Grammatica leerjaar 4

Grammatica leerjaar 4

Grammatica toets leerjaar 4

Beste leerlingen,

Op deze website vinden jullie een aantal onderwerpen die je moet kennen en kunnen voor het PTA grammatica.

Onder de verschillende kopjes vinden jullie filmpjes, uitleg en linkjes naar online oefeningen.

Let erop dat je naast deze onderwerpen ook nog oefent met de opdrachten C, E en F uit het boekje Reading & Writing.

Heel veel succes met leren!

Present Simple

 

Wanneer gebruik je de present simple?

We gebruiken de present simple als we het hebben over:

- feiten,
- gewoonten,
- en dingen die we met regelmaat doen.

Hoe maak je de present simple?

I run home.                   Ik ren naar huis.
You run home.             Jij rent naar huis.
He runs home.             Hij rent naar huis.
She runs home.            Zij rent naar huis.
It runs home.                Het rent naar huis.

We run home.               Wij rennen naar huis.
You run home.              Jullie rennen naar huis.
They run home.            Zij rennen naar huis.

Hierboven zie je dat je bij he, she en it een +s achter het werkwoord plakt. In alle andere gevallen gebruik je het hele werkwoord. Dit wordt ook wel de shit-regel genoemd.

Hoe maak je vragen en ontkenningen?

Bij vragen en ontkenningen voeg je do (not) of does (not) toe aan de zin. Vervolgens neem je het hele werkwoord over, óók wanneer het onderwerp he, she of it is. Dit komt omdat de +s al aan do is toegevoed (do wordt bij he, she it namelijk does). En dit hoef je niet dubbel te doen.

I do not run
Do you run?
She does not run
Does he run?
It does not run
Do we run?
You do not run
Do they run?

 

Oefening past simple (bevestigende zinnen)

Oefening past simple (vragen)

Oefening past simple (ontkenningen)

Present Continuous

 

De duurvorm in de tegenwoordige tijd noemen we in de Engelse taal de present continuous. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen:

- Ik ben aan het sporten.
- We zijn aan het zingen.
- Ik sta te schreeuwen.
- Bram zit te gamen.

Deze zinnen staan allemaal in de duurvorm tegenwoordige tijd. Het vindt allemaal NU plaats.

In het Engels zijn er woordjes (signaalwoorden) waarmee je herkent dat het om het NU gaat. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen. De present continuous is schuingedrukt en de signaalwoorden zijn dikgedrukt:

- I am reading the newspaper right now.
- He is laughing at me at the moment.
- Do your hear that as well? She is waking up!
- Cynthia is currently cycling to school.

Om de present continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig. Namelijk een vervoeging van to be + werkwoord met -ing erachter.

                  to be           werkwoord-ing
Ik...            I am             playing
Jij...           You are        walking
Hij...          He is             studying
Zij...           She is           eating
Het...         It is               hurting
Wij...          We are        swimming
Jullie...      You are       driving
Zij...           They are      travelling

 

Wat zijn belangrijke uitzonderingen?

  • Werkwoorden die eindigen op een -e:
    - to have: He is having dinner.
    - to give: Our father is giving us many compliments.
    --> de -e verdwijnt en je plakt -ing erachter.
  • Werkwoorden die eindigen op -c:
    - to panic: She is panicking.
    --> krijgen een k erbij voor -ing
  • Werkwoorden die kort zijn, één klinker in zich hebben en waarbij maar één klemtoon mogelijk is:
    - to swap: They are swapping their Ipods, while they are listening each others music.
    - to cut: The barber is cutting her hair.
    - to stop: Look! The police is stopping that criminal.
    --> je verdubbelt de medeklinkers voor -ing.

    Let op, dit geldt niet voor werkwoorden die eindigen op één klinker en een -y.
    - We are playing some nice games.
    - She is enjoying the sunny day.
    - They are buying new clothes.
    --> je gebruikt gewoon het werkwoord en plakt er -ing achter.
  • Werkwoorden die eindigen op een l, met één klinker ervoor:
    - to travel: Mark is travelling to Canada as we speak.
    --> je verdubbelt de l.

