Trainen theorie 42

Trainen theorie 42

Theorie training

De geschiedenis van diertraining

 

Menagerieën

Mensen gaan al zo lang als we kunnen herinneren met dieren om. Er is zelfs bewijs dat mensen altijd al werden gefacineerd door allerlei dieren. Oude koningen en farao’s hadden al menagerieën met dieren, voorlopers van dierentuinen. Deze brachten status, vanwege de kracht en rijkdom die ze uitstraalden. Deze menagerieën zijn de eerste voorbeelden van het houden en verzorgen van wilde dieren.

Afbeelding 1: een schets van een menagerie rond de 18e eeuw.

Domesticatie

Er vond domesticatie plaats, toen dieren werden gefokt als voedsel en voor het werk. Dieren met gewilde eigenschappen, zoals volgzaamheid, snelheid en kracht, worden geselecteerd voor de fok. Hierdoor ontstaat een evolutionair proces van verandering, totdat de dieren gedomesticeerd worden genoemd. Door deze mens-dier interactie raken de dieren steeds meer op hun gemak in het bijzijn van mensen. Als gevolg hiervan zoeken de mensen ook steeds meer het contact met deze meer rustige dieren op.

Afbeelding 2: bewijzen van domesticatie door mensen voor de jacht en het houden van dieren voor voedsel.

Werkdieren

Eeuwenlang heeft de mens dieren getraind om hen te helpen bij het dagelijkse leven. Honden werden getraind om prooidieren te vangen of om kudden te beschermen. Paarden, kamelen en ossen werden getraind om op te rijden en als lastdier. Vogels werden getraind om boodschappen door te geven.

De variatie en uitgebreidheid van de diertrainingen om mensen te assisteren wordt alleen beperkt door de creativiteit en vindingrijkheid van de trainers! Er wordt wel gezegd dat een getalenteerde trainer een willekeurig dier alles kan leren, zolang het dier er mentaal en lichamelijk toe in staat is.

Vermaak

Er zijn bewijzen dat dieren al net zo lang voor vermaak gebruikt worden als dat ze als werkdieren getraind worden.

Circussen en markten werden gebruikt door “dompteurs’ om de trucjes van de dieren aan het publiek te laten zien. De manier waarop de dieren getraind werden, werd en wordt vaak als beroepsgeheim gezien.

Afbeelding 3: dieren worden al heel lang gebruikt voor het vermaak van mensen.

In de tussentijd werden dierentuinen steeds populairder. Vanaf eind jaren ’40 vorige eeuw werden dolfijnen getraind in dierentuinen. Omdat deze dieren niet gedwongen kunnen worden door riemen, werden nieuwe, vernieuwende trainingsmethoden ontwikkeld, welke ook toegepast konden worden op andere diersoorten.

Afbeelding 4: het trainen van een dolfijn in het Dolfinarium.

Door het trainen van dolfijnen werd ook ontdekt, dat training onderzoeken kon vergemakkelijken: de dieren konden zo getraind worden dat onderzoek makkelijker werd. Ze bleven lang genoeg stilliggen voor opmeten en bijvoorbeeld bloedafname. Omdat dieren vaak meer lichamelijk en mentaal gestimuleerd worden tijdens een training, zijn ze vaak ook gezonder waardoor hun welzijn wordt verhoogd.

Een onderzoek in Engeland eind jaren 70 liet zien dat de dieren in een circus minder dik, meer conditie en minder stereotiep gedrag vertoonden dan de dieren in een dierentuin. De huidige training in dierentuinen heeft het welzijn van dieren in dierentuinen sterk verbeterd.

 

Moderne training

Onze kennis en het begrijpen van diertraining staat nog steeds in zijn kinderschoenen. Wat we vandaag de dag hierover weten breidt zich alleen maar verder uit, nu we meer begrijpen over hoe en waarom dieren zich gedragen zoals ze doen. De dierafdeling van de zeezoogdieren wordt vaak gezien als de leider in vernieuwende technieken om dieren te trainen. De verzorgers/ trainers van de zeezoogdieren waren niet de eerste die operante conditionering ontdekten en beschreven. Dat werd gedaan door B.F. Skinner rond 1930 (dat is die man van de Skinner box ja!).Ook waren de trainers van zeezoogdieren niet de eersten die de juiste diertraining toepasten. Maar ze waren wel de eersten die de technieken om dieren te trainen verspreidden in de wereld van de dierentuinen.

Wat is training en waarom?

 

Er zijn waarschijnlijk net zoveel definities van trainen als dat er diertrainers zijn. Wat het zelfs nog meer verwarrend maakt, is dat er veel verschillende juiste manieren zijn om een dier te trainen. Ook zijn er meerdere foute manieren van trainen.

Al deze verschillende definities hebben waarschijnlijk één ding gemeen: ze spreken allemaal over het iets aanleren. Daarom kun je trainen uitleggen door middel van de volgende vergelijking: Trainen = aanleren.

Waarom trainen we?

Als docenten of trainers moeten we weten waarom we trainen. Er moet een doel achter zitten. Als je een bezoeker van een dierentuin vraagt: "Waarom worden de dolfijnen getraind, denk je?", dan zal het antwoord waarschijnlijk zijn: "Zodat ze door de hoepel kunnen springen en shows kunnen geven!". De waarheid ligt hier vaak ver vandaan. Natuurlijk moet een dier getraind worden om een show te kunnen geven, maar dit mag nooit de hoofdreden zijn om een training op te starten.

De meest belangrijke redenen om een training te starten, zijn de redenen die het dier zelf ten goede komen. Andere redenen, zoals het helpen van de diersoort of het vergroten van onze kennis zijn ook belangrijk, maar mogen geen hoofdredenen zijn.

De hoofdredenen voor het trainen van een dier vallen in 3 categorieën, welke gericht zijn op het verhogen van het welzijn van het dier:

  • Lichamelijke beweging: Als we een verblijf bouwen, dan wordt dit verblijf gemaakt met de behoeften van het dier in het achterhoofd. Maar hoe groot we een verblijf ook maken, het zal nooit de Atlantische oceaan, de Afrikaanse savanne of het Braziliaanse regenwoud zijn. En dat hoeft ook niet. In het wild legt een dier soms grote afstanden af op zoek naar voedsel of een beter klimaat of om roofdieren te ontwijken. In gevangenschap hebben de dieren deze behoeftes niet, omdat ze in een veilige omgeving gehouden worden. Daarom moeten we andere manieren vinden om de dieren hun lichaamsbeweging en/ of uitdagingen te bieden. Trainen is een manier om oefeningen te bieden op een stimulerende en uitdagende manier.

 

  • Mentale stimulatie: Zoals hiervoor beschreven hebben dieren in de natuur te maken met verschillende problemen. In gevangenschap kennen de dieren deze uitdagingen niet, waardoor ze hun tijd op andere (ongewenste) manieren moeten doorbrengen. Als trainers moeten we ze continue nieuwe en interessante uitdagingen bieden in hun omgeving en in hun leven. Het trainen van de dieren kan deze uitdagingen bieden.

  • Coöperatief gedrag: Om onze dieren de best mogelijke zorg te kunnen bieden, moeten we medische zorg kunnen bieden. Ook moet je ze soms van plaats naar plaats verplaatsen of ze apart zetten. Als ze geleerd hebben hoe ze bloed kunnen afgeven, of hoe ze van het ene naar het andere verblijf kunnen lopen, ervaren ze minder stress dan wanneer dit afgedwongen moet worden. Dit maakt het werken met dieren én hun leven veel makkelijker en meer ontspannen.

Naast bovenstaande hoofdredenen om te trainen, zijn er ook nog secundaire redenen om te trainen. De secundaire redenen zijn vaak meer duidelijk zichtbaar voor het publiek: recreatie, educatie, onderzoek en werk.

  • Recreatie en educatie: Het publiek ziet recreatie vaak als een van de meest belangrijkste redenen om te trainen. Veel mensen denken dat dieren alleen getraind worden, zodat ze een show kunnen geven. Zo'n show laat het publiek kennis maken met kanten van een dier dat ze zelden zullen zien. Bij huisdieren wordt er vaak met dieren getraind omdat het simpelweg leuk is: het is dan om recreatieve redenen. Denk maar aan de trukjes die een hond kan laten zien, zoals zitten, af en doodliggen.
  • Onderzoek: Door het trainen kan een dier makkelijker meewerken aan een onderzoek, waarmee uiteindelijk de soort, de bescherming van hun leefomgeving en de verzorging kan verbeteren. Denk maar eens aan de bloedafname bij een olifant. Door de dieren te trainen om vrijwillig bloed af te staan, kan er vaker bloedonderzoek gedaan worden. Door dit onderzoek is het momenteel mogelijk om op basis van bloedwaarden te bepalen of een olifantenkoe vruchtbaar is.

 

  • Naast educatie, recreatie en onderzoek zijn er ook nog andere redenen. Denk bijvoorbeeld aan het trainen van een dier als hulpdier of sportgerelateerd zoals paarden- en hondenrennen.

Het doel van trainen

Zoals je hebt gelezen, heeft een training dus een doel nodig. Een goed trainingsdoel voldoet aan een aantal eisen:

  • het heeft nut voor het dier.
  • het heeft nut voor de verzorger.
  • het heeft nut voor de organisatie.

