Nederlands 5-vwo Argumenteren periode 4 SE3 2324

Nederlands 5-vwo Argumenteren periode 4 SE3 2324

Infographic

Planning

Planning 5V periode 4

Het voorwerk voor het debat, Argumenteren punt 1-6, plan je zelf in. Deze kennis is nodig om je debat goed voor te kunnen bereiden, dus begin op tijd. In de lessen zal ik soms extra uitleg of oefening geven, maar het grootste deel doe je zelfstandig.

Ook het lezen van een boek voor je leeslijst plan je zelf in.

De voorbereiding van het SE speechen en het SE debatteren heb ik hieronder opgenomen.

Week

Planning

9 (26/2)

In de les: inlezen in de quest en uitleg planning
Zelfstandig: planning maken en hieraan beginnen

10 (4/3)

In de les: oefenen met speechen, tijd voor feedback
Zelfstandig: speech/presentatie afmaken

11 (11/3)

SE2 Speechen (10%) Dit wordt in deze week ingeroosterd.

12 (18/3)

In de les: Debatgroepen maken en een oefenonderwerp kiezen. Uitleg parlementair debat.

13 (25/3)

In de les: Verdere uitleg parlementair debat.

In groepen: Voorbereiden op oefendebat.

14 (1/4)

In de les: Voorbeelden bekijken en beoordelen.

In groepen: Voorbereiden op oefendebat.

15 (8/4)

In de les: oefendebat met feedback.

16 (15/4)

Stelling voor het SE wordt 7 dagen van te voren bekend gemaakt.

In groepen: SE3 Debatteren voorbereiden.

17 (22/4)

SE3 Debatteren (10%)

18 (29/4)

Meivakantie

 

INHALEN SE2 Speech

In het kort

De vorige periode zouden jullie afronden met een speech over één van je gelezen boeken. Daarnaast stond er een mondeling gepland én er werd over een literatuurdag gesproken in de quest. Gezien de beperkte tijd die we hebben, gaan  we die laatste twee dingen niet meer apart doen. We voegen ze samen met de speech.

Ik probeer in week 3 (de week van 11 maart) alle speeches in te plannen in het rooster.

Je speech, zoals je die tot nu toe hebt voorbereid, blijft staan. Na afloop van je speech schenk je aandacht aan de volgende onderdelen:

1. Overeenkomsten en verschillen tussen het boek van je speech en je andere boeken (kies er minimaal 3).

2. Een verkooppraatje (speeddate) bij een van de boeken die je nu nog niet genoemd hebt (zoals besproken in de opdracht van de literatuurdag).

 

Hieronder worden al deze onderdelen uitgebreid uitgelegd. Je vindt onderaan ook het beoordelingsformulier. 

 

 

 

Boekenlijst doorgeven

Wil je in week 1 je boekenlijst aan mij doorgeven? Dit is dus de lijst met de zes door jou gelezen boeken.

Dit heb ik nodig om je straks goed te kunnen beoordelen.

De speech

Je geeft een speech bij één van je gelezen boeken. Let op de vorm 'speech'. Doe dus bijvoorbeeld alsof je tegen de hoofdpersoon praat op zijn of haar huwelijk, een verjaardag of andere belangrijke gebeurtenis. Het kan ook een speech zijn zoals die op de begrafenis gegeven wordt (na een lang en gelukkig leven, of toch niet?).

Hier vind je wat tips voor bij een feestelijke speech.

 

Verwerk in je speech onderstaande elementen. Dat mag je op een creatieve manier doen.

 

Gebeurtenissen

Maak eerst een samenvatting van het leven van de hoofdpersoon. Fantaseer nu verder: wat zou er kunnen gebeuren met de hoofdpersoon? Welke levensveranderende gebeurtenis staat hem of haar nog te wachten? Een huwelijk? Een feest omdat ze eindelijk haar studie heeft afgemaakt? Een prijs vanwege een bijzondere wetenschappelijke ontdekking of uitvinding? Een emigratie?

Bedenk hoe het leven van de hoofdpersoon zal verlopen na het boek. Dat moet je zelf verzinnen, maar het moet wel aansluiten op de gebeurtenissen in het boek. Bedenk bij welke gebeurtenis jij een speech kunt schrijven en bedenk vanuit welke rol jij de speech schrijft (coach, ouder, vriend, broer/zus, etc.).