Oefening present continuous

Oefening present continuous

Present Simple + Present Continuous

Present simple en present continuous door elkaar

Present simple en present continuous door elkaar

Present simple en present continuous door elkaar

Present simple en present continuous door elkaar

Past Simple

Wanneer gebruik je de past simple?

De past simple maak je als de volgende signaalwoorden in de zin staan: Last, Ago, Date (een datum), Yesterday.
De signaalwoorden kun je onthouden aan de hand van het ezelsbruggetje LADY.

- I played football three days ago.
- A long time ago, I visited my grandmother.
- I wanted to meet him yesterday.

Hoe maak je de past simple?

Regelmatige werkwoorden

De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam.

- to talk: I talked to Jim this morning.
- to watch: We watched the match yesterday.
- to play: She played with her brother.

Belangrijke uitzonderingen zijn:

  • Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter:
    - to bake: We baked a delicious cake yesterday.
  • Werkwoorden die eindigen op -c, krijgen -ked erachter:
    - to panic: She panicked when she heard the bad news.
  • Werkwoorden die eindigen op -y, met een medeklinker ervoor, krijgen -ied:
    - to marry: She married him when she was 18 years old.
  • Werkwoorden die kort zijn, één klinker in zich hebben en waarbij maar één klemtoon mogelijk is, schrijf je met een extra laatste medeklinker voor -ed:
    - to swap: They swapped their Ipods to listen to each others music.
  • Werkwoorden die eindigen op een l, met één klinker ervoor krijgen een extra l:
    - to travel: We travelled to Africa last summer.

Onregelmatige werkwoorden

Bij onregelmatige werkwoorden mag je géén +ed achter het werkwoord plakken. Je kiest dan voor het 2e werkwoord uit het rijtje. De onregelmatige werkwoorden die je moet kennen vind je op pagina 78 en 79 van je grammatica boek.

Vragen en ontkenningen

Bij vragen en ontkenningen voeg je did (not) toe aan de zin en gebruik je het hele werkwoord.

Bijvoorbeeld:

- I did not play football three days ago.
- Did you visit your grandmother last week?
- I did not want to meet him yesterday.

Past simple - regelmatige werkwoorden

Past simple - regelmatige en onregelmatige werkwoorden

Past simple - vragen

Past simple - vragen

Past simple - ontkenningen

Past simple - ontkenningen

Past Continuous + Past Simple

Wat is de past continuous?

Wil je aangeven dat je iets een tijdje deed, dan gebruik je de past continuous. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen:

- We waren aan het zingen, toen Patrick aankwam.
--> We were singing, when Patrick arrived.

- Ik zat te schreeuwen, terwijl we het verkeersbord raakten.
--> I was screaming, while we hit the road sign.

- Ik was aan het slapen, terwijl mijn vriendin thuis kwam.
--> I was sleeping, while my girlfriend came home.

Je ziet dat je de past continuous goed kunt gebruiken als er een tweede zin bij staat die begint met when of while. Dit zijn beide signaalwoorden. Aan deze woorden kun je zien dat er iets gebeurde toen of terwijl er iets anders plaatsvond.

Het eerste deel van de zin staat dan vaak in de past continuous (iets dat aan het gebeuren was):

- We were singing, when ...
- I was screaming, while ...
- I was sleeping, while ...

en het tweede deel van de zin kan dan in de past simple staan (terwijl er tegelijkertijd een ander kort moment plaatsvond):

- ... when Patrick arrived.
- ... while we hit the road sign.

Hoe maak je de past continuous?

Om de past continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig, namelijk een vervoeging van to be + werkwoord met -ing erachter. Het werkt ongeveer hetzelfde als de present continuous, het enige verschil is dat je bij de past continuous de verleden tijd van het werkwoord to be gebruikt.

                  to be                werkwoord-ing
Ik...            I was                 playing
Jij...           You were         walking
Hij...          He was             studying
Zij...           She was           eating
Het...         It was               hurting
Wij...          We were          swimming
Jullie...      You were         driving
Zij...           They were        travelling

Past continuous + past simple
Gebruik zowel de past continuous als de past simple.

