Fictie

Fictie

Welkom

Welkom! Je hebt als het goed is net van jouw docent de introductie gehad. Via dit platform ga je aan de slag met fictie. In de komende vier weken gaan we ons samen verdiepen in verschillende leesteksten en begrippen. Na deze vier weken heb je een toets over fictie. De begrippen komen daarin terug en je gaat een praktische opdracht maken.

 

Hoe ga je dit leren?

Je hebt 3x60 minuten Nederlands per week. Per week zie je een stukje theorie staan en opdrachten. Per les lezen we klassikaal de theorie door en je maakt zelfstandig de opdrachten. Hieronder vind je een linkje naar de planning. Door op dit linkje te klikken, download het bestand automatisch. Zo kun je precies zien wat je per les moet doen. Daarnaast lezen we klassikaal Koning van Katoren van Jan Terlouw. De begrippenlijst vind je ook hieronder.

Vragen? Mail of zoek je docent op!

 

Klik op het pijltje rechts en je kunt beginnen aan de opdrachten. Heel erg veel succes en plezier!

Koning van Katoren - boek van auteur Jan Terlouw

Klassikaal lezen we Koning van Katoren van Jan Terlouw. Dit jeugdboek komt uit 1971 en is dus al vrij oud. Ondanks dat het boek zo oud is, is het nog steeds erg populair onder kinderen. Dat komt omdat serieuze zaken gecombineerd worden met echte gebeurtenissen. Soms zorgt dat voor verwarring, maar vaak ook voor spanning.

Iedere les beginnen we met 20 minuten lezen uit het leesboek. Het is handig om tussendoor en na het lezen aantekeningen te maken, zodat je goed gaat onthouden wat je leest. Denk aan personages opschrijven en noteren wat zij meemaken. 

Week 10

Startopdracht (1)

Aan de hand van deze opdracht, ga je laten zien wat je al kunt op het gebied van fictie. Hieronder zie je een aantal vragen staan en de antwoorden op die vragen schrijf je op in je schrift. Je hebt een tekst nodig om antwoord te geven op de vragen. De tekst ‘Debuut eerste vrouw in week van de scheidsrechter’ krijg je op papier, zodat je die eerst rustig kunt gaan lezen.

 

Lees de tekst. Markeer eventueel moeilijke woorden. Beantwoord daarna de vragen die hieronder staan en schrijf de antwoorden op in je schrift.

 

  1. Is deze tekst realistisch of niet-realistisch? Leg je antwoord uit.

  1. Kun je een voorbeeld noemen van een niet-realistische gebeurtenis die in een fictief verhaal over een vrouwelijke scheidsrechter zou kunnen voorkomen?

  1. Komt er figuurlijk taalgebruik voor in de tekst? Zo ja, geef een voorbeeld.

  1. Wie is de hoofdpersoon in deze tekst?

  1. Welke bijfiguren worden in de tekst genoemd?

  1. Komt er spanning voor in deze tekst? Zo ja, op welk moment is er sprake van spanning?

  1. Op welke locaties speelt deze tekst zich af? Noem er minstens twee.

  1. In welke tijd speelt deze tekst zich af?

  1. Welk vertelperspectief wordt gebruikt in deze tekst?

  1. Komt er een terugblik (flashback) voor in de tekst? Zo ja, waar?

Theorie

Samen lezen we onderstaande theorie goed door. Maak aantekeningen.

Doel: Aan het einde van de les weet je onderstaande begrippen toe te passen.

 

Fictie is een verzonnen verhaal, dus niet gebaseerd op feiten. Het kan realistisch lijken, maar blijft bedacht door een auteur. Voorbeelden zijn sprookjes zoals Roodkapje of Doornroosje. Harry Potter is ook fictie.

Figuurlijk taalgebruik is taalgebruik die niet letterlijk bedoeld wordt, maar die een diepere betekenis hebben. Het regent pijpenstelen, betekent niet echt dat er pijpenstelen uit de lucht vallen, maar dat het hard regent.

Met beoordelingswoorden geef je aan wat je van een boek vindt. Bijvoorbeeld: spannend, saai, boeiend, meeslepend, verwarrend.

Een argument is een reden waarmee je uitlegt waarom je iets goed of slecht vindt. Bijvoorbeeld: Ik vind het boek goed, omdat de hoofdpersoon slim en grappig is.

