Profielmodule 3: Dierhouderij

Profielmodule 3: Dierhouderij

Inleiding

Deze wikiwijs bevat de theorie en alle opdrachten voor 3eklas leerlingen van Vonk Castricum voor schooljaar 2024/2025. Deze stof heb je nodig om je voor te bereiden op het CSPE aan het einde van leerjaar 3.

 

Profiel Module 3  heet Vergroening Stedelijke Omgeving Het gaat over groen in de stad en de dieren die daarbij horen, zoals kinderboerderijdieren. Van stadslandbouw tot het zorgen voor de wilde dieren die in de stad leven, alles hoort erbij. Het deel groenvoorziening krijg je samen met plantenteelt, het deel over huisdieren krijg je samen met het deel van PM1 over landbouwhuisdieren.

Stadslandbouw met oog voor natuur
Stadslandbouw met oog voor natuur

1. Verzorging

Hanteren

Een dier oppakken noem je hanteren. Hoe je een diersoort pakt, verschilt per diersoort en soms zelfs per ras. Je hebt dit al geleerd in de eerste en de tweede klas bij Dier. Je hebt manieren van oppakken en verplaatsen van dieren. De schapen op school lopen bijvoorbeeld mee aan hun halsband, een konijn houd je vast met de transportmethode.

Een dier zo vast houden, dat het niet meer kan bewegen noem je fixeren. De dierenartsassistent gebruikt dat bijvoorbeeld bij het geven van een enting. Op school fixeren we dieren bij het knippen van de nagels of het bepalen van het geslacht.

Geslacht bepalen

Een dier is mannelijk of vrouwelijk. Voor het samenstellen van groepen dieren is het belangrijk om te weten welk geslacht een dier heeft.

Je bepaalt het geslacht door te kijken naar de primaire geslachtskenmerken, een penis of een vagina. De primaire geslachtskenmerken zijn bij de geboorte al aanwezig. Secundaire geslachtskenmerken ontstaan als het dier geslachtsrijp wordt, denk aan spiergroei bij mannen bijvoorbeeld.

  

Een jonge Brown Swiss stier en een volwassen Brown Swiss stier, de secundaire geslachtskenmerken zie je in de bijspiering van de nek, bijvoorbeeld

Persoonlijke hygiëne

 

Na het hanteren van dieren, was je je handen. Dit om te zorgen dat je handen weer schoon zijn, je verwijdert vuil en bacteriën. Handen wassen doe je met lauwwarm water en zeep. Na het wassen droog je je handen af.

 

 

Vervolgens gebruik je een desinfectiemiddel, je brengt één pompje aan op je hand en wrijft deze uit over beide handen. Dit desinfectiemiddel dood ziekteverwekkers als bacteriën, schimmels en virussen.  

Een ziekte die van dier op mens over kan gaan heet een zoönose. Voorbeelden van een zoönose zijn :

  • Salmonellose
  • Ringworm
  • Toxoplasmose

Om jezelf te beschermen moet je letten op je persoonlijke hygiëne. Om zoönoses te voorkomen is eten en drinken in het dierhouderijgebouw af te raden, tenzij je je handen gewassen en ontsmet hebt. Let ook op je persoonlijke hygiëne op plaatsen waar wilde dieren komen, zoals open water waarin ratten en eenden zwemmen. Ook deze dieren kunnen een zoönose verspreiden.

 

Verzorging

Welke verzorging een dier nodig heeft, is diersoortafhankelijk. Dierverzorging bestaat uit dagelijkse verzorging en periodieke verzorging. Dagelijkse verzorging is verzorging die je elke dag doet. Vaak is dat het geven van ruwvoer en krachtvoer, vers drinkwater en een vlugge gezondheidscontrole.

Periodieke verzorging is de verzorging die je eens per periode uitvoert. Dat kan wekelijks zijn, zoals het schoonmaken van het caviahok of eens per jaar zoals de inentingen van een hond.

Onder periodieke verzorging valt het voorkomen van ziektes bij dieren. Dieren moeten regelmatig behandeld worden tegen vlooien of wormen.

 

Huisdieren worden meestal jaarlijks ingeënt. Dit wordt geregistreerd in een dierenpaspoort, zoals dat van een hond of kat. Met de juiste vaccinaties mag de kat of hond ook reizen naar andere landen. 

 

 

Verblijven verschonen

Hokken, stallen, kooien en soms weides, overal moet de mest van dieren verwijderd worden. Dierverblijven kan je reinigen of ontsmetten. Reinigen is schoonmaken met warm water en een sopje met een allesreiniger. Dan is het verblijf weer schoon en fris, maar ziekteverwekkers kunnen nog aanwezig zijn.

Ziekteverwekkers dood je met een ontsmettingsmiddel, zoals bijvoorbeeld Halamid-D. Dit gebruik je na het reinigen van het verblijf.

   

De mest van dieren kun je, samen met de bodembedekking, weg gooien in de vuilnisbak. Bij bedrijven waar veel dieren gehouden worden, is een mesthoop of mestkelder. Op een mesthoop bewaar je stalmest, dat is mest met stro of zaagsel. De urine van de dieren is opgenomen door de bodembedekking, dus deze mest is vast en stapelbaar op een berg. 