Een goed trainingsdoel is bijvoorbeeld het verlagen van stress bij de dagelijkse omgang met en het hanteren van het dier. Het dier heeft hier nut bij, doordat de stress verlaagd wordt. Dit komt het welzijn va het dier ten goede. Daarnaast heeft het dier door de training een nieuwe uitdaging. De verzorger heeft hier baat bij, doordat het dier rustiger in de omgang zal worden en daardoor ook veiliger wordt om mee te werken. Voor de organisatie is het voordeel dat het dier door ontbreken van de stress zeer waarschijnlijk langer zal leven en dat de bezoekers meer tevreden zijn omdat ze het dier beter kunnen zien.

Traingsdoelen kunnen daarnaast ook te maken hebben met (her)opvoeding en hobby.

Maar waarom is het opstellen van een trainingsdoel zo belangrijk?

Door het opstellen van een traningsdoel kun je controleren of je training geslaagd is. Daarnaast kost een training vaak geld. Het personeel kan tijdens de training immers geen andere werkzaamheden doen. Als duidelijk is wat er met de training bereikt kan worden (en vooral: wat de voordelen zullen zijn) kun je (financiële) goedkeuring voor de training krijgen van de organisatie. Daarnaast kun je, door de voordelen te benoemen, draagkracht creëren voor de training. Dit zorgt ervoor dat iedereen achter de training staat.

Waar moet je rekening mee houden?

Voordat je daadwerkelijk gaat trainen met een dier, zijn er een aantal zaken waar je rekening mee moet houden. Denk dan aan het dier zelf en het menselijke element in de training. In de volgende tekst lees je meer over de verschillende zaken waarmee je rekening moet houden.

Ken het dier en de diersoort

Voordat je gaat trainen moet je, naast kennis van het dier en de diersoort, óók kennis hebben van hoe een dier leert.

Leerprocessen

Alle gedrag dat dieren vertonen wordt bepaald door erfelijke factoren en door leerprocessen. Soms is het heel lastig om te bepalen of gedrag nu aangeboren (erfelijk) is of juist aangeleerd is. Want: wanneer beginnen dieren (en dus ook mensen) precies met leren? Is dit voor de geboorte of pas erna?

Aangeboren gedrag

Volgens sommigen is erfelijk gedrag (of aangeboren gedrag) een pakketje gedragingen dat al vanaf de geboorte van het dier aanwezig is. Maar uit onderzoek blijkt dat baby’’s na de geboorte geluiden herkennen die ze al in de baarmoeder hebben gehoord.

Reflexen zijn de eenvoudigste uitingen van aangeboren gedrag. Het zijn onwillekeurige, onvrijwillige, automatische reacties op een prikkel. Een reflex zorgt er bijvoorbeeld voor dat je je ogen dichtdoet als er iets snel op je afkomt en dat je je voet terugtrekt als je op iets scherps trapt. Reflexen behoren tot het beschermingsmechanisme van het lichaam. Ze moeten voortdurend beschikbaar zijn voor het geval dat ze nodig zijn.

Een ander deel van de gedragingen van een dier dat al is ´ingebouwd´ bij de geboorte, is het instinct. Het instinct vormt een soort ´geheugen van de soort´. Dat geheugen wordt van generatie op generatie doorgegeven aan de nakomelingen. Instinctief gedrag ontwikkelt zich in de loop van de evolutie. Dat gaat heel geleidelijk. Honingbijen erven het instinct om naar bloemen te vliegen en daar nectar en pollen te zoeken. Wilde ganzen hebben het instinct iedere winter naar het zuiden te trekken, ook zonder dat hun ouders hen dat hebben geleerd.

afbeelding

Afbeelding 1: honingbijen erven het instinct om naar bloemen te vliegen en nectar en pollen te zoeken.

Aangeleerd gedrag

Naast de erfelijk bepaalde gedragingen, doet een dier ook ervaringen op: het leert.

De aanleg voor dit leergedrag is overigens wel erfelijk bepaald. Daarom is het afhankelijk van de diersoort of hij veel of weinig kan leren. Met andere woorden, niet elke diersoort zal ervaringen omzetten in veranderend gedrag. Een hond leert meer van ervaringen dan een schildpad.

Er zijn verschillende manieren waarop een dier iets kan leren:

  • Klassieke conditionering
  • Operante conditionering
  • Gewenning
  • Imitatie
  • Inprenting

Klassieke conditionering

Bij klassieke conditionering legt een dier een verband tussen 2 prikkels door middel van beloning of straf. Conditionering is niet iets wat alleen bij dieren werkt, ook mensen kunnen bepaalde conditioneringsprocessen doormaken.

Het begrip van klassiek conditioneren werd ontdekt door de Rus Pavlov tijdens een onderzoek naar spijsvertering van honden. Hij ontdekte bij toeval de geconditioneerde reflex. Pavlov zag dat als een hond een stuk vlees in zijn bek krijgt, hij automatisch zal gaan kwijlen. Dat kwijlen is een natuurlijke reflex. Een natuurlijke reflex is het tegenovergestelde van een geconditioneerde reflex. Het gedrag van de hond om te gaan kwijlen, is niet aangeleerd en dus ongeconditioneerd. In dit voorbeeld kunnen we spreken van prikkels. De hond reageert ongeconditioneerd (hij gaat automatisch kwijlen, iets dat hem niet aangeleerd is) op een ongeconditioneerde prikkel (dat stuk vlees).

Wanneer we de prikkel, in de vorm van het vlees, vervangen door een andere prikkel (bijvoorbeeld het rinkelen van een bel) zal de hond ook reageren. Deze nieuwe prikkel wordt gecombineerd met de ongeconditioneerde prikkel namelijk het stuk vlees. Wanneer het belletje rinkelt, krijgt de hond zijn stuk vlees. Op een gegeven moment gaat de hond op een aangepaste manier reageren op het belletje. De hond leert namelijk te reageren (door te kwijlen) op de nieuwe prikkel (het belletje), zelfs wanneer de oude prikkel (het stuk vlees) er helemaal niet meer is! Hoort de hond het belletje, dan zal het beginnen te kwijlen. Deze nieuwe prikkel noemen we de geconditioneerde prikkel. Het kwijlen is niet meer ongeconditioneerd zoals eerst, het is juist geconditioneerd! Dit wordt ook wel de geconditioneerde reflex of klassieke conditionering genoemd.

 
  http://www.mywoofgang.com/images/PavlovDogWithBell.GIF

Afbeelding 2: klassieke conditionering.

Ook in de natuur komt klassieke conditionering voor. Een insectenetende vogel vermijdt bijvoorbeeld alle rupsen die zwart-oranje van kleur zijn, nadat hij enkele keren de vieze smaak (prikkel 1) van een zwart-oranje (prikkel 2) rups heeft geproefd.

 

Operante conditionering

Operante conditionering is een proces waarin het gedrag van een dier (of mens) verandert als gevolg van de consequenties die dat gedrag heeft. Gedrag is een reactie op een prikkel en heeft altijd gevolgen die de kans beïnvloeden dat het gedrag herhaalt of juist nagelaten zal worden.

Operante conditionering vindt plaats via trial-and-error. Trial-and-error is uitproberen en leren van fouten. Als een dier in een nieuwe situatie komt probeert het verschillende mogelijkheden uit. Wat werkt zal het dier onthouden en blijven uitvoeren, maar als het niet werkt zal het dier op zoek gaan naar een andere manier, net zo lang totdat het gewenste resultaat is bereikt.

Hieronder staat een filmpje over trial-and-error:

 

De gevolgen die het gedrag kunnen beïnvloeden zijn:

  • Positieve versterking: Een dier dat een bepaald gedrag uitvoert en hem iets positiefs oplevert, zal dit gedrag vaker gaan herhalen.
  • Straf: Een dier dat een bepaald gedrag uitvoert en hem wat negatiefs oplevert, zal dit gedrag minder vaak gaan herhalen.
  • Geen consequenties: Een dier dat een bepaald gedrag uitvoert en hier geen enkele consequentie aan ondervindt zal dit gedrag minder vaak gaan herhalen. Gedrag dat niets oplevert zal uiteindelijk uitdoven (niet meer uitgevoerd worden).

Bij operante conditionering bepaald het dier zelf, doormiddel van het al dan niet uitvoeren van gedrag, of het beloond wordt. Er wordt het dier dus niets opgelegd of verplicht en er wordt geen dwang gebruikt bij de training. Het dier zal, zodra hij in de door krijgt dat zijn gedrag directe consequenties heeft op zijn omgeving, zelf zijn gedrag gaan aanpassen. Het dier is dus de operator, degene die uiteindelijk bepaald of er getraind wordt of niet. Hier komt dus de term operante conditionering vandaan.

Skinner ontdekte dat geluid gekoppeld kan worden aan een beloning. Op deze manier kon tijdens training geluid als leidraad gebruikt worden omdat het door het dier aan beloning werd gekoppeld.