 

Karakter

Beschrijf het karakter van je hoofdpersoon aan de hand van drie foto’s en drie citaten uit het boek. De foto’s kun je zelf maken, of je gebruikt bijvoorbeeld foto’s van unsplash.com. Kies foto’s die iets van het karakter van de hoofdpersoon laten zien. Zet onder elke foto een passend citaat uit het boek.

 

Plaats

Neem je boek nog eens goed door: welke plaatsen waren belangrijk? Wat heeft de hoofdpersoon daar gedaan? Zet foto’s van minimaal twee belangrijke plaatsen in je Keynote en vertel in de speech waarom deze plaatsen belangrijk waren.

 

Motieven

Welke voorwerpen waren belangrijk in het boek? Kies de twee belangrijkste en zoek daarbij een passend plaatje voor je Keynote. Zaken die steeds terugkeren noemen we motieven (bijvoorbeeld een zwaard in een ridderverhaal). Meestal kun je een motief vinden in boekbesprekingen op internet. Een motief ondersteunt altijd het thema van het boek. Kom je er niet uit of kun je het niet direct vinden? Neem deze vraag mee in je leesclub, zodat je samen (met je vakcoach) op ideeën komt.

 

Boodschap

Elk verhaal heeft een boodschap, een hoofdgedachte. Wat wil de verteller met dit verhaal zeggen? Laat de boodschap zien in jouw Keynote. Misschien wil je de boodschap wel aanpassen? Je kunt bijvoorbeeld aantonen dat de boodschap in dit verhaal niet goed was, omdat het alleen maar tot problemen heeft geleid.

 

De vijf elementen verwerk je in je speech van circa 500 woorden. Je speech presenteer je aan je vakcoach en een aantal leerlingen. Het onderdeel speech duurt 3-5 minuten.

Koppeling andere boeken

Je hebt nog 5 boeken gelezen. In dit onderdeel ga je op zoek naar overeenkomsten en verschillen tussen het boek van je speech en je andere boeken. Je mag de vorm 'speech' nu loslaten en gewoon gaan presenteren.

 

Kies minimaal 3 boeken die je gaat vergelijken met het boek uit je speech. Besteed 3-4 minuten aan het vegelijken van je boeken. Bij het vegelijken kan je de informatie uit je mindmaps goed gebruiken. Gebruik in je verhaal verschillende literaire begrippen zoals je die ook bij het maken van je mindmaps hebt gebruikt. Aan wat voor inhoud zou je kunnen denken?

  • Stel jezelf verschillende vragen: Is er een overeenkomstig thema? Of juist niet? Zijn de personages erg verschillend of juist niet? Heeft het boek je aan het denken gezet? Kies wat jij het meest interessant vindt en vertel met plezier.
  • Geef jouw oordeel over personages, thema, opbouw, taalgebruik/stijl en hoe dit in de verschillende boeken is neergezet. Beargumenteer altijd jouw oordeel.

 

De opdracht van de mindmap heb ik hieronder nog even toegevoegd ter inspiratie.

 

Uiteraard mag je tijdens de blox jouw ideeën aan mij voorleggen. Ik zal er dan feedback op geven.

Speeddate

De afsluiter!

Er blijven nu nog boeken over die je niet genoemd hebt. Kies één van deze boeken en geef een kort verkooppraatje. Dit was oorspronkelijk de opdracht van de literatuurdag, maar bij gebrek aan tijd voegen we hem toe aan je presentatie.

In het verkooppraatje vertel jij in korte tijd iets over het boek: in 2 minuten laat jij weten waarom jouw boek zo interessant/spannend/verrassend/een aanrader is!

Je bespreekt in jouw praatje minimaal 5 van onderstaande punten:

* auteur/titel
* thema
* motieven
* perspectief
* tijd
* ruimte
* stijl
* jouw verwachting (is die uitgekomen?)
* wat sprak je aan/wat juist niet?
* voor wie is het boek een aanrader? (waar moet je wel/juist niet van houden?)

Let op! Je mag geen spoilers geven! Je doel is dat de luisteraar dit boek wil gaan lezen.

Houd uiteraard rekening met de tijd. Je kunt niet uitgebreid ingaan op een ingewikkelde verhaallijn, maar je kunt wel iets zeggen over jouw persoonlijke mening over het boek. Sommige onderdelen zijn misschien niet (duidelijk) aanwezig in jouw boek of zijn te ingewikkeld om in 2 minuten te vertellen, sla die dan over.

