2. Voeding

Wat eet het dier?

Dieren kun je op verschillende manieren indelen. Een van die manieren is op basis van het voedsel dat ze (bij voorkeur) eten. Dan wordt de indeling planteneters (herbivoren), vleeseters (carnivoren) en alleseters (omnivoren).

 

Planteneters

De grootste groep zijn de planteneters. Dit zijn bijvoorbeeld schapen en geiten, konijnen of knaagdieren als hamsters.

Planteneters moeten veel eten om energie uit voedsel te krijgen. Daarnaast moeten ze goed kauwen, om de harde celwand van de plantencel stuk te maken. Ze hebben kiezen met grote ribbels erop, plooikiezen worden die genoemd. Daarnaast hebben ze een lang darmstelsel.

 

Schedel van een knaagdier,

met snijtanden en plooikiezen

Gebitsafwijking bij knaagdieren en konijnen; olifantstanden

 

 

Een konijn is geen knaagdier maar een haasachtige. Knaagdieren hebben twee boventanden en twee ondertanden.

 

Konijnen hebben in hun bovenkaak vier tanden; naast de knaagtanden hebben ze twee stifttanden.

 

 

De meeste planteneters eten gras. Grote planteneters zoals schapen, hebben vaak 4 magen, zodat ze dat gras beter kunnen verteren. 

 

Herkauwers kun je ook herkennen aan hun gebit. Ze missen hun boventanden. Ze hebben wel ondertanden en plooikiezen in hun boveen- en onderkaak.

 

Schedel van een schaap                                              Schedel van een paard

 

 

Vleeseters

Vleeseters zijn dieren die vooral vlees eten. Hun gebit en hun spijsvertering is daarop aangepast. Ze hebben kleine, scherpe tanden, grote hoektanden en puntige knipkiezen. Voorbeelden van vleeseters zijn honden en katten. Vlees is makkelijk te verteren, dus hebben vleeseters een kort darmgestel.

                             

         Schedel van een kat                                                                   Schedel van een hond

 

Alleseters

Alleseters eten planten en vlees, zoals een varken. Alleseters hebben snijtanden, hoektanden en knobbelkiezen, kiezen met puntjes en een vlak. Alleseters hebben een middellang darmgestel.

 

Dieren voeren

Bij de dagelijkse verzorging van dieren hoort het geven van voer en water. Bij het voeren van dieren moet je rekening houden met verschillende zaken. Planteneters hebben bijna altijd onbeperkt ruwvoer nodig. Door het eten van ruwvoer werkt hun spijsvertering beter. Daarnaast kan je het rantsoen aanvullen met krachtvoer, als dit nodig is. Zo zorg je ook dat elke diersoort de juiste hoeveelheid vitamines en mineralen binnen krijgt.

Krachtvoer is altijd diersoortspecifiek, aangepast aan die soort. Daarom hebben we op school chinchillabrok, konijnenbrok, caviabrok enzovoorts. Krachtvoer is niet altijd gemalen en geperst tot een brokje. Het knaagdierenvoer op school is ook krachtvoer, maar daarin zijn de verschillende ingrediƫnten nog wel herkenbaar.

Ruwvoer, zoals hooi

 

Krachtvoer, zoals muesli

Hoeveel moet een dier eten?

Het rantsoen van een dier hangt af van bijvoorbeeld de grootte van het dier maar ook van het voedermiddel. Een groot konijn heeft meer voeding nodig een dwergkonijntje. Hoeveel kan je gokken, maar ook berekenen. Dat noem je dan een rantsoenberekening. Een hulpmiddel bij een rantsoenberekening is een CVB-boekje. Daarin staan richtlijnen voor het voeren van dieren en hoeveel energie er in bepaalde voedermiddelen zit.  

 

BCS bepalen

Hoeveel een dier moet eten, hangt niet alleen af van wat je voert. Het hangt ook af van het dier, hoe is de voedingstoestand van het dier?

De BCS ofwel Body Condition Score geeft de conditie van het dier aan. In dit geval betekent de conditie de vet-/vleesbedekking van het dier, ofwel de voedingstoestand van een dier. Te mager is niet goed voor een dier, maar ook te dik is zeer ongezond.

De BCS loopt meestal van 1 t/m 5. Je kijkt en voelt op verschillende delen van het dier, waaronder de bedekking van de ribben en het heupbot. Je bekijkt het model van het dier van boven en van de zijkant.

Automatisch of handmatig voeren

Hoe je voer geeft, hangt af van het voersysteem. Op school hebben we veel handmatige voersystemen, bakjes en flesjes die je zelf moet vullen. Dat is veel werk. De geiten en schapen krijgen water via een automatisch drinkwatersysteem. In de stal hangt een vlotterdrinkbak. De kippen hebben ook een automatisch watersysteem.

Bij voeren hoort ook in de gaten houden of alles wel opgegeten wordt. Ook zie je of een dier wel voldoende drinkt. Bij een automatisch systeem is dat lastiger te bepalen.

Het voordeel van een automatisch voer- of watersysteem is dat je er weinig werk aan hebt.