Past continuous + past simple
Gebruik zowel de past continuous als de past simple.

Past continuous OF past simple
Kies telkens de juiste tijd

Past continuous OF past simple
Kies telkens de juiste tijd

Present Perfect

Wanneer gebruik je de present perfect?

De present perfect heeft alles te maken met het verleden en het nu. Voor het verleden ken je al de past simple en de past continuous, tijden die je gebruikt voor iets dat al is afgelopen of al is gebeurd.

De present perfect heeft ook nu nog invloed of is nog steeds bezig. Het is de voltooid tegenwoordige tijd, dus aan de ene kant is het al voltooid (in het verleden), maar is het ook nog bezig of heeft het nog invloed (in het heden).

De volgende zinnen zeggen iets over het verleden en zijn ook nu nog bezig:

- Celine, our newborn baby, has slept since she was born.
- Graham has lived in London since the summer of 2010.
- I have played football for three years.

De volgende zinnen zeggen iets over het verleden en hebben nu nog invloed:

- We have never been to that restaurant.
- I have seen this movie six times already.
- Robert has lost his keys.

Signaalwoorden, woorden waaraan je ziet dat het ook nu nog van invloed is of nog steeds bezig is, zijn For, Yet, Never, Ever, Just, Already, Since. Je kunt ze onthouden met het ezelsbruggetje FYNE JAS.

Hoe maak je de present perfect?

Om de present perfect te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig:

  • have / has + ww+ed OF 3e rijtje

- Marc has lived in Laren since 2002.
- We have worked on our business idea for 3 years.
- You haven't been to that shop. --> ontkennend (You have not been to that shop.)
- I have never eaten that in my life!

Present perfect

Present perfect

Present perfect - vragen

Present perfect - ontkenningen

Overzicht grammatica regels (tijden)

Woordvolgorde

 

De woordvolgorde in Engelse zinnen is meestal als volgt:

Wie

Doet

Wat / Wie

Waar

Wanneer

Onderwerp

Gezegde / Werkwoorden

Lijdend  / Meewerkend voorwerp

Plaatsbepaling

Tijdsbepaling

Billy

went

To his friend

Next door

Five minutes ago

I

drink

A glass of soda

At school

Every day

 

Bepalingen (van tijd en plaats) staan meestal achteraan maar kunnen ook vooraan staan (dit doe je dan om daar de nadruk op te leggen).
Five minutes ago              Billy                 went                         to his friend

De vaste regel is: Plaats staat altijd vóór tijd!

Vragen
Bij vragen begin je niet met het onderwerp maar met een vragend voornaamwoord en/of een (hulp)werkwoord. Daarna pas het onderwerp:
Are you a fool?
Can he speak Spanish?

Bijwoorden (van tijd)
Bijwoorden (bijvoorbeeld; usually, often, completely, quite, etc.) staan meestal ergens midden in de zin:

  1. Één werkwoord in de zin = bijwoord voor het werkwoord
  2. Enige werkwoord in de zin vorm van to be = na de vorm van to be.
  3. Groepje van twee of meer WW = er tussen in. Het Bijwoord voor het hoofdwerkwoord (en dus na het hulpwerkwoord / de hulpwerkwoorden).

Woordvolgorde

Woordvolgorde

Woordvolgorde

Woordvolgorde

Meervoud (+s)

In de meeste gevallen om van enkelvoud meervoud te maken in Engels kan je er gewoon een -s achter plakken. “One cat, two cats. One dog, two dogs”.

Helaas werkt dit niet bij alle (zelfstandig naamwoorden). Daarom leggen we hier alle regels uit voor meervoud van zelfstandig naamwoorden.

Regel 1 = toevoegen van +s

In de meeste gevallen, voor de meeste (simpele) zelfstandige naamwoorden geldt de regel dat je er gewoon een +s achter kan plakken

  • ball → balls
  • dog → dogs
  • friend → friends

Regel 2 = Woorden die eindigen op -S, -SS, -SH, -TCH, -X krijgen +es

  • bus → buses
  • kiss → kisses
  • radish → radishes
  • witch → witches
  • box → boxes

Regel 3 =  Woorden die eindigen op een O krijgen +es

  • hero → heroes
  • tomato → tomatoes
  • potato → potatoes

Nu is het helaas niet zo dat bij elk woord wat eindigt op een O het met meervoud eindigt op OES. Bijvoorbeeld bij photo, hier is het meervoud photos.

