De pijl wijst altijd in dezelfde richting als de kracht.

3. Aangrijpingspunt van de kracht
Dit is het punt waar de kracht werkt.
Als je een karretje duwt, is de plek waar jouw hand het karretje raakt het aangrijpingspunt.

Een persoon duwt een karretje, met krachtpijl

 

De zwaartekracht

De zwaartekracht is de kracht waarmee de aarde aan alles trekt.

Richting van de zwaartekracht
De richting is altijd naar beneden, richting de aarde.

Aangrijpingspunt van de zwaartekracht.
Het aangrijpingspunt is altijd in het zwaartepunt.
Vaak is dat in het midden van het voorwerp.
Als je een voorwerp precies op zijn zwaartepunt neerzet,
kan het in balans blijven, zelfs op een heel klein puntje.


Wanneer het zwaartepunt van de
koorddanser precies boven het touw blijft,
blijft hij in evenwicht.

Grootte van de zwaartekracht
De grootte van de zwaartekracht kan je uitrekenen als je de massa in kilogram (kg) kent.
De grootte van de zwaartekracht is gelijk aan de massa in kilogram (kg), keer 10.
In formulevorm is dat:

zwaartekracht = massa × 10

Hierin is de massa in kilogram (kg), en de zwaartekracht in Newton (N).

 

Voorbeeldberekening: zwaartekracht van de koorddanser

Vraag
Wat is de grootte van de zwaartekracht van de koorddanser?
Zijn massa is 80 kg.

Antwoord
Om de zwaartekracht te berekenen, doe je de massa keer 10.
De massa is 80 kg.
80 × 10 = 800 Newton.

 

☆ Verdiepingsles: druk

Een kracht kan een druk uitoefenen.
De grootte van de druk is afhankelijk van de grootte van de kracht en de oppervlakte.

 

Hiernaast zie je een voorbeeld van twee schoenen.
De linker schoen heeft een klein oppervlakte.
De rechter schoen heeft een groter oppervlakte.
Daarom is de druk van de linkerschoen op de grond groter.

De druk bereken je door de kracht te delen door de oppervlakte.
In formulevorm is dat:

 

Voorbeeldberekening: de druk

Vraag
Bereken de druk van een kracht van 200 Newton op een oppervlakte van 100 cm2.

Antwoord
De druk bereken je door de kracht te delen door de oppervlakte.
De kracht is 200 Newton.
De oppervlakte is 100 cm2.

N/cm

 

Paragraaf 2: Nettokracht

De nettokracht

De nettokracht is ook een speciale kracht.
Dit is de kracht die overblijft nadat je alle krachten samen hebt genomen.
- Krachten die dezelfde kant op werken, kan je bij elkaar optellen.
- Krachten die precies de andere kant op werken, moet je van elkaar aftrekken.

De nettokracht bepaalt wat er met het voorwerp gebeurt:
Gaat het sneller, langzamer, of verandert het van richting?

Als de nettokracht nul is, verandert de beweging van het voorwerp niet.

 

Voorbeeldberekening: de gemiddelde snelheid

Vraag
Wat is de nettokracht van het blokje hiernaast?
Bereken de gemiddelde snelheid, in meter per seconde (m/s).

Antwoord
Er wijst 1 pijl van 50 Newton naar boven.
Er wijst 1 pijl van 100 Newton naar beneden.
De nettokracht is dus:
100 – 50 = 50 Newton, naar beneden.

 

Soorten bewegingen

Er zijn drie soorten bewegingen.

Vertraagde beweging
Een vertraagde beweging is een beweging waarbij het voorwerp steeds langzamer gaat. 
Een voorbeeld van een vertraagde beweging is een auto die tegen een muur aan rijdt.
Beweging met constante snelheid
Bij een beweging met constante snelheid verandert de snelheid niet.
Dit kan zijn omdat het voorwerp stilstaat, 
of met dezelfde snelheid beweegt.
Een voorbeeld is een auto die met 120 km/u over de snelweg rijdt.
Of een auto die stilstaat.
Versnelde beweging
Een vertraagde beweging is een beweging waarbij het voorwerp steeds sneller gaat. 
Een voorbeeld van een versnelde beweging is een auto die optrekt bij een groen stoplicht. 