Mest van bijvoorbeeld koeien wordt bewaard als drijfmest, dus urine en ontlasting bij elkaar. Dit is vloeibaar en wordt bewaard in een kelder. Nadeel van drijfmest is dat er veel ammoniak uit vrijkomt, wat een belasting is voor het milieu.

Dierwelzijn

Dierwelzijn is het “goed voelen” van het dier. Een dier leeft in een passende omgeving, met de juiste verzorging, voeding en omgang. De “eisen” die een dier stelt aan zijn leefomgeving, zijn vertaald naar vijf vrijheden van het dier.

De vijf vrijheden:

  • Vrij van honger en dorst
  • Vrij van ongemak
  • Vrij van pijn, verwonding of ziekte
  • Vrij van angst of stress
  • Vrij om natuurlijk gedrag te vertonen

Het welzijn van dieren is al jaren in ontwikkeling. Zo is de norm voor afmeting van verblijven voor hamsters de afgelopen tien jaar verdubbeld. Naarmate we als mensen meer leren over dieren en hun natuurlijk gedrag, krijgen we ook meer inzicht in de huisvestingsbehoeftes.  

 

Gezondheid

 

Bij het verzorgen van een dier hoort ook de gezondheid van het dier controleren. Hoe weet je of je hond of kat gezond is?

Bij een gezondheidscontrole kijk je naar verschillende onderdelen van het dier. Je vergelijkt wat je ziet met hoe dit er bij een gezond dier uit zou moeten zien. Een voorbeeld van een controlepunt is de vacht.           

Gezonde hond

Probleem met vacht/huid

 

Vacht, veren, huid is een van de controlepunten. Een gezond dier heeft een glanzende vacht, die mooi valt over het dier. Kale plekken, wonden, jeuk, roodheid van de huid, opstaande vacht en nog veel meer zijn voorbeelden van ongezonde vacht en huid.

Checklist voor gezondheidscontrole bij dieren

Gezondheidskenmerken

 

Normaal

Afwijkingen of ziekte

Huid/vacht/veren

Soepel, schoon, glanzend

Droge, doffe, kale vacht Opstaand verenpak

Zintuigen en slijmvliezen (oog, neus, oor, tong)

Schone zintuigen en roze slijmvliezen

Prut in de ogen, stinkende oren, snotterige neus, bleke slijmvliezen, schimmel op tong

Gebit

De tanden/het gebit correct, stinkt niet uit de mond

Gebitsafwijking, rotte tanden/kiezen, stinkt uit de mond, haken op de kiezen, te lange tanden (knaagdieren)

Spijsvertering

Goede eetlust, herkauwt juist en drinkt genoeg

Niet eten en/of drinken, niet herkauwen

Uitwerpselen/mest Urine

Stevige ontlasting, gezonde kleur van mest en urine

Geen ontlasting / verstopping

/ diarree Afwijkende kleur urine

Hoeven/klauwen/nagels

Juist op lengte, mooi van vorm

Te lang, te kort, scheef Pijn, moeilijk lopend door ontsteking

Gedrag

Normaal gedrag, levendige indruk, belangstelling voor soortgenoten

In elkaar gedoken, sloom en

suffig, treurig, niet opkijken bij

benadering

Beweging

Soepel bewegen, rekening houdend met de leeftijd

Kreupel, onregelmatig, stram en stijf

Temperatuur, pols en ademfrequentie

Afhankelijk van het dier zijn er normaalwaarden

Verhoogde of verlaagde temperatuur, versnelde hartslag en/of ademfrequentie

 

 

1.1 Begrippen uit hoofdstuk 1

1.2 Hanteren van dieren

1.3 Handen wassen

1.4 Geslacht bepalen

1.5 Beoordelen cavia

1.6 nagels knippen

1.7 Kammen, wassen, fohnen

1.8 werken met Halamid

1.9 dierwelzijn

1.10 schatten en wegen

1.11 gezondheidscontrole uitvoeren

1.12 Gezondheidscontrole opstellen en uitvoeren

1.13 I&R van verschillende dieren

1.14 Stroomschema gezondheidscontrole

1.15 Diagnostische toets Verzorging

Test:diagnotische toets hoofdstuk 1

2. Voeding

Wat eet het dier?

Dieren kun je op verschillende manieren indelen. Een van die manieren is op basis van het voedsel dat ze (bij voorkeur) eten. Dan wordt de indeling planteneters (herbivoren), vleeseters (carnivoren) en alleseters (omnivoren).

 

Planteneters

De grootste groep zijn de planteneters. Dit zijn bijvoorbeeld schapen en geiten, konijnen of knaagdieren als hamsters.

Planteneters moeten veel eten om energie uit voedsel te krijgen. Daarnaast moeten ze goed kauwen, om de harde celwand van de plantencel stuk te maken. Ze hebben kiezen met grote ribbels erop, plooikiezen worden die genoemd. Daarnaast hebben ze een lang darmstelsel.