Tot slot

Je hebt een speech gegeven, boeken vergeleken en een boek verkocht. Nu al mijn complimenten!

Na afloop van dit alles is er tijd voor het publiek en de docent om vragen te stellen. Dit kan over elk van je 6 boeken gaan. Houd daar rekening mee.

Het beoordelingsformulier vind je hieronder. Doe daar je voordeel mee. 

 

Succes met voorbereiden! Ik ben uiteraard beschikbaar voor vragen en tussentijdse feedback.

Argumenteren

In allerlei situaties willen mensen vertellen wat ze vinden. Ze geven hun mening en onderbouwen die met argumenten, om zo anderen te overtuigen. Als anderen het er niet mee eens zijn, kunnen ze ertegenin gaan met hun eigen argumenten. Dit kan mondeling, in een discussie of debat, maar het kan ook schriftelijk, zoals in een betoog of op een forum op internet.

Argumenteren wordt steeds belangrijker en ook op school is het een belangrijke vaardigheid. Je moet betogen kunnen schrijven en analyseren, discussies of debatten kunnen houden, en niet geheel onbelangrijk: je moet argumentatie kunnen analyseren en beoordelen. 

Argumenteren is ook een groot onderdeel van je centraal examen volgend jaar. 

Hoe pak je het aan?

Deze quest kun je zelfstandig doornemen. Tijdens de blox wordt theorie herhaald en uitgelegd. Daarnaast kun je teruggrijpen op je andere bronnen (Blink-boekje, Examenbundel, etc.)

Let op: sommige termen zijn veranderd sinds 2017. Als je materiaal zoekt op internet, let dan dus goed op uit welk jaar dit komt. Dit filmpje laat goed de belangrijkste zaken zien: Argumenteren - de vernieuwde versie. Bij ieder onderdeel waar het van toepassing is, zal dit filmpje ook staan, met een vermelding naar het moment (tijd) waarop het betreffende onderdeel wordt besproken.

In jaar 4 heb je de basisbegrippen van argumenteren al geleerd. Je hebt er ook al mee geoefend bij het voeren van een debat. Hoe zat dat nou ook alweer?

 

 

Als je een standpunt over iets inneemt, dan geef je je mening over die zaak.

Voorbeelden van standpunten:

  • Ik denk dat we beter niet naar het gala kunnen gaan.
  • Zonder begeleiding in zee gaan duiken is volgens mij erg onverstandig.
  • Ik vind dat de meeste mensen geen verstand van muziek hebben.

 

Je kunt een standpunt meestal aan de volgende signaalwoorden herkennen: ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dus, daarom, kortom.

 

Positief, negatief en twijfel

Er zijn drie soorten standpunten:

 

  • een positief standpunt: Ik vind dat we als voorbereiding op het examen meer oude examens moeten maken.
  • een negatief standpunt: Volgens mij moeten we als voorbereiding op het niet meer oude examens examen maken.
  • een standpunt van twijfel: Ik ben er nog niet uit of het goed is dat we als voorbereiding op het examen meer oude examens moeten maken.

 

 

Met argumenten kun je je eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander aanvallen. Met een weerlegging ontkracht je een (tegen)argument. Een argument kan vóór of áchter het standpunt staan. Voorbeelden:

 

  • De meeste politici zijn niet te vertrouwen (argument), dus ik ga in de toekomst niet meer stemmen (standpunt).
  • Ik vind dat prostitutie niet gelegaliseerd moet worden (standpunt), want veel vrouwen worden ertoe gedwongen (argument).

 

Je kunt argumenten vaak herkennen aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk, aangezien en immers.

 

Samengevat

Opdracht 1

Opdracht 2

Opdracht 3

Opdracht 4

1. Argumenten, tegenargumenten en weerleggingen

Feitelijke en waarderende argumenten

Als je je mening geeft, onderbouw je die met argumenten. Die argumenten kunnen controleerbaar zijn, dan spreek je over feitelijke argumenten. Denk hierbij aan feiten, onderzoeksresultaten of uitspraken van autoriteiten. Over feitelijke argumenten kun je niet van mening verschillen, omdat de juistheid ervan te controleren is.

