startpagina
Welkom allemaal,
Dit is mijn leerarrangement over chapter 3. Hierin gaan we allemaal oefenen met de stof van het hoofdstuk. Om te kijken op welke ster je zit, wil ik graag dat je eerst met zijn alle de blooket doen.
Hoe bepaal je op welke ster je zit?:
Je behoort tot 1 ster (*) wanneer je 0-50% goed hebt.
Je behoort tot 2 ster (**) wanneer je 50-75% goed hebt.
Je behoort tot 3 ster (***) wanneer je 75-100% goed hebt.
Veel succes!
lesdoelen
De lesdoelen van vandaag zijn:
Aan het eind van deze les ken ik verschillende soorten plurals en kan ik hier opdrachten over maken.
Aan het eind van deze les ken ik het verschil tussen some en any en kan ik hier opdrachten over maken.
Aan het eind van deze les weet ik wanneer ik these, those, this en that gebruik en kan ik hier opdrachten over maken.
klassikaal: blooket
http://www.blooket.com/
plurals (meervoud)
uitleg plurals
How do you use plurals?
With words that end with -s, -x, -z, -ch, -sh, you add an -es. For example: box-> boxes.
With words that end with a consonant (medeklinker) + an -o, you add an -es. For example: echo-> echoes.
With words that end with a consonant + an -y, you add an -ies. For example: hobby-> hobbies.
With words that have an -f, the -f becomes a -v. For example: wife-> wives.
In general, you just add an -s.
If you still find it difficult, try the quizlet to test yourself!
Why are we learning this?: So we can spell plurals in the right way and can tell or ask for more!
some and any
uitleg some and any
When do you use some and any?
You use some when:
- With positives, for example: I would love some sugar.
-When you know the answer is going to be yes, for example: Can i have some water, please?
You use any when:
-With negatives, for example: There isn't any sugar.
-With questions you don't know the answer of, for example: Are there any oranges?
Why are we learning this?: So we can ask or tell something with the right words!
this, that, these, those
uitleg these, those, this, that
When do you use which word?
You use this when its a single object that is close, for example: this cup.
You use that when its a single object that is far, for example: that cup over there.
You use these when there are more than one objects close to you, for example: these cups.
You use those when there are more one objects far from you, for example: those cups over there.
Why are we learning this?: So we can easily tell someone if something(s) is/are far away, or close!
Opdrachten ster 1 leerlingen.
Opdrachten ster 2 leerlingen.
Opdrachten ster 3 leerlingen.
eindtoets : heb je het echt begrepen?
Wat vonden jullie van het digitaal leren?