 

Schedel van een knaagdier,

met snijtanden en plooikiezen

Gebitsafwijking bij knaagdieren en konijnen; olifantstanden

 

 

Een konijn is geen knaagdier maar een haasachtige. Knaagdieren hebben twee boventanden en twee ondertanden.

 

Konijnen hebben in hun bovenkaak vier tanden; naast de knaagtanden hebben ze twee stifttanden.

 

 

De meeste planteneters eten gras. Grote planteneters zoals schapen, hebben vaak 4 magen, zodat ze dat gras beter kunnen verteren. 

 

Herkauwers kun je ook herkennen aan hun gebit. Ze missen hun boventanden. Ze hebben wel ondertanden en plooikiezen in hun boveen- en onderkaak.

 

Schedel van een schaap                                              Schedel van een paard

 

 

Vleeseters

Vleeseters zijn dieren die vooral vlees eten. Hun gebit en hun spijsvertering is daarop aangepast. Ze hebben kleine, scherpe tanden, grote hoektanden en puntige knipkiezen. Voorbeelden van vleeseters zijn honden en katten. Vlees is makkelijk te verteren, dus hebben vleeseters een kort darmgestel.

                             

         Schedel van een kat                                                                   Schedel van een hond

 

Alleseters

Alleseters eten planten en vlees, zoals een varken. Alleseters hebben snijtanden, hoektanden en knobbelkiezen, kiezen met puntjes en een vlak. Alleseters hebben een middellang darmgestel.

 

Dieren voeren

Bij de dagelijkse verzorging van dieren hoort het geven van voer en water. Bij het voeren van dieren moet je rekening houden met verschillende zaken. Planteneters hebben bijna altijd onbeperkt ruwvoer nodig. Door het eten van ruwvoer werkt hun spijsvertering beter. Daarnaast kan je het rantsoen aanvullen met krachtvoer, als dit nodig is. Zo zorg je ook dat elke diersoort de juiste hoeveelheid vitamines en mineralen binnen krijgt.

Krachtvoer is altijd diersoortspecifiek, aangepast aan die soort. Daarom hebben we op school chinchillabrok, konijnenbrok, caviabrok enzovoorts. Krachtvoer is niet altijd gemalen en geperst tot een brokje. Het knaagdierenvoer op school is ook krachtvoer, maar daarin zijn de verschillende ingrediënten nog wel herkenbaar.

Ruwvoer, zoals hooi

 

Krachtvoer, zoals muesli

Hoeveel moet een dier eten?

Het rantsoen van een dier hangt af van bijvoorbeeld de grootte van het dier maar ook van het voedermiddel. Een groot konijn heeft meer voeding nodig een dwergkonijntje. Hoeveel kan je gokken, maar ook berekenen. Dat noem je dan een rantsoenberekening. Een hulpmiddel bij een rantsoenberekening is een CVB-boekje. Daarin staan richtlijnen voor het voeren van dieren en hoeveel energie er in bepaalde voedermiddelen zit.  

 

BCS bepalen

Hoeveel een dier moet eten, hangt niet alleen af van wat je voert. Het hangt ook af van het dier, hoe is de voedingstoestand van het dier?

De BCS ofwel Body Condition Score geeft de conditie van het dier aan. In dit geval betekent de conditie de vet-/vleesbedekking van het dier, ofwel de voedingstoestand van een dier. Te mager is niet goed voor een dier, maar ook te dik is zeer ongezond.

De BCS loopt meestal van 1 t/m 5. Je kijkt en voelt op verschillende delen van het dier, waaronder de bedekking van de ribben en het heupbot. Je bekijkt het model van het dier van boven en van de zijkant.

Automatisch of handmatig voeren

Hoe je voer geeft, hangt af van het voersysteem. Op school hebben we veel handmatige voersystemen, bakjes en flesjes die je zelf moet vullen. Dat is veel werk. De geiten en schapen krijgen water via een automatisch drinkwatersysteem. In de stal hangt een vlotterdrinkbak. De kippen hebben ook een automatisch watersysteem.

Bij voeren hoort ook in de gaten houden of alles wel opgegeten wordt. Ook zie je of een dier wel voldoende drinkt. Bij een automatisch systeem is dat lastiger te bepalen.

Het voordeel van een automatisch voer- of watersysteem is dat je er weinig werk aan hebt.

 

2.1 Begrippen uit hoofdstuk 2 Voeding

2.2 spijsvertering herkauwer

2.3 Wat eten de kinderboerderijdieren

2.4 voersoorten

2.5 rantsoenberekening

2.6 Voer- en waterverstrekkers

2.7 Conditie bepalen

2.8 BCS en voeradvies

.9 voeding Alpaca's

2.10 Verrijking voor de hamster

2.11 De grote scheitopdragt

2.12 Diagnostische toets hoofdstuk 2

Test:Diagnostische toets hoofdstuk 2

3. Huisvesting

 

 

Ontwerp van het olifantenverblijf in Artis                             Detail van het olifantenverblijf

 

Waarom huisvesting?