 

http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/9/92/Skinner_box_scheme_01.png/250px-Skinner_box_scheme_01.png

De Skinner box is een eenvoudig kistje waarin zich een dier zoals een rat of een duif bevindt. Het dier wordt automatisch beloond met een stukje voedsel wanneer het specifiek gedrag vertoont, zoals het pikken op een druksleutel of het duwen op een metalen hendeltje. Als het dier een tijdje geen voedsel heeft gehad en in een Skinner-box wordt geplaatst vertoont het allerlei activiteiten. Plots zal het dier min of meer per toeval op de hefboom drukken, zodat er voedsel komt aanrollen. Hier leert het dier van en zal dit “truckje”  vaker doen om aan zijn eten te komen.

Afbeelding 3: operante conditionering in Skinner’s box.

Hieronder zie je een filmpje over de Skinner box:

 

Gewenning

Een dier leeft in een wereld met heel veel verschillende prikkels. Het kost veel te veel tijd en energie om op al deze prikkels te reageren. Bij gewenning of habituatie gaat het om het afleren van reacties op bepaalde prikkels uit de omgeving die vaak herhaald worden of permanent aanwezig zijn en waar geen beloning of straf op volgt. Een dier leert zich zo te focussen op de prikkels die wel belangrijk zijn.

Een voorbeeld van gewenning is een vogelverschrikker waar vogels niet meer van schrikken. Nadat de vogelverschrikker de vogels de eerste keer op de vlucht joeg, zullen de vogels hem vrij snel negeren omdat ze eraan gewend zijn geraakt.

afbeelding

Afbeelding 4: door gewenning reageren vogels na een tijdje niet meer op een vogelverschrikker.

 

Imitatie

Imitatie, of het nadoen van anderen, is ook een manier om te leren. Je hebt vast wel eens naar een ander gekeken zoals een ouder of vriend(in) om te leren hoe je iets moet doen.

Dieren kunnen ook van elkaar leren door elkaar na te doen. Dit noem je imitatie. Jonge chimpansees kijken af hoe oudere dieren takjes van bladeren ontdoen en de kale takjes gebruiken om termieten uit hun nest te peuteren. Vogels leren hun soortspecifieke zang door goed naar de ouders te luisteren.

afbeelding

Afbeelding 5: deze jonge baviaan leert van zijn moeder door haar te imiteren.

 

Inprenting en socialistatie

Een bijzondere vorm van leergedrag is de inprenting. Dit is gedrag dat in een bepaalde gevoelige periode aangeleerd is. Een goed voorbeeld van inprenting zie je bij jonge ganzen. Die volgen het eerste wezen dat ze zien nadat ze uit het ei zijn gekomen.

afbeelding

Heel bekend zijn de onderzoekingen van professor Lorenz, die jonge ganzen allerlei moederbeelden liet aannemen, onder andere zichzelf. De jonge ganzen volgden hem of de andere moederbeelden trouw op zoek naar voedsel. Uit zijn onderzoek bleek dat bij ganzen het moederbeeld wordt ingeprent tussen 12 en 17 uur na het uitkomen

van het ei.

Afbeelding 6: Deze jonge vogels beschouwen de mens als moeder, omdat dat ‘ingeprent’ is

Een filmpje over de ganzen van Lorentz zie je hier:

 

Bij bijvoorbeeld wolven vindt inprenting plaats vanaf de vierde tot en met de zevende week na de geboorte. Ook hier is geen exacte grens aan te geven. Vanaf de 21ste dag is er sprake van een overgangsfase. De inprenting is zeer definitief, het is een onomkeerbaar proces. Alles wat het dier in deze periode heeft meegemaakt, wordt ingeprent voor het leven. Alles wat gemist wordt, zal als een gemiste kans ook blijvend zijn. Inprenting is mooi gezegd een blauwdruk voor het leven.

Tijdens de inprentingsperiode zal een dier ook de nodige sociale vaardigheden moeten leren, die van hem de rest van zijn leven verwacht worden. Zo moet een jonge baviaan leren wat het is om in een rangorde te leven, en zal een jonge zanglijster het lied van zijn ouders moeten horen om later contact te kunnen leggen met geschikte partners.

Met andere woorden: inprenting moet plaats vinden onder soortgenoten, omdat elk dier moet weten met welk dier het moet paren om voor nakomelingen te zorgen.

Bij huisdieren wordt er dan ook vaak over socialisatie gesproken. Dit is het sociaal vaardig maken van de dieren in verschillende situaties. Ook in dierentuinen is socialisatie belangrijk. Stel je voor wat er kan gebeuren als een jonge tijger niet gewend raakt aan de aanwezigheid van mensen! Zo’n dier zal de rest van zijn leven gestrest raken van mensen in zijn omgeving, met allerlei gezondheidsproblemen tot gevolg.  Daarom is het belangrijk dat jonge dieren gewend raken aan de dierverzorger die af en toe in hun omgeving komt.

In het verleden werden veel dieren in dierentuinen die verstoten werden door hun moeder door de verzorgers met de hand opgevoed.

 

Geschoold gedrag

Geschoold gedrag is de versterking of onderdrukking van aangeboren en aangeleerd gedrag. Dit komt tot uiting bij verdere opleiding, africhting en dergelijke. Paarden zadelmak maken en een gehoorzaamheidstraining bij honden zijn hier voorbeelden van. Ook voor dit gedrag is erfelijke aanleg noodzakelijk. Zonder erfelijke aanleg heeft scholing op dat gebied geen elke zin. Een hond kun je leren door een hoepel te springen, terwijl je een slang dit niet zo snel kan laten doen.

http://nl.dreamstime.com/de-sprongen-van-de-dolfijn-door-hoepel-in-zeer-belangrijke-largo-thumb21600128.jpg

Afbeelding 7: geschoold gedrag bij een dolfijn

Ken het dier en de diersoort

Voordat je het dier gaat trainen, moet je zo veel mogelijk weten over de algemene informatie van een dier, de anatomie en de fysiologie. Hoe meer je weet over de natuurlijke leefomgeving, sociale structuur, voedingsgewoonten en natuurlijk gedrag, hoe meer je er voor kan zorgen dat een dier zich veilig voelt in een omgeving.

Hoe onzinnig het waarschijnlijk ook klinkt: hoe eerder je begrijpt dat een hond graag graaft en de meeste vogels graag vliegen, hoe kleiner de kans wordt dat je je tijd verspilt aan het aanleren van vliegen bij je hond. Elke diersoort heeft specifieke gedragingen die makkelijker voor ze zijn om uit te voeren dan andere. Het vergt meer tijd om de verschillen tussen twee hondenrassen of twee dolfijnensoorten te begrijpen, dan het feit dat honden niet kunnen vliegen.

Door deze kennis van natuurlijk gedrag weet je dan ook wat een dier wel en niet kan, zodat het gevraagde niet onmogelijk is voor een dier.

Afbeelding 8: Een dolfijn kan hoog uit het water springen, een beluga kan dit niet!

Zodra je de diersoort kent, moet je het individu leren kennen. Een dier wat met de hand is groot gebracht reageert namelijk heel anders dan een soortgenoot die in de vrije natuur is opgegroeid! En een dier dat gewend is aan mensen reageert ook heel anders in een training dan een dier dat nog nooit in de buurt van mensen is geweest. Het is daarom belangrijk om een dier eerst goed te observeren voordat je gaat beginnen met de training.

Daarnaast moet je kennis hebben van de ervaringen die het dier heeft opgedaan, het rantsoen van het dier én welke voorkeuren een dier heeft voor voedermiddelen. Ook moet de omgeving zo comfortabel mogelijk zijn voor een dier en moet je weten of een dier solitair of in groepen leeft.

Het menselijke element

Voordat we beginnen met het trainen van een dier, moeten we herkennen dat we vooroordelen en aannames meenemen naar een trainingssessie. Sommige zijn persoonlijk terwijl anderen te maken hebben met het mens-zijn. Deze vooroordelen en aannames zijn niet altijd een slecht ding, maar we moeten ze wel herkennen en begrijpen hoe deze eigenschappen van de trainer van invloed kunnen zijn op de dieren en hun training.

Eén van deze eigenschappen is intelligentie. Mensen hebben namelijk de neiging om een dier intelligent te noemen als deze snel iets leert. Dit is niet altijd waar: vaak ligt het aan de trainingsmethode en de toepassing ervan en niet aan hoe slim het dier is (of niet). Overschat dus je eigen trainersvaardigheden niet als een dier een trucje snel oppikt!

Daarnaast hebben mensen de neiging antropomorfisme toe te passen op een dier. Hierbij worden menselijke eigenschappen aan een dier toegekend. Voorbeelden hiervan zijn:  "Het dier dacht vast…" "Het dier voelt zich niet zo goed..." Ik denk dat het dier mij niet goed begreep…" Om het antropomorfisme los te laten, moet je juis denken in termen zoals: "Ik was niet duidelijk in mijn aanwijzing", "Het dier heeft zijn eten niet opgegeten" en "Het dier reageert weinig op de omgeving".  Onze antropomorfistische neigingen zijn daardoor een grote valkuil voor trainers!

Ook hebben dierverzorgers altijd gevoelens voor de dieren, zoals medelijden en andere emoties. Natuurlijk is dit een goed ding, maar probeer wel professioneel te blijven. Het is dan ook geen goed idee om uit liefde een oogje toe te knijpen tijdens een training. Een dier moet namelijk wél doen wat hem gevraagd wordt tijdens een training! Als een dier eenmaal een beloning heeft gekregen voor verkeerd gedrag (omdat de trainer het voor deze keer wel goed vond), zal een dier het een volgende keer weer doen. Ook trainers die boos of gefrustreerd raken tijdens een training, brengen dit over op het dier met als gevolg dat de training kan mislukken.

