0. Jij begint
Inhoud
Leuk dat je een M&N quest gaat doen! In deze quest ligt de focus op biologie. Maar wat is biologie eigenlijk? De term biologie is afgeleid van de twee Oudgriekse woorden βίος (bíos) en λόγος (lógos). Bíos betekent "het leven" of "de bewoonde wereld". Lógos is de "rede", de "ratio" of "wetenschap". Biologie is dus de wetenschap die onderzoek doet naar alles dat leeft op de wereld.
We weten nu dat biologen onderzoek doen naar leven. Maar wat leeft er op onze planeer, en hoe weten we dat? In deze quest ga je daarachter komen. Ook ga je meer leren over de kleinste levende wezens die wij kennen. Als laatste ga je iets leren over hoe het leven ervoor heeft gezorgd dat het blijft bestaan.
Dit zijn de leerdoelen voor deze quest:
- Je kan de vier levenskenmerken benoemen en voorbeelden geven per kenmerk
- Je kan uitleggen dat organismen uit cellen bestaan
- Je weet wat organellen zijn en kan vijf voorbeelden noemen
- Je weet dat DNA zich in de celkern bevindt en kan beschrijven hoe DNA de cel beïnvloed
eXplore miles
Deze quest levert jou 5 eXplore miles op als je hem helemaal doorloopt, alle stappen zet en alle producten op tijd levert.
Voorbereiding
Voordat je aan deze quest kan beginnen moet je een aantal dingen doen:
- Je maakt een egodact tegel aan met de naam van de quest. Hier hou je bij wat je allemaal doet en gaat doen
- Lees de hele quest goed door en zorg dat je in beeld hebt wat er moet gebeuren
- Je stuurt een bericht naar meneer Rijk om te laten weten dat je deze quest gaat doen deze periode.
- Je maakt een page-document. Dit document geef je de naam van deze quest. Aan het eind lever je in één keer het hele document in via Egodact/Seesaw. In dit document hou je alle antwoorden bij. LET OP: Neem in je document de vragen uit de quest over, onder elke vraag type je jou antwoord.
Veel plezier en succes!
Rubric
Vul de rubric in en geef daarin aan in hoeverre jij de leerdoelen nu al beheerst. Zet hiervan een screenshot in egodact.
|
Beginner
|
Basis
|
Kenner
|
Je kan de vier levenskenmerken benoemen
|
Je weet nog niet wat de levenskenmerken zijn
|
Je weet welke levenskenmerken er zijn
|
Je weet welke levenskenmerken er zijn EN je kan voorbeelden geven voor elk kenmerk
|
Je kan uitleggen dat organismen uit cellen bestaan
|
Je vraagt je nog af wat cellen zijn?
|
Je hebt een idee bij cellen, maar je kan nog niet uitleggen wat het zijn
|
Je weet wat cellen zijn en je kan beschrijven dat het de bouwstenen zijn voor organismen
|
Je weet wat organellen zijn en kan vijf voorbeelden noemen
|
Je hebt nog nooit van organellen gehoord
|
Je weet waar organellen zitten
|
Je weet wat organellen zijn en kan vijf voorbeelden geven
|
Je weet dat DNA zich in de celkern bevind en kan beschrijven hoe DNA de cel beïnvloed
|
Je kent het woord DNA
|
Je weet dat DNA erfelijk materiaal is
|
Je weet dat DNA erfelijk materiaal is en hoe dat een cel beïnvloed
|
1. Levenkenmerken
Hoe weet je of iets leeft?
Je ziet hier twee afbeeldingen: Eén van een stapeltje stenen en één van een plant. Je weet zelf natuurlijk al dat een steen niet leeft, maar was je je er ook bewust van dat een plant wel leeft?
Opdracht 1.1
Welke eigenschappen maken dat de plant wel leeft en de steen niet? Benoem vijf eigenschappen die een plant wel heeft en een steen niet waaraan je kan zien dat een plant leeft.
Je mag dit weergeven in een tabel of een lijstje maken. Bespreek je resultaten met een medeleerling en met de begeleidende coach.
De vier levenskenmerken
Je hebt in de vorige opdracht nagedacht over het verschil tussen een steen en plant. Eigenlijk heb je nagedacht over het verschil tussen iets dat leeft en iets dat niet leeft.
Binnen de biologie hebben we vier kenmerken (eigenschappen) bedacht die aangeven of iets leeft. In andere woorden, als iets voldoet aan deze vier voorwaarden kunnen we zeggen dat het leeft:
- Groeien: Groeien betekent simpelweg dat een levend organisme in grootte toeneemt. Bij mensen en dieren zie je dit heel duidelijk wanneer je bijvoorbeeld kinderen ziet opgroeien. Ze worden groter en langer naarmate ze ouder worden. Maar groei kan ook plaatsvinden bij planten, bijvoorbeeld wanneer een zaadje uitgroeit tot een volwassen plant.