 

Je kunt dieren om verschillende redenen huisvesten. Als je een dier huisvest, zorg je ervoor dat het dier het zo goed mogelijk naar zijn zin heeft. Redenen voor huisvesting:

Heel veel dieren hebben huisvesting nodig. De redenen kunnen heel verschillend zijn.

– Een gerbil komt oorspronkelijk uit Egypte. Hij heeft het niet graag koud en kan in Nederland dus niet buiten leven. Hij heeft huisvesting nodig voor de warmte.

– Diersoorten die op school aanwezig zijn, hebben huisvesting nodig, omdat je de meeste dieren moet kunnen hanteren. De dieren hebben dan huisvesting nodig voor het gemak van de mensen.

– Sommige dieren kunnen niet los lopen. Ze zijn te gevaarlijk voor de mens of vallen andere diersoorten aan.

Belangrijk is dat een dier zich lekker voelt in de omgeving waarin het leeft. Dit ‘lekker voelen’ noem je het welzijn van een dier. Voor ieder dier ziet dat welzijn er anders uit. Het ene dier houdt van veel ruimte, warmte en water. Het andere juist van kou of een beschermend, klein hokje.

Als je een dier gaat huisvesten is een aantal dingen belangrijk, namelijk:

– het klimaat waar een dier oorspronkelijk vandaan komt;

– de natuurlijke leefwijze;

– de afmeting van het dier;

– de functie van het dier (productie- of gezelschapsdier).

Om te zorgen dat dieren, zowel productiedieren als gezelschapsdieren, een minimale kwaliteit van leven hebben zijn de vijf vrijheden van het dier opgesteld. Een dier hoort minimaal:

  • Vrij te zijn van honger of dorst
  • Vrij te zijn van ongemak
  • Vrij van pijn, verwonding of ziekte
  • Vrij van angst en chronische stress
  • Vrij om natuurlijk gedrag te vertonen.

Grootte en natuurlijke leefwijze

De grootte van het dier en zijn natuurlijke leefwijze zijn belangrijk voor de huisvesting van een dier. Een groot dier zet je in een groot hok, en een klein dier in een klein hok. Een hamster heeft geen stal van 5 bij 4 meter nodig. Je moet verder weten of het dier alleen leeft of dat het in groepen leeft. Als een dier oorspronkelijk in groepen leeft, moet je het nooit alleen huisvesten. Het kan dan wel dood gaan van eenzaamheid. Ook is het belangrijk dat je weet hoeveel ruimte een dier nodig heeft. Het ene dier heeft veel ruimte nodig om te kunnen bewegen, bijvoorbeeld een aap, terwijl een ander dier daar helemaal geen behoefte aan heeft.

 

’s Winters op stal

Voor veel kinderboerderijdieren geldt, dat ze in de winter goed buiten zouden kunnen blijven. Helaas groeit er in de winter in Nederland geen gras. Daarom zet de boer zijn dieren ’s winters toch op stal. Op stal krijgen de dieren voer dat ’s zomers van het land is gehaald. Dat is bijvoorbeeld kuilgras of hooi. Schapen bijvoorbeeld kunnen wel het hele jaar buiten blijven, maar zijn ook wel blij met een schuilplek tegen wind en regen, of juist tegen de zon.  

 

Huisvestingsvormen

Een gerbil graaft graag in het zand en een pony schuilt graag tegen de regen. Ieder diersoort heeft zijn eigen type hok. Ook de maten van de hokken zijn erg belangrijk. Een Vlaamse reus past natuurlijk niet in een hamsterkooi. Voor alle in Nederland gehouden diersoorten zijn maten vastgesteld, zodat een dier zich goed kan bewegen en een ‘fijn’ leven heeft.

Hoe groot een verblijf moet zijn, dat is diersoort specifiek. Voor elke diersoort vind je normen voor de huisvesting van deze soort. Die normen gaan over de maten van het verblijf. Vaak gaat het over de oppervlakte, soms ook over inhoud.

 

                                                  

Een prettig leefklimaat

Het leefklimaat van dieren moet optimaal zijn. Je moet de omstandigheden zó maken, dat een dier zich er lekker bij voelt.  Bij leefklimaat kun je denken aan zaken als ventilatie, isolatie en maten van de huisvesting. Maar ook aan de juiste temperatuur en een juiste relatieve luchtvochtigheid. Met een goed leefklimaat in het hok of de stal kun je veel gezondheidsproblemen bij dieren voorkomen.

 

Overige eisen aan een verblijf

Het dierenverblijf moet veilig zijn voor het dier, maar ook voor de verzorger. Er mogen geen uitstekende spijkers, splinters of andere scherpe voorwerpen in het verblijf zijn. Het hok moet goed af te sluiten zijn. Het kan niet zo zijn dat het paard de deur kan ontgrendelen of dat het konijn zijn deurtje kan openen. Het verblijf moet ook eenvoudig en makkelijk schoon te maken zijn. Het materiaal, waarvan het verblijf gemaakt is, moet stevig zijn en van deugdelijke kwaliteit. Voerbakken en drinkmogelijkheden moeten passen bij het type dier. Veel daglicht (of kunstlicht) is erg prettig voor de verzorger. Ten slotte moet het dier in zijn verblijf gemakkelijk te pakken zijn. Het welzijn van sommige dieren verbeter je enorm met speelmaterialen, ook wel hokverrijking genoemd. Voor honden en katten zijn honderden speeltjes te koop. Ook voor knaagdieren zijn er speeltjes te koop. Paarden spelen bijvoorbeeld met grote plastic ballen en lammetjes met een grote strobaal.

