Optellen met grote getallen
Optelsommen met grote getallen kun je het beste onder elkaar uitrekenen met het volgende stappenplan. Neem de voorbeeldsommen hieronder over in je schrift en voer de stappen hieronder ook zelf uit in je schrift. Dan onthoud je ze beter.
Voorbeeld: \(\small123 + 39 =\)
a.
|
Zet de getallen onder elkaar.
Zorg er voor dat de getallen aan de rechterkant goed onder elkaar staan.
Dus de eenheden onder de eenheden. Noteer de waarde van de cijfers erbij:
D = duizendtallen,
H = honderdtallen,
T = tientallen en
E = eenheden.
In dit voorbeeld zijn er geen duizendtallen, dus zetten we ook geen D neer.
|
|
b.
|
Tel nu eerst de eenheden bij elkaar op.
In dit geval is \(\small3 + 9 = 12\). Het getal \(\small12\) bestaat uit \(\small2\) eenheden en \(\small1\) tiental.
De \(\small2\) van de eenheden zet je onder de streep bij de eenheden en de \(\small1\) van de tientallen zet je klein boven de tientallen, zodat je niet vergeet die straks mee op te tellen.
Dit noem je de 1 onthouden.
|
|
c.
|
Tel daarna de tientallen bij elkaar op.
In dit geval dus \(\small1 + 2 + 3 = 6\).
Omdat het tientallen zijn is het dus eigenlijk \(\small10 + 20 + 30 = 60\).
De \(\small6\) zet je weer onder de streep, maar nu dus bij de tientallen, want deze \(\small6\) is \(\small60\) waard.
|
|
d.
|
Tel dan de honderdtallen bij elkaar op.
In dit geval is het makkelijk want er is maar \(\small1\) honderdtal en je er niks bij op hoeft te tellen.
Dus de \(\small1\) zet je nu onder de streep bij de honderdtallen, want de \(\small1\) is honderd waard.
|
|
e.
|
Tel dan de duizendtallen bij elkaar op.
Er zijn geen duizendtallen, dus we zijn al klaar!
Het antwoord is \(\small162\).
|
|
Optellen met grote getallen - 2
Nog een voorbeeld: \(\small2135 + 1264 + 329 = \)
a.
|
Zet de getallen onder elkaar.
|
|
b.
|
Tel nu de eenheden bij elkaar op.
In dit geval is \(\small5 + 4 + 9 = 18\). Het getal \(\small18\) bestaat uit \(\small8\) eenheden en \(\small1\) tiental.
De \(\small8\) zet je onder de streep bij de eenheden en de \(\small1\) zet je klein boven de tientallen, zodat je niet vergeet die straks ook op te tellen. Dus weer 1 onthouden.
|
|
c.
|
Tel dan de tientallen bij elkaar op.
In dit geval dus \(\small1 + 3 + 6 + 2 = 12\). Je noteert dus de \(\small2\) onder de streep bij de tientallen en de \(\small1\) zet je klein boven de honderdtallen. Dus ook hier 1 onthouden.
|
|
d.
|
Tel dan de honderdtallen bij elkaar op.
In dit geval dus \(\small1 + 1 + 2 + 3 = 7\). Je noteert dus de \(\small7\) onder de streep bij de honderdtallen.
|
|
e.
|
Tel dan de duizendtallen bij elkaar op.
In dit geval dus \(\small2 + 1 = 3\) (dus eigenlijk \(\small3000\)). Je zet de \(\small3\) onder de streep bij de duizendtallen en we zijn klaar.
|
|