- Reageren op prikkels: Dit betekent dat levende wezens kunnen reageren op veranderingen in hun omgeving. Bijvoorbeeld, als je een stukje ijs aanraakt, zul je merken dat het koud is en je zult je hand wegtrekken. Dat is een reactie op de prikkel (kou). Dieren, zoals honden, reageren op geluiden, licht en geuren. Planten kunnen ook reageren op hun omgeving, zoals wanneer ze naar het zonlicht groeien.
- Stofwisseling: Stofwisseling verwijst naar alle scheikundige processen die plaatsvinden in een levend organisme om energie te produceren en de verschillende functies van het lichaam te laten werken. Denk aan, adem halen, het eten van voedsel, de vertering ervan en het omzetten van dat voedsel in energie die het organisme kan gebruiken. Zowel dieren als planten hebben stofwisselingsprocessen om te overleven en te groeien.
- Voortplanting: Dit verwijst naar het vermogen van levende organismen om nakomelingen te produceren. Bij dieren betekent dit meestal het krijgen van baby's, terwijl planten zich vaak voortplanten door zaden te produceren. Voortplanting is belangrijk om ervoor te zorgen dat de soort blijft bestaan.
Iets dat leeft wordt een organisme genoemd. Je weet nu dus dat een organisme leeft. Dit kan zowel een plant als een dier zijn, maar ook bijvoorbeeld een schimmel of bacterie.
Opdrachten
Opdracht 1.2
Welk levenskenmerk vind jij het makkelijkst om te begrijpen? En welke is het lastigst? Schrijf voor beide in je eigen woorden een korte beschrijving op.
Opdracht 1.3
Hieronder staan een aantal meerkeuzevragen, maak deze vragen om te checken of je de kennis over de levenskenmerken goed begrepen hebt. Per vraag is maar één antwoord juist. Noteer de antwoorden in je pages-document.
a. Welk levenskenmerk verwijst naar het vermogen van levende wezens om te zwaarder te worden?
A) Stofwisseling
B) Voortplanting
C) Groei
D) Reageren op prikkels
b. Wat betekent "reageren op prikkels" in de context van levende organismen?
A) Het opnemen van zonlicht voor fotosynthese
B) Het reageren op veranderingen in de omgeving
C) Het eten van voedsel om energie te produceren
D) Het produceren van nakomelingen
c. Welk levenskenmerk is verantwoordelijk voor de omzetting van voedsel in energie in levende organismen?
A) Voortplanting
B) Groei
C) Reageren op prikkels
D) Stofwisseling
d. Wat is een voorbeeld van voortplanting bij planten?
A) Het eten van andere planten
B) Het produceren van zaden
C) Het reageren op zonlicht
D) Het groeien in grootte
e. Welk levenskenmerk wordt geïllustreerd wanneer je een reflexmatige reactie hebt op een plotselinge aanraking van iets heets?
A) Stofwisseling
B) Groei
C) Voortplanting
D) Reageren op prikkels
Opdracht 1.4
1.4 Je weet dat jij zelf leeft, dat betekent dat jij ook aan alle levenskenmerken moet voldoen. Schrijf de vier levenskenmerken op en schrijf per kenmerk op welk orgaan of welke organen zorgen dat jij dat levenskenmerk vertoont. (dit mag je opzoeken op internet)
2. Cellen
Introductie
Cellen zijn de bouwstenen van alles wat leeft! Stel je voor dat ze de kleine fabriekjes zijn die ons lichaam en alle levende wezens draaiende houden. Ze zijn zo klein dat je ze alleen onder een microscoop kunt zien. Deze kleine 'fabriekjes' doen allerlei coole dingen, zoals ons helpen groeien, ons gezond houden en zelfs helpen bij het herstellen van wonden. Dus eigenlijk zijn cellen de geheime superhelden van het leven op aarde!
Cellen zijn dus de kleinste levende eenheden die we kennen. Als we zeggen dat cellen leven betekent dat dus dat ze aan alle levenskenmerken moeten voldoen. De levenskenmerken zijn groeien, reageren op prikkels, stofwisseling en voortplanting. Hiervoor heb je opgeschreven welke organen een mens nodig heeft om te leven. Een cel heeft ook een soort organen nodig om te leven. Deze ‘organen’ noemen we bij cellen organellen. Organellen zijn dus onderdelen van een cel die een bepaalde functie hebben binnen de cel.
Opdracht
Opdracht 2.1
Hieronder staat een tabel. Neem deze over en vul hem verder in. In de eerste kolom staat de naam van een organel. In de tweede kolom schrijf je op bij welk levenskenmerk dit organel hoort, in de laatste kolom beschrijf je kort wat dit organel doet (de functie). Merk daarbij op dat een celwand, de bladgroenkorrel en een vacuole niet voorkomen in de cellen van dieren.