 

5.3 Soorten verblijven

Voor allerlei dieren heb je allerlei verblijven. Van de grupstal en de ligboxenstal voor koeien tot de glazen bak voor terrariumdieren en de traliekooi voor muizen. Ieder dier stelt zijn eigen eisen aan de huisvesting. Glazen bakken Knaagdieren kun je goed houden in glazen bakken. De dieren kunnen nergens aan knagen en ze hebben geen last van tocht in deze bakken. Je moet wel regelmatig uitmesten om te voorkomen dat de ammoniakdampen onder in de bak blijven hangen. Als er barsten in het glas zitten, is de bak niet meer vloeistofdicht.

Kunststof bakken

Kunststof bakken zijn gemakkelijk te hanteren. Ze zijn makkelijk schoon te maken. Een nadeel is dat de bakken snel lelijk worden, omdat de dieren er aan kunnen knagen.

Laboratoriumbakken

Laboratoriumbakken zijn lage plastic bakken waarop een metalen rooster ligt. Deze bakken zijn niet diervriendelijk en zijn dan ook totaal niet geschikt voor dierverblijven.

 

Figuur…

Een laboratoriumbak wordt ook wel een kweekbak genoemd. Het is geen diervriendelijke manier om knaagdieren te houden, de bewegingsruimte is te beperkt

 

 

Traliekooien

 

Traliekooien zijn geschikte kooien om knaagdieren in te houden. Deze kooien bestaan meestal uit een plastic onderbak met daarop een kap van metalen tralies. Soms zijn de bakken helemaal van plastic. Deze bakken zijn niet geschikt voor knaagdieren. Traliekooien zijn licht, makkelijk hanteerbaar en gemakkelijk schoon te maken. Dieren kunnen er goed in klauteren. Er is voldoende frisse lucht. Nadeel is dat er kans is op tocht.

Een trailiekooi

 

 

Buitenhok en ren

Konijnen en cavia’s kun je houden in een buitenhok. Het hok moet goed stevig staan en van deugdelijk materiaal gemaakt zijn. Het hok moet op een windvrije plek staan en mag zeker niet in de volle zon staan. Een ren met een houten geraamte en gaasbedekking vormt een veilige plek voor de dieren. Ze kunnen bij mooi weer lekker buiten bewegen. Let er bij konijnen op dat ze geen gangen onder de ren door kunnen graven.

Terrarium

Een terrarium is een bak waarin je de leefomgeving van reptielen en amfibieën nabootst. Deze grote glazen bakken, gevuld met houtkrullen, turfmolm of zand vormen een ideaal, tochtvrij verblijf. Plaats er een deksel op dat de lucht doorlaat, ontsnapping tegengaat en bescherming biedt tegen katten en honden. Aquarium Een aquarium voor koudwatervissen noem je een ‘koude bak’. In zo’n aquarium houd je allerlei vissen en waterplanten die uit Nederland komen. De dieren en de planten zijn van elkaar afhankelijk. Als je tropische vissen en planten in een aquarium wilt houden, moet je het water verwarmen.

Vogelkooien

Vogelkooitjes voor in huis zijn er in tal van formaten. In de dierenwinkel zie je vaak gesloten kooien. Deze kooien zijn aan de boven-, zij- en achterkant dicht. De kooi kan van hout of metaal zijn. Vooral vinken voelen zich veilig in zo’n kooi. Dit type kooi wordt ook wel gebruikt als broedkooi voor paartjes. Volière Als je over voldoende ruimte beschikt, kun je in een grote buitenvolière verschillende vogelsoorten houden. Tropische vogels moeten ’s winters in een geïsoleerde binnenvolière.

Mand

Honden en katten hebben graag een eigen plekje. Zorg voor de hond voor een ruime, wasbare mand. Stevige kunststof manden zijn geschikt. Jonge honden knagen daar wat minder gauw aan. Rieten manden zijn vanwege het knaagwerk en het ongedierte ongeschikt. Katten slapen graag in een begrensde ruimte. Ze stellen een zachte ondergrond op prijs.

5.4 De opslag van mest

Als je dieren huisvest, zit je ook met de mest die ze produceren. Je hebt allerlei soorten mest. De verschillende soorten moet je ook op verschillende manieren bewaren of opslaan.

Stalmest

Mest waarbij stro of zaagsel zit, noem je stalmest of vaste mest. Stro en zaagsel nemen goed de urine op. Deze mest kun je stapelen in mestvaalt een mestvaalt. Een mestvaalt is een vloeistofdichte, betonnen vloer met een putje in het midden. De urine die uit de mest lekt, komt op deze manier terecht in een mestput. Als je de stalmest wat langer laat liggen, ontstaat er broei in de mesthoop. Op deze manier gaat de mest rotten en wordt mooi ‘kort’. De boer brengt vervolgens met een stalmestverspreider de mest op het land.