 

Voorbeeld:

S: Er moeten minder insecticiden worden gebruikt,

A: want er zijn veel dode buizerds gevonden. (feitelijk argument)

 

Zijn de argumenten niet te controleren, maar geven ze aan of iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk is, dan heb je te maken met waarderende argumenten. Over waarderende argumenten kun je van mening verschillen. Een waarderend argument moet vaak ondersteund worden door bijvoorbeeld feiten.

 

Voorbeeld:

S: Ik wil elk jaar wel naar Frankrijk op vakantie,

A: omdat je er zo lekker kunt eten. (waarderend argument)

 

Vanaf 0.22 gaat het over feitelijke en waarderende argumenten.

Opdracht

Oefening met feitelijke en waarderende argumenten op Cambiumned

Tegenargument en weerlegging

Als iemand iets zegt, en je bent het er niet mee eens, dan kun je argumenten tegen het standpunt inbrengen en/of weerlegging van de argumenten geven.

Met een tegenargument ontkracht je een standpunt; met een weerlegging ontkracht je een argument.

 

Voorbeeld

Er moet op school meer aandacht besteed worden aan vaderlandse geschiedenis (= standpunt), want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden (= argument).

 

  • Meer aandacht voor vaderlandse geschiedenis zal ten koste gaan van de tijd voor wereldgeschiedenis. (= tegenargument, want het ontkracht het standpunt)

 

  • Er is anders weinig in ons verleden waar we trots op kunnen zijn. (= weerlegging, want het ontkracht het argument)

 

Vanaf 0.58 gaat het over tegenargument en weerlegging.

 

 

Opdracht

2. Argumentatieschema's

Argumentatie

Argumenten kunnen op verschillende manieren het standpunt ondersteunen. Er zijn vier basisstructuren van argumentatie:

  1. enkelvoudige argumentatie
  2. onderschikkende argumentatie
  3. nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
  4. nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten

Hieronder komen ze alle vier aan bod. Daarnaast is er nog de 'mix', die ook wel meervoudige argumentatie wordt genoemd. Die hoef je niet te kennen voor je examen, maar het is goed te weten dat deze mengvorm er ook nog is. Daarom wordt deze structuur ook even getoond.

Verder vind je helemaal onderaan deze pagina nog twee filmpjes met uitleg over de argumentatiestructuren.

 

Enkelvoudige argumentatie

Bij enkelvoudige argumentatie is er één argument (A) dat het standpunt (S) ondersteunt. Voorbeeld:

 

Onderschikkende argumentatie

Bij onderschikkende argumentatie wordt een argument ondersteund door een ander argument. Het eerste argument heet het hoofdargument (HA); het argument dat daaronder zit, heet een subargument (SA). Voorbeeld:

 

Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten

Twee of meer argumenten staan naast (neven) elkaar en ondersteunen onafhankelijk van elkaar het standpunt. Argumenten zijn onafhankelijk als ze ieder op zich, zelfstandig het standpunt ondersteunen. Dit houdt in dat je ze ook los van elkaar kunt gebruiken. Voorbeeld:

 

Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten

Twee of meer argumenten staan naast (neven) elkaar en ondersteunen afhankelijk van elkaar het standpunt. Argumenten zijn afhankelijk als ze alleen in combinatie met elkaar werken. Ze zijn dan samen nodig om het standpunt te ondersteunen; los van elkaar ondersteunen ze het standpunt niet. Dit houdt in dat je ze niet los van elkaar kunt gebruiken. Voorbeeld:

Meervoudig onderschikkende argumentatie

Meervoudige argumentatie is een mengvorm van bovengenoemde argumentatiestructuren. Hieronder zie je een voorbeeld. Deze structuur hoef je dus niet te kennen, maar het is handig dat je van het bestaan weet.

 


 

Vanaf 2.24 gaat het over argumentatiestructuren

Hoe vul je een blokjesschema in?

Hieronder zie je een filmpje waarin Arnoud Kuijpers aan de hand van twee vragen uit een examen uitlegt hoe je argumentatiestructuren (blokjesschema's) moet invullen. Wil je het ook graag op papier? De twee vragen waar hij het over heeft, staan (inclusief de desbetreffende tekstgedeelten en de antwoorden) in het Word-bestand onder het filmpje.

Argumentatiestructuren in het examen Nederlands

Opdracht 1

Opdracht 2

Opdracht 3

Meer oefenen?