Organel
|
Levenskenmerk
|
Korte beschrijving van functie
|
Celkern
|
|
|
Celmembraan
|
|
|
Mitochondrium
|
|
|
Bladgroenkorrel
|
|
|
Endoplasmatisch reticulum
|
|
|
Cytoplasma
|
|
|
Celwand
|
|
|
Vacuole
|
|
|
Verwerking
Opdracht 2.2 (verwerking)
Je hebt nu in je hoofd welke organellen een cel kan hebben. Je gaat nu een tekening of poster maken van een cel. Doe dat met de volgende stappen:
- Kies of je een tekening gaat maken of dat je een poster gaat maken.
- Kies of je een dierlijke cel of een plantaardige cel gaat maken. Noteer dit duidelijk boven je tekening of op je poster.
- Bedenk welke organellen bij jou cel horen en zoek op hoe ze eruit zien
Teken al je organellen in je tekening of poster. Zorg dat ze in verhouding zijn en dat ze eruit zien zoals je hebt opgezocht bij stap 3
3. DNA
Introductie
Je weet ondertussen wat cellen zijn en dat ze leven. Ook weet je hoe cellen voor zichzelf zorgen: je weet namelijk dat ze organellen hebben en wat die organellen doen. Het is je misschien opgevallen dat er heel veel onderdelen nodig zijn om leven te behouden. Al deze onderdelen ontstaan natuurlijk niet spontaan uit het niets. Het is bijvoorbeeld nog nooit gebeurt dat je pen ineens leeft.
Hoe kan het dan dat er toch zo veel leven om ons heen is? Dat is alleen maar mogelijk doordat het leven een manier heeft gevonden om alle instructies en manieren om te leven op te slaan. Dit doet een cel, en dus ook een organisme dat uit meerdere cellen bestaat doormiddel van DNA. DNA is als een magische instructieboek voor elk levend wezen. Het staat voor "Deoxyribonucleïnezuur," maar je kunt gewoon "DNA" zeggen. Stel je voor dat het een beetje als een kralenketting is, met elke kraal als een speciale code. Deze codes vertellen ons lichaam hoe we eruitzien, hoe we groeien en zelfs welke kleur onze ogen hebben!
Het coole aan DNA is dat het van generatie op generatie wordt doorgegeven, dus het vertelt ook je lichaam hoe het moet groeien, net zoals een instructieboek voor een robot. Dus eigenlijk is DNA als de superheld-architect van de cel en dus ons lichaam, en het zit boordevol geheimen die ons maken tot wie we zijn!
Opdracht 3.1
DNA wordt in je lichaam bewaard in de vorm van chromosomen. Je hebt hiervoor een lijst gemaakt van organellen. In welk organel bevinden chromosomen / DNA zich?
Hierna gaan we het nog uitgebreider hebben over DNA. Als je een MAVO of Kader ambitie hebt kan je het gedeelte doen dat aangegeven staat met MAVO. Anders kan je het H/V gedeelte van de quest doen. (Iedereen mag natuurlijk het H/V gedeelte doen, maar het moet als je een H/V ambitie hebt)
DNA (MAVO / Kader)
Basis
Afbeelding 1: Een schematische tekening van DNA
In afbeelding 1 zie je een schematische weergave van DNA. Schematisch betekent dat de tekening eenvoudiger en duidelijk is getekend dan dat DNA er in het echt uitziet. Het DNA lijkt een beetje op een trap. In het geel zie je de trapleuning en alle gekleurde deeltje zijn dan de treden.
Maar wat is het nou eigenlijk? We zien de fosfaat ruggengraat (geel, “phosphate backbone”) dit zorgt ervoor dat DNA zijn structuur behoudt. We zien ook de treden, deze hebben vier verschillende namen: Adenine, Thymine, Cytosine en Guanine. Deze vier stofjes noemen we de nucleotiden, deze bevatten de informatie die in je DNA zit.
Nu gaan we ontrafelen hoe vier stofjes alle informatie voor het leven kunnen bevatten.
Opdracht 3.2
Bestudeer afbeelding 1 goed. De nucleotiden zitten in paren (per twee). Zijn deze paren altijd hetzelfde of verschillen ze? Als ze hetzelfde zijn, welke paren zie je dan?
Elke cel heeft speciaal gereedschap om DNA af te lezen. We gaan niet teveel in op de details van dat gereedschap. Wat wel belangrijk is om dat te weten dat DNA altijd wordt afgelezen van voor naar achter, dat betekend dat het gereedschap de volgorde leest van de nucleotiden. Daarom is de volgorde van het DNA erg belangrijk.
