Aftreksommen met grote getallen
Net als bij optelsommen, kun je aftreksommen met grote getallen het beste onder elkaar uitrekenen. Ook hiervoor hebben we weer een stappenplan.
Neem de voorbeeldsommen hieronder over in je schrift en voer de stappen hieronder ook zelf uit in je schrift. Dan onthoud je ze beter.
Voorbeeld: \(\small178 - 35 = \)
a.
|
Zet de getallen onder elkaar.
Zorg ervoor dat de getallen – aan de rechterkant – goed onder elkaar staan.
Dus de eenheden onder de eenheden.
Noteer de waarde van de cijfers erbij:
D = duizendtallen,
H = honderdtallen,
T = tientallen en
E = eenheden.
In dit voorbeeld zijn er geen duizendtallen, dus zetten we ook geen D neer.
|
|
b.
|
Trek nu eerst de eenheden van elkaar af.
In dit geval is \(\small8 - 5 = 3\).
De \(\small3\) zet je onder de streep bij de eenheden.
|
|
c.
|
Trek daarna de tientallen van elkaar af.
In dit geval dus \(\small7 - 3 = 4\).
Omdat het tientallen zijn is het dus eigenlijk \(\small70 - 30 = 40\).
De \(\small4\) zet je weer onder de streep, maar nu dus bij de tientallen, want deze \(\small4\) is \(\small40\) waard.
|
|
d.
|
Trek dan de honderdtallen van elkaar af.
In dit geval is het makkelijk want er maar \(\small1\) honderdtal en hoef je er niks van af te trekken. Dus de \(\small1\) zet je nu onder de streep bij de honderdtallen, want de \(\small1\) is honderd waard.
|
|
e.
|
Trek dan de duizendtallen van elkaar af.
Er zijn geen duizendtallen, dus we zijn al klaar!
Het antwoord is \(\small43\).
|
|
Aftreksommen met grote getallen - 2
Nog een voorbeeld: \(\small2364 - 1435 = \)
a.
|
Zet de getallen onder elkaar.
|
|
b.
|
Trek nu eerst de eenheden van elkaar af.
In dit geval is \(\small4 - 5 =\) … Maar dat kan helemaal niet!
\(\small5 - 4 = 1\). De 1 zet je onder de streep bij de eenheden.
Omdat we toch willen gaan aftrekken, gaan we lenen bij de buren. Bij de tientallen dus. Je trekt \(\small1\) van de tientallen af, dus \(\small6 - 1 = 5\), dan streep je de \(\small6\) bij de tientallen door en zet er een kleine \(\small5\) boven.
|
|
|
De \(\small1\) die je geleend hebt van de tientallen tel je dan op bij de eenheden. Maar let op, de geleende \(\small1\) is een tiental en is dus \(\small10\) waard. Dus \(\small10 + 4 = 14\). Je streept ook hier de \(\small4\) bij de eenheden door en zet er een kleine \(\small14\) boven.
|
|
|
Nu kunnen we de eenheden echt gaan aftrekken.
Dus \(\small14 – 5 = 9\) en we zetten de \(\small9\) onder de streep bij de eenheden.
|
|
c.
|
Trek daarna de tientallen van elkaar af.
In dit geval dus \(\small5 - 3 = 2\)
Let op: we hadden de \(\small6\) doorgestreept en vervangen door de \(\small5\)!
We zetten de \(\small2\) dus weer onder de streep, maar nu bij de tientallen.
|
|
d.
|
Trek dan de honderdtallen van elkaar af.
In dit geval dus \(\small3 - 4 =\) … maar dat kan weer niet. Dus we moeten weer gaan lenen bij de buren aan de linkerkant. In dit geval dus bij de duizendtallen.
We trekken weer \(\small1\) van de duizendtallen af, dus \(\small2 - 1 = 1\). We strepen de 2 bij de duizendtallen door en zetten er een kleine \(\small1\) boven.
De \(\small1\) die je geleend hebt bij de duizendtallen tel je weer bij de honderdtallen op. Deze \(\small1\) is een duizendtal en dus \(\small10\) keer zoveel waard als de honderdtallen.
Dus \(\small10 + 3 = 13\). We strepen de \(\small3\) bij de honderdtallen door en zetten er een kleine \(\small13\) boven. We kunnen nu weer gewoon de honderdtallen aftrekken. Dus \(\small13 – 4 = 9\).
We noteren de \(\small9\) onder de streep bij de honderdtallen.
|
|
e.
|
Trek dan de duizendtallen van elkaar af.
In dit geval dus \(\small1 - 1 = 0\). Weet je nog, we hadden de \(\small2\) doorgestreept en vervangen door de \(\small1\). We hoeven de \(\small0\) niet te noteren, omdat deze helemaal aan de linkerkant staat.
Als je straks in een andere som een nul als antwoord krijgt, die NIET helemaal aan de linkerkant staat, dan noteer je die nul natuurlijk wel!
|
|
Aftreksommen met grote getallen - 3
Laatste voorbeeld: bijzondere situatie
In het vorige voorbeeld moest je twee keer lenen bij de linkerburen.
Maar wat als daar een \(\small0\) staat? Dan valt er dus niets te lenen bij de buren?
We willen onder elkaar uitrekenen \(\small1000 - 899 =\)
a.
|
Zet de getallen onder elkaar.
|
|
b.
|
Trek nu eerst de eenheden van elkaar af
\(\small0 - 9\) kan niet, dus we gaan lenen bij de buren, bij de tientallen dus. Maar daar staat ook een nul. Dan gaan we één deur verder naar de honderdtallen. Daar staat weer een nul. Dan gaan we weer een deur verder, naar de duizendtallen. Hèhè, daar staat eindelijk een \(\small1\). We willen dus van de duizendtallen, honderdtallen en tientallen samen lenen. Daar staat nu \(\small100\) en we lenen er \(\small1\) van. Dus \(\small100 - 1 = 99\).
We strepen bij de duizendtallen, honderdtallen en tientallen de \(\small100\) door en zetten er \(\small99\) boven.
Bij de \(\small0\) bij de eenheden tellen we \(\small10\) op (van de geleende \(\small1\)) en zetten dat klein boven de eenheden. De nul strepen we door.
|
|
|
Nu kunnen we gewoon de som maken zoals we gewend zijn.
|
|
c.
|
Trek daarna de tientallen van elkaar af.
|
|
d.
|
Trek dan de honderdtallen van elkaar af.
|
|
e.
|
Trek dan de duizendtallen van elkaar af.
Er zijn geen duizendtallen meer, dus het antwoord is \(\small101\).
|
|