Realistische verhalen zijn verhalen die geloofwaardig zijn en in het echte leven ook zouden kunnen gebeuren. Een boek over een klas die op schoolkamp gaat, zonder magische gebeurtenissen is een realistisch verhaal.

Het tegenovergestelde van realistisch is niet-realistisch, dit zijn verhalen waarin magie of pratende dieren terugkomen. Dingen die je normaal gesproken niet ziet, want het bestaat niet. Alice in Wonderland is niet-realistisch, want konijnen praten niet en mensen worden niet zomaar kleiner of groter.

Een verhaal dat echt is gebeurd, noem je waargebeurd. Het dagboek van Anne Frank is een waargebeurd verhaal over de Tweede Wereldoorlog.

Boeken en verhalen kun je verdelen in verschillende verhaalsoorten, met een ander woord noem je dat het genre. Door naar het onderwerp van een verhaal te kijken, kom je achter de verhaalsoort (bijvoorbeeld: spanning, humor, liefde).

Opdrachten

Opdracht: Fictief verhaal herkennen

Doel: Je leert het verschil tussen fictie en feiten, figuurlijk taalgebruik herkennen en je gaat je eigen mening onderbouwen met argumenten.

Begrippen: fictie, figuurlijk taalgebruik, beoordelingswoorden, argumenten.

 

Volg onderstaande stappen om deze opdracht te voltooien en gebruik je schrift om antwoorden in op te schrijven.

  • Je kiest een sprookje uit wat je kent. Denk aan Roodkapje, Doornroosje, Alladin, noem maar op. Het is belangrijk dat je het verhaal goed kent.

 

  • In een sprookje hebben ze het vaak over figuurlijk taalgebruik. Denk na over welk figuurlijk taalgebruik voor kan komen in jouw gekozen sprookje. Komt er geen figuurlijk taalgebruik voor in je sprookje? Zoek dan zelf drie voorbeelden op. 

 

  • Bekijk je gekozen sprookje en schrijf drie dingen op die duidelijk fictief zijn en drie die misschien op de waarheid lijken. Fictie = dat de wolf kan praten in Roodkapje en feit = dat er bossen bestaan waar mensen kunnen verdwalen.

 

  • Je schrijft een korte beoordeling van het verhaal. Je maakt daarin gebruik van beoordelingswoorden (spannend, mooi). Je gaat je woorden onderbouwen met ten minste vijf argumenten. Bijvoorbeeld: 'Ik vind het verhaal ingewikkeld, omdat er veel verschillende personages in voor komen.

 

 

Opdracht: Verken je leessmaak

Doel: Je leert verschillende verhaalsoorten begrijpen en je kunt je eigen leessmaak verwoorden.

Begrippen: leessmaak, realistisch, niet-realistisch, waargebeurd, genre, leeservaring.

 

Volg onderstaande stappen om deze opdracht te voltooien en gebruik je schrift om antwoorden in op te schrijven.

  • Schrijf in je schrift het volgende op: 'Genre'. Vervolgens ga je brainstormen. Deel verschillende voorbeelden van verhaalsoorten, zodat je deze altijd bij de hand hebt. Denk aan verhalen zoals biografieën, non-fictie en fictie.

 

  • Vervolgens ga je de verschillende verhaalsoorten categoriseren. De realistische verhalen geef je een kleurtje en de niet-realistische verhalen geef je een ander kleurtje. Vervolgens geef je antwoord op de vraag: 'Wat is het verschil tussen realistisch en niet-realistisch?'

 

  • Ga naar de website van NOS. Zoek een waargebeurd verhaal op. Het moet een verhaal zijn dat je heeft geraakt. In je schrift noteer je kort waar je gekozen verhaal over gaat en leg je uit waarom je het hebt gekozen.

Week 11

Theorie

Samen lezen we onderstaande theorie goed door. Maak aantekeningen.

 

Doel: Aan het einde van de les weet je onderstaande begrippen toe te passen.

 

Je hebt verschillende personages in een verhaal. De hoofdpersoon is de belangrijkste persoon, hij/zij heeft een hoofdrol. Bijfiguren zijn iets minder belangrijk en hebben een gewone rol.