Opdracht 3.3
Zoek op internet op hoe je het noemt als je DNA verandert. Welke term hoort hierbij?
Verwerking
Je hebt zojuist een term gevonden waarmee je beschrijft hoe het heet als je DNA veranderd. Zoek drie oorzaken op waardoor je DNA veranderd kan worden. Verwerk die manieren in een kort verslagje of in een poster. Beide 100 woorden per manier + een afbeelding als je een poster maakt.
DNA (H/V)
Basis
Afbeelding 1: Schematische weergave van een DNA molecuul
Een DNA-molecuul bestaat uit twee ketens, die in een dubbele spiraal om elkaar heen gewonden liggen (afb. 1.4). Elke keten bestaat uit vele duizenden aan elkaar gekoppelde nucleotiden. Een nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, desoxyribose en een stikstofbase (afb.1.5).
In een DNA-molecuul komen vier verschillende stikstofbasen voor: adenine (A), thymine (T), cytosine (C) en guanine (G). De stikstofbasen van de twee ketens zijn met elkaar verbonden. Ze vormen vaste paren (basenparing). Adenine is steeds met thymine verbonden en cytosine steeds met guanine. De volgorde van deze basen bepaalt hoe een gen opgebouwd is en hoe jij er uit komt te zien.
Een chromosoom bevat een groot aantal genen. Op een gen ligt het recept voor een eiwit. Eén gen (bijv. het gen voor de oogkleur) bestaat uit honderden nucleotiden. De stikstofbasen in een gen zijn in een specifieke volgorde gerangschikt, een soort barcode. In deze volgorde kunnen variaties voorkomen. Zo bevat het gen voor oogkleur bij iemand met bruine ogen een andere volgorde van stikstofbasen dan bij iemand met blauwe ogen.
Opdracht 3.2
Beantwoord de volgende vragen.
a. Welke onderdelen heeft een DNA-molecuul?
b. Waaruit bestaat een nucleotide?
c. Op welke manier ligt de informatie voor erfelijke eigenschappen vastgelegd in DNA-moleculen?
d. Welke stikstofbasen in een DNA-molecule vormen met elkaar vaste paren?
In de afbeelding hieronder is één nucleotideketen van een deel van een DNA molecuul schematisch getekend.
f. Neem deze afbeelding over en maak dit stukje DNA af. Bedenk eerst wat de letter D en P betekenen en noteer dit. Probeer dit te achterhalen door afbeelding 1 te bestuderen.
Verwerking
Maak een korte presentatie in Keynote over DNA die je aan iemand zou kunnen geven die nog niks over DNA weet. Zorg ervoor dat de volgende onderdelen er minstens in zitten:
- Waar bevindt DNA zich
- Uit welke bouwstenen is DNA opgebouwd
- Hoe beïnvloed DNA je uiterlijk
- Hoe heet het als je DNA veranderd en geef een voorbeeld van iets dat dat kan veroorzaken
4. Afronding
Vul de rubric hieronder nog een keer in nu je de quest gemaakt hebt en beantwoord daarna de vragen onder de rubric.
Welk niveau heb jij nu behaald?
|
Beginner
|
Basis
|
Kenner
|
Je kan de vier levenskenmerken benoemen
|
Je weet nog niet wat de levenskenmerken zijn
|
Je weet welke levenskenmerken er zijn
|
Je weet welke levenskenmerken er zijn EN je kan voorbeelden geven voor elk kenmerk
|
Je kan uitleggen dat organismen uit cellen bestaan
|
Je vraagt je nog af wat cellen zijn?
|
Je hebt een idee bij cellen, maar je kan nog niet uitleggen wat het zijn
|
Je weet wat cellen zijn en je kan beschrijven dat het de bouwstenen zijn voor organismen
|
Je weet wat organellen zijn en kan vijf voorbeelden noemen
|
Je hebt nog nooit van organellen gehoord
|
Je weet waar organellen zitten
|
Je weet wat organellen zijn en kan vijf voorbeelden geven
|
Je weet dat DNA zich in de celkern bevind en kan beschrijven hoe DNA de cel beïnvloed
|
Je kent het woord DNA
|
Je weet dat DNA erfelijk materiaal is
|
Je weet dat DNA erfelijk materiaal is en hoe dat een cel beïnvloed
|
Beantwoord daarnaast de volgende vragen:
1. Welke twee dingen uit deze quest hebben je verbaasd?
2. Als je één ding moet vertellen over wat je geleerd hebt bij deze quest, wat zou dat dan zijn?
3. Welk stukje informatie in deze quest is nog steeds niet helemaal duidelijk geworden?
4. Hoe moeilijk vond je deze quest (op een schaal van 1-5)? En waarom geef je deze score?