 

Het effect van de nettokracht

Hiervoor heb je al geleerd hoe je de nettokracht kan berekenen.
De nettokracht bepaalt wat er met het voorwerp gebeurt.
Er zijn drie opties voor de nettokracht:

  1. Nettokracht naar achteren
    Een nettokracht naar achteren zorgt ervoor dat iets langzamer beweegt.
    We noemen dit ook wel een vertraging.
  2. Nettokracht is nul
    Een nettokracht van nul betekent dat iets met dezelfde snelheid beweegt.
    We noemen dit een constante beweging.
    Iets heeft ook een nettokracht van nul als het stilstaat.
  3. Nettokracht naar voren
    Een nettokracht naar voren zorgt ervoor dat iets sneller beweegt.
    We noemen dit ook wel een versnelling

 

Paragraaf 3: Hefbomen en katrollen

De hefboom

Een hefboom is een slim hulpmiddel dat je op veel plaatsen tegenkomt.
Met een hefboom kun je met een kleine kracht toch iets zwaars optillen.
Dat werkt omdat de hefboom gebruikmaakt van lengteverschil.

Een hefboom bestaat uit drie onderdelen:

  1. Het draaipunt
    Dit is het punt waar de hefboom om draait.
     
  2. De werkarm
    Dit is het lange deel van de hefboom.
    Hiermee oefen je een grote kracht uit op het voorwerp dat je wilt optillen.
     
  3. De lastarm
    Dit is het korte deel van de hefboom.
    Hier zet jij zelf de kracht.

Hieronder zie je een voorbeeld van een hefboom. 
De persoon duwt aan de werkarm, of de lange kant.
Hierdoor kan hij een zware steen omhoog kan krijgen aan de lastarm, of de korte kant.

In het dagelijks leven kom je vaak hefbomen tegen.
Bijvoorbeeld in scharen, flesopeners of deurklinken.

 

Katrollen

Ook katrollen kunnen helpen om gewichten op te tillen.
Er zijn twee soorten katrollen: vaste en losse katrollen.

De vergrotingsfactor geeft aan hoeveel makkelijker het wordt om een kracht uit te oefenen.

Vaste katrollen
    

Bij een vaste katrol verandert alleen de richting van de kracht.
De grootte van de kracht verandert niet.
De hoeveelheid touw die je moet trekken verandert ook niet

Losse katrol (takel)
    

Bij een losse katrol verandert de richting van de kracht ook.
De grootte van de kracht wordt twee keer zo klein.
Maar: de hoeveelheid touw die je moet trekken om iets omhoog te tillen wordt twee keer zo veel.
Een losse katrol noemen we ook wel een takel.

 

Verdiepingsles: Vergrotingsfactor

De vergrotingsfactor geeft aan hoeveel makkelijker het wordt om een kracht uit te oefenen.

Hoe bereken je de vergrotingsfactor?
Je berekent de vergrotingsfactor door de lengte van de werkarm (of lange arm) te delen door de lengte van de lastarm (of korte arm).
In formulevorm is dat:

Wat zegt de vergrotingsfactor over de kracht?
De vergrotingsfactor vertelt hoeveel kleiner jouw eigen kracht mag zijn.
Als de vergrotingsfactor bijvoorbeeld 3 is, is het 3 keer zo makkelijk om iets op te tillen.

 

Voorbeeldberekening: de vergrotingsfactor

Vraag
Hieronder zie je een hefboom. Wat is de vergrotingsfactor?

Antwoord

De vergrotingsfactor bereken je door de lengte van de werkarm te delen door de lengte van de lastarm.
De lengte van de werkarm is 15 meter.
De lengte van de lastarm is 5 meter.

 

Paragraaf 4: Snelheid

De gemiddelde snelheid

De snelheid kom je overal tegen.
In de auto heb je bijvoorbeeld een snelheidsmeter.
Op de snelweg geldt een maximumsnelheid.

De gemiddelde snelheid is de afstand die je aflegt in een bepaalde tijd.
Als je bijvoorbeeld 100 kilometer per uur rijdt, ben je na een uur 100 kilometer verder.

De gemiddelde snelheid berekenen
De gemiddelde snelheid heeft twee eenheden:
kilometer per uur (km/u) of meter per seconde (m/s).