Hier vind je nog enkele opdrachten om het invullen van argumentatieschema's te oefenen.​

 

Oefening argumentatiestructuren op Cambiumned (1)

Oefening argumentatiestructuren op Cambiumned (2)

3. Soorten schema's

Argumentatieschema's

Het geheel van argumenten en standpunt wordt een argumentatie genoemd (in informatie van voor 2017 wordt dit een redenering genoemd). De aard van het verband tussen argument(en) en standpunt noemen we argumentatieschema.

 

Er zijn verschillende argumentatieschema’s. De argumentatie kan gebaseerd zijn op:

  • oorzaak en gevolg
  • kenmerk of eigenschap
  • voor- en nadelen
  • voorbeelden
  • vergelijking
  • autoriteit

 

Eerst wordt alle theorie uitgelegd. Helemaal onderaan de pagina vind je nog twee filmpjes met uitleg.

 

Argumentatie op basis van oorzaak en gevolg

Bij dit type argumentatie wordt ervan uitgegaan dat een feit of een gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of andere gebeurtenis. Voorbeelden:

 

  • Zijn vader is onlangs overleden (oorzaak en argument). Daardoor is voor hem op dit moment zijn examen van minder belang (gevolg en standpunt).

 

  • Het zou mij niet verbazen als we straks allemaal buikpijn hebben (gevolg en standpunt). Het vlees was namelijk nog helemaal rood van binnen, zo slecht doorbakken was het (oorzaak en argument).

 

Argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap

Aan dit type argumentatie ligt de volgende gedachte ten grondslag: als alle onderdelen van een groep hetzelfde kenmerk hebben, dan heeft één onderdeel van die groep dat kenmerk ook. De gedachte die aan deze argumentatie ten grondslag ligt, wordt meestal niet expliciet vermeld. Voorbeelden:

 

  • Jeroen is eigenlijk nog een groot kind (standpunt), want het liefst speelt hij nog met zijn piratenlego (argument).

 

  • Russische leiders zijn niet gewend om kritiek te krijgen en kunnen daar niet goed mee omgaan (argument). Niet verwonderlijk dus dat Poetin zo heftig op die bloggers reageert (standpunt).

 

Argumentatie op basis van voor- en nadelen

Bij dit type argumentatie wordt er een afweging gemaakt: de voordelen worden vergeleken met de nadelen en op basis van de uitkomst daarvan wordt er een oordeel uitgesproken. Voorbeelden:

 

  • Als je 4 havo overdoet, dan krijg je wel een goede basis om in 5 havo met goede cijfers te slagen. Daar staat tegenover dat je het weliswaar heel zwaar krijgt als je overgaat naar 5 havo, maar dat je toch ook een kans hebt dat je meteen slaagt (argumenten). Als ik jou was, zou ik het proberen in 5 havo (standpunt).

 

  • Zonder parlement kan een regering veel sneller beslissingen nemen en zijn we bovendien verlost van een geldverslindende instelling. Aan de andere kant: enkelen krijgen het dan alleen voor het zeggen en willen misschien zelfs andersdenkenden het zwijgen opleggen. Dat laatste weegt toch het zwaarst (argumenten). Laten we dus het parlement maar niet afschaffen (standpunt).

 

Het kan zijn dat iemand alleen voordelen óf alleen nadelen als argumenten noemt. Er is dan sprake van argumentatie op basis van voordelen dan wel van argumentatie op basis van nadelen. Voorbeelden:

 

  • Je moet zonnecellen op het dak plaatsen (standpunt): dat is goed voor het milieu en goed voor je portemonnee (argumenten).

 

  • Je moet niet te vaak fast food eten (standpunt). Je krijgt dan veel te weinig verschillende voedingsstoffen binnen en het is ook nog eens slecht voor je gewicht (argumenten).

 

Argumentatie op basis van algemene uitspraak en voorbeelden

In het geval dat een standpunt wordt ondersteund door argumenten die voorbeelden zijn, spreken we van een argumentatie op basis van voorbeelden. Voorbeelden:

 

  • Je kunt absoluut niet op hem rekenen (standpunt). Zo kwam hij gisteren zonder af te bellen niet opdagen en toen hij dat verjaardagscadeautje zou kopen, was hij dat ook vergeten. (argumenten).

 

  • Spanje kampt met grote jeugdwerkloosheid, Italië heeft een enorme staatsschuld en Griekenland blijft alleen financieel overeind dankzij Europese steun (argument). Het is duidelijk dat die Zuid-Europese landen economisch in de problemen zitten (standpunt).