Drijfmest

De urine en poep van koeien en varkens komt in putten onder de mengmest stallen terecht. Deze mest heet mengmest of drijfmest. Drijfmest is vloeibaar en kun je dus niet stapelen. Bij veel bedrijven is er in de putten te weinig opslagruimte voor de mest, mede omdat mest niet het hele jaar uitgereden mag worden. Opslag in silo’s of mestzakken kan een oplossing zijn.

Duurzaamheid

Een goed dierverblijf gaat lang mee. Door te kiezen voor duurzame materialen, zoals gerecycled plastic of duurzaam hout, wordt een dierverblijf minder milieubelastend. Niet alleen bij de keuze van een verblijf kan je duurzame keuzes maken. Door te kijken naar bijvoorbeeld bodembedekking, soorten kattenbakkorrels of bepaalde voeding kan je duurzamere keuzes maken.

 

Milieu

Bij het houden van huisdieren denken we niet gelijk aan milieuvervuiling. Toch is het houden van huisdieren behoorlijk belastend voor het milieu. Hoe belastend is afhankelijk van het soort dier, het formaat, het soort voer enzovoorts.

Het produceren van vlees voor bijvoorbeeld honden- en kattenvoer heeft behoorlijk wat impact op het milieu. Mest van dieren zoals paarden geeft ook problemen, want deze bevat ammoniak (NH3) en fosfaat. Beide stoffen zijn verantwoordelijk voor vermesting van natuurgebieden.

 

Huisvesting verrijken

 

Een goed verblijf, wat past bij het dier zorgt voor een goed welzijn. Maar huisdieren moeten ook op een of andere manier uitgedaagd worden om te bewegen, te onderzoeken enzovoorts. Wat altijd hetzelfde, dat vindt zelfs een hamster saai.

Door hokverrijking toe te passen daag je een dier uit om meer gedrag te vertonen. Een voorbeeld van hokverrijking is een looprad. Door af te wisselen met verrijkingen houd je de leefomgeving van het huisdier afwisselend en uitdagend.

Een speciaal voorbeeld van verrijking is voedselverrijking. In het wild zijn veel diersoorten de hele dag druk bezig met voedsel zoeken. Voor huisdieren geldt dat natuurlijk niet. Door voedsel op een andere manier aan te bieden, bijvoorbeeld te verstoppen in het verblijf, daag je een dier uit meer natuurlijk gedrag te vertonen.  

 

3.1 Begrippen uit hoofdstuk 3 Huisvesting

3.2 Verblijven bekijken

3.3 Onderzoek twee diersoorten

3.4 Meten is weten

3.5 Verblijf inrichten

3.6 Een verblijf ontwerpen

3.7 Huisvesten volgens de norm

3.8 Hokverrijking voor knaagdieren

3.9 Terrarium inrichten

3.10 Ethogram opstellen bij voerverrijking.

3.11 Hamsterscaping

3.12 Bijenhotel maken

3.13 Diagnostische toets hoofdstuk 3 Huisvesting

Test:Diagnotische toets hoofdstuk 3

4. Organisatie van een kinderboerderij

De functies van een kinderboerderij

Op de kinderboerderij worden verschillende dieren gehouden in lage aantallen. Voorbeelden van dieren zijn paarden, ezels, koeien, varkens, konijnen en kippen. Het hoofddoel van een boerderij is vaak educatie, leren en ontdekken. Soms zijn er “vrienden” die de kinderboerderij steunen met geld of vrijwilligerswerk.

Regelmatig zetten gemeentes medewerkers van sociale werkplaatsen in voor de zorg voor de dieren op het terrein. De meeste kinderboerderijen zijn openbaar toegankelijk voor bezoekers.

Een kinderboerderij

 

Organisatie van een kinderboerderij

Kinderboerderijen bevinden zich meestal in (middel)grote steden. Vanaf de jaren ’50 van de vorige eeuw werden ze opgericht om kinderen en volwassenen in contact te brengen met boerderijdieren. Ook moesten ze mensen leren waar ons voedsel vandaan komt. Kinderboerderijen worden mogelijk gemaakt door betaald personeel, vrijwilligers en stagiaires. Gemeentes, stichtingen of zorginstellingen zijn vaak de eigenaar. Openbare kinderboerderijen die niet toegankelijk zijn voor het publiek worden ook wel “dierenweides” genoemd.

 

 

 

Recreatieve functie

Recreatie’ betekent alle vormen van vrijetijdsbesteding. Een kinderboerderij is voor de buurt of stad bijvoorbeeld een prima manier om even te ontspannen. Een wandelingetje over de boerderij, een praatje maken, lekker een boek lezen op een bankje, enzovoorts. Vrijwel altijd staan er enkele bankjes en een knuffelhoek. Sommige kinderboerderijen bieden een horecagelegenheid aan of een speeltuin. Tevens wordt er vaak ingespeeld op thema’s en feestdagen, zoals Kerst en Pasen.