De gemiddelde snelheid kan je berekenen door de afstand te delen door de tijd.
In formulevorm is dat:

 

Voorbeeldberekening: de gemiddelde snelheid

Vraag
Een hardloper rent 200 meter in 20 seconden.
Bereken de gemiddelde snelheid, in meter per seconde (m/s).

Antwoord
De gemiddelde snelheid bereken je door de afstand te delen door de tijd.
De afstand is 200 meter.
De tijd is 20 seconden.
meter per seconde (m/s).

 

De gemiddelde snelheid in meter per seconde en kilometer per uur

Hiervoor heb je geleerd hoe je de gemiddelde snelheid kan berekenen in kilometer per uur (km/u) en meter per seconde (m/s).

Je kan de snelheid ook omrekenen van km/u naar m/s.

Als je snelheid in m/s wilt omrekenen naar km/u, vermenigvuldig je dat met 3,6 (keer 3,6).

Als je snelheid in km/u wilt omrekenen naar m/s, deel je dat door 3,6 (gedeeld door 3,6).

Tijd in seconden, minuten en uren
De tijd is er in uren, minuten en seconden.
In een uur zitten namelijk 60 minuten.
In een minuut zitten 60 seconden.

Als je van seconden naar minuten wilt, doe dat gedeeld door 60.
Als je van minuten naar uren wilt, doe dat gedeeld door 60.
Als je van uren naar minuten wilt, doe dat keer 60.
Als je van minuten naar seconden wilt, doe dat keer 60

 

De tijd berekenen

De tijd kan je berekenen met de snelheid en afstand.
Hiervoor deel je de afstand door de snelheid.
Je kan ook de volgende formule gebruiken:

De afstand berekenen
De afstand kan je berekenen met de snelheid en tijd.
Hiervoor vermenigvuldig je de snelheid met de tijd.
Je kan ook de volgende formule gebruiken:

 

Alle formules over snelheid



van m/s naar km/u: keer 3,6

van km/u naar m/s: gedeeld door 3,6

 

Proefjes

Proef 1 - Opwaartse kracht (1)

Tijdens deze proef ga je werken met de opwaartse kracht.

Neem een pingpongbal en duw dit onder water.

Laat dan het balletje los.


Vraag 1. Wat gebeurt er met het balletje?

Vraag 2. Door welke kracht komt dit?

☆ Vraag 3. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 2 - Opwaartse kracht (2)

Tijdens deze proef ga je werken met de opwaartse kracht.
Neem een krachtmeter en een gewichtje.
Hang het gewichtje aan de krachtmeter, zoals in de situatie hiernaast.

 


Vraag 1. Welke kracht lees je af op de krachtmeter?

Vraag 2. Welke massa heeft het blokje?
Tip: om de massa in kilogram te berekenen, 
deel je de zwaartekracht door 10.

 

Tijdens deze proef ga je werken met de opwaartse kracht.
Neem een krachtmeter en een gewichtje.
Hang het gewichtje aan de krachtmeter, zoals in de situatie hiernaast.


Vraag 3. Welke kracht lees je af op de krachtmeter?

Vraag 4. Welke massa heeft het blokje nu?
Tip: om de massa in kilogram te berekenen, 
deel je de zwaartekracht door 10.


Vraag 5. Vergelijk de situaties met elkaar.
5a. In welke situatie is het gewichtje lichter
5b. Door welke kracht komt dat?

☆ Vraag 6. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift. 
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?
 

Proef 3 - Opwaartse kracht (3)

Tijdens deze proef ga je werken met de opwaartse kracht.
Neem een ei en een beker met water.
Leg het ei in het water.


Vraag 1. Blijft het ei drijven?

Haal het ei uit het glas.
Voeg langzaamaan zout toe aan het glas, en roer goed.


Vraag 2. Blijft het ei nu drijven?

Vraag 3. Vergelijk de twee situaties met elkaar.
Wanneer is de opwaartse kracht het grootst?
A) In het water met het zout
B) In het water zonder het zout

☆ Vraag 4. Water met zout heeft een hogere dichtheid dan water zonder zout.
Wat kunnen we concluderen over de opwaartse kracht?
A) De opwaartse kracht wordt groter als de dichtheid van het water groter wordt
B) De opwaartse kracht wordt kleiner als de dichtheid van het water groter wordt
C) De opwaartse kracht blijft even groot

☆ Vraag 5. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 4 - Wrijvingskracht (1)

Tijdens deze proef gaan we werken met de wrijvingskracht.
Een vorm van de wrijvingskracht is de luchtwrijving.