Niet alleen emoties tijdens de training zijn van invloed op de training, maar ook emoties voor een training kunnen van invloed zijn. Denk bijvoorbeeld maar aan de stress van een discussie met je baas of een file op weg naar het werk. Ook positieve emoties zoals opwinding over je vaste contract of een goed humeur zijn van invloed op een training.

De houding van het dier

De houding van het dier is belangrijk om in de gaten te houden tijdens de training. Een ongemotiveerd dier vindt de training waarschijnlijk niet leuk of interessant. Een trainingssessie heeft op dat moment geen nut, omdat het juist belangrijk is dat een training leuk blijft! Een negatieve ervaring tijdens het trainen kan namelijk een lange nasleep hebben en kan uiteindelijk je training zelfs laten mislukken!

Ook als een dier veel stressverschijnselen vertoont, jongen heeft of ziek is kan het dier minder geinteresseerd zijn in de training. Wacht dan met trainen tot het dier weer interesse toont, voordat je verder gaat met de trainingen.

Een ongemotiveerd dier kan dus je trainingspogingen ondermijnen. Als er geen duidelijke redenen zichtbaar zijn voor dit gebrek aan motivatie, dan kan het zijn dat de trainingssessies te voorspelbaar zijn voor het dier. Afwisseling kan dan verbetering brengen. Verandering van spijs doet eten nietwaar?

Het aanbrengen van afwisseling lijkt heel moeilijk, maar valt eigenlijk reuze mee. Lees het onderstaande voorbeeld maar eens om te zien hoe makkelijk het eigenlijk is!

Een trainer van de neusberen heeft een dier 5 verschillende gedragingen geleerd. Het dier kan op commando: op zijn achterpoten staan, een target aanraken met zijn neus, zijn bek open doen, op zijn rug gaan liggen en over een touw lopen. Het dier kan deze gedragingen 1 of meerdere keren achter elkaar. Ook heeft de trainer keuze uit 3 lokaties om te trainen: bij een glasplaat aan de bezoekerszijde, aan de linkerkant van het verblijf en aan de rechterkant van het verblijf.

Op een dag heeft de trainer maar tijd om 5 gedragingen achter elkaar te trainen. Hoeveel verschillende combinaties zijn er voor de trainer om uit te kiezen?

Afbeelding 9: een neusbeer is prima te trainen!

Het antwoord:

De trainer kan iedere ronde kiezen uit 5 gedragingen, het maakt namelijk niet uit of hij 1, 2 of meer keer kiest voor het liggen op de rug. Er zijn dus : 5 x 5 x 5 x 5 x 5 of 55 = 3125 combinaties mogelijk in zijn keuze voor gevraagde gedragingen. Maar: de trainer kan ook nog kiezen uit 3 verschillende lokaties! Hij kan dus het eerste commando bij de glasplaat geven en het tweede aan de rechterkant van het verblijf. Hierin zijn dus 3 x 3 x 3 x 3 x 3 of 35 = 243 verschillende combinaties in mogelijk als er 5 ronden zijn!

In totaal zijn er dus 3125 x 243 = 759.375 combinaties mogelijk voor deze zeer korte trainingssessie! En dan is er nog niet eens rekening gehouden met de verschillende mogelijke beloningen...

 

Er zijn dus verschillende manieren om voor afwisseling te zorgen tijdens een training, zodat het dier geintereseerd blijft:

  • Structuur van de sessie:
    • Lengte: een training kan soms langer, dan weer korter duren. Op die manier wordt het voor het dier onvoorspelbaar wanneer de trainingssessie afgelopen is.
    • Plaats: Een trainingssessie kan op afwisselende plekken binnen een verblijf plaatsvinden óf zelfs in een heel ander verblijf. Ook kan de plaats van de trainer ten opzichte van het dier wisselen!  
    • Gevraagde gedrag: Een afwisseling in de volgorde van gevraagde gedragingen geeft afwisseling voor het dier. Ook hoeft niet iedere trainingssessie hetzelfde gedrag gevraagd te worden. Bij de ene trainingssessie wordt dan alleen gedrag A en B gevraagd, een volgende trainingssessie A en C, dan weer B en D, enzovoorts.
    • Snelheid: Het tempo van de training kan ook afgewisseld worden. Soms is er een hoger tempo tijdens een traingssessie, een andere keer gaat het allemaal weer wat langzamer.
    • Afwisselende groepssamenstelling: Bij het trainen van dieren in groepen kan het leuker worden voor een dier als hij steeds met andere groepsleden een trainingssessie doorloopt.
    • Trainers: Verschillende trainers houden het dier scherp en laat het wennen aan verschillende trainers. Ook tijdens een trainingssessie is het mogelijk om van trainer te wisselen.
    • Reinforcers: Verschillende beloningen zorgen voor afwisseling. Dus niet altijd dezelfde vis of fruitsoort. Afwisselen tussen bijvoorbeeld een fluit en de clicker kan ook, als het dier heeft geleerd dat deze een beloning betekenen.

        Let op: Sommige afwisselingen moeten wel eerst getraind worden en het dier moet er ook aan wennen! Doe dus niet allen tegelijk!

  • Type sessie:
    • Bewegingssessie: Een bewegingssessie is erop gericht om het dier een workout te geven en dus flink te laten werken.
    • Speelsessie: Bij een speelsessie kiest het dier zelf wat het eigenlijk wil doen. Denk aan het trainen met speeltjes en andere verrijkingsvoorwerpen.
    • Creatieve sessie: Bij een creatieve sessie mag het dier creatief zijn en krijgt het bijvoorbeeld een beloning als het iets nieuws laat zien. Zo kan een gedrag verder uitgewerkt worden tot het een nieuw commando wordt.
    • Focus sessie: Bij een focus sessie wordt een specifiek gedrag of taak getraind, zoals het springen naar een bal of het oplossen van een puzzel.

Afbeelding 10: voordat een chimpansee deze puzzel kan maken, heeft hij vaak wel wat training nodig.

Begrippen

Voordat je je trainingsplan kunt gaan opstellen, zijn er bepaalde begrippen die je als vaktaal tijdens het trainen moet gebruiken. Deze begrippen vind je hieronder uitgelegd.

Aversive stimulus

Alles wat een dier wil vermijden, bijvoorbeeld een vangnet, een ander dier, een geluid, een geur, enz.

Trainingsmethoden

Er zijn vier verschillende manieren om een dier te trainen:

  1. Positive reinforcement (of: positieve bekrachtiging)
  2. Positive punishment (of: positieve correctie)
  3. Negative reinforcement (of: negatieve bekrachtiging)
  4. Negative punishment (of: negatieve correctie)
  • Positief: Er wordt een toevoeging gedaan aan de omgeving van het dier. Het betekent dus niet goed of slecht, maar het is een toevoeging aan.
  • Negatief: Er wordt iets wordt weggehaald uit de omgeving (dus ook nu weer geen goed/ fout).
  • Reinforcer/ bekrachtiger: Iets dat direct volgt na een gedrag en de frequentie van het gedrag laat toenemen vanwege de leuke of  prettige ervaring.  
  • Punisher/ corrector: Iets dat direct volgt na een gedrag en de frequentie van het gedrag laat afnemen vanwege de vervelende of onprettige ervaring.

Dus samengevat:

  1. Positive reinforcement: iets wordt toegevoegd aan de omgeving, waardoor de frequentie van het gedrag toeneemt.
  2. Positive punishment: iets wordt toegevoegd aan de omgeving, waardoor de frequentie van het gedrag afneemt.
  3. Negative reinforcement: iets wordt weggehaald uit de omgeving, waardoor de frequentie van het gedrag toeneemt.
  4. Negative punishment: iets wordt weggehaald de omgeving, waardoor de frequentie van het gedrag afneemt.

Afbeelding 1: een schematische weergave van de verschillende trainingsmethoden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hieronder staat per trainingsmethode een voorbeeld ter verduidelijking:

  • Positive reinforcement/ bekrachtiging: Het dier krijgt een beloning voor het gedrag (bijvoorbeeld vis) en gaat meer van dat gedrag vertonen. Deze methode kan ook werken bij mensen:

  • Positive punishment/ correctie: Jouw hond plast op het tapijt. Je schreeuwt nee en geeft een tik op de neus (toevoeging). De hond wil de consequentie vermijden en plast niet meer op het tapijt (in ieder geval niet in jouw buurt).
  • Negative reinforcement/ bekrachtiging: Je wilt dat je paard naar links gaat, dus je trekt aan de teugels (dit is een aversive stimulus). Als het dier naar links gaat, laat je de teugels los en verdwijnt de druk (negative). Door de aversive stimulus neemt het gedrag in frequentie toe. Let op: Het trekken aan de teugels kan zowel positive punisher zijn (voegt druk toe en laat het gedrag van rechtdoor lopen afnemen) als negative reinforcer (druk wordt verwijderd om het gedrag linksaf gaan te laten toenemen).
  • Negative punishment/ correctie: Een ara schreeuwt tijdens een trainingssessie, waardoor de trainer weg gaat mét de beloning (negative), het gedrag (schreeuwen) neemt af (punisher).