 

Argumentatie op basis van vergelijking

Van dit type argumentatie is sprake als er een vergelijking wordt gemaakt tussen twee gevallen en er een overeenkomst wordt geconstateerd: omdat het in het ene geval zo is, zal het bij het andere ook

wel zo zijn. Voorbeelden:

 

  • Als Geert meegaat, dan krijgen we vast ruzie (standpunt). De vorige keer dat hij meeging, liep het ook uit de hand (argument).

 

  • De Eerste Kamer heeft het verbod op de rituele slacht tegengehouden (argument). Het wetsvoorstel van de Partij voor de Dieren over de vleestaks zal het dus ook niet halen (standpunt).

 

Argumentatie op basis van autoriteit

Als een standpunt wordt ondersteund door een uitspraak van een deskundige of een uitspraak uit een gezaghebbende bron, heet dat argumentatie op basis van autoriteit. Voorbeelden:

 

  • Je moet voortaan twee keer in de week vis eten (standpunt). Laatst bleek opnieuw uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dat regelmatig vis eten goed is voor hart, bloedvaten en geheugen (argument).

 

  • Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een negatief reisadvies voor de Krim gegeven (argument). Ik zou als ik jou was niet op vakantie gaan naar de Krim (standpunt).

 


 

Let op: in de video gaat het over redeneringen. Dat zijn de argumentatieschema's.

 

Vanaf 1.41 gaat het over argumentatieschema's (voorheen redeneringen genoemd)

 

Opdracht 1

Lees de onderstaande tekst en beantwoord de vragen.

Opdracht 2

Lees de onderstaande tekst en beantwoord de vragen.

Opdracht 3

Lees de onderstaande tekst en beantwoord de vragen.

Opdracht 4

Lees de onderstaande tekst en beantwoord de vragen.

4. Drogredenen

Drogredenen

Drogredenen

Denk jij ook wel eens: klinkt logisch, maar er klopt toch iets niet? Dan heb je misschien een drogreden te pakken. In jaar 4 heb je al geleerd wat drogredenen zijn: onjuiste standpunten of argumenten. Een drogredenering is een fout in de logica, maar kan soms op het eerste gezicht heel logisch lijken. Je trapt er dus snel in! Het is daarom belangrijk om zo veel mogelijk drogredenen te kennen. Zo maak je zelf geen fouten in je redenering, maar kun je ook fouten in een tekst of andere argumentatie aanwijzen.

Drogredenen kunnen in een standpunt of in een argument zitten, daarom is het belangrijk om goed te herkennen wat een standpunt of argument is.

Een overzicht van de belangrijkste drogredenen vind je hier: Drogredenen

Oefening met drogredenen op Cambiumned (1)

Oefening met drogredenen op Cambiumned (2)

5. Aanvaardbaarheid van argumentatie

Aanvaardbaarheid van argumentatie

Bij het beoordelen van een betoog of een betogend tekstgedeelte moet je kijken naar de aanvaardbaarheid van de argumentatie. Argumenten zijn meestal bedoeld om te overtuigen, soms worden ze ter overweging aangeboden.

 

Tekstsoorten en argumentatie

Argumenten komen voor in betogende teksten (of tekstgedeelten), maar ook in beschouwende teksten (of tekstgedeelten).

 

  • In een betogende tekst wordt een standpunt ingenomen dat in die tekst beargumenteerd wordt. Het betoog heeft als doel de lezer van het standpunt te overtuigen.
  • In een beschouwing worden interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging aangeboden. De beschouwing heeft als doel de lezer over een kwestie te laten nadenken. Een beschouwing kan ook de argumenten voor en tegen een of meer standpunten behandelen, maar is er niet op gericht de lezer van een van die standpunten te overtuigen.
  • In een uiteenzettende tekst wordt iets uitgelegd, beschreven, verklaard of meegedeeld. De lezer moet geïnformeerd worden over een stand van zaken of een gang van zaken. In een uiteenzetting zullen nauwelijks argumentaties voorkomen.

 

Een betoog beoordelen

Voordat een betoog op aanvaardbaarheid beoordeeld kan worden, moet de argumentatie in kaart worden gebracht:

 

  • Welke argumenten worden er gebruikt?
  • Zijn het feitelijke of waarderende argumenten?
  • Hoe worden de argumenten ondersteund?
  • Zijn de argumenten geen drogredenen?
  • Worden er tegenargumenten genoemd?
  • Zo ja, worden die tegenargumenten dan (afdoende) weerlegd?