 

Welke van onderstaande antwoorden behoort niet tot de recreatieve functie van een kinderboerderij?

  • Het organiseren van de paasactiviteit ‘paaseieren zoeken’.
  • Het verkopen van voer dat gegeven kan worden aan dieren.
  • Het ontvangen van een groep schoolkinderen en deze rondleiden.
  • Het ontvangen van een familie in het weekend.

Dieren ontmoeten die je anders niet ziet in de stad

Maatschappelijke functie

De kinderboerderij is voor veel mensen een ontmoetingsplaats. Daarnaast zijn er veelal vrijwilligers te vinden die zich nuttig willen maken voor de buurt. Sommige kinderboerderijen bieden kansen aan cliënten van zorginstellingen, zoals ouderen, mensen met een verstandelijke beperking of mensen met psychische problemen. Voor deze mensen is het werken op de kinderboerderij een vorm van therapie.

 

Welke van onderstaande antwoorden behoort niet tot de maatschappelijke functie van een kinderboerderij?

  • Zorgen voor een goede mestopslag, zodat de omliggende buurtbewoners geen stankoverlast ervaren.
  • Een informatieavond organiseren voor de buurtbewoners.
  • Een praatje maken met de bezoekers.
  • Zorgen voor een goede mestopslag, zodat de omliggende buurtbewoners geen stankoverlast ervaren.

Voorbeeldfunctie

Een kinderboerderij heeft altijd een voorbeeldfunctie op het gebied van dierenwelzijn, maar ook als het gaat om thema’s als duurzaamheid, hygiëne en het naleven van regels en wetten. De kinderboerderij zorgt ervoor dat een goede verzorging van dieren wordt gepromoot en probeert een ‘groen gevoel’ mee te geven aan de bezoekers.

  Een pauw is ook een kinderboerderijdier

 

Gastvrijheid

Een kinderboerderij moet gastvrij zijn. Dit begint al bij de medewerkers van de kinderboerderij. Zij staan gasten op een nette en vriendelijke manier te woord. Zij zien er representatief uit en dragen nette werkkleding. Maar ook de sfeer en de verzorging van de omgeving horen bij een gastvrije houding. In een vieze kinderboerderij komt niemand graag terug. Voorbeelden van gastvrij handelen zijn ook: een goede parkeerplaats, een routing door de kinderboerderij en schone en mooie verblijfruimtes en toiletvoorzieningen.

 

Ook goede informatievoorziening over de dieren en hun verzorging hoort thuis op een kinderboerderij. Pictogrammen en informatiebordjes geven bezoekers informatie over dieren, natuur en milieu.

Gastgericht handelen       

Elke gast heeft zo zijn redenen om naar een kinderboerderij te gaan. Als medewerker van een kinderboerderij moet je zorgen dat je aan deze wensen en verwachtingen kan voldoen. Dit noem je gastgericht werken. Je zorgt ervoor dat er voor verschillende leeftijdsgroepen activiteiten te doen zijn. Hierbij verlies je de functies en doelen van de kinderboerderij niet uit het oog. Zaken zoals het aanbieden van speeltoestellen, groentetuintjes en een winkeltje behoren ook tot gastgericht handelen. Elke gast moet een ambassadeur van je bedrijf zijn. Een keer slechte reclame en je bent minimaal tien klanten kwijt. Mensen vertellen namelijk slecht nieuws veel sneller door dan goed nieuws.

 

Organiseren van activiteiten

Een kinderboerderij organiseert activiteiten over dieren, natuur en milieu. Zo ontstaan meer bewustwording over de leefomgeving. Voorbeelden van activiteiten zijn bijvoorbeeld een dag rond schapen scheren of het maken van een nestkast voor vogels. Het rondleiden van mensen of kinderen over de kinderboerderij is natuurlijk ook een activiteit.

 

4.1 Begrippen uit hoofdstuk 4 Organisatie van een kinderboerderij

.2 Educatief bord

4.3 een gesprek voeren met een gast

4.4 Probleem en oplossingen.

Natuur & Milieu

Keuze uit deze projecten: 

Groene stad

Schoon water

luchtvaart

Duurzame landbouw

Groene energie

Schone industrie

Circulaire economie

Bestrijdingsmiddelen

Gasvrij wonen

Schoner en minder autorijden

4.5 groene pitch

De groene stad

Voor jullie pitch kies je een van deze onderwerpen uit:

- Groen en Wonen

- Groen en Zorg

- Groen en Leren

- Groen en Werken

- Groen in de Stad

 

Per onderdeel is een factsheet met informatie die je kunt gebruiken voor je presentatie. 

Factsheet Groen en Wonen

Factsheet Groen en Werken

Factsheet Groen en Zorg

Factsheet Groen en Leren

Factsheet Groen in de Stad

4.6 Groene activiteit

4.7 Een kleine bijdrage

4. 8 Diagnostische toets voor hoofdstuk 4 Organisatie van een kinderboerderij

Toets:Diagnostische toets hoofdstuk 4

5. Water

Om dieren gezond te houden, is schoon en smakelijk drinkwater belangrijk. Dieren kunnen natuurlijk kraanwater drinken, maar er zijn ook andere mogelijkheden.