Je kan positive punishment ook snel verkeerd toepassen. Stel, je komt thuis en je ziet dat de hond in huis heeft geplast. Zodra je hond opgewekt tegemoetkomt, straf je hem door hem met zijn neus in de plas te drukken. Omdat je de straf niet toediende op het moment van plassen, straf je juist het gedrag wat hij nu doet: het enthousiast op je afkomen. De hond zal een volgende keer minder enthousiast op je afkomen!

Of: je haalt slechte cijfers en komt met een slecht rapport thuis. Het gevolg: je krijgt huisarrest. Eigenlijk wordt het gedrag gestraft: je rapport laten zien, niet het gedrag: niet maken van huiswerk. Beter zou het zijn om te belonen als er een hoog cijfer wordt gehaald of als het huiswerk wordt gemaakt.

Vaak wordt niet voor negative punishment  als trainingsmethode gekozen. Het weghalen van speelgoed of soortgenoten wordt vrijwel nooit toegepast bij het trainen van dieren en is met bijvoorbeeld positive reinforcement ook helemaal niet nodig.

Zoals je hebt kunnen lezen is er dus een duidelijk verschil tussen punishment in de zin van straffen en punishment in de terminologie van diertraining. Om verwarring bij bezoekers te voorkomen, wordt er vaak in dierentuinen gezegd dat ze nooit straf gebruiken om dieren te trainen. Dit komt omdat de meeste bezoekers een ander beeld van punishment hebben dan de trainers. Er wordt tijdens het trainen namelijk al gesproken van een punishment als een bepaald gedrag afneemt als gevolg van de training!

Shaping

Shaping betekent: alle kleine stapjes die een dier in een training doorloopt om uiteindelijk tot een geheel van gedragingen te komen, welke op een signaal uitgevoerd worden. Ieder stapje brengt het dier dichter bij het gedrag dat je wilt zien. Denk aan de treden van een ladder: je leert dieren tree voor tree gedrag aan, totdat ze het hele gedrag hebben geleerd. Je beloont alleen dat gedrag dat in de richting van het gewenste gedrag gaat (dus liggen om te rollen, of op de zij liggen bij het rollen). Je beloont alleen de tree omhoog, niet omlaag.

Afbeelding 2: shaping is het aanleren van gedrag trede voor trede op de ladder.

Bij het shapen is het wel belangrijk dat je criteria vaststelt. Hierin leg je vast wat goed is en wat fout is. Er is dus geen grijs gebied. Een dier moet DAT laten zien en anders geen beloning!

Er zijn verschillende shaping technieken, zoals scanning, tageting, modeling en mimicry. Deze zijn hieronder verder uitgelegd.

  • Scanning: Je observeert het natuurlijk gedrag van het dier. Op het moment dat het dier uit zichzelf het gewenste gedrag laat zien wat je op commando wil aanleren, volgt een beloning voor het dier. Later geef je een commando zodra het dier het gewenste gedrag uit zichzelf laat zien. Het dier leert daardoor de link te leggen tussen dat gedrag en het commando.

Afbeelding 3: bij scanning beloon je natuurlijk gedrag wat een dier "ineens" laat zien, zoals bijvoorbeeld het op de rug gaan liggen bij een dolfijn.

  • Targeting: Je leert een dier een object (de target) aan te raken met een bepaald lichaamsdeel. Dit kan bijvoorbeeld een neus, poot, oor of achterwerk zijn. Zo kun je een dier begeleiden in een oefening, of deze stil laten staan/ liggen tijdens bijvoorbeeld een onderzoek.

Afbeelding 4: bij targetting leer je het dier met een lichaamsdeel een target aan te raken.

  • Modeling: Je leert een dier iets door het te laten zien: je drukt bijvoorbeeld de kont van de hond naar de grond. Zodra hij zit, ontvangt hij de beloning. Een ander voorbeeld is het aanleren van gebarentaal bij chimpansees. De handen worden worden in de juiste positie gedrukt, waarna de beloning volgt. Op die manier zien de dieren wat de bedoeling is.

Afbeelding 5: bij modeling laat je een dier zien wat de bedoeling is.

  • Mimicry: Je leert een dier het gedrag van een ander te imiteren. Deze vorm van shaping wordt vooral gebruikt bij het leren praten van vogels. Maar je kan bijvoorbeeld een chimpansee ook leren een rondje te maken door het zelf eerst voor te doen.

Afbeelding 6: vogels leren vaak praten door middel van mimicry.

 

Bij het gebruik van shaping gelden er 10 wetten:

  1. Gebruik kleine stapjes
  2. Train één stap tegelijk (bijvoorbeeld bij het aangeven van de staart voor bloedafname kunnen de stappen zijn: aanraking toestaan, vasthouden toestaan, kalm blijven en lang vasthouden toestaan, druk op staart accepteren, uiteindelijk injectie accepteren.)
  3. Varieer de beloning voordat je naar de volgende stap gaat. Dus: grote/ kleine beloning, uitgestelde beloning (waarbij het dier langer het gewenste gedrag moet vertonen voordat het de beloning krijgt) of een ander type beloning (bijvoorbeeld een aanraking in plaats vanvoedsel).
  4. Accepteer dat een dier het geleerde tijdelijk minder goed doet bij het aanleren van een nieuwe stap. Het is vrij normaal dat een dier tijdelijk de vorige stappen minder goed doet als iets nieuws wordt aangeleerd. Accepteer dit voor een tijdje.
  5. Plan vooruit: hou het trainingsplan in gedachten en weet wat het doel is.
  6. Verander niet van trainer tijdens de stappen: probeer zoveel mogelijk dezelfde trainer(s) tijdens de stappen te houden.
  7. Als iets niet werkt: verander dan het plan. Als een dier de volgende stap verkeerd blijft doen, is de stap misschien te lastig of te groot. Pas het plan dan aan.
  8. Stop de sessie niet onnodig, zorg voor een reden om de sessie te stoppen. Hou hierbij je focus, raak niet afgeleid en stop de sessie niet zonder goede reden.
  9. Doe een stap terug wanneer nodig: dieren kunnen soms iets vergeten of verward raken. Neem dan een stap terug in het trainingsplan, om hun geheugen op te frissen.
  10. Eindig een sessie positief: eindig met succes, niet met frustratie bij een dier. Stop de training pas als het dier iets goed doet, ook al is het een simpele oefening! Eindigen met succes houdt het leuk voor het dier.

Stimulus control en discriminative stimulus/ SD

Als je een gedrag hebt getraind, dan wil je dat het dier dit gedrag laat zien op commando. Je hebt dan controle over de stimulans (het commando), oftewel stimulus control. De technische naam voor het signaal of teken is discriminative stimulus, of SD. Welk signaal gegeven wordt, is meestal afhankelijk van hoe het gedrag gebruikt gaat worden. Filmtrainers doen bijvoorbeeld veel op gebaren, omdat ze tijdens het filmen geen geluid mogen maken.

Je kan controleren of een gedrag onder controle is (of er stimulus control is). Als er stimulus control is, dan:

  1. wordt het gedrag altijd getoond direct nadat de SD gegeven is. ( een hond gaat zitten op het signaal)
  2. wordt het gedrag nooit getoond zonder dat de SD gegeven is. (een hond gaat nooit spontaan zitten tijdens een trainingssessie)
  3. wordt het gedrag nooit vertoond nadat een andere SD gegeven is. ( een hond gaat niet zitten als je “af” zegt)
  4. wordt er geen ander gedrag getoond bij de SD. (een hond gaat niet liggen als je “zit” zegt)

Typen contact

Tijdens het trainen zijn er verschillende typen contact met het dier mogelijk. Bij het bepalen van het type contact let je altijd op jouw veiligheid, de veiligheid van het dier en waarbij het dier zich het prettigst voelt.

De verschillende manieren waarop je contact kan hebben zijn:

  • Free contact (Vrij contact): het dier kan dezelfde ruimte als de trainer gebruiken. Er wordt vaak gedacht dat dit de beste manier is om vertrouwen met het dier op te bouwen, maar dat is niet waar! Een dier kan ook juist behoefte hebben aan de veiligheid van tralies!

Afbeelding 7: Free contact met een olifant.

  • Semi-protected contact: de trainer is gedeeltelijk beschermd of geïsoleerd van het dier, bijvoorbeeld door het gebruik van muilkorven, lijnen en wanneer het dier in het water zwemt en de trainer aan land werkt.

Afbeelding 8: Semi-protected contact met een olifant.

  • Protected contact/ beschermd contact: hierbij is er alleen contact met een klein deel van het lichaam van het dier. Bijvoorbeeld door een hek, tralies of een klein raam.

Afbeelding 9: Protected contact met een olifant.

  • Confined contact: bij dit type contact vindt het contact plaats in een ruimte waarin het dier beperkt wordt in zijn bewegingen Denk hierbij aan een olifantcrush of vangkooi waarvan de achterkant kan worden aangetrokken om het dier te fixeren.

Afbeelding 10: Confined contact met een olifant.

Primaire reinforcers

Een primaire reinforcer iets wat een dier ziet als een beloning, zonder dat het er op getraind en wat in een basisbehoefte voorziet. Denk bijvoorbeeld aan voedsel, aandacht of een aanraking.