Voor deze proef heb je een stopwatch nodig.
Je doet deze proef in tweetallen.

De ene persoon pakt een papiertje.
Die laat het papiertje vallen.
De andere persoon meet wat de tijd is
voordat het papiertje op de grond valt. 
 


Vraag 1. Wat is de tijd voordat het papiertje op de grond valt?

Maak nu van het papiertje een propje.

Herhaal de proef:
de ene persoon laat het propje vallen,
en de andere persoon meet wat de tijd is
voordat het propje op de grond valt.

Let op! Hou het propje op dezelfde hoogte 
als het papiertje.

 


Vraag 2. Wat is de tijd voordat het propje op de grond valt?

Vraag 3. Vergelijk de tijd van het papiertje met de tijd van het propje.
Welke van de twee kwam het snelst op de grond?
A) Het papiertje (situatie 1)
B) Het propje (situatie 2)

Vraag 4. Wat is de kracht die ervoor zorgt dat het papiertje langzamer op de grond valt?

☆ Vraag 5. Een papiertje heeft een groter oppervlakte dan een propje.
Wat kunnen we concluderen over de wrijvingskracht?
A) De wrijvingskracht wordt groter als de oppervlakte van het voorwerp groter wordt
B) De wrijvingskracht wordt kleiner als de oppervlakte van het voorwerp groter wordt
C) De wrijvingskracht blijft even groot
C) De opwaartse kracht blijft even groot

☆ Vraag 6. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 5 - Wrijvingskracht (2)

Tijdens deze proef gaan we werken met de wrijvingskracht.
Voor deze proef heb je een blikje en een plank nodig.

Leg het blikje op de zijkant op de plank, zoals hieronder.


Til het plankje langzaam omhoog aan één kant.


Vraag 1. Wat gebeurt er met het blikje?

Leg het blikje nu rechtop de plank, zoals hieronder.


Til het plankje weer langzaamaan omhoog aan één kant.


Vraag 2. Wat gebeurt er nu met het blikje?

Vraag 3. Vergelijk de hoek waarbij het staande blikje ging schuiven met de hoek waarbij het liggende blikje ging schuiven.
Wanneer ging het blikje als eerst schuiven?

☆ Vraag 4. Wat is de kracht die ervoor zorgt dat het staande blikje op zijn plek bleef staan?

☆ Vraag 5. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 6 - Magnetische kracht (1)

Tijdens deze proef gaan we werken met de magnetische kracht.
Voor deze proef heb je twee magneten nodig met een groene en rode kleur.

Probeer allereerst de twee rode kanten naar elkaar toe te schuiven.


Vraag 1. Is het makkelijk om de magneten naar elkaar toe te schuiven?

Probeer nu de twee groene kanten naar elkaar toe te schuiven.


Vraag 2. Is het makkelijk om de magneten naar elkaar toe te schuiven?

Probeer nu de groene kant van de ene magneet en de rode kant van de andere magneet naar elkaar toe te schuiven.


Vraag 3. Is het nu makkelijk om de magneten naar elkaar toe te schuiven?

Vraag 4. Door welke kracht worden de magneten van elkaar afgestoten en aangetrokken?

☆ Vraag 5. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 7 - Magnetische kracht (2)

Tijdens deze proef gaan we werken met de magnetische kracht.

Voor deze proef heb je een rechthoekige magneet nodig met een groene en rode kleur. Ook heb je een demoset magneetproef nodig.

Zet de magneet rechtop op de demoset, met de rode kant naar onderen, zoals hiernaast.


Vraag 1. Wat is nu de richting van de pijltjes in de demoset?

Draai de magneet nu om, zodat de groene kant naar onderen wijst.


Vraag 2. Wat is nu de richting van de pijltjes in de demoset?

Leg de magneet nu op de zijkant.


Vraag 3. Teken in je schrift wat nu de richting van de pijltjes is.

Vraag 4. Door welke kracht worden de magneten van elkaar afgestoten en aangetrokken?

☆ Vraag 5. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 8 - Magnetische kracht (3)

Tijdens deze proef gaan we werken met de magnetische kracht.