Regel 4 = Woorden die eindigen op een Y wordt +ies.

  • baby → babies
  • sky → skies
  • pony → ponies

Maar let op staat er voor de -Y een klinker (a,o,e,i,u) dan blijft de -Y staan en zet je er een -S achter (bijvoorbeeld: tray → trays.)

Regel 5 = Woorden die eindigen op een F of FE, krijgen +ves.

  • life → lives
  • wife → wives
  • calf → calves
  • leaf → leaves

Meervoud - regelmatige woorden

Meervoud - regelmatige woorden

Je moet er ook rekening houden dat er onregelmatige meervoudsvormen zijn. Hier zijn nog enkele voorbeelden:

  • Person / people
  • Goose / geese
  • Fish / fish
  • Tooth / teeth
  • Sheep / sheep
  • Deer / deer
  • Mouse / mice
  • Man / men
  • Woman / women
  • Foot / feet
  • Bureau / bureaux (of bureaus)

Meervoud - onregelmatige woorden

Meervoud - onregelmatige woorden

Bezitsvorm ('s, ', ..of..)

In het Engels zijn er drie manieren waarop je bezit kunt aangeven. Namelijk met 's (apostrof s), ' (alleen een apostrof erachter) of met ...of... (tussen woorden in).

In de meeste gevallen gebruik je 's

  • Paul's car is awesome!
  • My friend's dog stinks.
  • Our sister's hobby is horseriding.

Als een woord al eindigt op een -s (= vaak het geval bij meervoudsvormen), dan zet je alleen een apostrof erachter:

  • Our friends' apartment is at the top floor of the building.
  • I found the students' books on that desk over there.
  • Their neighbours' dog is barking the entire day.

Let op het verschil in betekenis tussen enkelvoudsvormen en meervoudsvormen:

  • my brother's car = de auto van mijn broer
  • my brothers' car = de auto van mijn broers

Als je een naam van een persoon wiens naam eindigt op een s,  een winkel, product, of tijdsaanduiding omschrijft, dan kun je beide vormen gebruiken:

  • James's / James' new haircut looks terrible.
  • McDonald's / McDonalds' burgers are very unhealthy.
  • Yesterday's / Yesterdays' weather was fantastic!

Wanneer je aan wilt geven dat iets ergens bij hoort, gebruik je …of… voor dingen, plaatsen en landen:

  • The arrival of the storm
  • The back of the car
  • The top of the mountain
  • The roof of the building
  • The outskirts of India

Bezitsvorm

Bezitsvorm

Bezitsvorm

Much, many, a lot of

Many, much & a lot of

Deze woorden betekenen allemaal veel.

We kijken eerst naar het verschil tussen many & much. Kijk maar naar de volgende zinnen:

- How many bananas can you eat?
- How many friends did you bring to the party?
- How much water did he drink?
- Was there much rain in the afternoon?

Als je goed kijkt naar het zelfstandig naamwoord achter much of many (waar much of many over gaat), zie je dat je de woorden achter many (bananas en friends) kunt tellen! Ze hebben dus een enkelvoud én een meervoud. Dat geldt niet voor de woorden achter much (water en rain), deze woorden kun je niet tellen. Deze woorden noemen we uncountable nouns. In de afbeelding zie je een overzicht van een aantal bekende uncountable nouns.

DUS: Much = telbaar
          Many = ontelbaar

Je gebruikt much en many alleen bij vragen (?) en ontkennende zinnen (-).
Je gebruikt a lot of alleen bij positieve zinnen (+).

(?) Why did you eat many cookies before lunch?
(?) Do you have much homework to make?

(-) She doesn't have many things to do.
(-) No, I don't want much advice from you!

(+) I want to do a lot of exercises if that is possible.
(+) I have a lot of luggage to carry.