Deze personages beschrijf je door uit te leggen hoe het personage eruitziet, kenmerken zoals geslacht en leeftijd, relaties en hoe hij/zij zich gedraagt. Bijvoorbeeld: Hij heeft rood haar, sproeten en is altijd vrolijk.

In een verhaal of film heb je soms spanning. Alles wat je benieuwd maakt naar de afloop, zodat je verder wilt lezen, is spanning. Een schrijver kan veel manieren gebruiken om een verhaal spannender te maken. Bijvoorbeeld een open plek in het verhaal, dit is een stuk waarin je nog geen antwoorden weet en het dus zelf moet bedenken. Een onverwachte wending zorgt voor een vermoeden, maar je weet het nog niet precies. Bij een cliffhanger krijg je een onderbreking van het verhaal op een spannend moment.

Als je in die ruimte bent, krijg je vaak een bepaalde sfeer. Dat is de emotie of stemming die een verhaal oproept. Een romantisch verhaal heeft vaak een dromerige sfeer, terwijl een thriller spannend is.

Met een moraal geeft de schrijver je een wijze les. De schrijver wil jou iets leren en vaak zit er dan een boodschap achter.

 

Als je een verhaal leest, bekijk je alles vanuit een bepaald standpunt. Er zijn verschillende mogelijkheden.

Ik-vertelperspectief zorgt ervoor dat gebeurtenissen worden verteld door een persoon in de ik-vorm. Je zit als het ware ‘in het hoofd’ van deze persoon.

Bij het hij-/zij-perspectief worden de gebeurtenissen in de hij- of zij-vorm verteld. Je beleeft de gebeurtenissen door de ogen van de hij- of zij-figuur doordat je van hem of haar de ‘wereld’ leert kennen.

Bij een wisselend perspectief wisselen personen elkaar af als hoofdpersoon, vaak per hoofdstuk.  

 

Naast verhalen, heb je ook gedichten. Gedichten zijn anders dan andere teksten. Je herkent ze vaak meteen. Een gedicht is verdeeld in versregels (zinnen), ze vullen niet de hele pagina. De regels staan in strofen bij elkaar met daartussen witregels. Soms wordt een strofe herhaald, dat noem je een refrein. Als een strofe niet herhaald wordt, noem je het een couplet.

 

Er zijn verschillende soorten rijm in een gedicht:

 

Bij binnenrijm rijmen woorden binnen dezelfde zin.

Ik loop en hoop op betere dagen. -> loop en hoop rijmen binnen dezelfde regel.

 

Bij eindrijm rijmen de laatste woorden van twee of meer regels.

De zon verdwijnt achter de bomen, de nacht zal snel gaan komen. -> bomen en komen rijmen aan het einde van de regels.

 

Bij gepaard rijm rijmen steeds twee opeenvolgende regels op elkaar.

Een nieuw leven is begonnen

gevoel van eenzaamheid overwonnen

geluk heeft het vervangen

het leven is een en al vervangen.

 

Bij gekruist rijm rijmt de eerste regel op de derde en de tweede op de vierde.

De vogels zingen in de lucht

De bomen dansen in de wind

De lied weerklinkt vol zachte zucht

De zon verdwijnt, de nacht begint. -> lucht rijmt op zucht, wind rijmt op begint.

 

Bij omarmend rijm rijmt de eerste regel op de vierde en de tweede op de derde.

De sterren fonkelen aan de zee

De golven deinen op en neer

Het water ruist, een lied zo teer

De nacht blijft donker, koel en wee

 

In een gedicht kan soms ook een opsomming zitten, dat wil zeggen dat een aantal dingen op rij worden gezet of achter elkaar worden genoemd.

 

Een overdrijving komt ook voor in het gedicht. Het wordt dan erger gemaakt dan dat het in de werkelijkheid is.

Opdrachten

Opdracht: Tekst lezen en vragen beantwoorden

Doel: Je leert ontdekken hoe sfeer en tijd een verhaal beïnvloeden.

Begrippen: genre, spanning, ruimte, sfeer, thema, moraal, personages.

 

Geef antwoord op onderstaande vragen in je schrift.  