Bij deze hond is het krabben van de rug een prima primaire reinforcer:

Secundaire reinforcers

Een secundaire reinforcer is iets dat als beloning kan dienen nadat is aangeleerd dat het een beloning is door het te associëren met een primaire reinforcer.

Geconditioneerde reinforcer/ Brug

Een geconditioneerde reinforcer of brug is een signaal dat betekent: DAT gedrag was goed! Een brug is eigenlijk een secundaire reinforcer!

Een brug kan een geluid, een signaal en/ of een gevoel zijn. De brug moet een signaal zijn wat verder nooit in de omgeving van het dier voorkomt, om verwarring te voorkomen. Een brug kan ook door verschillende trainers gebruikt worden (het fluitje blijft hetzelfde klinken). Het gebruik van een stem kan verwarrend werken als een dier de brug niet begrijpt als de stem hoger of lager is.

Je kan een brug of een geconditioneerde reinforcer om verschillende redenen gebruiken.

Meestal wordt een brug gebruikt als de primary reinforcer niet op het juiste moment bij het dier kan zijn. Denk maar eens aan een dolfijn die hoog in de lucht een bal moet aantikken. Je kan dan op het moment dat het dier de bal aanraakt niet direct een visje als beloning in de bek krijgen. Je hebt dan een secundaire reinforcer nodig die betekent: DAT gedrag was goed en je mag nu je beloning komen halen voor DAT gedrag.

Afbeelding 11: het is lastig om een visje aan de dolfijn te geven, precies op het moment dat hij de trainer de lucht in gooit. Een brug kan dan uitkomst bieden als beloning.

 

Soms wisselt gedrag ook heel snel af, waardoor je een hele korte tijd voor een beloning hebt. Een brug kan direct op het juiste moment gegeven worden, zodat het dier de link kan leggen tussen het beloonde gedrag en de beloning.

Ook kan het zijn dat je een bepaald gedrag uit een hele gedragsketen wilt isoleren voor een training. Ook hierbij kan een brug erg waardevol zijn in het aanleren van het gewenste gedrag.

 

Je leert een brug aan via klassieke conditionering (denk maar aan de honden van Pavlov). In het geval van een clicker gaat het als volgt: je clickt als het dier aan het eten is. Vervolgens klik je direct voor het voeren van het dier, zodat het de link tussen de click en het eten gaat leggen. Als het dier de link begrijpt, kun je clicken op het moment dat het dier het gewenste gedrag vertoont en kun je daarna wat voedsel geven.

Afbeelding 12: Het principe van klassieke conditionering en het aanleren van een geconditioneerde reinforcer nogmaals uitgelegd.

Target

Een voorwerp wat gebruikt wordt tijdens de training en wat het dier moet aanraken met een lichaamsdeel, zoals de neus, een oor of een poot.

Een target kan voor verschillende doeleinden gebruikt worden:

  • Door het dier target te laten aanraken met een lichaamsdeel.
  • Door het dier naar target toe te laten bewegen door bijvoorbeeld het hoofd te laten draaien.
  • Door het dier target te laten volgen.
  • Door het dier target te laten aanraken tot brug te horen is.
  • Door het dier met hele lichaam target aan te laten raken.
  • Door meerdere targets te gebruiken (bijvoorbeeld 1 voor neus en 1 voor staart zodat het dier in een gewenste positie geleid kan worden).
  • Door target 1 op plaats A te houden en target 2 op plaats B te houden leert het dier van A naar B te gaan.

Afbeelding 13: Een target kan van alles zijn: van een stok met een bal tot aan pen, een breinaald of een hand.

Station/ basisplaats

De plaats waar een training begint en eindigt en waar het dier de beloning kan ophalen bij gebruik van een brug. Dit kan bijvoorbeeld een kleedje zijn of een vaste plek binnen het dierverblijf.

Recall

Een recall is een signaal dat aangeeft dat het dier terug moet komen naar het station.

Delta

Een delta is een waarschuwing voor het dier dat er een aversieve stimulus gebruikt gaat worden. Bijvoorbeeld door het te laten zien van een plantenspuit met water of een tuinslang.

"No"/ "Nee"

No of Nee is een variatie op het delta signaal. Waar een clicker betekent "goed zo" (een secundaire reinforcer), is “no” is eigenlijk een secundaire punisher. Het signaal “no” kan een dier helpen om te begrijpen welk gedrag je wel wilt, door het ongewenste gedrag te verminderen.

Het signaal is te vergelijken met het “warm/ koud” spel. In dit geval is het woord "warm" de reinforcer en "koud" de punisher (geeft je aan dat die richting niet gewenst is).

Continue signaal

Het continue signaal is een speciaal gebaar om aan te geven dat een dier het goed doet, maar nog wel verder door moet gaan met dat gedrag. Het doel van dit signaal is om het dier aan te moedigen, zonder dat het terug komt naar het station. Het heeft dus de betekenis van : "ik ben je beloning niet vergeten, maar je moet nog even doorgaan".

Het continue signaal wordt vaak gegeven tijdens bijvoorbeeld een medisch onderzoek.

Chaining

In het geval van chaining is het stoppen van een gedraging het signaal om een ander gedrag te starten. Een voorbeeld van chaining vind je vaak in films met dieren. Bijvoorbeeld een hond loopt naar de deur, pakt de krant, loopt terug naar de baas en geeft de krant aan de baas.

Bij chaining wordt één signaal gegeven voor de hele chain (of ketting), niet voor ieder gedrag afzonderlijk.

Onderstaand filmpje laat een dolfijnentraining zien, met een (korte) chain op het einde:

Husbandry training

Husbandry is verzorgen van de dieren, op de manier die het meest geschikt is voor het dier. De verzorging sluit dus aan bij de eisen van het dier.

Husbandry training is een training die de juiste verzorging van de dieren ondersteunt en verbetert. Het heeft als voordeel dat er minder stress is bij zowel het dier als de trainer/ verzorger, omdat het dier heeft geleerd om mee te werken en niet meer geforceerd hoeft te worden.

Er zijn verschillende soorten husbandry training:

  • Een algemeen lichaamsonderzoek, zoals het bekijken van de vacht en veren, het opmeten van lichaamsdelen en het beluisteren van de hartslag.

  • Het afnemen van bloed.

  • Het urineren op commando, zodat het opgevangen kan worden voor bijvoorbeeld controle op ontstekingen of het doen van een zwangerschapstest.
  • Het verzamelen van zaadcellen voor KI.
  • Het ontlasten op commando, zodat er mestonderzoek op gedaan kan worden.
  • Het maken van echo’s bij verwondingen of zwangerschap.
  • Het behandelen van poten of andere verwondingen/ chronische aandoeningen.

  • Het verzamelen van melk voor flessenjongen of onderzoek.
  • Het doen van oog- en ooronderzoek.
  • Het verplaatsen, door het dier te trainen vrijwilliog een vervoersbox in te gaan of aan de lijn te lopen. Hierdoor wordt de vertrouwensrelatie tussen dier en verzorger/ trainer niet verpest.

In het geval van een medische training is het wel verstandig om te overleggen met de dierenarts, zodat je weet welke behandelingen hij kan geven aan het dier en welke instrumenten hij hiervoor gebruikt. Op die manier kun je je training hierop aanpassen.

Trainingsplan

Het is het handig om alle gemaakte afspraken inclusief de motivatie vast te leggen, vóórdat je daadwerkelijk gaat trainen. op die manier kan iedereen nalezen welke spelregels er zijn bij het trainen van het dier. Zo'n handboek van de training noem je een trainingsplan. In het trainingsplan staat dus hoe je de training gaat aanpakken, welke doelen er zijn én welke resultaten er zijn. Natuurlijk staat er ook het waarom in beschreven.

Een trainingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. De verzamelde informatie over het dier
  2. De gekozen trainingsmethode die bij het dier past
  3. Een beschrijving van hoe het vertrouwen van het dier gewonnen gaat worden
  4. Een beschrijving van hoe de brug aangeleerd gaat worden
  5. Welk gedrag je op commando aan wil leren (het doel) en wat het nut hiervan is voor het dier, de verzorger en de organisatie
  6. Een beschrijving van hoe je het gedrag gaat aanleren en met welke stappen
  7. Een beschrijving van wanneer het doel bereikt is
  8. Een logboek van alle trainingssessies

De bovenstaande punten worden hieronder verder uitgelegd.

Ad 1. Ken je dier

Het is belangrijk om je dier en de diersoort te kennen. Dan kun je er achter komen dat een beloega niet zo hoog kan springen als een dolfijn. Je kan dan het trainingsdoel aanpassen op de fysieke (on)mogelijkheden van het dier.

Een ander voorbeeld dat het belang hiervan duidelijk maakt, is het onderstaande verschil tussen zoetwaterotters en zeeotters.

Otters zijn energieke en makkelijk te trainen dieren. Ze kunnen goed leren om een target te volgen met hun neus. In de natuur jagen ze voornamelijk met hun neus, dus het is natuurlijk voor hen om met de neus iets aan te raken dat ze niet kennen. Zeeotters zijn echter moeilijk te trainen op die manier. Kijk je naar hun manier van voedsel verzamelen, dan zie je dat ze hun poten eerst gebruiken. Hierdoor duurt het langer om zeeotters met hun neus een target aan te laten raken.