Much of many

Much of many

Much of many

Much, many of a lot

Some en any

 

Some en any betekenen hetzelfde: een aantal, een beetje, enkele of wat. Je gebruik some en any om iets aan te geven, maar niet specifiek hoeveel. 
- They need to eat some sandwiches and bananas.
- They don't need to eat any cucumbers.

 

Maar wanneer gebruik je some en wanneer gebruik je any?

Some

- Bij een bevestigende / neutrale zin gebruik je some:
   I have some cookies = Ik heb wat / een paar koekjes.
- Bij een vragende zin waarop je het antwoord 'ja' verwacht gebruik je some:
  
Can I please have some water? (asking to a waiter) --> je verwacht JA als antwoord...

Any
- Bij een ontkennende / negatieve zin gebruik je any:
   I don't have any cookies = Ik heb geen koekjes.
- Bij een vragende zin waarop je het antwoord niet weet gebruik je any:
  Do you have any cookies left? = Heb je wat koekjes over?

De regel is dus als volgt:
some is voor bevestigende (+) zinnen en vragende (?) zinnen waarop het antwoord waarschijnlijk 'ja' is
any is voor ontkennende (-) en overige vragende (?) zinnen

Some of any

Some of any

Some of any

Adjectives en adverbs

Een bijvoeglijk naamwoord (adjective) gebruiken we om iemand of iets te omschrijven. Met een bijwoord (adverb) kan dat ook. Maar wat is dan het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord? Kijk maar naar de volgende zinnen:

- He is a quick runner.
--> quick is een bijvoeglijk naamwoord, het zegt iets over runner (een zelfstandig naamwoord)

- He runs quickly.
--> quickly is een bijwoord, het zegt iets over runs (een werkwoord)

Je ziet dus dat het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord hem zit in welk woord beschreven wordt, en ook de spelling is anders (quick - quickly).

 

Uitzonderingen van de adverbs (géén +ly)

 

Bijvoeglijk naamwoord          Bijwoord               
good well  
fast fast  
hard hard  
late late  
early early  
daily daily  
straight straight  
wrong wrong, or wrongly  

Adjective of adverb (+ly of nie)

Adjective of adverb (+ly of nie)

Articles (lidwoorden)

Lidwoorden (articles) zijn in de Nederlandse taal de meest gebruikte woorden. We kennen ze allemaal wel: de, het en een. In het Engels komen uiteraard ook lidwoorden voor, namelijk: a, an & the.

Maar wanneer gebruik je a, wanneer an en wanneer the?

The gebruik je als je naar iets specifieks verwijst. Bijvoorbeeld naar díé ene fiets of dát ene boek:
The bike - The book

A/an gebruik je als je naar iets algemeens verwisjt. Bijvoorbeeld naar een fiets of een boek in het algemeen:
A bike - A book

Maar wanneer gebruik je nu a en wanneer an?

A gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinkerklank. Het gaat dus volledig om de klank waarmee het woord begint als je het uitspreekt:

  • I am sitting at a table.
  • This is going to be a great day!
  • Do you have a drivers licence?

We zeggen niet voor niets medeklinkerklank, want deze zinnen kloppen ook:

  • That is a once in a lifetime opportunity!
    ('once' spreek je uit als 'wans' en begint dus met een w-klank, oftewel een medeklinkerklank)
  • This is a useful suggestion.
    ('joesful' begint met een j-klank)

Het lidwoord a wordt an als het volgende woord met een klinkerklank begint.

  • He gave me an offer I can't refuse.
  • I just witnessed an accident at the crossing.
  • The detective started an investigation.
  • Would you like to have an apple?

En ook hier heb je een voorbeeld van de uitspraak:

  • She was an hour late at work. ('hour' spreek je uit als 'our', dus een klinkerklank)

A of an

A of an

A of an

Meest gemaakte fouten

Bekijk het bovenstaande filmpje met de meest gemaakte grammaticale fouten. 
Zijn er fouten die jij ook steeds maakt? Schrijf deze grammatica regel dan voor jezelf op en probeer de(ze) fout(en) in het PTA te voorkomen.