Voor deze proef heb je een magneet nodig met een groene en rode kleur.

Ook heb je een paperclip en een papiertje nodig.

Leg de paperclip op een tafel. Houdt de magneet boven de paperclip, en hou het papiertje erboven.


Vraag 1. Wat gebeurt er met de paperclip?

☆ Vraag 2. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
 1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
 2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
 3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
 4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 9 - Elektromagnetische kracht

Tijdens deze proef gaan we werken met de elektromagnetische kracht.
Voor deze proef heb je een spoel, een ijzerblokje, een voeding en een spijker nodig.

Neem een spoel.
Doe het ijzeren blok er in.
Zet spanning op de spoel met de voeding.

Houd de spoel boven de spijker.


Vraag 1. Wat gebeurt er met de spijker?

Vraag 2. Wat is de kracht die zorgt dat de spijker wordt aangetrokken?

Draai nu de spanning rustig naar beneden, totdat de spijker valt.


Vraag 3. Wat is de spanning waarbij de spijker valt?

Vraag 4. De spijker valt als de kracht naar beneden groter is dan de kracht naar boven.
Welke kracht werkt in dit geval naar beneden?
En welke kracht werkt naar boven?

☆ Vraag 5. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 10 - De krachtmeter

Tijdens deze ga je kijken naar de werking van de krachtmeter.

Je gebruikt hiervoor de krachtmeter van 10 Newton en de gewichtjes van 200 gram.

Hang eerst 1 blokje aan de krachtmeter, en herhaal dit met 2, 3, 4 en 5 blokjes.


Vraag 1. Hang steeds een extra blokje aan de krachtmeter.
Vul de onderstaande tabel in:

Aantal blokjes Kracht (Newton)
1  
2  
3  
4  
5  


Vraag 2. Wat is de maximale kracht die je kan meten met de krachtmeter?

Vraag 3. Welke kracht hebben we gemeten met de krachtmeter?

☆ Vraag 4. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 11 - Evenwicht

Voor deze proef ga je de balansen gebruiken.

Hang allereerst een gewichtje van 5 gram bij het vierde gaatje aan de linkerkant, zoals hiernaast.
Er zijn drie manieren om deze balans in evenwicht te brengen.

Voor manier 1 mag je 1 blokje van 5 gram gebruiken.
Voor manier 2 mag je 1 blokje van 10 gram gebruiken.
Voor manier 3 mag je 2 blokjes van 10 gram gebruiken.


Manier 1: Voor manier 1 mag je 1 blokje van 5 gram gebruiken.

Vraag 1. Breng de balans in evenwicht.
1a. Teken op het werkblad hieronder waar je het gewicht hebt opgehangen.
1b. Wat is de afstand van dit gewichtje tot het midden?
1c. Wat is de vergrotingsfactor?

Manier 2: Voor manier 2 mag je 1 blokje van 10 gram gebruiken.

Vraag 2. Breng de balans in evenwicht.
2a. Teken op het werkblad hieronder waar je het gewicht hebt opgehangen.
2b. Wat is de afstand van dit gewichtje tot het midden?
2c. Wat is de vergrotingsfactor?

Manier 3: Voor manier 3 mag je 2 blokjes van 10 gram gebruiken.

Vraag 3. Breng de balans in evenwicht.
3a. Teken op het werkblad hieronder waar je de gewichtjes hebt opgehangen.
3b. Wat is de afstand van deze gewichtjes tot het midden?
3c. Wat is de vergrotingsfactor?

☆ Vraag 4. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 12 - Hefboom op grote schaal

Tijdens deze ga je kijken naar de werking van de hefboom.
De proef doe je in viertallen, in de gymzaal.
De docent heeft een hefboom klaargezet, gemaakt van een bankje en een draaipunt.

Allereerst zet je het draaipunt in het midden van de hefboom, zoals in het voorbeeld hieronder.


Vraag 1. Ga met één leerling aan de ene kant van de hefboom zitten.
Ga met een andere leerling aan de andere kant van de hefboom zitten.
Lukt het om in evenwicht te komen?

Zet nu het draaipunt in het op ⅓ van de hefboom, zoals in het voorbeeld hieronder.


Vraag 2. Twee leerlingen gaan nu op de lastarm zitten.
Éen leerling gaat op de werkarm zitten.
Lukt het om in evenwicht te komen?