Afbeelding 1: een zeeotter onderzoekt alles eerst met de poten, het aanraken van een target met de neus is dus moeilijker aan te leren.

Het is dus belangrijk om de volgende gegevens van het dier te weten:

  • Waar komt het dier vandaan (andere dierentuin, wildvang, handopfok)
  • Welke ervaring heeft het al met mensen/ training opgedaan?
  • Wat is zijn rantsoen? Wat eet het dier?
  • Hoeveel ruimte heeft het dier nodig en welke omgeving?
  • Wat is natuurlijk gedrag voor het dier?
  • Wat is de sociale structuur waarin het dier leeft?

 

Ad 2. De gekozen trainingsmethode

Een dier kan getraind worden via vier verschillende methoden:

  1. Positive reinforcement
  2. Positive punishment
  3. Negative reinforcement
  4. Negative punishment

Tijdens het training kan gebruik gemaakt worden van een aversieve stimulus, maar omdat dit het vertrouwen tussen mens en dier kan schaden wordt hier niet erg vaak gebruik van gemaakt.

Naast de gekozen trainingsmethode en de motivatie hiervoor, wordt hier ook beschreven welke shaping techniek hier wordt gekozen. Natuurlijk ontbreken ook hier de motivatie en aandachtspunten niet.

Als laatste wordt uitgelegd waarom je voor één van de volgende typen contact hebt gekozen: free contact, semi-protected contact, protected contact of confined contact.

 

Ad 3. Vertrouwen winnen

Tijdens het trainen van het dier moet je er op kunnen vertrouwen dat een dier jou niet zal (of kan) bijten. Het dier moet erop kunnen vertrouwen dat jij het geen pijn zal doen.

Je kan het vertrouwen van een dier winnen door te laten zien dat je het een kwaad zal doen. Dit kun je doen door op afstand te blijven als het dier angstig op je reageert en het van een afstand bijvoorbeeld te voeren. Is het dier niet (meer) bang voor je, dan kun je het vertouwen vergroten door het dier bijvoorbeeld te voeren, met het dier te spelen of het dier te verzorgen (bijvoorbeeld door het te borstelen of te kriebelen).

Je moet ook leren welke voorkeuren een dier heeft, zoals: wat vindt hij lekker, waar slaapt hij het liefst, welke groepsdieren zit hij graag bij, hoe brengt hij de dag door? Je past je training aan op deze voorkeuren om het trainen zo leuk mogelijk te maken voor het dier.

 

Ad 4. Het aanleren van de brug

Om een brug (of secundaire of geconditioneerde reinforcer) aan te kunnen leren, moet je eerst weten welke primaire reinforcers een dier heeft. Indien je (niet) kiest voor een brug, dan leg je dat uit.

Tijdens het trainen is het belangrijk om niet altijd dezelfde primaire of secundaire reinforcer te gebruiken. Onthoudt: "verandering van spijs doet eten"! Met andere woorden: afwisseling houdt het spelletje interessant. Als een dier altijd die lekkere zonnebloempitjes krijgt, wordt de training voorspelbaar en dus saaier. Het kan dus een uitdaging zijn voor een dier om mee te werken aan een training als hij regelmatig wordt verrast door een andere beloning!

Maar: welk signaal gebruik je als brug? Een fluitje? Een clicker? Een lampje? Een ...?

Hier moet van te voren over nagedacht worden. Een rat zal het geluid van een clicker misschien eng vinden. Je moet dus een brug vinden waar het dier zich prettig bij voelt.

In het trainingsplan komt dus te staan welke primaire en secundaire reinforcers je gebruikt en waarom. Ook beschrijf je bij het gebruik van een brug hoe je deze aanleert bij het dier.

 

Ad 5. Welk gedrag wil je op commando aanleren?

Welk gedrag wil je op commando aanleren? Of te wel: wat is het doel van je training?

Is de training gericht op de husbandry (dagelijkse verzorging) van het dier of train je met een ander doel? En wat is het nut voor het dier, de verzorger en de organisatie van de training? Wanneer is er stimulus control en welke SD gebruik je? En: WAAROM maak je deze keuzes?

Deze vragen moeten in het trainingsplan beantwoord worden, voordat je gaat trainen. Op die manier weet iedereen wat er bereikt moet worden en welke voordelen er aan die training zitten.

 

Ad 6. Hoe en met welke stappen ga je dit leren?

Bij dit onderdeel vraag je jezelf af of je gebruik wil maken van een station en of je het dier een recall aanleert. Je kiest of je een target gaat gebruiken of niet en waarom wel of niet. En hoe je het gewenste gedrag gaat opsplitsen, zodat er kleine stapjes ontstaan. Daarnaast denk je na over het gebruik van een delta en een continue signaal. Je beslist of je losse gedragingen aanleert, of dat je er een chain van maakt.

Denk hierbij aan de treden van de ladder! Maak de tussenstappen voor het dier dus niet te groot, het belangrijkste van de training is dat het dier jou kna volgen en begrijpt wat je van het wil! Per tussenstap moet je als trainer natuurlijk wel weten wanneer die stap goed is uitgevoerd en wanneer niet. Verkeerd belonen kan namelijk een heel ander gedrag stimuleren, wat op dat moment ongewenst is. Het is dus belangrijk om duidelijk per stap vast te leggen wat een dier moet laten zien voordat het een beloning verdient heeft. Op die manier ontstaat er geen verschil tussen de verschillende trainers en het moment waarop een dier de beloning krijgt. Dit geeft weer duidelijkheid voor het dier, waardoor de training leuker is met minder frustratie bij het dier!

Afbeelding 2: denk aan die ladder bij het bepalen van de tussenstappen!

Ad 7. Wanneer is je doel bereikt?

Je kent je dier, je hebt besloten op welke manier je het dier gaat trainen en je vertrouwt het dier en andersom. Je hebt de te gebruiken brug bepaald en je weet welk gedrag je wilt aanleren en hoe.

Nu komt de volgende vraag, want: wanneer is het goed genoeg? Hier heb je al eerder over nagedacht, maar wanneer ben je nu écht tevreden:  Moet het dier helemaal bovenaan de ladder komen? Of ben al tevreden als het halverwege is gekomen?

 

Ad 8. Logboek bijhouden

Het logboek is eigenlijk een bijlage bij het trainingsplan. Hierin houd je bij wie wanneer wat en hoe heeft getraind en hoe ver het dier kwam tijdens die trainingssessie. Ook beschrijf je per sessie hoe het dier reageerde. Misschien was het wel bang, omdat er bijvoorbeeld onweer was, of was het net bij de dierenarts geweest. Dit zijn factoren die de trainer na jou ook moet weten. Eigenlijk maak je dus na iedere sessie een kort verslagje voor degene die na jou traint. Op die manier kan degene na jou doorgaan waar jij gebleven bent.

Tijdens een traingssessie kan ook blijken dat de stappen te moeilijk of juist te makkelijk zijn voor het dier. Of dat het dier bang is voor het geluid van de clicker. In dat geval moet er binnen het team van trainers overlegd worden welke aanpassingen er gedaan moeten worden in het trainingsplan. Ook deze aanpassingen en verslagen van deze overleggen horen thuis in het logboek.

Om alle trainers op één lijn te houden, moeten er ook (wekelijkse) overleggen plaats vinden. Want pas als ALLE trainers op dezelfde manier werken, voorkom je verwarring (en dus frustratie) bij het dier en houd je de traingssessies leuk voor het dier. Uiteraard wordt een korte samenvatting van deze overleggen opgenomen in het logboek.

Trainen en....

... het oplossen van problemen

Soms worden slechte gewoonten nu eenmaal ontwikkeld. Het gebeurt de beste dieren en de beste trainers wel eens: een dier ontwikkelt een slechte gewoonte of het getrainde gedrag wordt minder goed. Het is dan soms lastig om een oplossing te bedenken, want waar begin je?

Er zijn in dat geval een aantal vaste stappen die je als trainer kan doorlopen op weg naar een oplossing.

  1. Begin met het herkennen en erkennen van het probleem. Geef het dus toe dat er een probleem is. Pas dan kun je naar een oplossing werken.
  2. Zoek naar de oorzaak van het probleem. Dit is soms erg lastig en soms ook onmogelijk! Denk aan mogelijke oorzaken zoals:
    • De omgeving, zoals weersomstandigheden, recente veranderingen in het verblijf en het publiek.
    • Op sociaal vlak, zoals dominantie, onderdrukking, competitie en seksuele activiteit.
    • Op mentaal vlak, zoals verveling, onzekerheid en angst.
    • Op lichamelijk vlak, zoals gezondheid(sproblemen) en de mogelijkheden van het lichaam.
    • De trainer, zoals de vaardigheden, timing, emoties en verbintenis van het dier met de trainer.
    • De trainingssessie, zoals het tijdstip, het aantal sessies per dag/ week, de tijd tussen de verschillende sessies en de snelheid van de sessie.
    • Regressie. Soms valt het dier nu eenmaal terug op de ladder. Dit kan normaal zijn, maar als het te vaak gebeurd wordt het als een probleem gezien. Probeer dan te achterhalen of er een duidelijke reden voor is.
    • De gewenning aan nieuw indrukken. Misschien is het dier nog onvoldoende gewend geraakt aan de omgeving?
  3. Als de oorzaak van het probleem bekend is, kun je gaan zoeken naar een oplossing. Verwijder de oorzaak door dingen aan te passen of te verwijderen. Soms lukt dit niet, omdat de trainer hier geen invloed op heeft (zoals onweer of diersoorten in het naastgelegen verblijf verhuizen). In dat geval kan er geprobeerd worden het ongewenste gedrag weg te trainen, door middel van een nieuw trainingsplan.

