Volg onderstaande stappen om deze opdracht te voltooien en gebruik je schrift om antwoorden in op te schrijven.
Je kiest een sprookje uit wat je kent. Denk aan Roodkapje, Doornroosje, Alladin, noem maar op. Het is belangrijk dat je het verhaal goed kent.
In een sprookje hebben ze het vaak over figuurlijk taalgebruik. Denk na over welk figuurlijk taalgebruik voor kan komen in jouw gekozen sprookje. Komt er geen figuurlijk taalgebruik voor in je sprookje? Zoek dan zelf drie voorbeelden op.
Bekijk je gekozen sprookje en schrijf drie dingen op die duidelijk fictief zijn en drie die misschien op de waarheid lijken. Fictie = dat de wolf kan praten in Roodkapje en feit = dat er bossen bestaan waar mensen kunnen verdwalen.
Je schrijft een korte beoordeling van het verhaal. Je maakt daarin gebruik van beoordelingswoorden (spannend, mooi). Je gaat je woorden onderbouwen met ten minste vijf argumenten. Bijvoorbeeld: 'Ik vind het verhaal ingewikkeld, omdat er veel verschillende personages in voor komen.
Opdracht: Verken je leessmaak
Doel: Je leert verschillende verhaalsoorten begrijpen en je kunt je eigen leessmaak verwoorden.
Volg onderstaande stappen om deze opdracht te voltooien en gebruik je schrift om antwoorden in op te schrijven.
Schrijf in je schrift het volgende op: 'Genre'. Vervolgens ga je brainstormen. Deel verschillende voorbeelden van verhaalsoorten, zodat je deze altijd bij de hand hebt. Denk aan verhalen zoals biografieën, non-fictie en fictie.
Vervolgens ga je de verschillende verhaalsoorten categoriseren. De realistische verhalen geef je een kleurtje en de niet-realistische verhalen geef je een ander kleurtje. Vervolgens geef je antwoord op de vraag: 'Wat is het verschil tussen realistisch en niet-realistisch?'
Ga naar de website van NOS. Zoek een waargebeurd verhaal op. Het moet een verhaal zijn dat je heeft geraakt. In je schrift noteer je kort waar je gekozen verhaal over gaat en leg je uit waarom je het hebt gekozen.