☆ Vraag 3. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 13 - Katrollen

Voor deze proef ga je de kleine katrollen gebruiken.

Er zijn twee verschillende opstellingen:
De eerste opstelling heeft een vaste katrol.
De tweede opstelling heeft een losse en een vaste katrol.
In beide opstellingen hangt een gewichtje van 10 gram.

Probeer nu de eerste opstelling in evenwicht te brengen.


Vraag 1. Probeer de eerste opstelling in evenwicht te brengen.
Welk gewicht heb je nodig?

Vraag 2. Til het gewichtje van de eerste opstelling nu 10 centimeter omhoog.
Hoeveel touw moet je trekken om dit te doen?

Probeer nu de tweede opstelling in evenwicht te brengen.


Vraag 3. Probeer de tweede opstelling in evenwicht te brengen.
Welk gewicht heb je nodig?

Vraag 4. Til het gewichtje van de tweede opstelling nu 10 centimeter omhoog.
Hoeveel touw moet je trekken om dit te doen?

☆ Vraag 5. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 14 - Katrollen op grote schaal

Tijdens deze ga je kijken naar de werking van katrollen.

De proef doe je in tweetallen.

De docent heeft een losse katrol en een vaste katrol klaargezet in de gymzaal.

Één leerling gaat aan de vaste katrol hangen. De andere leerling gaat proberen om die leerling omhoog te trekken.
Daarna herhalen jullie de proef met de losse katrol.

Vraag 1. Wanneer was het makkelijker om de leerling omhoog te trekken?
A. Bij de losse katrol
B. Bij de vaste katrol
C. Het was bij beide katrollen even makkelijk

Vraag 2. Wanneer was de hoeveelheid touw die je moest binnenhalen het grootst?
A. Bij de vaste katrol
B. Bij de losse katrol
C. Het was bij beide katrollen even moeilijk

☆ Vraag 3. Schrijf de hele proef netjes op in je schrift.
Doe dit in vier stappen, onder elkaar:
  1.    Onderzoeksvraag: Wat wilde je onderzoeken?
  2.    Methode: Hoe heb je het onderzoek gedaan?
  3.    Resultaten: Wat heb je gemeten of gezien?
  4.    Conclusie: Wat kun je uit je resultaten concluderen?

Proef 15 - Gemiddelde snelheid berekenen

Tijdens deze proef ga je jouw snelheid berekenen.
Je doet deze proef in een grote ruimte, zoals de gymzaal.

De docent heeft een renbaan uitgezet van 10 meter lang.

Ook krijg een stopwatch.

Deze proef doe je in tweetallen.

Een persoon gaat vanuit stilstand zo snel mogelijk de renbaan over.
De andere persoon gaat met de stopwatch meten hoe lang dit duurde.
Hierna wissel je om en herhaal je de proef.


Vraag 1. Vul de onderstaande tabel in.
Bereken de gemiddelde snelheid.

Naam leerling Afstand
(meters)
Tijd
(seconden)
Snelheid
(meter per seconde)
Snelheid
(kilometer per uur)
         
         