 

... sociale dieren

Het kan een uitdaging zijn om dieren uit een sociale groep te trainen. Je hebt in dit geval de keuze om de dieren één op één te trainen of in een groep te trainen. Bij het één op één trainen kunnen dieren van elkaar gescheiden worden door een barrière of door aparte plaatsen in een verblijf te gebruiken. Soms worden dieren in een groep getraind, waarbij de overige groepsleden nog contact kunnen maken. Je kan dan ieder dier tijdens de training een eigen target geven of eigen stations te gebruiken. In onderstaand filmpje kun je zien hoe je een hele groep dieren tegelijk kan trainen:

 

... agressie

Soms kun je tijdens een trainingssessie te maken krijgen met agressie van het dier. Deze agressie kan gericht zijn naar een soortgenoot, maar kan ook naar de trainer gericht zijn.

Agressie is een natuurlijke reactie van het dier en wordt vaak uitgelokt door één van de volgende mogelijkheden:

  1. Het dier moet zich verdedigen omdat het zich aangevallen voelt. Dit kan door een soortgenoot of een trainer zijn.
  2. Het dier maakt hormonale veranderingen in het lichaam door. Zo reageren jonge mannetjes tijdens het bereiken van de pubertijd vaak agressiever op hun omgeving en zijn vruchtbare mannetjes in de voortplantingstijd agressiever van aard.
  3. Ook kan een dier agressie aangeleerd hebben. Een dier dat agressief reageert op bijvoorbeeld bezoekers, kan beloont worden door de recaties vanuit het publiek. Denk maar eens aan een stenengooiende chimpansee. Bij chimpansees worden stenen en andere materialen gebruikt in het tonen van agressie. De bezoekers gaan gillen en rennen weg, wat een beloning is voor de chimpansee. Hij heeft zijn doel bereikt: de mensen wegjagen. Het gillen en wegrennen van de mensen is dus een reinforcer! Het succes van zijn actie is dus de reinforcer. Een dier heeft dus geleerd dat dit gedrag mensen weg jaagt. Als hij dit vervolgens toepast op de trainer, toont hij dus aangeleerd agressief gedrag. Kijk maar eens hoe het werkt:

 

Overigens is een mislukking van agressief gedrag een aversieve stimulus. Een jonge chimpansee in de pubertijd die agressief reageert naar het dominante mannetje en vervolgens een aframmeling krijgt, zal dit niet meer zo snel doen! Hij wil deze ervaring voorkomen en laat voortaan minder tot geen agressief gedrag zien. Uiteraard totdat hij weer voldoende moed heeft verzameld natuurlijk...

Als trainer is het lastig om een dier te trainen dat agressief gedrag vertoont. Je kan hier op verschillende manieren mee omgaan:

  • Begrijp in welke situaties agressie kan ontstaan. Je kan dan deze situaties dan zoveel mogelijk voorkomen.
  • Herken de signalen van agressie voor de uitbarsting van het dier, zodat het dier hier geen beloning voor kan krijgen. Dit kan ook de vertrouwensband tussen de trainer en het dier versterken.
  • Geef het dier een opdracht waardoor het de agressie niet meer kan uitvoeren. Je laat een dolfijn bijvoorbeeld naar een boei zwemmen, in plaats van het aanvallen van een ander dier.
  • Als een dier agressie vertoont tijdens een sessie, verander je de plannen of stop je de sessie voor de escalatie. Overigens kan het afkappen van de training vlak voor een agressieve uitbarsting negatieve punishment zijn! Er wordt namelijk iets leuks weggehaald, waardoor het gedrag (de agressie) vermindert.
  • Noteer altijd de agressie, inclusief de oorzaak en het tijdstip in het logboek. Meld ook de acties die je als trainer hebt ondernomen. Ook dit helpt weer om één lijn te trekken met alle trainers.

 

... angst

Tijdens het trainen kan een dier ook angstig reageren op de trainer of de omgeving. Leg op dat moment de training even stil en zoek naar de oorzaak van de angst. Als het mogelijk is, verwijder je het object of verander je de omgeving. Kan dat niet, dan stop je de training en geef je het dier extra tijd om te wennen aan het object of the omgeving. Door gewenning zal op den duur de angst uit doven. Je kan als trainer dit traject (soms) versnellen door een positieve lading te geven aan de object van de angst. Bijvoorbeeld door het dier te voeren en het object steeds dichterbij te leggen. Op die manier gaat het dier het object associëren met voer, waardoor het minder eng wordt. Let wel op dat je niet te snel gaat! Zoals eerder gezegd: het duurt veel langer om een negatieve ervaring terug te draaien dan de kleine stapjes in de goede richting zetten!

Ga pas verder met de training als het dier volledig gewend is aan het object of de omgeving!

In het geval van een angst voor een oncontroleerbaar iets, zoals onweer, kun je het beste niet trainen tijdens het onweer.

 

...superstitious gedrag

Superstitious gedrag is vrij vertaald "bijgelovig gedrag". Hierbij legt een dier een ongewenste link tussen een signaal en het vertoonde gedrag. Denk maar eens aan een hond. Deze hond hoort een luide knal terwijl hij uit zijn voerbak eet. Hij schrikt erg van de knal en rent weg. De volgende dag krijgt de hond te eten, kijkt angstig naar de voerbak en loopt weg. Hij eet niet meer. De hond heeft een link gelegd tussen de harde knal (die eng was) en de voerbak. Het gevolg? De voerbak is nu ineens ook eng...

Of: Een dolfijn krijgt vis. Tijdens het voeren maakt hij ineens een draai om de as, net op het moment dat hij een visje krijgt. De dolfijn denkt dat de vis een beloning voor het draaien was en draait nu zodra hij een visje ziet.

Bovenstaande voorbeelden zijn veroorzaakt door toeval. Maar superstitious gedrag kan ook veroorzaakt worden door een verkeerde timing van de geconditioneerde reinforcer. Wanneer deze op het verkeerde moment (te vroeg of te laat) gegeven wordt, beloont de trainer dus het verkeerde gedrag! Ook kan superstitious gedrag ontstaan door een slechte observatie van de trainer. Een hond moet bijvoorbeeld op zijn rug liggen. De trainer geeft een beloning op het moment dat de hond op zijn rug ligt, maar ziet niet dat de hond zijn poot beweegt. De hond kan nu denken dat hij een beloning kreeg voor het bewegen van de poot en laat dit volgende keer weer zien, tegen de wens van de trainer in. Als laatste kan superstitious gedrag ook veroorzaakt worden door een onduidelijk gegeven commando. Het dier leert uiteindelijk het gedrag te laten zien op het onduidelijke commando en reaeert niet meer op het ondudielijke commando.

Het lijkt nu of superstitious gedrag altijd iets slechts is. Maar dat is niet waar. Het kan namelijk ook gebruikt worden om een nieuw commando aan te leren! Als trainer kun je het nieuw ontstane (ongewenste) gedrag een commando geven. Het dier leert dan het nieuwe gedrag uit te voeren op commando. Via deze manier wordt soms ook ongewenst gedrag weggetraind. De trainer geeft in dat geval een commando zodra het dier het ongewenste gedrag vertoont en een beloning. Het dier leert om het ongewenste gedrag te laten zien op commando. Als de trainer vervolgens maar zelden het commando voor dat gedrag geeft, kan het gedrag steeds verder afnemen en uiteindelijk zelfs verdwijnen.

... omgaan met foute reacties

Stel, tijdens een trainingssessie geeft het dier niet de juiste reactie. Je bent een papegaai aan het trainen en tijdens de training wordt ze zo enthousiast dat ze begint te krijsen. Dat wil je niet als trainer. Er zijn op dat moment twee mogelijke opties om dit gedrag te verminderen:

Je kan het schreeuwen negeren en alleen belonen voor gewenst gedrag. Let er dan wel goed op dat je niet per ongeluk beloont voor gewenst gedrag terwijl de papegaai aan het schreeuwen is! Beloon de papegaai ook als ze stil is na het schreeuwen. De papegaai zal op den duur leren dat schreeuwen niets oplevert, maar stil zijn wel.

 

Als het ongewenste gedrag negeren niet voldoende helpt, kun je ook een time-out instellen. Hierbij wordt het principe van negative punishment toegepast. Je haalt namelijk de mogelijk voor het dier om een beloning te krijgen weg, met als doel het schreeuwgedrag te laten afnemen. Als de papegaai begint te schreeuwen, draait de trainer zich om mét de beloning. Na een kleine pauze kun je het opnieuw proberen. Let er wel op dat je de time-out niet te vaak gebruikt, anders werkt het niet meer.

Herhaling trainen

  • Het arrangement Trainen theorie 42 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Emil van der Weijden Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2023-01-23 09:36:04
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    trainen theorie. praktijk afstemmen met Corine
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    4 uur en 0 minuten
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.