Romeinse cijfers
Tot aan het begin van de 13e eeuw gebruikten we in heel Europa de Romeinse cijfers. Of eigenlijk is het beter om te spreken van Romeinse getallen.
Nu zie je die Romeinse getallen alleen nog op de gevels van oude of belangrijke gebouwen, zoals een stadhuis of een rechtbank. De cijfers en getallen die wij gebruiken noemen we het tientallig stelsel, of ook de Arabische cijfers. Deze komen trouwens oorspronkelijk uit India, maar de Arabieren namen die mee uit India en brachten ze naar Europa.
De Romeinen gebruikten \(\small7\) symbolen met de volgende waardes:
Symbool |
Waarde |
\(\small\text{I}\) |
\(\small1\) |
\(\small\text{V}\) |
\(\small5\) |
\(\small\text{X}\) |
\(\small10\) |
\(\small\text{L}\) |
\(\small50\) |
\(\small\text{C}\) |
\(\small100\) |
\(\small\text{D}\) |
\(\small500\) |
\(\small\text{M}\) |
\(\small1000\) |
Om hiermee toch alle getallen te kunnen maken, hadden de Romeinen een paar regels.
- Je begint steeds met het grootste symbool te gebruiken en zet daar steeds kleinere symbolen achter. Die tel je dus bij elkaar op.
- Je zet nooit meer dan \(\small3\) keer hetzelfde symbool achter elkaar neer.
- Als je \(\small4\) keer hetzelfde symbool nodig zou hebben, dat zet je in plaats daarvan het cijfer met een lagere waarde vóór een cijfer met een hogere waarde. Maar dat mag je per situatie maar één keer doen, dus bijvoorbeeld geen \(\small\text{IIX}\) want dat schrijf je als \(\small\text{VIII}\).
Zo worden onze getallen \(\small1\) \(\small\text{t/m}\) \(\small10\) als volgt geschreven:
\(\small1\) |
\(\small\text{I}\) |
|
\(\small2\) |
\(\small\text{II}\) |
|
\(\small3\) |
\(\small\text{III}\) |
\(\small3\) keer de \(\small\text{I}\) achter elkaar
|
\(\small4\) |
\(\small\text{IV}\) |
\(\small4\) keer de \(\small\text{I}\) achter elkaar mag niet, dus de \(\small\text{I}\) voor de \(\small\text{V}\), dus \(\small1\) aftrekken van \(\small5\)
|
\(\small5\) |
\(\small\text{V}\) |
|
\(\small6\) |
\(\small\text{VI}\) |
|
\(\small7\) |
\(\small\text{VII}\) |
|
\(\small8\) |
\(\small\text{VIII}\) |
De \(\small\text{V}\) (de grootste) vooraan, met \(\small3\) keer de \(\small\text{I}\) erachter
|
\(\small9\) |
\(\small\text{IX}\) |
\(\small4\) keer de \(\small\text{I}\) achter elkaar mag niet,dus de \(\small\text{I}\) voor de \(\small\text{X}\), dus \(\small1\) aftrekken van \(\small10\).
|
\(\small10\) |
\(\small\text{X}\) |
|
Nog een paar voorbeelden:
\(\small\text{XXVII}\) is \(\small27\).
\(\small\text{XLV}\) is \(\small45\) (de \(\small\text{X}\) \(=\) \(\small10\) staat voor de \(\small\text{L}\) \(=\) \(\small50\) en wordt er afgetrokken, dus wordt het \(\small40\), daar achter staat de \(\small\text{V}\) \(=\) \(\small5\) en die wordt er weer bij opgeteld, dus \(\small45\).
\(\small\text{MMXXIII}\) is \(\small2023\).
De Romeinen gebruikten in hun getallen alleen hoofdletters, omdat de getallen vaak in steen werden gebeiteld. En beitelen van rechte lijnen die je vaak in hoofdletters ziet, gaat een stuk makkelijker dan beitelen van ronde vormen die je vaak in kleine letters ziet.