 

Argumentatie is aanvaardbaar als de argumenten

  • op zichzelf aanvaardbaar zijn, en
  • relevant zijn, en
  • onderling consistent zijn, en
  • samen toereikend zijn voor het ingenomen standpunt.

 

De argumenten zijn op zichzelf aanvaardbaar

Als het argument een waarderende uitspraak is, is het een aanvaardbaar argument wanneer het in overeenstemming is met de kennis en de opvattingen van de lezer.

Als het argument een feitelijke uitspraak is, is het argument aanvaardbaar voor de lezer als het

  • in overeenstemming is met zijn kennis van de wereld, of
  • direct controleerbaar is en daarbij waar blijkt te zijn, of
  • afkomstig is uit een betrouwbare bron.

 

Een bron is betrouwbaar als deze

  • deskundig is, en
  • geen belang heeft bij de kwestie, en
  • zichzelf niet tegenspreekt.

 

De argumenten zijn relevant

Als een standpunt aannemelijker wordt door een argument, dan is dat argument relevant. Als er een drogreden wordt gebruikt, is dat geen relevant argument.

 

De argumenten zijn onderling consistent

Argumentatie is consistent wanneer de geleverde argumenten elkaar niet tegenspreken.

 

De argumenten zijn samen toereikend voor het ingenomen standpunt

Argumentatie is toereikend (voldoende) wanneer de argumenten samen het standpunt aanvaardbaar maken.

 


 

Vanaf 4.53 gaat het over de aanvaardbaarheid van argumentatie

 

6. Soorten argumenten

Soorten argumenten

In een argumentatie kun je verschillende soorten argumenten gebruiken. Hieronder staan de belangrijkste soorten.

 

Feit

Feiten zijn controleerbaar en dus waar of onwaar. Voorbeeld:

  • De iPhone 6 kan je het beste bij Tele2 kopen daar is hij volgens IphoneDeals het goedkoopst.

 

Voorbeeld

Het standpunt wordt onderbouwd met een voorbeeld.

  • Fietsen is gevaarlijk. Kijk naar de buurjongen die onder een auto is gekomen.

 

Vergelijking

Het standpunt wordt onderbouwt met een vergelijking.

  • Het is belachelijk dat de belasting op plantaardige melk wordt verhoogd. De belasting op groenten is toch ook niet omhoog gegaan?

 

Ervaring (empirisch argument)

Je geeft een argument dat gebasseerd is op een ervaring. 

  • Je kunt kleding maar beter niet via het internet bestellen. Ik kreeg laats een kapotte trui binnen. 

 

Gezag of autoriteit

Om zijn mening te ondersteunen haalt men een autoriteit / gezaghebbend persoon op een bepaald gebied aan. Voorbeeld:

  • De nieuwe roman van Tommy Wieringa is een grootse roman die knettert van ambitie volgens de recensent van de Volkskrant.

 

Gevolg

Er wordt als argument een ongewenst gevolg genoemd. 

  • Je moet je huid niet laten verbranden. Dit kan leiden tot huidkanker. 

 

Nut of gewenst gevolg

Bij een bepaalde uitspraak komt men met argument waarmee op het (on)nut wordt gewezen. Voorbeeld:

  • Was regelmatig uw handen want het voorkomt infecties.

 

Gevoel, intuïtie of emotie (emotioneel argument)

Je ondersteund een stelling met je gevoel, intuïtie of emotie. 

  • Ik vind dat geen leuk boek. Ik kon me helemaal niet inleven in de hoofdpersoon. 

 

Normen en waarden

Men beroept zich algemeen aanvaarde normen en waarden. Voorbeeld:

  • Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstaf krijgen. Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient.

 

Geloof of overtuiging

Iemand beroept zich op zijn levensbeschouwelijk overtuiging. Voorbeeld:

  • Laat dat maar staan want dat soort vlees mag ik van mijn geloof niet eten.

 

Veronderstelling(en)

Je onderbouwt een stelling met vermoedens. 

  • Lieke zit volgens mij volgend jaar helemaal niet in Amerika. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat ze dit jaar genoeg kan sparen hiervoor, ze werkt zo weinig. 