  1. Lees het korte verhaal Keuze van Finn.
  2. Geef antwoord op onderstaande vragen in je schrift.
  • Genre: Onder welk genre valt dit verhaal?
  • Personages: Beschrijf het personage Finn. Denk aan uiterlijk, kenmerken, karaktereigenschappen.
  • Spanning: Hoe komt spanning terug in dit verhaal?
  • Ruimte: In welke ruimte speelt dit verhaal zich af?
  • Sfeer: Hoe voelt het verhaal aan? (griezelig, vrolijk, verdrietig)
  • Moraal: Ga op zoek naar het moraal van het verhaal. Schrijf deze ook op.

 

Hieronder staat een afbeelding met verschillende genres waar je uit kunt kiezen. Bepaal welk genre bij Keuze van Finn hoort.

 

 

Opdracht: Experimenteren met verschillende perspectieven  

Doel: Je oefent met verschillende vertelperspectieven.  

Begrippen: ik-perspectief, hij/zij-perspectief, wisselend perspectief.

 

Schrijf een kort verhaal (ongeveer 100 woorden) over een spannend moment (bijvoorbeeld: het ontdekken van iets geheimzinnigs, een onverwachte gebeurtenis, een moment van gevaar).

Gebruik in elk geval één van de twee vertelperspectieven die we hebben besproken.

*Denk goed na over wat je personage weet, voelt of ziet.

*Let op het gebruik van de juiste vorm: ik of hij/zij.

 

Opdracht: Gedichten met rijm

Doel: Je leert verschillende rijmsoorten herkennen en toepassen in een gedicht.

Begrippen: binnenrijm, eindrijm, gepaard ruim, gekruist rijm, omarmend rijm.

 

  • Om te beginnen schrijf je één versregel per rijmsoort, dus binnenrijm, eindrijm, gepaard rijm, gekruist rijm en omarmend rijm. In totaal krijg je 5 versregels.

 

  • Lees het gedicht hieronder en bepaal: Welke rijmvormen komen hierin voor? Onderstreep alle rijmwoorden.

 

De avond valt, de maan schijnt zacht,
De sterren twinkelen heel klein,
Een kat sluipt stil door het gordijn,
De stad wordt stil, de lucht wordt nacht.

Een zuchtje wind waait langs mijn oor,
De lantaarnpaal geeft zacht zijn licht,
Ik loop alleen, maar voel het niet,
De nacht vertelt een oud verhaal.

 

  • Nu is het tijd om zelf een kort gedicht te schrijven! Schrijf minstens 8 versregels. Gebruik rijm naar keuze (gepaard, gekruist, omarmend, eind, binnen).
  • Je mag zelf een onderwerp kiezen, bijvoorbeeld: een avontuurlijke reis, de natuur in de lente, dromen.
  • Tip: Schrijf eerst een kladversie en lees hardop om te horen of de rijm goed klinkt.

Week 12

Theorie

Samen lezen we onderstaande theorie goed door. Maak aantekeningen.

 

Doel: Aan het einde van de les weet je onderstaande begrippen toe te passen.

 

Een verhaal speelt zich af in een bepaalde tijd. Dat kan in de toekomst zijn, maar ook uit de middeleeuwen.

De vertelde tijd is de tijd die in het verhaal voorbij gaat.

 

Opdracht: Tijdlijn van een verhaal maken

Doel: Je onderzoekt de vertelde tijd en de opbouw van het verhaal met een tijdlijn.

Begrippen: inleidend begin, middenin begin gebeurtenissen, vertelde tijd.

 

De afgelopen weken heb je steeds in de les het boek Koning van Katoren gelezen van Jan Terlouw. Je weet nu genoeg om er een tijdlijn van te maken. Op deze tijdlijn laat je zien hoe het verhaal verloopt. Wat komt er op je tijdlijn?

  1. Begin: Hoe start het verhaal? Wordt er veel uitgelegd of val je midden in de actie?
  2. Belangrijke gebeurtenissen: Wat zijn de hoogtepunten van het verhaal? Geef deze aan in chronologische volgorde.
  3. Terugblikken en sprongen in de tijd: Gebeurt er een flashback (terugblik) of wordt er vooruitgesprongen in de tijd?
  4. Einde: Is het een open einde of een gesloten einde?
  5. Ga op zoek naar het moraal van het verhaal. Deel deze ook op jouw tijdlijn.
  • Het arrangement Fictie is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Zwanet Van der Molen
    Laatst gewijzigd
    2025-03-10 09:02:39
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Aan de slag met het domein fictie.
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.