Woordenlijst

Aangrijpingspunt

De punt waar een kracht werkt

Afstand

Hoe ver iets is gegaan

Constant

Als iets hetzelfde blijft

Constante snelheid

Snelheid die niet verandert

Draaipunt

Punt waaromheen iets draait

Druk

Kracht verdeeld over een oppervlakte

Duwkracht

Kracht waarbij je een voorwerp van je af duwt

Elektrostatische kracht

Kracht tussen elektrisch geladen voorwerpen

Hefboom

Hulpmiddel waarmee je makkelijker kunt tillen of bewegen

Katrol

Wiel met een touw om iets omhoog te trekken

Kilogram

Eenheid van massa. Is 1000 gram

Kracht

Iets dat een voorwerp van richting, snelheid of vorm kan veranderen

Krachtenpijl

Pijl met de grootte, richting en aangrijpingspunt van een kracht

Lastarm

Korte deel van de hefboom, waarmee jij zelf een kracht zet

Losse katrol

Katrol die meebeweegt

Magnetische kracht

Kracht waarmee magneten elkaar aantrekken of afstoten

Massa

Hoe zwaar een voorwerp is

Maximumsnelheid

Hoogste snelheid die mag

Nettokracht

De kracht die overblijft als je alle krachten samenneemt

Newton

Eenheid van kracht

Normaalkracht

Tegenwerkende kracht aan de zwaartekracht

Oppervlakte

Hoe groot een vlak is

Opwaartse kracht

Kracht die ervoor zorgt dat dingen blijven drijven

Snelheid

Hoe snel iets beweegt

Snelheidsmeter

Meter die laat zien hoe snel je gaat

Spierkracht

Kracht uit je spieren

Takel

Meerdere katrollen samen om zware lasten te tillen

Tijd

Hoe lang iets duurt

Trekkracht

Kracht waarbij je een voorwerp naar je toe trekt

Vaste katrol

Katrol die vastzit en alleen de richting van de kracht verandert

Veerkracht

Kracht van een veer of elastiek

Vergrotingsfactor

Hoeveel keer de kracht kleiner wordt

Versnelling

Als iets steeds sneller gaat

Vertraging

Als iets steeds langzamer gaat

Voorwerp

Iets waar je naar kijkt of mee werkt in de natuurkunde, zoals een bal, fiets of boek

Werkarm

Lange deel van de hefboom, waarmee een kracht op een voorwerp werkt

Wrijvingskracht

Tegenwerkende kracht op oppervlaktes

Zwaartekracht

Kracht die voorwerpen naar beneden trekt

Zwaartepunt

Punt waar het gewicht van een voorwerp in evenwicht is

Docentinformatie

Leerniveau

Dit materiaal is gemaakt voor klas 1 van het vmbo, voor het vak Science. Het is ontwikkeld door een coalitie van het Corbulo College (Voorburg), Roemer Visscher College (Den Haag) en Stanislas vmbo mavo (Delft), met subsidie van Sterk Techniekonderwijs Haaglanden.

Scholen en instellingen met een niet-commercieel oogmerk kunnen deze materialen vrij gebruiken. Het gebruik voor commerciële doeleinden, en het verspreiden van het materiaal is niet toegestaan zonder toestemming van de auteur.

 

Verantwoording

Paragraaf 1 Krachten Naar: Stercollectie Kracht en Bewegen
Paragraaf 2 Nettokracht Naar: Stercollectie Kracht en Bewegen
Paragraaf 3 Hefbomen en katrollen Naar: Stercollectie Kracht en Bewegen
Paragraaf 4 Snelheid Naar: Stercollectie Kracht en Bewegen

Proef 1

Opwaartse kracht (1) Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 2 Opwaartse kracht (2) Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 3 Opwaartse kracht (3) Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 4 Wrijvingskracht (1) Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 5 Wrijvingskracht (2) Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 6          Magnetische kracht (1) Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 7 Magnetische kracht (2) Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 8 Magnetische kracht (3) Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 9 Elektromagnetische kracht Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 10 Krachtmeter Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 11 Evenwicht Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 12 Hefboom op grote schaal Eigen ontwikkeling
Proef 13 Katrollen Naar: materiaal Bert Zwinkels (Roemer Visscher College)
Proef 14 Katrollen op grote schaal Eigen ontwikkeling

 

Leerdoelentabel

Voor de ontwikkeling van de Science methode is uitgegaan van het domein Mens en Natuur zoals beschreven in de conceptkerndoelen van het SLO (2025). In het document hieronder staan alle kerndoelen en wanneer deze behandeld zijn in de Science methode.

  • Het arrangement Thema 3 - Stevigheid en Beweging is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Laatst gewijzigd
    18-12-2025 09:05:35
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Thema 3 - stevigheid en beweging van het vak Science.
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Coalitie CC / RVC / Stanislas. (z.d.).

    Thema 1 - Onderzoeken en Materie

    https://maken.wikiwijs.nl/218973/Thema_1___Onderzoeken_en_Materie

    Coalitie CC / RVC / Stanislas. (z.d.).

    Thema 3 - Stevigheid en Beweging

    https://maken.wikiwijs.nl/220744/Thema_3___Stevigheid_en_Beweging

    Coalitie CC / RVC / Stanislas. (z.d.).

    Thema 6 - Veiligheid en Gezond Leven

    https://maken.wikiwijs.nl/220491/Thema_6___Veiligheid_en_Gezond_Leven

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.