 

Vermoedens

Een vermoeden ondersteunt een standpunt. Dit is subjectiever dan een veronderstelling.

  • Ajax wordt volgens mij dit jaar geen kampioen. Ik kan me niet voorstellen dat dat met dit elftal mogelijk is.

 

 

Opdracht 1

Opdracht 2

Meer oefenen?

Oefening met soorten argumenten op Cambiumned

Soorten argumenten

Op naar je examen: deelonderwerpen CE Nederlands

Volgend jaar bij je examen moet je het onderdeel Leesvaardigheid beheersen. Daarvoor moet je goed kunnen argumenteren en bijvoorbeeld drogredenen kunnen herkennen en benoemen.
Mocht je sommige deelonderwerpen bij leesvaardigheid nog lastig vinden, doe dan je voordeel met de uitleg die je in onderstaande filmpjes vindt.

 

Signaalwoorden /signaalzinnen

 

Tekstsoort, schrijfdoel, intentie van de schrijver

 

Hoofdgedachte, hoofdvraag

 

Functies van tekstgedeelten

 

Argumenteren

 

SE Debatteren

SE Debatteren

Tijdens de toetsweek voer je een debat over een voorbereid standpunt. Dit is een SE.

  • We debatteren dit jaar 5 tegen 5 i.v.m. de kleine groep.
  • De debatvorm is het Parlementair debat. Hoe dit werkt, wordt in de blox uitgelegd. 
  • Het debat duurt 36 minuten.
  • Er is sprake van een openeningsspeech, een reactiefase en een eindspeech.
  • Zorg ervoor dat je de opbouw van het debat goed kent en dat de rollen duidelijk zijn verdeeld.
  • Ken je argumenten en bereidt ook de tegenargumenten en weerleggingen goed voor. Bedenk dus ook wat de tegenpartij gaat zeggen en hoe je hierop gaat reageren.
  • Een week voor het debat krijgen jullie de stelling te horen. Je hoort dan ook welke groep welk standpunt heeft.

Hieronder vind je de beoordelingsrubric. Jullie worden individueel beoordeeld, dus afhankelijk van je rol zijn sommige onderdelen meer of minder relevant.

Spelregels

Een debat is een discussie met spelregels die van tevoren worden afgesproken.
Om ervoor te zorgen dat de debaters zich tijdens het debat aan de regels houden is er een voorzitter.
De voorzitter leidt het debat en hij/zij zorgt ervoor dat iedereen aan het woord komt en dat iedereen uit kan spreken.
Naast de voorzitter is er een jury.
De jury beoordeelt de debaters en bepaalt uiteindelijk wie het debat heeft gewonnen.

Om een jury te helpen bij het beoordelen, kan de jury gebruik maken van een beoordelingsformulier.
Download het voorbeeld Juryformulier van 'Op weg naar het lagerhuis'.
Bespreek samen met een andere leerling de inhoud van het formulier. Zorg ervoor dat je weet waarop wordt gelet.

Stijlfiguren en beeldspraak bij je debat

Stijlfiguren en beeldspraak

Beeldspraak

Retorica, of retorische middelen, worden al sinds de Oudheid gebruikt om een overtuigend verhaal te houden. Je verhaal komt beter over en blijft beter hangen. Dat maakt dat de toehoorder eerder in jouw redenering meegaat. Precies wat jij wilt bereiken bij een debat!

Ethos, logos en pathos
Aristoteles is een van de bekende figuren uit oude tijden, die retorica toepaste. Volgens hem moet je verhaal drie dingen bevatten: ethos, logos en pathos. Ethos betekent dat je verhaal geloofwaardig moet zijn. Logos zorgt ervoor dat de inhoud van je verhaal klopt. En pathos raakt je toehoorders, bijvoorbeeld door een emotioneel voorbeeld te noemen.

Deze drie middelen maken een betoog overtuigend.  

In het handboek van Blink vind je meer informatie over retorische middelen en beeldspraak, blz. 41-43. Bestudeer dit en pas voorbeelden toe in je eigen debatvoorbereiding.  

De Griekse wetenschapper en filosoof Aristoteles.

Bronnen en rubric

Jurywijzer debat
Deze jurywijzer wordt ook gebruikt bij het debat dat je voert. Zorg er dus voor dat je goed weet waar je op moet letten. Heb je er vragen over? Laat het dan zeker weten!