 

 

Kraanwater wat geschikt is voor mensen, is ook geschikt voor dieren om te drinken. Het zuiveren van ons drinkwater is een moeilijk proces, wat op verschillende manieren kan gebeuren. Tijdens dat proces wordt continu gecontroleerd op de kwaliteit. Nederlands drinkwater is van zeer hoge kwaliteit en de verschillende waterleidingbedrijven in ons land zijn van plan dat zo te houden. In Noord-Holland is het PWN actief, ze gebruiken onder andere de duinen bij Castricum om van oppervlaktewater drinkwater te maken. 

 

Overig water voor dieren

 

Een sloot of ander oppervlaktewater zou als waterbron kunnen dienen. Ook zou regenwater opgevangen kunnen worden en vervolgens aangeboden als drinkwater. Water oppompen uit de grond kan ook. Bij alle verschillende vormen van water is het belangrijk dat de kwaliteit goed is.

 

 

Kwaliteit van het veedrinkwater

 

De Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) heeft kwaliteitseisen en normen opgesteld waaraan drinkwater voor dieren moet voldoen. Wateronderzoek kan de geschiktheid van het water voor uw dieren bepalen. Uitgangspunten hierbij zijn: het water is smakelijk, het is niet schadelijk, het water kan de plek waar de dieren drinken goed bereiken en er is voldoende water beschikbaar

Smaak drinkwater dieren

Smakelijkheid is een relatief begrip. De smakelijkheid van het drinkwater wordt in volgorde van belangrijkheid beïnvloed door ijzer, zouten en organische stoffen.
 

Smakelijk water betekent dat het drinkwater weinig ijzer, zouten of organische stoffen bevat. Zijn dieren eenmaal aan bepaald water gewend, dan vinden ze dit meestal lekker en drinken ze dit water in de regel goed. Voorwaarde is wel dat de gehalten binnen de normen zijn. Bij een snelle verandering van het gehalte aan ijzer, hardheid en zouten kan de wateropname teruglopen. Maar ook als de hardheid erg laag is, kan het water als minder lekker worden beschouwd.

 

Schadelijkheid drinkwater dieren

De schadelijkheid van water wordt bepaald door de aanwezigheid van chemische stoffen en/of door schadelijke micro-organismen. In water dat niet schadelijk is zitten weinig of geen stikstofverbindingen. Stikstofverbindingen zijn ammonium, nitriet en nitraat en ontstaan bij de afbraak van organische stof. In de winterperiode hopen die zich op in de sloten, vooral nitriet. Nitriet zorgt voor minder zuurstoftransport in het dier. Hoge gehalten aan zouten in het water kunnen schadelijk zijn, met name natrium is schadelijk. Met name varkens en pluimvee zijn hiervoor gevoelig. Van de zwavelcomponenten zijn vooral sulfaat en sulfide van belang. Sulfide is zeer giftig. Zware metalen komen normaal gesproken in het grond- en oppervlaktewater niet voor in concentraties die schadelijk zijn voor dieren. Indien verontreinigingen worden verwacht, is onderzoek naar zware metalen zinvol. Maar ook bij zeer zacht water in combinatie met metalen leidingen, kan het nuttig zijn om onderzoek te doen naar zware metalen in drinkwater.

Waterkwaliteit op de drinkplaats

Bronwater dat geschikt is als drinkwater, kan na verloop van tijd ongeschikt worden. De bron kan bijvoorbeeld besmet raken met bacteriën. Ook kan het leidingstelsel vervuild raken, bijvoorbeeld via de vlotterbak of een watersysteem met communicerende vaten. Hierdoor kunnen giftige stikstofverbindingen in het water komen. Hetzelfde geldt voor leidingwater: dit is altijd geschikt als drinkwater, maar kan in de stal in de leidingen vervuild raken.

Je kan verschillende zaken meten aan drinkwater voor dieren. Eenvoudig kijken en ruiken, is het water helder en ruikt het niet vreemd, is de eerste stap. De zuurgraad van het water is belangrijk om te weten, dus meet je de pH met bijvoorbeeld een stripje of een ander testje.

Ook het zoutgehalte kan je meten, dit wordt de EC-waarde genoemd. De uitkomst van een EC-meting is in μS/cm

Voor water geldt het volgende:

  • Puur water: 0 μS/cm
  • Gedestilleerd water : 1 μS/cm
  • Osmosewater : 20 – 60 μS/cm
  • Regenwater- industrie : 30 – 60 μS/cm
  • Drinkwater: 300 tot 700 μS/cm
  • Zeewater: 54 mS/cm = 54000 μS/cm

 

5.1 Begrippen uit hoofdstuk 5 Water

5.2 Welk water drinken de dieren

5.3 Leven in de sloot

5.4 Niet zomaar kraanwater

5.5 Verschillende soorten water

5.6 waterkwaliteit bepalen

5.7 Aquariumwaardes goed begrijpen

5.8 Diagnostische toets van hoofdstuk 5 Water

Test:Diagnostische toets hoofdstuk 5

Toets PM3

Toets:Toets PM3